Organisatie | Hilvarenbeek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Notitie toezicht en handhaving kinderopvang en afwegingsmodel toezicht en handhaving kinderopvang gemeente Hilvarenbeek 2018. |
Citeertitel | Notitie toezicht en handhaving kinderopvang en afwegingsmodel toezicht en handhaving kinderopvang gemeente Hilvarenbeek |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | toezicht en handhaving kinderopvang |
Geen
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
art. 4:811 AWB
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-09-2018 | bestaande regeling | 28-08-2018 | - |
Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in werking getreden. In deze wet worden regels gesteld met betrekking tot financiering van kinderopvang en worden er regels gesteld met betrekking tot de kwaliteitcriteria waar een kinderopvangcentrum aan moet voldoen. Het waarborgen van de kwaliteit van de kinderopvang is in beginsel een verantwoordelijkheid voor de ondernemers.
Op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek (hierna: college) verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang in Hilvarenbeek. Hiervoor wijst het college ambtenaren aan als toezichthouder.
Op gebied van toezicht en handhaving werkt de gemeente Hilvarenbeek samen met de GGD Hart voor Brabant. De GGD bezit de meeste expertise en kennis met betrekking tot kindercentra en de controleaspecten die van belang zijn op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De GGD voert in opdracht van de gemeente Hilvarenbeek de controles uit bij de kindercentra in Hilvarenbeek. Vanuit de GGD wordt er een toezichthouder ingezet die de aanwezige kindercentra en gastouders controleert. Tijdens een controlebezoek kan de toezichthouder van de GGD bepaalde overtredingen constateren. Het heeft vervolgens de bevoegdheid om te bepalen of er wordt overgegaan tot handhaving.
Notitie toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang 2006
In oktober 2006 heeft het college van Hilvarenbeek de notitie toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang in Hilvarenbeek vastgesteld. Door de veranderende landelijke regelgeving is ook het lokale handhavingsbeleid aan verandering onderhevig.
Notitie toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang 2013
In 2013 is deze notitie geactualiseerd met de toevoeging van het afwegingsmodel toezicht en handhaving. Dit afwegingsmodel was van belang om adequaat te kunnen handhaven. De notitie geeft de kinderopvangorganisaties in de gemeente Hilvarenbeek en andere betrokkenen inzicht in de wijze waarop de toezichts- en handhavingstaak met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang wordt uitgevoerd door de toezichthouder van de GGD en het college van Hilvarenbeek.
Onderhavige notitie betreft een actualisering van de notitie uit 2013.
In deze nota wordt achtereenvolgend het volgende behandeld. Hoofdstuk 2 geeft informatie over de wettelijke van toepassing zijnde regels. In hoofdstuk 3 worden de taken en verantwoordelijkheden voor de gemeente Hilvarenbeek beschreven met betrekking tot melding en registratie, toezicht en handhaving en het opstellen van het jaarverslag. Als bijlage bij deze notitie is het afwegingsmodel toezicht en handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen gevoegd wat tevens onderdeel uitmaakt van deze notitie en het handhavingsbeleid op kindercentra in Hilvarenbeek.
Mede gezien een aantal ernstige voorvallen in het land is een goede kinderopvang en peuterspeelzalen van groot belang. Het gaat immers om de zorg van jonge kinderen die een veilige basis moeten krijgen om een goede toekomst op te bouwen. Op de kindercentra en peuterspeelzalen worden de jonge kinderen gestimuleerd om zichzelf te ontwikkelen en zo in de toekomst goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Daarom zijn hiervoor belangrijke regels vastgesteld in de Wet kinderopvang en Kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko).
2.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
De Wko regelt naast de financiering van de kinderopvang, de grote lijnen voor het verlenen van toestemming tot exploitatie, het toezicht en de handhaving (kwaliteitseisen) met betrekking tot de kinderopvang en de gastouderopvang. Ook staat hierin al een aantal kwaliteitseisen benoemd, zoals de VOG-eisen, de oudercommissie en het plaatsen van informatie op de website van de houder.
