Organisatie | Heeze-Leende |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoerings- en handhavingsstrategie fysieke leefomgeving gemeente Heeze-Leende 2023-2026, herziening oktober 2023 |
Citeertitel | Uitvoerings- en handhavingsstrategie fysieke leefomgeving Heeze-Leende 2023-2026, herziening oktober 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-11-2023 | nieuwe regeling | 07-11-2023 |
Mensen die activiteiten uitvoeren zijn hiervoor in de eerste plaats zelf verantwoordelijk. Mogelijke schade, hinder en overlast moet worden voorkomen of hersteld. Dit is soms erg complex en daarom is besloten dat de overheid regels stelt, vergunningen (V) afgeeft, toezicht (T) houdt en handhaaft (H) als dat nodig is (VTH-taken). Deze taken zijn breed: van het verlenen van omgevingsvergunningen, evenementenvergunningen, horecavergunningen tot het uitvoeren van bouwtoezicht, brandveiligheidscontroles, horecacontroles, parkeerhandhaving en het behandelen van allerlei klachten en meldingen.
Vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn voor de overheid in relatie tot inwoners en bedrijven belangrijke instrumenten. Initiatiefnemers willen graag hun initiatieven en ideeën kunnen realiseren, terwijl omwonenden en andere belanghebbenden willen dat hun belangen worden beschermd. Als overheid moeten we een balans vinden in het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. In deze Uitvoerings- en handhavingsstrategie (U&HS) beschrijven wij hoe we omgaan met die balans. De U&HS beschrijft de gemeentelijke doelen, prioriteiten en instrumenten op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH).
In deze Uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de fysieke leefomgeving (U&HS) wordt alles samengebracht wat te maken heeft met Vergunningverlening en Toezicht en Handhaving (VTH) voor de fysieke leefomgeving. Voorheen werd dit het Uitvoerings- en handhavingsbeleid genoemd. Met deze strategie omarmen we de Omgevingswet; we gaan voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Onder ‘fysieke leefomgeving’ verstaan we datgene wat je ziet, voelt, hoort en ruikt. Dat zijn bijvoorbeeld gebouwen, wegen, parken, een schone lucht, sloten, rivieren, bossen, enzovoort. Naast duurzaam, gezond en veilig verwachten we dat onze omgeving ook aantrekkelijk en goed verzorgd is. We willen van onze omgeving genieten. Het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit is daarom toegevoegd als centrale doelstelling in de Omgevingswet. Deze U&HS 2023-2026 legt het minimaal uit te voeren (kwaliteits)niveau vast, zoals de Omgevingswet en de geldende kwaliteitscriteria voor de VTH dat vereisen. We hebben ervoor gekozen om aan te sluiten bij de nieuwe terminologie en begrippen uit de Omgevingswet.
Belangrijke ontwikkelingen als de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen hebben ook de komende jaren invloed op de VTH taken. In de afgelopen jaren zijn er in verschillende regionale werkgroepen samenwerkingsafspraken gemaakt over het ketenproces Omgevingswet, om daar waar we elkaar tegenkomen het VTH-proces efficiënt in te richten. Ook hebben we milieu strategieën vastgelegd in het Regionaal Operationeel Kader Milieutoezicht van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ROK-TH) en een Regionaal Operationeel Kader Vergunningverlening (ROK-VV), om zo op een gestructureerde wijze te werken en een gelijk speelveld te creëren.
Deze U&HS benoemt doelstellingen die wij de komende vier jaar nastreven. Deze doelstellingen zijn gebaseerd op de centrale doelstelling van de Omgevingswet en bevat kwaliteitsdoelstellingen gebaseerd op de door de gemeenteraad vastgestelde verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Heeze-Leende. We zijn succesvol in onze uitvoering als we goede invulling hieraan geven. Daarom hebben we de doelstellingen concreet en realistisch geformuleerd zodat we ze goed kunnen monitoren.
Door te prioriteren maken we keuzes in de taken die we willen uitvoeren; er zal nooit voldoende capaciteit zijn om alle taken uitputtend uit te voeren. De risicoanalyse en prioritering zijn door de evaluatie en risicomatrixen tot stand gekomen. Een risicoanalyse levert inzicht in de benodigde menskracht en middelen, gebaseerd op de risico’s van activiteiten, op de specifieke lokale situatie en de ambities van het bestuur. In deze benadering komen de door de experts belangrijk gevonden onderwerpen naar boven. De matrices geven input voor de prioritering van de taken en werkzaamheden. Zowel ambtelijke als bestuurlijk is hiervoor input geleverd.
