Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Valkenburg aan de Geul

Rapport Opstellen Bodemkwaliteitskaart regio Heuvelland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieValkenburg aan de Geul
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRapport Opstellen Bodemkwaliteitskaart regio Heuvelland
CiteertitelRapport opstellen bodemkwaliteitskaarten regio Heuvelland
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp
Externe bijlageRapport opstellen bodemkwaliteitskaarten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet bodembescherming
  2. Besluit bodemkwaliteit
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-11-2023Nieuwe regeling

24-10-2023

gmb-2023-499641

Tekst van de regeling

Intitulé

Rapport Opstellen Bodemkwaliteitskaart regio Heuvelland

 

Opstellen bodemkwaliteitskaart regio Heuvelland

 

1 Inleiding

 

 

Op dit moment beschikken de gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul over een regionale bodemkwaliteitskaart voor de regio Heuvelland. De gemeente Voerendaal maakt momenteel geen onderdeel uit van de huidige regionale bodemkwaliteitskaart en beschikt niet over een eigen bodemkwaliteitskaart.

De bodemkwaliteitskaart voor de regio Heuvelland is in 2011 opgesteld en in 2016 geactualiseerd. Bodemkwaliteitskaarten dienen periodiek (eens per vijf jaar) geactualiseerd en opnieuw beleidsmatig vastgesteld te worden. De begrenzing van het Limburgse Heuvelland is formeel niet vastgelegd en hierdoor ontstaan er diverse opvattingen over welke gebieden tot het Heuvelland gerekend moeten worden.

Anticiperend op het verlopen van de regionale bodemkwaliteitskaart en de aankomende Omgevingswet hebben de gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Meerssen, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal, Antea Group gevraagd om een nieuwe bodemkwaliteitskaart op te stellen voor de regio Heuvelland.

 

Doel

Het doel van het opstellen van de regionale bodemkwaliteitskaart (waaronder de bodemfunctie-klassenkaart) is het inzichtelijk maken van de huidige bodemkwaliteit. Nadat de kaart is opgesteld kan deze, op basis van het Besluit bodemkwaliteit, binnen de deelnemende gemeenten gebruikt worden als erkend bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit van zowel een partij vrijkomende grond als van de ontvangende bodem en kan grondverzet onafgebroken worden gefaciliteerd binnen de regio Heuvelland.

In dit rapport is het tot stand komen van de bodemkwaliteitskaart toegelicht en is de classificatie van de actuele bodemkwaliteit beschreven. Nadere informatie over het bodembeleid in de regio Heuvelland is beschreven in de Nota bodembeheer van de regio1. Ten aanzien van de stoffengroep PFAS is, gelijktijdig met het opstellen van de bodemkwaliteitskaart, een regionale PFAS-bodemkwaliteitskaart voor de regio2 opgesteld. Voor regels omtrent PFAS wordt tevens verwezen naar de vigerende Nota bodembeheer van de regio.

 

Leeswijzer

Als eerste worden in hoofdstuk 2 de uitgangspunten besproken. Vervolgens is in hoofdstuk 3 beschreven hoe hiermee bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is omgegaan. De kaart zelf wordt toegelicht in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 is beschreven hoe is omgegaan met de vereisten rondom de betrouwbaarheid en de algemene regels voor het gebruiken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor grondverzet.

 

2. Uitgangspunten

 

 

2.1 Richtlijn bodemkwaliteitskaarten

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (Ministerie van VROM, 3 september 2007) en de Wijzigingsbladen van januari 2013, 2014, 2016 en 2019. Deze richtlijn beschrijft de acht stappen die moeten worden doorlopen om tot een bodemkwaliteitskaart te komen:

In Stap 1 worden de beleidsmatige en technisch-inhoudelijke keuzes gemaakt.

In Stap 2 dient te worden vastgesteld welke kenmerken binnen het beheergebied naar verwachting een belangrijke rol spelen bij het definiëren van deelgebieden.

In Stap 3 worden bodemgegevens geschikt gemaakt voor verwerking tot een bodemkwaliteitskaart.

In Stap 4 worden voorlopige homogene deelgebieden samengesteld. Dit gebeurt op basis van de kenmerken waarvan in stap 2 werd verwacht dat deze bepalend zijn voor de bodemkwaliteit.

In Stap 5 wordt op basis van de beschikbare meetresultaten vastgesteld of de indeling in deelgebieden van stap 4 juist is, waardoor zones ontstaan. Waar mogelijk worden deelgebieden met een overeenkomstige bodemkwaliteit samengevoegd tot zones.

Indien nodig wordt in Stap 6 aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.

In Stap 7 worden de verschillende soorten gegevens, die van elke bodemkwaliteitszone beschikbaar zijn, in samenhang geïnterpreteerd. Op basis hiervan wordt een rapport opgesteld waarin de totstandkoming van de bodemkwaliteitskaart wordt weergegeven en gemotiveerd.

In Stap 8 wordt, op basis van de bodemkwaliteit in combinatie met de functiekaart, de toepassingseis per bodemkwaliteitszone geformuleerd. Dit resulteert in een generieke toepassingskaart.