De Wko stelt de eis aan de instelling voor kinderopvang dat de houder zorg draagt voor een vorm van kinderopvang die een bijdrage levert aan een goede en gezonde ontwikkeling van de kinderen in een veilige omgeving. In de wet is benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het bieden van een goede kwaliteit in beginsel bij de ondernemers in deze sector ligt. In de Wko is uiteengezet waar een houder van een dergelijke instelling aan moet voldoen. Zoals gezegd is de gemeente verantwoordelijk voor het daadwerkelijke toezicht en handhaving op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang (KDV), de Buitenschoolse opvang (BSO) en de gastouderopvang. Daarnaast is de gemeente via de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de basisvoorwaarden bij voorschoolse educatie. De regels voor de uitvoering van het toezicht en handhaving zijn opgenomen in de Regeling Wet Kinderopvang.
Het uitvoeren van de handhavingstaak door de gemeente is dus wettelijk vastgelegd en ter uitvoering is via het Gemeentefonds budget door het rijk beschikbaar gesteld.
Onder kinderopvang wordt verstaan: het bedrijfsmatig en anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Kinderopvang heeft tot doel om kinderen tussen de 0 en 13 op te vangen. De kindercentra worden onderverdeeld in verschillende vormen. Hieronder volgt een korte uiteenzetting van de verschillende vormen met daarbij een toelichting:
Ouderparticipatieopvang: Hierbij worden kinderen door ten minste 1 van de ouders van de opgevangen kinderen opgevangen. Dit is geen betaalde vorm van opvang. Op deze vorm van opvang zijn de kwaliteitseisen uit de Wko van toepassing uitgezonderd de eisen voor gekwalificeerd personeel en de oudercommissie;
2.2 Besluit kwaliteit kinderopvang en de Regeling kwaliteit kinderopvang
Kinderopvanginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en het aanbod van de opvang. Daarom hebben de aanbieders en de afnemers in de kinderopvang de globale eisen die de Wko stelt aan de branche, vertaald in nadere kwaliteitseisen. Het gevolg hiervan is dat er een tweetal convenanten is vastgesteld waarin de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk is vastgelegd. Deze normen heeft de overheid overgenomen en vastgelegd in beleidsregels en deze toetsbaar uitgewerkt voor de GGD. Hierbij te denken aan voorschriften omtrent kwaliteit en zorgplicht gastouderbureau, risico-inventarisatie, aantal op te vangen kinderen, inhoud pedagogisch beleidsplan, deskundigheid, meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, eisen aan ruimtes.
2.7 Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang
De beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van een toezichthouder zijn vastgesteld om zoveel mogelijk uniform toezicht te kunnen houden op de kinderopvang. Per vorm van opvang zijn specifieke kaders gesteld waarmee een toezichthouder moet werken. Deze kaders zijn opgesteld door de GGD in opdracht van het ministerie van sociale zaken en de VNG.
In deze beleidsregels is vastgesteld naar welke aspecten de toezichthouder kijkt bij een controle en op basis hiervan wordt bekeken op welke wijze de kinderopvang onderzocht wordt. Aan de hand van deze kaders kan een toezichthouder een oordeel geven of aan de basiskwaliteitseisen van de opvang wordt voldaan.
Er zijn toetsingskaders opgesteld voor de volgende opvangvormen:
Elk domein kent verschillende voorwaarden en criteria waarop wordt getoetst.
2.8 Veranderingen in het toezicht vanaf 2018
Vanaf 1 januari 2018 gaat de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang in. Op 1 januari 2018 treedt tevens de Wet harmonisatie peuterspeelzalen in werking, waardoor peuterspeelzalen vanaf dat moment kinderdagverblijf worden.