Een verplicht onderdeel van de U&HS zijn de strategieën. Met de vaststelling van de hierin opgenomen uitvoeringstrategieën geven we sturing aan uitvoering en handhaving. Het zorgt voor een gestructureerde wijze van werken en draagt bij aan transparantie en uniformiteit in besluitvorming. Een ander verplicht onderdeel van een U&HS-cyclus zijn de capaciteit en middelen. Dit geeft een beeld van de formatie en de financiële middelen die de gemeente inzet op deze taken en is opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
Voor u ligt de Uitvoerings- en handhavingsstrategie 2023-2026 (U&HS). Dit is de opvolger van het Uitvoerings- en handhavingsbeleid 2019-2022. Met deze U&HS geven we invulling aan de wettelijke verplichting om voor zowel voor omgevingsvergunningen als het toezicht en handhaving hierop een actuele uitvoering- en handhavingsstrategie vast te stellen. Deze wettelijke verplichting is terug te vinden in het Besluit omgevingsrecht en haar opvolger het Omgevingsbesluit, die onderdeel uitmaken van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en zijn opvolger de Omgevingswet. De Omgevingswet bevat regels voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Daar vallen onderwerpen onder als natuur en milieu, maar ook water, wonen, infrastructuur en de inrichting van de ruimte alsook ‘nieuwe’ onderwerpen zoals gezondheid, veiligheid en duurzaamheid. De kwaliteit van die leefomgeving moet in balans zijn met de mogelijkheid om maatschappelijke behoeften te vervullen. In deze U&HS geven we aan hoe we in de periode van 2023-2026 met die balans omgaan bij de uitvoering van onze taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De U&HS schetst de visie en uitgangspunten voor de komende jaren, de inhoudelijke prioriteiten die daarin worden gesteld en geeft weer hoe wij een eenduidige werkwijze en een integrale afweging van de inzet van beschikbare middelen willen bereiken.
1.1 Wettelijk kader en begrippen
Volgens de wettelijke regeling1 dient elke Uitvoerings- en handhavingsstrategie in ieder geval inzicht te bieden in onderstaande onderdelen:
De handhavingsstrategie biedt ook inzicht in:
We hebben ervoor gekozen om aan te sluiten bij de nieuwe terminologie en begrippen uit de Omgevingswet zodat wij de U&HS niet tussentijds hoeven aan te passen. Met deze strategie omarmen we de nieuwe Omgevingswet. We stellen de centrale doelstelling van de Omgevingswet in deze U&HS centraal. Deze staat verwoord in artikel 1.3 :
“Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, gericht op het in onderlinge samenhang: a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur en b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.”
Daarbij hebben wij de dikgedrukte termen in figuur 1 van een toelichting voorzien zodat we weten wat we onder de termen in het kader van de reikwijdte van deze U&HS dienen te verstaan.
Figuur 1 Toelichting terminologie Omgevingswet
De leefomgeving is onder te verdelen in een fysiek domein en een sociaal domein. De U&HS gaat over het fysieke domein. De Omgevingswet omschrijft de ‘fysieke leefomgeving’ als datgene wat je ziet, voelt, hoort en ruikt. Dat zijn bijvoorbeeld gebouwen, wegen, parken, een schone lucht, sloten, rivieren, bossen, enzovoort. Naast duurzaam, gezond en veilig verwachten we dat onze omgeving ook aantrekkelijk en goed verzorgd is. We willen van onze omgeving genieten.
De wettelijke verplichting om een U&HS vast te stellen maakt onderscheid tussen basistaken en niet basistaken. Basistaken worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB). Hiervoor hebben wij samen met de regio een uniforme regionale uitvoering- en handhavingsstrategie (het ROK-VV en het ROK-TH) vastgesteld. Vanuit het oogpunt van effectiviteit, efficiency en het creëren van een gelijk speelveld is in onze gemeente deze uniforme regionale U&HS daarnaast ook van toepassing op de overige (niet onder de basistaken vallende) milieutaken inclusief het aspect externe veiligheid2 en groene wetgeving3. Specifiek voor de bodemtaken geldt daarbij het regionaal uitvoeringsbeleid Besluit bodemkwaliteit en voor de asbest- en slooptaken het Regionaal Uitvoeringsbeleid Asbesttaken. Deze U&HS ziet toe op de (overige) gemeentelijke uitvoerings- en handhavingstaken in de fysieke leefomgeving.