Onderdeel van stap 8 is daarnaast dat per bodemkwaliteitszone wordt aangegeven onder welke voorwaarde(n) grondverzet zonder aanvullende keuring is toegestaan. Naast de genoemde richtlijn is de bodemkwaliteitskaart gebaseerd op het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Ook is gebruik gemaakt van de 'Handreiking Besluit bodemkwaliteit' van Bodem+ (tegenwoordig onderdeel van Rijkswaterstaat Leefomgeving) en van het document 'Grondverzet met bodemkwaliteitskaarten' van TNO/Deltares, niet gedateerd (opgesteld in opdracht van Bodem+).

 

2.2 Relaties oude bodemkwaliteitskaarten

Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is in eerste instantie gebruik gemaakt van het bestaande kaartmateriaal uit de regionale bodemkwaliteitskaart van de gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul. Voor de gemeente Voerendaal is eerst een functiekaart opgesteld. De functiekaart vormde vervolgens de basis voor de zonekaart, die gebruikt wordt om de bodem- en ontgravingskwaliteit te bepalen.

 

Na het eerste deel van de rekensessies zijn verschillende zones van de oude regionale bodemkwaliteitskaart samengevoegd. Enkel zones die een overeenkomstige functie en/of bodem- en ontgravingskwaliteit hadden, zijn samengevoegd. Door deze werkwijze te hanteren sluit de zonering van de bodemkwaliteitskaart beter aan bij de functiekaart. De aanpassingen in zoneringen zijn verder toegelicht in paragraaf 3.2.

 

2.3 Technisch-inhoudelijke onderbouwing

De technisch-inhoudelijke onderbouwing gaat in op de eisen waaraan een bodemkwaliteitskaart moet voldoen. In de richtlijn zijn de onderwerpen benoemd die essentieel worden geacht om de kwaliteit van het grondverzet te kunnen waarborgen. Deze onderwerpen moeten dan ook minimaal in de onderbouwing worden meegenomen. Dit betreft:

  • het (deel van het) beheergebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart wordt opgesteld;

  • de diepte en de te onderscheiden dieptetrajecten waarover de bodemkwaliteitskaart een uitspraak doet (respectievelijk 0-0,5 en 0,5-2,5 m -mv.);

  • de stoffen die in de bodemkwaliteitskaart worden opgenomen;

    • metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink);

    • polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10 VROM);

    • polychloorbifenylen (PCB som 7);

    • minerale olie (GC);

  • de onderscheidende kenmerken op basis waarvan de bodemkwaliteitszones worden gedefinieerd;

  • de kwaliteitseisen waaraan een zone moet voldoen;

  • de statistische kengetallen op basis waarvan de zones worden gekarakteriseerd;

  • In welk kader (generiek of gebiedsspecifiek) de kaart functioneert.

 

2.4 Overige uitgesloten gebieden

Bij het opstellen van de regionale bodemkwaliteitskaart is het hele grondgebied van de regio Heuvelland meegenomen. Enkele gebieden zijn echter op voorhand uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Dit betreffen een (voormalige) stortplaats en de buitendijkse gebieden die in beheer zijn van Rijkswaterstaat. Voor deze locaties is de bodemkwaliteitskaart geen geldig bewijsmiddel voor grondverzet.

 

3. Uitvoering

3.1 Beheergebied

Deze bodemkwaliteitskaart betreft een deel van de regio Heuvelland, hieronder vallen de gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Meerssen, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

 

Figuur 3.1: Beheergebied van de Heuvellandgemeenten

 

3.2 Bodemkwaliteitszones

Bij het opstellen van een bodemkwaliteitskaart is het uitgangspunt dat voor het definiëren van zones de gebiedseigenschappen vergelijkbaar zijn. Het indelen van de bodemkwaliteitszones vindt daarom plaats op basis van de gebruikshistorie en milieuhygiënische bodemkwaliteit, eventueel in combinatie met de bodemopbouw.

Omdat de gemeenten Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Meerssen, Vaals en Valkenburg aan de Geul beschikken over een bodemkwaliteitskaart is in eerste instantie de bodemkwaliteit voor de bestaande zonering bepaald. Voor de gemeente Voerendaal is de zonering bepaald op basis van de functiekaart.

Naar aanleiding van de verschillende rekensessies zijn oude zones van de regionale kaart samengevoegd. Alleen zones die een overeenkomstige functie- en/of bodem- en ontgravingskwaliteit hadden zijn samengevoegd. Het uiteindelijke doel hiervan was om de kaart zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de uniform opgestelde functiekaart voor de gehele regio. In tabel 3.1 is een overzicht gegeven van de wijzigingen in zonering ten opzichte van de vorige kaart. De definitieve zonering is terug te vinden in paragraaf 4.1.