In 2018 ligt het accent van het toezicht op:
Het zwaartepunt van het toezicht op de kwaliteitseisen verschuift hiermee van het beoordelen
van randvoorwaarden (wat en waarmee) naar het beoordelen van de praktijk op basis van het beleid (zoals pedagogisch en veiligheids- en gezondheid beleid) van de houder (hoe en waarom). De toezichthouder dient meer oog te hebben voor het proces waarmee volgens de houder verantwoorde kinderopvang tot stand komt. De toezichthouder besteedt meer aandacht aan voorwaarden en omstandigheden waarbinnen beleid tot stand komt en wordt uitgevoerd. Dit betekent, dat de toezichthouder toetst op welke manier de houder de medewerkers toerust op kwaliteit, en of de medewerkers daarin voldoende worden begeleid en geëquipeerd. Ook toetst de toezichthouder bij het beoordelen van de praktijk meer op het handelen door en het gedrag van de medewerkers als afgeleide van het beleid van de houder.
Er zijn geen overgangstermijnen in de Wet Kinderopvang opgenomen. Dit betekent dat houders vanaf 1 januari getoetst worden op de nieuwe regelgeving en hieraan moeten voldoen. Er zijn vanuit het ministerie geen financiële middelen beschikbaar gesteld om op alle nieuwe kwaliteitseisen te toetsen.
Met ingang van 1 januari 2018 zijn alle peuterspeelzalen automatisch omgezet naar kinderdagverblijf indien dat in 2017 nog niet gebeurd is. De peuterspeelzalen moeten dan voldoen aan alle wettelijke kwaliteitseisen welke gelden voor kinderdagverblijven.
Om deze automatische omzetting definitief te maken is er in het eerste kwartaal van 2018 een onderzoek voor registratie uitgevoerd naast het jaarlijks onderzoek. Er wordt een aparte rapportage opgemaakt. Voor deze extra onderzoeken voor registratie wordt vijf uur begroot.
In het bijgevoegde Afwegingsmodel zijn de nieuwe en/of gewijzigde eisen uit de Wko geldend vanaf 2018 verwerkt.
De personenregistratie met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag is alvast opgenomen in het afwegingsoverzicht. Deze registratie is echter nog niet van kracht. Tot die tijd blijft de in 2017 gehanteerde afwegingsoverzicht met betrekking dat de verklaring omtrent het gedrag van toepassing.
De bestuurlijke boete voor het exploiteren van een kinderopvangvoorziening zonder toestemming van het college dan wel het overtreden van een opgelegd exploitatieverbod is ten opzichte van het vorige Afwegingsoverzicht verhoogd naar € 20.500. De reden hiervoor is dat deze boete zo overeenkomt met de strafrechtelijke sanctie die op grond van de Wet economische Delicten voor deze overtreding opgelegd kan worden (geldboete 4e categorie). Dat maakt de motivering voor dit boetebedrag gemakkelijker.
De boete voor het schenden van de medewerkersplicht is verhoogd naar 4.100,-.
3. Taken gemeente Hilvarenbeek
In kader van de Wko heeft de gemeente Hilvarenbeek een aantal taken toebedeeld gekregen. In het navolgende worden de volgende taken nader toegelicht:
3.1 Melding en registratie van gegevens
Het is de taak van de gemeente om zorg te dragen voor een actuele registratie van de KDV’s, BSO’s, gastouderbureaus en gastouders. Dit dient verwerkt te worden in het LRKP.
Wanneer iemand het voornemen heeft om een kindercentrum of gastouderopvang in exploitatie te nemen moet de desbetreffende persoon hiervan een melding doen aan het college. Het college houdt een register bij van de gemelde kindercentra en gastouders. De kindercentra moeten uiteraard voldoen aan de vereisten uit de Wko.
3.1.1 Wijzigingen van gegevens of verwijdering uit het register
De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau is verplicht om wijzigingen in de gegevens uit het register aan het college door te geven. De houder krijgt vervolgens een schriftelijke bevestiging van deze wijziging. Wanneer de gegevens uit het register niet overeenkomen met de werkelijke situatie dan heeft het college de mogelijkheid om zelfstandig wijzigingen door te voeren.