Voor het afhandelen van omgevingsvergunningaanvragen, het houden van toezicht en ons handhavend optreden staan in bijlage 1 onder meer (niet uitputtend) de wettelijke- en beleidsmatige kaders waar deze U&HS betrekking op heeft.
Het is belangrijk dat de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken goed is geregeld. Hiervoor zijn de kwaliteitscriteria in het leven geroepen. De kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van vergunningverlenings-, toezichts- en handhavingstaken te professionaliseren en de gewenste kwaliteit (en continuïteit) in de organisatie te borgen. Daarnaast borgt onze gemeente de kwaliteit met de verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Heeze-Leende.
De kwaliteitscriteria stellen eisen aan:
In 2022 hebben wij ons gemeten aan de kwaliteitscriteria VTH (landelijke eisen die gesteld worden aan medewerkers en processen). Daaruit is naar voren gekomen dat de gemeente Heeze-Leende niet eigenstandig kan voldoen aan de minimumeisen die gesteld worden. In hoofdstuk 7 gaan we hier verder op in.
Naast een meerjarenstrategie, eist de wet ook jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s en evaluaties die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen uit de meerjarenstrategie. Deze beleidscyclus staat bekend als de ‘BIG EIGHT’-cyclus. De volgende zeven stappen zijn te onderscheiden (een nadere toelichting vind je in bijlage 2):
Figuur 2 Beleidscyclus (BIG 8)
Onder de Omgevingswet is sprake van een tweede beleidscyclus (zie figuur 3). Deze kent een vergelijkbare opzet (Plan, Do, Check, Act). Het verschil zit in het feit dat die cyclus betrekking heeft op de doelen ten aanzien van de fysieke leefomgeving, zoals per gemeente vervat in een Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en in de regelgeving uitgewerkt in het Omgevingsplan en Omgevingsvergunning. Het is veel meer omvattender. VTH taken zijn in die cyclus te definiëren als één van de mogelijk in te zetten instrumenten.
We hebben in ons vorige beleid SMART-doelstellingen (Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch Tijdgebonden) opgenomen en hebben daardoor een uitgebreide beleidsanalyse kunnen uitvoeren (zie bijlage 3). In de afgelopen beleidsperiode hebben wij 13 van de 24 doelstellingen behaald. We hebben hiermee een mooie bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn 8 doelstellingen gedeeltelijk opgepakt en 3 niet behaald. Capaciteitstekort (o.a. door het niet in kunnen vullen van vacatures en uitval) en de maatregelen rondom het coronavirus hebben ertoe geleid dat deze doelstellingen gedeeltelijk of niet zijn behaald. De doelstellingen die niet of gedeeltelijk zijn behaald komen, al dan niet aangepast, terug in hoofdstuk 3.
De provincie Noord-Brabant houdt toezicht op onze gemeente en ziet middels beoordelingsvragen toe op de tijdigheid/actualiteit en kwaliteit van de wettelijk vereiste VTH-documenten van gemeenten. Onze gemeente voldoet aan alle vereisten en heeft geen verbeterpunten meegekregen van de provincie.
Het omgevingsrecht is continu in ontwikkeling. Het is dan ook onmogelijk om hier alle ontwikkelingen te schetsen die de komende jaren een rol zullen spelen. We benoemen de belangrijkste ontwikkelingen. In het uitvoeringsprogramma worden activiteiten opgenomen om in te spelen op relevante ontwikkelingen.
1.5.1 Invoering van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen
De Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) vragen de meeste aandacht. Deze twee wetten stellen de gemeente tot uitdagingen op het gebied van processen, een andere manier van werken en financiën. Te denken valt aan het (deels) wegvallen van de bouwkundige toetsing, verschuiving van werkzaamheden en participatie. De relevante wijzigingen die deze wetgeving met zich meebrengen zijn voor zover mogelijk verwerkt in de operationele strategieën.