 

Tabel 3.1: Overzicht oude en nieuwe zone-indeling regio Heuvelland

 

 

3.3 Uitgangspunten bodemkwaliteitskaart

  • De bodemkwaliteitskaart is opgesteld:

  • Volgens het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit;

  • Voor alleen grond en dus niet voor grondwater of de bodem onder oppervlaktewater (waterbodem);

  • Voor de boven- en ondergrond (respectievelijk 0-0,5 en 0,5-2,5 m -mv.);

  • Op basis van relevante informatie uit het bodeminformatiesysteem (zie paragraaf 3.4);

  • Voor de stoffen van het standaardpakket grond:

    • metalen (barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink);

    • polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10 VROM);

    • polychloorbifenylen (PCB som 7);

    • minerale olie (GC);

  • Met minimaal 20 waarnemingen per zone en 3 waarnemingen ter plaatse van ieder niet aaneengesloten gelegen deelgebied;

  • Voor de toetsing is uitgegaan van de normen en rekenregels voor het op landbodem toepassen van grond. De bij deze toepassing behorende toetsingswaarden (klasse AW2000, klasse Wonen en klasse Industrie) zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

 

Toetsregel klasse AW2000

Om te bepalen of er sprake is van een overschrijding van de achtergrondwaarden (AW2000) is artikel 4.2.2 van de Regeling bodemkwaliteit van toepassing. In het geval van één of meer van de gemeten stoffen het rekenkundig gemiddelde gehalte hoger is dan de achtergrondwaarden, wordt de kwaliteit van de partij geclassificeerd niet als kwaliteit Achtergrondwaarde, maar als bijvoorbeeld kwaliteit Wonen. In lid 4 van artikel 4.2.2. van de Regeling bodemkwaliteit is hierop een uitzondering opgenomen: dit lid stelt dat de bodem, een partij grond of een partij baggerspecie nog in de klasse AW2000 valt indien slechts een beperkt aantal van de onderzochte stoffen de achtergrondwaarde overschrijdt. De kwaliteit van grond of baggerspecie overschrijdt niet de achtergrondwaarden in het geval van Y aantal onderzochte stoffen het rekenkundig gemiddelde gehalte van maximaal X aantal stoffen de achtergrondwaarden overschrijdt. In tabel 3.2 zijn deze X en Y, behorende tot de toetsregel voor AW2000 opgenomen.

 

Tabel 3.2: Toetsregel AW2000

 

Toetsregel klasse Wonen

Om te bepalen of er sprake is van een overschrijding van de maximale waarde voor de kwaliteitsklasse wonen is artikel 4.10.2 van de Regeling bodemkwaliteit van toepassing. In het geval van één of meer van de gemeten stoffen het rekenkundig gemiddelde gehalte hoger is dan de maximale waarden voor Wonen, wordt de kwaliteit van de partij geclassificeerd niet als kwaliteit Wonen, maar als kwaliteit Industrie (of hoger). In lid 4 van artikel 4.10.2. van de Regeling bodemkwaliteit is hierop een uitzondering opgenomen: dit lid stelt dat de bodem, een partij grond of een partij baggerspecie nog in de klasse Wonen valt indien slechts een beperkt aantal van de onderzochte stoffen de maximale waarde voor bodemkwaliteitsklasse Wonen overschrijdt. De kwaliteit van grond of baggerspecie overschrijdt niet de waarden voor bodemkwaliteitsklasse Wonen in het geval van Y aantal onderzochte stoffen het rekenkundig gemiddelde gehalte van maximaal X aantal stoffen de waarde voor wonen overschrijdt. In tabel 3.3 zijn deze X en Y, behorende tot de toetsregel voor bodemkwaliteitsklasse wonen opgenomen.

 

Tabel 3.3: Toetsregel Wonen

Toetsregel nikkel en PCB

De overschrijding mag maximaal 2x de achtergrondwaarde van de betreffende stof bedragen. Daarnaast geldt dat het rekenkundig gemiddelde gehalte kleiner moet zijn dan of gelijk moet zijn aan de Maximale Waarden Wonen. Omdat de Achtergrondwaarde en Maximale Waarde Wonen (bijna) gelijk zijn aan elkaar, vervalt voor de stoffen nikkel en PCB de voorwaarde dat het gehalte kleiner moet zijn dan de Maximale Waarden Wonen. Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2016 een aanpassing van de Regeling bodemkwaliteit en de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is gepubliceerd voor o.a. de stoffen barium, kobalt en molybdeen en (eerder al) PCB. Het gaat hierbij om aangepaste toetsingswaarden en het aantal noodzakelijke waarnemingen. De huidige bodemkwaliteitskaart sluit aan, aan deze laatste richtlijn.

 

Accreditatieschema 3000

Vanaf 1 juli 2007 is het Accreditatieschema 3000 (AS3000) in werking getreden. AS3000 bevat de kwaliteitseisen voor laboratoria voor al het milieuhygiënisch bodemonderzoek. AS3000 schrijft een monstervoorbehandeling voor, bestaande uit malen en homogeniseren. Dit verlaagt de kans op een grote spreiding van analyseresultaten waardoor resultaten betrouwbaarder worden. In de berekeningen voor deze bodemkwaliteitskaart zijn geen resultaten van voor 2007 gebruikt.

 

3.4 Databewerking

Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is gebruik gemaakt van onderzoeksgegevens uit het bodeminformatiesysteem van de gemeenten. De datagegevens zijn in april 2022 aangeleverd en verwerkt.