De mogelijkheid bestaat ook om een kindercentrum of gastouderbureau te verwijderen uit het register. Dit kan naar aanleiding van een verzoek van de houder of als handhavingsinstrument nadat is geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de Wko.
3.1.2 Niet gemelde kinderopvang
Het niet melden van een kindercentrum betreft een economisch delict. Actieve handhaving van niet-gemelde kindercentra is echter geen taak van de GGD-toezichthouder. De gemeente kan de GGD wel opdracht geven tot het uitvoeren van een vooronderzoek om te bezien of er sprake is van kinderopvang of gastouderbureau. Er moeten dan wel signalen zichtbaar zijn dat er een kindercentrum wordt geëxploiteerd.
De gemeente houdt toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen uit de Wko. In de Wko is bepaald dat het toezicht op de naleving feitelijk is ondergebracht bij de GGD. Het college wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder. Hij kan deze taak in zijn organisatie verder mandateren. Voor de gemeente Hilvarenbeek is het ondergebracht bij de GGD Hart voor Brabant. In de Wko is tevens bepaald dat de kosten voortvloeiende uit toezicht en handhaving voor rekening van de gemeente zijn.
De toezichthouder is belast met het beoordelen van de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen aan de hand van de landelijke toetsingskaders. De toezichthouder voert verder ook overleg met de betrokken partijen en rapporteert naar de gemeente over de kwaliteit van de opvang.
De toezichthouder voert in de praktijk de volgende vormen van onderzoek uit:
Degene die voornemens is om een nieuw kindercentrum of gastouderopvang in exploitatie te nemen dient dit te melden bij het college. Binnen 10 weken na deze melding onderzoekt de toezichthouder van de GGD of de exploitatie van het kindercentrum of het gastouderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden overeenkomstig de kwaliteitseisen uit de Wko. Voordat er een inspectie is geweest mag het kindercentrum of gastouderopvang niet in exploitatie worden genomen.
Op grond van artikel 1.62 lid 2 Wko onderzoekt de toezichthouder van de GGD jaarlijks of de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau plaatsvindt in overeenstemming met de wettelijke kwaliteitseisen.
De toezichthouder heeft tevens de mogelijkheid incidenteel onderzoek uit te voeren, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of van een geconstateerde overtreding bij het jaarlijks onderzoek.
Indien de kinderdagverblijven door de gemeente gesubsidieerde voorschoolse educatie aanbieden dan wordt het toetsingskader voorschoolse educatie aanvullend beoordeeld. De locaties waarbij dit aan de orde is worden uit het Landelijk Register Kinderopvang gehaald.
Reguliere onderzoeken naar de kwaliteit van de kinderopvang wordt in de praktijk risico gestuurd ingezet. De GGD Hart voor Brabant is gaan werken met zogenaamde risicoprofielen die elk afzonderlijk kindercentra krijgt toebedeeld. Alle locaties voor kinderopvang worden jaarlijks bezocht en de vorm en de mate van inspectie wordt bepaald aan de hand van het risicoprofiel dat het kindercentra heeft gekregen. Het doel van het hanteren van risicoprofielen is op uniforme wijze per locatie de kans kunnen inschatten of een houder verantwoorde kinderopvang blijft bieden.
In de praktijk worden de volgende profielen gehanteerd met de daarbij behorende inspectieactiviteit:
Dit is een beperkte onaangekondigde inspectie waarin op locatie alleen de volgende domeinen geïnspecteerd worden: pedagogische praktijk (op een deel van de groepen), (steekproef) beroepskwalificaties, (steekproef) verklaringen omtrent gedrag, beroepskracht-kind-ratio- en groepsgrootte (op een deel van de groepen). Daarnaast eenmalig aandacht in 2018 voor nieuwe / gewijzigde regelgeving ondanks dat deze niet behoort tot de minimale inspectieactiviteit:
Het aantal uren dat aan een inspectie wordt besteed is afhankelijk van het risicoprofiel.