1.5.2 Maatschappelijke ontwikkelingen
Door een reeks ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen zoals klimaatverandering en - adaptatie en de stikstofproblematiek worden de VTH-werkzaamheden complexer en daarmee wellicht ook belangrijker. Door deze ontwikkelingen staat de gemeente voor allerlei organisatorische en financiële vraagstukken. Dit heeft invloed op de manier van (samen)werken op het gebied van VTH. Wij zijn ons hiervan bewust en proberen hier met deze U&HS op in te spelen.
Ondermijning is aan de orde van de dag de laatste jaren. De aanpak van ondermijning valt onder de regie van het taakveld Openbare orde en Veiligheid, maar heeft -om goed te kunnen slagen- een nauwe relatie met vergunningverlening, toezicht en handhaving. Binnen de aanpak van ondermijning hebben de toezichthouders voornamelijk een signaalfunctie en beschikken zij over veel informatie inzake de verleende vergunningen en de geldende wet- en regelgeving.
Ontwikkelingen in Heeze-Leende staan natuurlijk niet op zichzelf. Ook in de regio vinden allerlei ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op onze gemeente. Daarom hebben we actief contact met buurgemeenten en de provincie Noord-Brabant. Bovendien nemen we op verschillende thema’s deel aan regionale samenwerkings¬verbanden.
Ook hebben we regelmatig contact met onze ketenpartners zoals de waterschappen, GGD en de veiligheidsregio. Voor specifieke initiatieven en ontwikkelingen zullen we deskundig advies (blijven) opvragen bij deze instanties en eventueel gezamenlijk een actieve rol oppakken. Vanwege de extra aandacht die het thema “gezondheid” krijgt in de Omgevingswet, zal daarbij meer dan in het verleden het geval was een beroep gedaan worden op de GGD. De gemeente stimuleert haar samenwerkingspartners om ook met de inwoners van Heeze-Leende samen te werken.
Hoofdstuk 2 Visie, missie en uitgangspunten
Dit hoofdstuk geeft de visie en missie op onze uitvoering en beschrijft de uitgangspunten die wij hanteren bij onze taakuitvoering.
Bij het uitvoeren van onze VTH taken hanteren we de volgende uitgangspunten:
Handelen in de geest van de Omgevingswet en -visie
Indien mogelijk werken we met een ‘oplossingsgerichte’ in plaats van ‘procedure gerichte’ aanpak en houding. Dit doen we door steeds de vraag te stellen: ‘Hoe kan het wel?’. Voor vergunningverlening betekent dit dat wij binnen wettelijke en eigen beleidsmatige kaders in het algemeen met de initiatiefnemer meedenken om eventuele belemmeringen weg te nemen. Dit vanuit de Omgevingswet gedachte van ‘Nee, tenzij’ naar ‘Ja, mits’. Daarom zetten we in op de in onze Omgevingsvisie opgenomen uitgangspunten: vertrouwen, partnership en gelijkwaardigheid4 .
Integrale afweging en het geven van vertrouwen
De Omgevingswet staat voor een goed evenwicht tussen het beschermen en benutten van onze omgeving onder het motto ‘ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’ van de leefomgeving. De insteek is minder regels die meer overzichtelijk zijn en meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk. Integrale afweging van initiatieven en het geven van vertrouwen zijn sleutelbegrippen. De meerwaarde van een ontwikkeling moet centraal staan in plaats van de vraag: ‘mag het wel?’ Het gaat dan om meerwaarde voor de duurzame kwaliteit van een gebied en de meerwaarde voor de gezondheid en het welbevinden van de inwoners. Dit vraagt om een andere werk- en denkwijze van onze gemeente, maar ook van andere overheden, burgers en bedrijven.
Preventief gaat voor repressief
Het succes van vergunningverlening, toezicht en handhaving staat of valt met het gedrag van bewoners en gebruikers. Communicatie speelt hierbij een belangrijke rol. Door een persoonlijke, directe en actieve communicatie blijven de lijnen kort, waardoor minder ruimte voor interpretatie of een afwachtende houding is. De ervaring leert dat de persoonlijke benadering vaak ook de oplossingsbereidheid en de oplossingsgerichtheid vergroot. Communicatie is dan ook een inherent onderdeel van het handhavingsproces. Het is wenselijk dat er een verschuiving plaats vindt naar taken met meer aandacht voor ‘de voorkant’. Het doel van communicatie is om een steviger beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid en leefbaarheid om zo (spontane) naleving van de regels te bevorderen. Daarin nemen wij het voortouw.