 

In een bodeminformatiesysteem zijn de onderzoeksgegevens van diverse typen onderzoeken opgenomen, zoals verkennende en nadere onderzoeken maar ook saneringen en evaluatierapporten. Omdat de bodemkwaliteitskaart een betrouwbare en representatieve weergave moet zijn van de actuele (diffuse) bodemkwaliteit, moeten onderzoeksgegevens van bijvoorbeeld puntbronnen of verdachte percelen buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat de data moet worden bewerkt zodat alleen die analysegegevens overblijven, die geschikt zijn om te worden gebruikt voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. De selectiemethode is beschreven in bijlage 1.

 

3.5 Rekensessies

In totaal zijn er in juli en augustus 2022 vijf verschillende rekensessies uitgevoerd. Hieronder zijn deze rekensessies en de onderbouwing beschreven.

 

1e rekensessie

In deze rekensessie is de oude zone-indeling van de regionale bodemkwaliteitskaart doorgerekend met onderzoeksgegevens van de afgelopen 5 jaar en zijn per zone de voor de bodemkwaliteitskaart benodigde (statistische) kengetallen gegenereerd. Voor de gemeente Voerendaal is de zonering op basis van de functiekaart doorgerekend.

Uit de statistieken bleek dat in enkele zones onvoldoende meetpunten beschikbaar waren. Vanwege dit tekort zijn ook de onderzoeksgegevens van 5 tot 10 jaar terug doorgerekend en kengetallen gegenereerd.

Beide de statistische kentallen van beide perioden zijn met elkaar vergeleken. Omdat de resultaten voldoende overeenkomstig waren zijn beide datasets samengevoegd. Voor de volgende rekensessie worden de onderzoeksgegevens van de afgelopen 10 jaar gebruikt.

 

2e rekensessie

Na het samenvoegen is de gehele dataset nogmaals doorgerekend en zijn de benodigde (statistische) kengetallen gegenereerd. De resultaten van deze doorrekening vormde het startpunt voor de eerste extremenanalyse. Voor de extremenanalyse is de dataset meerdere keren doorgerekend, waarbij steeds de uitschieters (de zogenoemde 'extremen') zijn beoordeeld. Deze uitschieters zijn op basis van de in paragraaf 3.6 benoemde criteria uitgesloten.

 

3e rekensessie

Na de eerste uitgebreide extremenanalyse zijn opnieuw de benodigde (statistische) kengetallen gegenereerd. Op basis van de uitkomsten zijn de verschillende zones met elkaar vergeleken en zones met een overeenkomstige kwaliteit en vergelijkbare functie zijn uiteindelijk samengevoegd. De motivatie voor het samenvoegen van zones is toegelicht in paragraaf 3.2 en de definitieve zonering is samengevat in paragraaf 4.1.

 

4e rekensessie

Na het samenvoegen van zones heeft een tweede uitbijteranalyse plaatsgevonden voor de

nieuwe zonering en zijn de definitieve zones vastgesteld.

 

5e rekensessie

Na de tweede extremenanalyse zijn enkele controlestappen doorlopen (zie hoofdstuk 5). Nadat de dataset de controlestappen had doorstaan, is de gehele set doorgerekend en zijn per zone de voor de bodemkwaliteitskaart benodigde (statistische) kentallen gegenereerd:

  • Het aantal waarnemingen;

  • De gemiddelde gehalten per parameter (incl. lutum en organische stof);

  • De minimale en maximale gemeten gehalten;

  • Diverse percentielwaarden (P5, P50, P80, P90, P95): het vergelijken van percentielwaarden levert informatie op over de betrouwbaarheid van de bodemkwaliteit binnen een zone. Zo geeft bijvoorbeeld de P95 de waarde aan waar 95% van de waarnemingen onder ligt en 5% van de waarnemingen boven ligt.

  • Boven- en ondergrens van het 80% betrouwbaarheidsinterval rond het gemiddelde;

  • Heterogeniteitstoets;

  • Variatiecoëfficiënt.

 

3.6 Extremenanalyse

 

Bij de 2e en 4e rekensessie is een extremenanalyse uitgevoerd. Het is namelijk mogelijk dat er, ondanks een bewerking van de dataset, nog waarnemingen in de dataset aanwezig zijn waarvan het aannemelijk is dat deze niet tot de diffuse bodemkwaliteit behoren (zogenoemde 'extremen'). Conform de richtlijn dient van deze gehalten te worden bepaald of ze:

  • 1.

    Deel uitmaken van de achtergrondgehalten;

  • 2.

    Afkomstig zijn van een lokale puntbron;

  • 3.

    Het gevolg zijn van een fout in het onderzoek of een fout bij de invoer van gegevens.

 

Wanneer blijkt dat het extreme gehalte wordt veroorzaakt door een geval van lokale bodemverontreiniging of het gevolg is van een invoer- of meetfout, mag het betreffende gehalte buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van de diffuse bodemkwaliteit. In andere gevallen moet worden geconcludeerd dat er geen directe oorzaak is aan te wijzen voor de extreme gehalten en moeten de gehalten worden meegenomen in de berekening van de diffuse bodemkwaliteit.

 

4. Bodemkwaliteitskaart

 

 

De bodemkwaliteitskaart bestaat uit:

  • 1.