Bij net gestarte locaties is het nog niet mogelijk om een volledig risicoprofiel te maken, noch is het hier gewenst om bepaalde zaken niet te toetsen. Daarom wordt gedurende de eerste twee jaar na de start van exploitatie een regulier onderzoek op alle toetsbare voorwaarden uitgevoerd. Op basis van het reguliere onderzoek in het tweede jaar wordt het eerste risicoprofiel opgesteld.
De toezichthouder legt de bevindingen van het onderzoek vast in een inspectierapport (1.63 Wko). Het inspectierapport bevat ook altijd een advies van de toezichthouder om al dan niet handhavend op te treden. Per domein is beschreven wat de context is waaraan het kindercentra niet voldoet. De houder van het kindercentrum krijgt vervolgens nog de gelegenheid om zienswijzen naar voren te brengen over het rapport en naar aanleiding van de constateringen. Deze wordt opgenomen in het inspectierapport wat in definitieve versie aan het college wordt gezonden. Wanneer de toezichthouder constateert dat een kinderopvangorganisatie een bepaling uit de wet overtreedt, dan heeft het college de bevoegdheid om handhavend op te treden.
De VNG heeft het initiatief genomen om overleg en overreding verder te ontwikkelingen bij het toezicht op kindercentra. Overleg houdt een gesprek in tussen de toezichthouder en de houder om een geconstateerde overtreding op te lossen. Overreding houdt in, het beïnvloeden van de houder door de toezichthouder om iets te doen (oplossen van een geconstateerde overtreding, de houder overtuigen de tekortkoming op te lossen). Overleg en overreding omvatten zogezegd díe acties van de toezichthouder waarin deze, binnen de termijn voor het opstellen van het inspectierapport, probeert de houder de geconstateerde overtreding(en) alsnog te laten oplossen.
Het doel van overleg en overreding is, overtredingen vroegtijdig en op informele wijze oplossen met de houder. Hierdoor kan de kwaliteit van de opvang worden bevorderd en kan handhaving in sommige gevallen voorkomen worden. Het is de professionele afweging van de toezichthouder om te bepalen of overleg en overreding mogelijk is.
In principe is overleg en overreding toe te passen bij elke vorm van inspectie met uitzondering van het nader onderzoek, omdat hierbij sprake is van een herinspectie op overtredingen van een vorige inspectie. Overleg en overreding vallen binnen de gebruikelijk inspectie-uren. In een incidentele situatie kan het voorkomen dat, na overleg met de gemeente, extra uren in rekening worden gebracht. Overleg en overreding kunnen alleen plaatsvinden in de ‘conceptfase’. Met ‘conceptfase’ wordt bedoeld: het moment tussen het inspectiebezoek en de hoor- en wederhoor. Ondanks dat er overleg en overreding plaatsvindt, wordt wel direct na het inspectiebezoek een conceptrapport opgesteld en verstuurd naar de houder. Het uitwerken van het conceptrapport wordt niet uitgesteld omdat dit te veel vertraging teweeg zou brengen.
In het conceptrapport geeft de toezichthouder in de ‘Beschouwing’ een nadere uitleg over het inzetten van overleg en overreding. In het definitieve rapport wordt dit aangevuld met de resultaten in ‘Advies aan de gemeente’.
Het inspectierapport van de GGD is leidend om al dan niet over te gaan tot handhavend optreden. In het inspectierapport is een advies opgenomen. De gemeente Hilvarenbeek volgt dit advies in principe op tenzij er redenen zijn, bijvoorbeeld een ingediende zienswijze, om anders te doen besluiten. Wanneer het advies van de GGD is om te handhaven dan zal het college een handhavingstraject opstarten.
Bij de handhaving hanteren wij het bijgevoegde ‘afwegingsmodel handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Hilvarenbeek’. Dit model is gebaseerd op een standaardmodel van de VNG en beschrijft welke stappen moeten worden genomen en welke sancties mogelijk kunnen worden opgelegd na constatering van een overtreding. Per geval zal ook rekening worden gehouden met verzachtende of verzwarende omstandigheden bij het oordeel om te gaan handhaven. Met behulp van dit afwegingsmodel wordt voor zowel houders, toezichthouders als de gemeente duidelijk hoe het handhavingsproces met betrekking tot de Wko verloopt en hoe gehandeld moet worden.