Het handhaven gebeurt, zo veel mogelijk, integraal en met de menselijke maat. Hiervoor maken wij gebruik van -en werken wij samen met- bestaande netwerken om afspraken aan 'de voorkant' te maken en om sancties achteraf zoveel als mogelijk te voorkomen. De menselijke maat is samen met melders en overtreders waar mogelijk zoeken naar een oplossing om een illegale situatie op te heffen. In deze gevallen zorgt het gesprek er aan de ‘voorkant’ voor dat de overtreders overtuigd worden dat ze de illegale situatie moeten opheffen zonder het opleggen van sancties.
Het uitgangspunt voor de manier waarop wij toezicht houden is 'zacht waar het kan, hard waar het moet'. Voor degene die hun verantwoordelijkheid nemen, zijn wij een deskundige gesprekspartner. Maar wie zich niet aan de regels houdt, pakken we aan. We nemen direct maatregelen als we tijdens een controle misstanden of (mogelijke) risico's voor de veiligheid aantreffen.
Risico- en informatiegestuurd werken
Het beoordelen van vergunningsaanvragen en meldingen vindt risicogericht plaats. Dat wil zeggen dat wij steeds kijken naar waar de risico’s zich bevinden en dat op basis daarvan de beoordeling plaatsvindt. Bij de beoordeling kijken wij waar mogelijk winst valt te behalen op het gebied van veiligheid, duurzaamheid en/of leefbaarheid.
Toezicht en handhaving vindt risico- en informatiegestuurd plaats. De gemeente analyseert alle beschikbare informatie over specifieke onderwerpen, locaties en doelgroepen en bepaalt daarmee welke acties er ondernomen moeten worden. Op basis van informatie van meldingen van inwoners, informatie van partners en informatie uit eigen waarnemingen houdt de gemeente toezicht op het veld. Voordat toezichthouders het veld ingaan, weten zij al waar zij (met nadruk) op moeten letten.
De strategische doelstellingen van de gemeente Heeze-Leende zijn onderverdeeld in een algemene U&H doelstelling (gebaseerd op de Omgevingswet) en een drietal kwaliteitsdoelstellingen voortkomend uit de gemeentelijke verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Heeze-Leende. De doelstellingen zijn SMART geformuleerd. In hoofdstuk 4 is de koppeling met de probleemanalyse VTH gemaakt. Daar staat welke activiteiten bijdragen aan het realiseren van deze doelstellingen. Door het maken van deze koppeling is de beleidscyclus sluitend, operationaliseren we de kwaliteit en realiseren we de meetbaarheid van de doelstellingen.
De centrale doelstelling van de Omgevingswet, beschreven in paragraaf 1.1, hebben we vertaald naar onze gemeente en leidt tot het streven naar de volgende doelstellingen. Zie figuur 4, de tabel hieronder:
Cruciaal voor het leveren van kwaliteitsproducten is de beschikbaarheid van vakmanschap en expertise en de borging van de kwaliteit. Als kwaliteitsafspraken niet worden vastgelegd, gemonitord en gerapporteerd is er een sterke mate van afhankelijkheid van de individuele medewerker. Kwaliteit is (1) het realiseren van de afgesproken doelstellingen en (2) het voldoen aan de wettelijke eisen. In de verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Heeze-Leende is een verplichting opgenomen om doelen uit te werken op de volgende onderwerpen. Zie figuur 5, de tabel hieronder:
Hoofdstuk 4 Probleemanalyse VTH
Het doel van de probleemanalyse is om sturing te geven aan de inspanningen van het toezicht en de handhaving. De probleemanalyse vormt daarmee de basis voor het stellen van prioriteiten, het formuleren van doelstellingen en het uiteindelijk vaststellen van een uitvoeringsprogramma. De probleemanalyse bestaat uit een omgevingsanalyse (beschrijvend gedeelte) en een risicoanalyse (cijfermatig gedeelte).
In onze Omgevingsvisie is een uitgebreide gebiedsbeschrijving te vinden.