    Een kaart met de zone-indeling;

  • 2.

    Ontgravingskaarten (bovengrond en ondergrond);

  • 3.

    Een generieke en gebiedsspecifieke toepassingskaart bovengrond;

  • 4.

    Een bodemfunctieklassenkaart.

 

4.1 Indeling bodemkwaliteitszones

Binnen het beheergebied van de bodemkwaliteitskaart worden in totaal 13 verschillende zones onderscheiden. De zone-indeling is weergegeven op de zonekaarten in de kaartbijlagen I en II.

 

4.2 Ontgravingskaarten

De ontgravingskaarten geven de te verwachten kwaliteitsklasse van de bodem aan in de situatie dat de grond vrijkomt om elders te worden toegepast. De vrijgekomen grond wordt dan beoordeeld als een partij grond.

 

Voor het tot stand komen van deze kaart zijn de gemiddelde gehalten van de zones getoetst volgens de regels en aan de normen (uit bijlage B) van de Regeling bodemkwaliteit. De uitkomsten zijn weergegeven in tabel 4.2. Hierbij is onderscheid gemaakt in de bovengrond (0-0,5 m -mv.) en de ondergrond (0,5-2,5 m -mv.). De ontgravingskaarten, zoals benoemd in bijlage M (‘kaarten van de actuele bodemkwaliteit’) van de Regeling bodemkwaliteit, zijn opgenomen in de kaartbijlagen III en IV.

 

 

 

4.3 Bodemfunctieklassenkaart

Vanuit het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente verplicht om een bodemfunctieklassenkaart op te stellen. De bodemfunctieklassenkaart is opgenomen in de kaartbijlage V. Het uitgangspunt bij het opstellen van de bodemfunctieklassenkaart is dat de bodemkwaliteit moet aansluiten bij de bodemfunctie. In het Besluit bodemkwaliteit zijn zeven bodemfuncties opgenomen:

  • wonen met tuin;

  • plaatsen waar kinderen spelen;

  • groen met natuurwaarden;

  • ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie;

  • moestuinen en volkstuinen;

  • natuur;

  • landbouw.

 

Bij elk van deze bodemfuncties hoort een eigen bodemkwaliteitsniveau indien gekozen wordt voor gebiedsspecifiek beleid. Dit niveau is gebaseerd op de humane, ecologische of landbouwrisico's die te verwachten zijn bij een bodemfunctie. Algemeen uitgangspunt is dat er geen sprake mag zijn van onaanvaardbare humane risico's bij het beoogde gebruik. Indien gekozen wordt voor generiek beleid worden de zeven bodemfuncties verdeeld in drie bodemfunctieklassen. Deze bodemfunctieklassen zijn vastgelegd in een bodemfunctieklassenkaart. De volgende vier bodemfunctieklassen worden onderscheiden:

  • wonen;

  • industrie;

  • landbouw;

  • natuur.

 

In tabel 4.3 is de indeling van bodemfuncties naar bodemfunctieklassen opgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat recreatie valt onder de bodemfunctie “plaatsen waar kinderen spelen” en/of “groen met natuurwaarden” en derhalve onder bodemfunctieklasse “wonen”.

 

Er vindt bij het toepassen van grond een dubbele toetsing plaats. Er wordt zowel gekeken naar de bodemfunctieklasse van de zone, als naar de bodemkwaliteit in de zone, zie tabel 4.4. Hierbij geldt dat de schoonste van deze twee leidend is. Deze dubbele toetsing geldt niet voor grootschalige bodemtoepassingen.

 

Regionale actualisatie van de bodemfunctieklassenkaart

Tezamen met het actualiseren van het regionale bodembeleid (beschreven in de Nota bodembeheer3) is de bodemfunctieklassenkaart geactualiseerd. Hierin is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, naast de functieklassen wonen en industrie tevens onderscheid gemaakt in de functies ‘natuur’ en ‘landbouw’. Als bron voor het aanduiden van natuurgebieden is gebruik gemaakt van de beheergebieden van de verschillende natuurbeheerders in de regio, te weten Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Functiewijzigingen naar aanleiding van (geplande) ontwikkelingen zijn ook direct doorgevoerd op de functiekaart.

 

Uitgesloten gebieden

Uitgesloten gebieden zijn aangegeven op de functiekaart en de ontgravingskaart. Wateren en waterbodems zijn in elk geval uitgesloten en zijn als water aangegeven op de kaart. Aan uitgesloten gebieden is geen functieklasse toegekend. Derhalve zijn deze gebieden als grijze vlek (‘overig’) op de functiekaart aangegeven.

 

Wegbermen

De gemeenten die deelnemen aan de regionale Nota bodembeheer hebben voor de wegen en wegbermen van doorgaande wegen in het buitengebied bepaald hoe van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de milieuverklaring bodemkwaliteit gebruik gemaakt kan worden. Dit beleid houdt onder meer in dat de wegen en wegbermen doorgaande wegen en spoorwegen de functie industrie toegewezen krijgen.

 

4.4 Toepassingskaart

 

Het landelijk geldende beleidskader van het Besluit bodemkwaliteit (= het generieke kader) schrijft voor dat:

  • De kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor de functie die de bodem heeft EN

  • Door het toepassen van de partij grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet mag verslechteren.