De reden dat we kiezen voor het afwegingsmodel van de VNG is dat het een volledig beeld geeft van de mogelijkheden die we hebben om handhavend op te treden en welke stappen ondernomen moeten worden in het handhavingstraject. Het afwegingsmodel geeft compleet weer wat voor prioriteit een bepaalde overtreding heeft gekregen, overtreding van welke bepaling het betreft en hoe gehandhaafd kan worden met welke instrumenten en welke termijn aangehouden kan worden. Het werken overeenkomstig dit afwegingsmodel leidt tot voorkoming van willekeur en zorgvuldiger optreden door de gemeente bij het toezicht en handhaving op kinderopvang.
De ernst van een overtreding bepaalt de keuze voor een bepaald sanctie-instrument, de termijn waarbinnen de houder van een kindercentrum of gastouderbureau maatregelen moet treffen en de termijn waarbinnen de toezichthouder een herinspectie bij het kindercentrum of gastouderopvang uitvoert. In gevallen waarbij de overtreding niet ernstig is zal de houder eerst een waarschuwingsbrief ontvangen.
Indien de houders geen maatregelen treffen na ontvangst van een waarschuwingsbrief kan het college overgaan tot het treffen van wettelijk vastgestelde maatregelen om naleving te bewerkstellingen. Binnen de handhaving bestaat de mogelijkheid om zowel herstellende als bestraffende sancties op te leggen. De mogelijkheid bestaat om beide vormen van sancties tegelijkertijd op te leggen.
Het college van Hilvarenbeek beschikt over de volgende instrumenten:
De toezichthouder van de GGD heeft daarnaast op basis van artikel 1.65 lid 3 Wko de bevoegdheid om een schriftelijk bevel te geven.
Wanneer de GGD het inspectierapport met het advies ‘handhaven’ aan de gemeente Hilvarenbeek toezendt wordt de taak van de GGD overgedragen aan de gemeente. Zoals gezegd ligt de bevoegdheid om op te treden bij het college. Het college heeft de bevoegdheid aan de afdelingsmanager van de afdeling Ruimte gemandateerd om tevens schriftelijke aanwijzingen uit te vaardigen.
Strafrechtelijke mogelijkheden
Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid dat er strafrechtelijk wordt gehandhaafd bij kinderopvangcentra. Hierbij is te denken aan valsheid in geschrifte, schending van de verplichting om gegevens te verstrekken, specifieke overtreding met betrekking tot het openbare gezag en bepaalde misdrijven tegen het openbaar gezag. De bevoegdheden op dit vlak liggen bij opsporingsambtenaren, het Openbaar Ministerie en de politie. Zie artikel 225 t/m 227b, 447c en 44d van het Wetboek van strafrecht en de artikelen 179 t/m 182 en 184 van het Wetboek van strafrecht.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Per vorm van kinderopvang is een handhavingmodule opgesteld, die door de toezichthouder van de GGD wordt gebruikt bij de inspectie en die uiteindelijk wordt gebruikt bij de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De kwaliteitsaspecten zijn in het afwegingsmodel Handhaving en Kinderopvang gemeente Hilvarenbeek nader gespecificeerd naar verschillende onderwerpen en voorwaarden.