‘Onze prachtige ligging in een groen en divers landschap vormt de basis van Heeze-Leende. Grote natuurgebieden, een afwisselend agrarisch gebied, slingerende beken en knusse dorpen vormen het decor waarin wij zo prettig wonen, werken en recreëren. Ieder dorp heeft haar eigen identiteit, kwaliteiten en voorzieningen. Dankzij onze ligging in de bruisende Brainportregio met goede verbindingen via de snelwegen en het spoor, profiteren wij van een regionale verbondenheid tussen landelijke rust en stedelijke dynamiek.
Dat die kwaliteiten blijven is niet vanzelfsprekend. Diverse trends en ontwikkelingen zetten de huidige situatie onder druk. Onze ambitie is het tekort aan kwaliteit in onze leefomgeving, dat in het verleden hier en daar ontstaan is, te herstellen. Bovendien gaan we ons proactief inzetten om bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen en te versterken. Hiervoor zetten we in op een aantal gemeentebrede ambities, zie figuur 6.
Figuur 6 Overzicht gemeentebrede visie
We zetten in op een verbonden samenleving. Dat betekent dat we oog hebben voor elkaar. De omgeving bepaalt in sterke mate de kwaliteiten van onze gemeente, maar het karakter van onze samenleving draagt daar net zoveel aan bij. In onze dorpen is bovendien ruimte voor iedereen om te kunnen wonen, ook voor starters en senioren. Hierdoor zijn onze dorpen ook in de toekomst leefbaar. Tot slot willen we leven in een gezonde en veilige omgeving, zowel in de dorpen als ook in het landelijk gebied.
Het afwisselende en verweven landschap zoals de vennen, agrarische ontginning aan de Vlaamseweg en de historische omgeving rondom het kasteel is straks klaar voor de belangrijke transities die op ons afkomen. We stimuleren duurzame ontwikkelingen als de landbouwtransitie, samen met onze agrariërs en richten onze leefomgeving klimaatbestendig in. Ook in de dorpen zorgen we voor voldoende groen en ruimte voor waterberging. De natuurgebieden, van de Strabrechtse heide tot aan de Tongelreep, staan er in de toekomst nog beter voor en bieden op een passende manier ruimte aan planten, dieren en mensen.
We pakken onze plek in een gekoppelde regio. We behouden een gezonde middenstand en bieden ruimte aan diverse werksectoren. Ook dragen we op onze eigen manier bij aan de Brainportregio. Daarnaast richten we ons op de opgave van de energietransitie, die vraagt om energiebesparing en ruimte voor duurzame energieopwekking en duurzame warmte. Tot slot zetten we in op een toekomstbestendige verbinding, met de auto, het openbaar vervoer, de fiets en te voet.
We trekken dus de lijnen uit het verleden en de kwaliteiten van het heden door naar de toekomst van Heeze-Leende.’
Naast de omgevingsanalyse vormt de risicoanalyse een onderdeel van de probleemanalyse. Wij hebben gekozen voor een kwalitatieve risicomethode. Deze kwalitatieve risicomethode is gebruikt om een integrale risicoanalyse uit te voeren, die uiteindelijk leidt tot een prioriteitstelling ten behoeve van het integrale vergunning- en handhavingsprogramma.
Beleid opstellen betekent keuzes maken: nooit is er voldoende capaciteit om alle taken uitputtend uit te voeren. Het stellen van prioriteiten heeft dus als doel het bepalen van die problemen/overtredingssoorten die in potentie risicovol zijn en waar derhalve het meeste toezicht op moet worden gehouden vanuit de overheid. Een (door het bestuur vastgestelde) risicoanalyse levert inzicht in de benodigde menskracht en middelen, gebaseerd op de risico’s van activiteiten, op de specifieke lokale situatie en de ambities van het bestuur. In deze benadering komen de door de experts belangrijk gevonden onderwerpen naar boven. In de tabellen is dan ook geen opsomming opgenomen van alle activiteiten die binnen een VTH-taak aan de orde zijn, maar alleen die activiteiten die de experts aanmerken als risico voor de komende jaren.