Dit betekent dat een op de landbodem toe te passen partij grond of baggerspecie getoetst moet worden aan zowel de kwaliteitsklasse als de functieklasse van de ontvangende bodem.

 

De strengste van beide klassen bepaalt uiteindelijk de kwaliteitsklasse waar een toe te passen partij grond of baggerspecie aan moet voldoen (zie tabel 4.4). Deze toetsing bepaalt de kwaliteitseis, zoals aangegeven op de generieke toepassingskaart in de kaartbijlagen VI en VII.

 

 

 

Gebiedsspecifieke toepassingskaart

Gemeenten hebben de mogelijkheid om gebiedsspecifiek beleid op te stellen. De gemeente Eijsden-Margraten hanteert gebiedsspecifiek beleid voor zink in het gebied rondom Eijsden, dit is nader uitgewerkt in de regionale Nota bodembeheer en zichtbaar in de gebiedsspecifieke toepassingskaarten voor de boven- en ondergrond in kaartbijlage VIII en IX.

 

 

4.5 Vaststelling en herziening

De opgestelde bodemkwaliteitskaart (conform het generieke beleid) kan door de gemeenteraad worden vastgesteld. Met de, door de raad vastgestelde bodemkwaliteitskaart kan grondverzet voor de komende 5 jaar worden gefaciliteerd.

 

Omdat nieuwe onderzoeksgegevens van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit, dienen de actualiteit van de bodemkwaliteitskaart en de eventuele noodzaak tot herziening hiervan, eens per vijf jaar te worden getoetst. Bij een dergelijke toets moeten alle stappen voor het opstellen van een bodemkwaliteitskaart opnieuw worden doorlopen. Alleen dan kan worden vastgesteld of de bodemkwaliteitskaart nog wel in voldoende overeenstemming is met de actuele bodemkwaliteit.

 

5. Betrouwbaarheid bodemkwaliteitskaart

 

 

Om de betrouwbaarheid van een bodemkwaliteitskaart te kunnen aantonen, moeten volgens de richtlijn enkele controles worden uitgevoerd. Deze controles zijn in dit hoofdstuk beschreven.

 

5.1 Ruimtelijke verdeling

Een voorwaarde voor het verkrijgen van een betrouwbaar beeld van de bodemkwaliteit, is dat de waarnemingen voldoende ruimtelijk verspreid binnen de zone moeten liggen. Om dit te kunnen toetsen, schrijft de richtlijn voor dat een zone in 20 gelijke vakken moet worden ingedeeld en dat in ten minste 10 van deze vakken waarnemingen moeten liggen.

 

Om een uitspraak te kunnen doen over deze ruimtelijke verdeling, zijn de locaties met waarnemingen op kaart gezet. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de bovengenoemde de vereiste.

 

Naast de ruimtelijke verdeling per zone, moet ook elk niet-aaneengesloten deelgebied (ook wel snipper genoemd) minimaal 3 meetpunten bevatten. Op basis van het aantal beschikbare waarnemingen wordt voor een aantal snippers niet voldaan aan dit uitgangspunt. Het gaat met name om kleine woonkernen in het buitengebied. Omdat gebruik binnen de zones niet sterk varieert en de berekende ontgravingskwaliteit van de direct omliggende zones vergelijkbaar is, wordt de bodemkwaliteitskaart voor deze gebieden wel voldoende betrouwbaar geacht.

 

5.2 Heterogeniteit

Een bodemkwaliteitskaart wordt gebaseerd op de gemiddeld gemeten gehalten binnen de zones. Deze gehalten worden getoetst aan de toetsingswaarden van het Besluit bodemkwaliteit, op grond waarvan vervolgens een indeling in een kwaliteitsklasse plaatsvindt.

 

Is binnen een zone echter sprake van sterke heterogeniteit (= mate van spreiding in de gemeten gehalten ten opzichte van de normwaarden) dan kunnen de gemiddelden een vertekend beeld geven van de bodemkwaliteit alsmede van de kwaliteit van vrijkomende partijen grond. In dat geval zou ten onrechte van de bodemkwaliteitskaart gebruik worden gemaakt als bewijsmiddel.

 

Om voor de zones na te kunnen gaan hoe het met de heterogeniteit is gesteld, is gebruik gemaakt van een berekening die is beschreven in het eerdergenoemde document 'Grondverzet met bodemkwaliteitskaarten' van TNO/Deltares (niet gedateerd). Dit in verband met het ontbreken van andere (landelijk) geldende toetsnormen.