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle onderliggende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en op voorkoming van herhaling van de overtreding(-en)
Op grond van artikel 1.67 Wko is het college verplicht om jaarlijks, voor 1 juli, het jaarverslag kinderopvang aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Welzijn (OCW) en aan de Gemeenteraad voor te leggen. De minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college. In het jaarverslag wordt inzicht gegeven in:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Stap 1: aanwijzing, artikel 1.65 lid 1 Wet kinderopvang
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang, artikel 125 lid 2 Gemeentewet en artikel 5:32 Awb
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden tot een volgende stap in het herstellend handhavingstraject.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt: dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: exploitatieverbod, artikel 1.66 Wet kinderopvang
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college onder andere in de volgende gevallen:
Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en het verwijdering van de registratie uit het landelijk register kinderopvang, artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang, artikel 1.47a lid 2 Wet kinderopvang en artikel 8 lid 1 Besluit registers kinderopvang.
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, de toestemming tot exploitatie kan intrekken en de registratie van deze voorziening verwijdert uit het register:
Vanaf het moment dat voor een voorziening voor kinderopvang de toestemming tot exploitatie is ingetrokken en de registratie van deze voorziening verwijderd is uit het register kinderopvang, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van de exploitatie leidt tot niet registreerde kinderopvang (illegale kinderopvang) en tot een bestuurlijke boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteit is de bestuurlijke boete (artikel 1.72 lid 1 Wet kinderopvang).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Hilvarenbeek is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau
Domein Kinderopvang, Gastouderopvang, Gastouderbureau in de zin van de wet | ||||
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. bso, kdv artikel 1.1 lid 1 Wko | (boete 4e categorie1) | |||
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. | ||||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. | ||||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. Het college bepaalt de ingangsdatum van de toestemming tot exploitatie. |
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.2 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 3 en 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 11 lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang |
Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie3 | ||
Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen. artikel 1.50b Wko; artikelen 2 en 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Per acht feitelijk aanwezige kinderen in de groep is ten minste één beroepskracht aanwezig. artikel 3 lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen. artikel 3 lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
De beroepskrachten voorschoolse educatie zijn in het bezit van: een getuigschrift of een erkende beroepskwalificatie. artikel 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; | ||
De houder stelt jaarlijks een opleidingsplan op. artikel 4 lid 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. artikel 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie |
Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften. |
Verklaring omtrent het gedrag / personenregister4 | ||
Verklaring omtrent gedrag (VOG) | € 4.000,- per ontbrekende VOG of VOG die ouder is dan 2 maanden voor aanvang werkzaamheden | |
Verklaring omtrent het gedrag en Personenregister De houder of voorgenomen houder en de personen die werkzaam zijn of zullen zijn op de kinderopvangvoorziening en waar kinderen worden opgevangen staan, voor zover het natuurlijke personen betreft, ingeschreven in het personenregister kinderopvang. Dit geldt eveneens voor personen van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig zijn op het opvangadres of huisgenoot zijn van de gastouder. | ||
2. Verklaring omtrent het gedrag en Personenregister Werkzaamheden van personen worden pas aangevangen nadat de koppeling tussen de persoon en de houder tot stand is gebracht. |
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma |
Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in een andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.5 artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 10 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. de mentor is een beroepskracht van het kind; bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (dagopvang); bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (buitenschoolse opvang); de mentor is voor ouders het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (dagopvang); de mentor is voor ouders en kind het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (buitenschoolse opvang); bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Houder deelt ouders en kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht(en) op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen artikelen 1.49 lid 1 en 2, 1.50 lid 1 en 2 en 1.54 lid 1 Wko; artikel 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang |
Gebruik Nederlandse taal als voertaal. Friese taal of een streektaal kan naast de Nederlandse taal mede als voertaal gebruikt worden. Eisen indien een andere taal mede als voertaal gebruikt wordt. |
Een ondertekend origineel van de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid. artikel 7 lid 4 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang |
De onder punt 1 genoemde VOG en bijbehorend boetebedrag vervalt zodra het personenregister in gebruik wordt genomen. Vanaf dat moment is punt 2 van kracht. De wetgever maakt in een publicatie het wettelijk kader bekend en de datum in gebruik name. Het gaat dan om de inschrijving in het personenregister en de tijdige koppeling van de persoon aan de houder en niet meer om het in het bezit hebben van een verklaring omtrent het gedrag die aan de vereisten voldoet.