De input van de tabellen is door middel van het bevragen van de inhoudelijke vakspecialisten werkzaam bij de gemeente Heeze-Leende tot stand gekomen. De vragen zijn per domein beantwoord (Bouwen, Slopen, Erfgoed, RO, APV/Verordening fysieke leefomgeving en Bijzondere wetten). Het domein ‘Brandveiligheid’ is in regionaal verband door de veiligheidsregio VRBZO uitgevoerd en het domein ‘Milieu’ is uitgevoerd door de omgevingsdienst ODZOB.
In bijlage 4 ‘Handleiding Risicoanalyse‘ is een toelichting opgenomen van de uitgevoerde risicoanalyse, waarin nader wordt ingegaan op de gebruikte methode, de begrippen en de wijze waarop aan deze begrippen getalsmatig waarden zijn toegekend. Een weergave van de uitkomsten van de ingevulde risicomatrix voor de overige domeinen is eveneens opgenomen in bijlage 4 ‘Uitkomsten risicoanalyse’. Voor Milieu is binnen de provincie Noord-Brabant een regionale risicoanalyse voor de milieutaken uitgevoerd.
Uit de risicoanalyse komen binnen onze gemeente op deze domeinen de volgende (hoogste) risico’s naar voren:
De komende jaren gaan we hier op de volgende manier aandacht aan geven:
Ad 1) We intensiveren onze toetsing en controles en passen indien nodig onze toets- en toezichtprotcollen aan.
Ad 2 ) Op basis van ‘gezond verstand’ nemen wij dit risico integraal mee bij het toezicht voor domein Bouwen en via signaaltoezicht.
Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de doelstellingen veiligheid en duurzaamheid.
4.2.2 Domein Ruimtelijke Ordening en Erfgoed
Uit de risicoanalyse komen binnen onze gemeente op deze domeinen de volgende (hoogste) risico’s naar voren:
Handelen in strijd met het omgevingsplan5:
De komende jaren gaan we hier op de volgende manier aandacht aan geven:
Ad 1a) Wij gaan verder met het actief opsporen van bedrijfsmatig gebruik waar dit op basis van het omgevingsplan niet is toegestaan. Het gaat dan voornamelijk om bedrijven die op een locatie zitten die niet als bedrijfslocatie is bestemd en/of die niet toegestane (deel)activiteiten uitoefenen zoals onrechtmatige (buiten)opslag6. Het kan bijvoorbeeld gaan om loodsen bij bedrijven(terreinen) of bijgebouwen in het buitengebied. Maar bijvoorbeeld ook om een zwaardere milieucategorie dan ter plaatse is toegestaan.
Ad 1b) Wij houden toezicht op bewoning in panden die niet bestemd/geschikt zijn voor bewoning met als doel de aanpak van onveilige illegale bewoning/kamerverhuur. In deze tijd van woningnood richten wij het toezicht voornamelijk op bedrijfspanden, gevaarlijke situaties, overbewoning7 of situaties waarbij criminaliteit of ondermijning aan de orde lijkt.
Ad 1c) We zetten in op de preventiestrategie.
Ad 2) Alle klachten en meldingen worden opgepakt, om zo onomkeerbare beschadiging van cultuurhistorische waarden (conform de Erfgoedkaart) zo veel mogelijk te voorkomen dan wel schade waar mogelijk te beperken.
Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de doelstelling omgevingskwaliteit.
De taken van dit domein worden opgepakt door de omgevingsdienst ODZOB. Hierover wordt de gemeente separaat geïnformeerd. De hoogste risico’s voor onze gemeente staan in het ROK opgenomen in de tabellen.
4.2.4 Domein Algemene Plaatselijke Verordening, Alcoholwet en Evenementen
Uit de risicoanalyse komen binnen onze gemeente op deze domeinen de volgende (hoogste) risico’s naar voren:
De komende jaren gaan we hier op de volgende manier aandacht aan geven:
Ad 1) Elke melding wordt opgepakt en teruggekoppeld aan de melder. Prioritering werkt door in de volgorde van afhandeling van meldingen. Voor milieumeldingen werken we intensief samen met de omgevingsdienst.
Ad 2) De gemeente blijft alert op het voorkomen en beëindigen van geluidshinder, zoals harde muziek en rumoerige bezoekers. De overlastveroorzaker zal worden gemaand om de geluidshinder te beëindigen, zodat onrust in een straat of wijk tot een minimum wordt beperkt.