 

In het genoemde document wordt voorgesteld om de heterogeniteit te bepalen door het verschil tussen twee percentielwaarden (de P5 en P95; de kop en de staart van de verdeling) te delen door een referentiewaarde van de normen (maximale waarde 'industrie' minus de achtergrondwaarde):

 

(P95 − P5)/(industrie − 2000) = hetero eniteit

 

De uitkomst van deze vergelijking levert een factor op die de mate van heterogeniteit weergeeft:

  • bij waarden kleiner dan 0,2: er is sprake van weinig heterogeniteit

  • bij waarden tussen 0,2 en 0,5: er is sprake van beperkte heterogeniteit

  • bij waarden tussen 0,5 en 0,7: er is sprake van heterogeniteit

  • bij waarden groter dan 0,7: er is sprake van sterke heterogeniteit

 

Het resultaat van deze 'heterogeniteitstoets' maakt deel uit van het overzicht met kengetallen in bijlage 2. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van (sterke) heterogeniteit in alle zones. Enige variatie (heterogeniteit) valt binnen de verwachting en gezien voor alle zones ruim voldoende meetpunten beschikbaar zijn en het gemiddelde en P80 in de meeste gevallen gelijk aan elkaar zijn, wordt de gemiddelde berekende bodemkwaliteit voldoende betrouwbaar geacht.

 

5.3 Ruimtelijke variabiliteit

In de richtlijn voor bodemkwaliteitskaarten staat vermeld dat bij de indeling in bodemkwaliteitszones rekening moet worden gehouden met de ruimtelijke variabiliteit. Dit betekent dat als alle hoge(re) waarnemingen in één hoek van een zone worden aangetoond, deze hoek als een aparte zone moet worden gedefinieerd.

 

Op basis van de visuele controles die zijn uitgevoerd bij paragraaf 5.1, blijkt dat in geen van de zones veel meetpunten in één hoek geconcentreerd staan, waardoor de ruimtelijke variabiliteit voldoende wordt geacht.

 

5.4 Saneringscriterium

Wanneer de P95-waarde boven de interventiewaarde ligt, bestaat de kans dat in de betreffende bodemkwaliteitszone grond voorkomt die het saneringscriterium overschrijdt. De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten schrijft in dat geval voor dat de P95-waarde moet worden ingevoerd in de risicotoolbox. Blijkt uit deze toetsing van de P95-waarde dat er sprake is van risico's bij een bepaalde bodemgebruiksvorm, dan worden er beperkingen gesteld aan het gebruiken van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor grondverzet vanuit deze zone. Het wordt dan namelijk niet verantwoord gevonden om zonder aanvullende partijkeuring grondverzet vanuit die zone te laten plaatsvinden naar gebieden met een bodemgebruiksvorm waarvan de risicotoolbox heeft aangegeven dat daarvoor het saneringscriterium wordt overschreden.

 

Voor zowel de boven- als ondergrond van zone Eijsden kern voor 1970 als de Oude bebouwing en kern na 1970 van Eijsden, wordt voor zink de P95-waarde de interventiewaarde overschreden. Omdat de gemeente beleid heeft opgesteld rondom de zinkproblematiek in het gebied wordt een aanvullende risicotoolbox op dit moment niet noodzakelijk geacht. In de overige zones overschrijden geen van de P95-waarden de interventiewaarde. Wel is voor het gebied een raamsaneringsplan beschikbaar voor zinkverontreinigingen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlagen

 

Bijlage 1: toelichting databewerking

Type onderzoek

De eerste stap bij de selectie van de juiste onderzoeksgegevens, is de selectie van het type onderzoek en de aanleiding van het onderzoek. In de onderstaande tabellen 1 en 2 is aangegeven welke typen en aanleidingen van onderzoek relevant zijn bevonden voor de bodemkwaliteitskaart.

 

 

Periode

De onderzoeksgegevens, op basis waarvan de actuele bodemkwaliteit wordt vastgesteld, moeten voldoende recent zijn om te waarborgen dat de gegevens representatief zijn. In de richtlijn bodemkwaliteitskaarten is aangegeven dat gegevens daarom in principe niet ouder mogen zijn dan 5 jaar. Het gebruiken van gegevens ouder dan 5 jaar is toegestaan, mits wordt aangetoond dat deze gegevens vergelijkbaar zijn met de recentere gegevens. In de huidige kaart zijn de gegevens tot 10 jaar terug gebruikt.

 

AS3000

Vanaf 1 juli 2007 is het Accreditatieschema 3000 (AS3000) in werking getreden. AS3000 bevat de kwaliteitseisen voor laboratoria voor al het milieuhygiënisch bodemonderzoek. AS3000 schrijft een monstervoorbehandeling voor, bestaande uit malen en homogeniseren. Dit verlaagt de kans op een grote spreiding van analyseresultaten waardoor resultaten betrouwbaarder worden. In de berekeningen voor deze bodemkwaliteitskaart zijn in dit geval enkel resultaten van na 2007 gebruikt. De invoering van het AS3000 protocol heeft derhalve geen invloed op de betrouwbaarheid van de algehele dataset.

 

Bodemlagen

Om de analysemonsters te kunnen toekennen aan de boven- en ondergrond, is uitgegaan van de

gemiddelde diepte van de analysemonsters. Hiermee wordt bedoeld dat:

  • wanneer de gemiddelde diepte van de bemonsterde laag tussen 0,0 en 0,5 m -mv. valt, dit als bovengrond is beschouwd (bijv. in het geval van een bemonsterde laag uit het traject 0,2-0,7 m - mv.: de gemiddelde diepte is dan 0,45 m -mv.);

  • voor de ondergrond geldt dat de gemiddelde diepte van het bemonsterde traject groter moet zijn dan 0,5 m -mv. en kleiner dan of gelijk aan 2,5 m -mv. (bijvoorbeeld in het geval van de laag 0,3-0,8 m -mv.; de gemiddelde diepte is 0,55 m -mv.).

 

Betrouwbaarheid/garanties

Bodemonderzoek wordt in zijn algemeenheid uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren van al dan niet verdachte bodemlagen. Hoewel Antea Group conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving handelt, is het juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de verontreinigingssituatie af te geven op basis van de resultaten van een bodemonderzoek.

Het vorenstaande betekent dat Antea Group op voorhand geen aansprakelijkheid accepteert ten aanzien van mogelijke beslissingen die de opdrachtgever naar aanleiding van het door Antea Group uitgevoerde bodemonderzoek neemt. In een voorkomend geval adviseren wij u altijd contact op te nemen met uw aanspreekpunt binnen Antea Group.

In dit kader kan ook worden opgemerkt dat de voor het historisch onderzoek geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Voor het verkrijgen van historische informatie is Antea Group wel afhankelijk van deze bronnen, waardoor Antea Group niet kan instaan voor de juistheid en volledigheid van de verzamelde historische informatie.

 

Certificatie/accreditatie

Antea Group is gecertificeerd volgens NEN-ISO 9001. Ons bureau is lid van de Vereniging Kwaliteitsborging Bodemonderzoek (VKB).

 

Het veldwerk ten behoeve van het milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000 (Beoordelingsrichtlijn voor het SIKB-proces-certificaat voor veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek). In de bijlage “Verantwoording onderzoek BRL 2000” is vermeld of Antea Group het veldwerk zelf heeft uitgevoerd of heeft uitbesteed aan een ander bureau. Zowel Antea Group als de bureaus waaraan Antea Group veldwerk uitbesteedt, zijn volgens de BRL SIKB 2000 gecertificeerd en erkend. Eventuele afwijkingen van de beoordelingsrichtlijn zijn in voorliggend rapport vermeld. In het colofon staan de namen en parafen van de veldmedewerkers die de kritische functies binnen het veldwerk hebben uitgevoerd. Werkzaamheden ten behoeve van asbestonderzoek conform NEN 5897 (asbest in puin) en overige onderzoeken (te denken valt aan asfalt- en funderingsonderzoek, civieltechnisch onderzoek etc.) vallen buiten de scope van de BRL SIKB 2000.

 

De naleving van de kwaliteitseisen en procedures wordt periodiek getoetst door interne auditors en externe auditors, onder toezicht van de Raad voor Accreditatie (RvA). De onderzochte locatie is niet in eigendom van Antea Group of gerelateerde zusterbedrijven.

 

De in het bodemonderzoek benodigde analyses van grond en grondwater laat Antea Group verrichten door een door de RvA geaccrediteerd laboratorium. Deze accreditatie garandeert dat bij de analyses consequent de juiste en vastgelegde procedures worden gehanteerd zodat de analyseresultaten een hoge betrouwbaarheid hebben. Voor de analyses geldt dat deze conform het Accreditatieschema(AS)3000 zijn uitgevoerd. De analyseresultaten zijn gevalideerd getoetst middels BOTOVA.

 

Toepassing grond en asbest

Het bodemonderzoek geeft inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het kader van het gebruik en/of de bestemming van de onderzochte locatie. Indien echter grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het verrichte bodemonderzoek mogelijk niet. Er is niet bekeken of er wordt voldaan aan de definitie van grond, zoals genoemd in de Regeling bodemkwaliteit d.d. 30 november 2018. Afhankelijk van de omvang van de af te voeren partij(en) grond en de eisen die door de acceptant of het bevoegd gezag ter plaatse van de nieuwe toepassingslocatie worden gesteld (bijvoorbeeld aanwezigheid van een bodemkwaliteitskaart met bijbehorend bodembeheerplan), dient de grond eventueel nog conform de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit te worden onderzocht.

Met nadruk wordt vermeld dat onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de bodem geen onderdeel uitmaakt van onderzoek dat door Antea Group volgens de NEN 5740 is uitgevoerd. Alleen als in de rapportage is vermeld dat er onderzoek conform NEN 5707 is uitgevoerd, is specifiek asbestonderzoek gedaan. Als tijdens het veldwerk in de bodem asbestverdachte materialen zijn opgemerkt, dan komt dit in de profielbeschrijvingen en de conclusies naar voren.

 

Bijlage 2: Statistische Kerngetallen

 

 

 

 

 

 

Kaartbijlagen

I. Kaart met zone-indeling bovengrond

 

II. Kaart met zone-indeling ondergrond

 

III. Ontgravingskaart bovengrond (tot 0,5 m-mv.)

 

 

IV. Ontgravingskaart ondergrond (> 0,5 m-mv.)

 

V. Bodemfunctieklassenkaart

 

VI. Generieke toepassingskaart bovengrond

 

VII. Generieke toepassingskaart ondergrond

 

VIII. Gebiedsspecifieke toepassingskaart bovengrond

 

IX. Gebiedsspecifieke toepassingskaart ondergrond