Ad 3) Binnen de gemeente zijn er verschillende locaties met (hang)jongeren. De locaties (hotspots) waar deze groepen actief zijn wisselen geregeld, alsook de samenstelling van de groepen. Door het structurele toezicht hebben de toezichthouders een actueel beeld. Daarnaast zijn er korte lijntjes tussen jongerenwerk, politie en toezichthouders. De aard van de overlast hangt samen met onderwerpen als zwerfvuil, geluid, alcohol, drugs en -rond de jaarwisseling- vuurwerk.
Ad 4) Door de toezichthouders wordt hierop structureel toezicht gehouden, met name in het centrum van de dorpen en nabij het NS Station in Heeze. Bij constatering van overtredingen spreken de toezichthouders overtreders aan en wordt, waar nodig, handhavend opgetreden.
Ad 5) De gemeente blijft alert op het voorkomen en beëindigen van woonoverlast. De overlastveroorzaker zal worden gemaand om de overlast te beëindigen zodat onrust in een straat of wijk tot een minimum wordt beperkt. Waar nodig wordt buurtbemiddeling ingezet om tot een oplossing te komen.
Ad 6) De hotspots met betrekking tot hondenoverlast (loslopende honden en hondenpoep) worden in de dagelijkse rondes door toezichthouders in het voorbijgaan meegenomen. Als er veel klachten of meldingen zijn over een specifieke locatie, dan wordt deze locatie als hotspot vastgelegd en structureel meegenomen in controles.
Ad 7) Dit ligt vooral bij de politie. Waar nodig ondersteunen wij hen hierbij.
Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de doelstellingen veiligheid en omgevingskwaliteit.
Alcoholwet, de hoogste risico’s:
De komende jaren gaan we hier op de volgende manier aandacht aan geven:
Ad 1) Het is verboden om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 18 jaar. De gemeente houdt toezicht op de naleving van geldende leeftijdsgrenzen. De uitwerking hiervan staat beschreven in ons Preventie en handhavingsplan Alcoholwet.
Ad 2) Jaarlijks worden steekproefsgewijs een aantal horeca-inrichtingen gecontroleerd. Eventuele geconstateerde overtredingen worden opgepakt.
Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de doelstelling gezondheid.
Evenementen, de hoogste risico’s:
De komende jaren gaan we hier op de volgende manier aandacht aan geven:
Ad 1) Het is verboden om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 18 jaar. De gemeente houdt in samenwerking met de organisatie van een evenement toezicht op de naleving van geldende leeftijdsgrenzen. Hier wordt steekproefsgewijs aandacht aan besteed.
Ad 2) Veiligheid is een belangrijke voorwaarde bij het organiseren en laten plaatsvinden van een evenement. Ook het beperken van overlast voor omwonenden is van groot belang. Tegelijkertijd is Heeze-Leende een gastvrije gemeente, waarin evenementen een belangrijke plaats innemen. Met toezicht en handhaving wordt geprobeerd het bovenstaande in balans te houden.
Zowel in aanloop naar, als tijdens en na afloop van het evenement wordt gestuurd op het minimaliseren van het risico dat door het evenement de openbare orde en veiligheid of het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de organisator van het evenement. Uitgangspunt is dat de organisator op de hoogte is van alle voorwaarden en relevante wet- en regelgeving die aan een evenement verbonden zijn.
Toezichthouders van de gemeente en/of de hulpdiensten met toezichthoudende taken (politie, en veiligheidsregio) zijn belast met de taak om bij een evenement te controleren of de voorschriften van een vergunning worden nageleefd en om mogelijke veiligheidsrisico’s te constateren en te voorkomen.
Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de doelstellingen veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
In de vorige paragrafen zijn de uitkomsten van de probleemanalyse gepresenteerd. Daarbij staan de hoogste risico’s per domein vermeld. In deze paragraaf wordt vastgelegd welke prioriteiten de gemeente Heeze-Leende aan de vergunning- en handhavingstaken toekent. De inschatting van de risico’s voor de leefomgeving is richtinggevend voor de prioriteiten die worden gesteld bij het stimuleren en/of afdwingen van het naleefgedrag. Eerst heeft een ambtelijke invulling van de risicoanalyse plaatsgevonden. Vervolgens is in samenspraak met de betreffende portefeuillehouder de prioriteitstelling tot stand gekomen.
Bij het vaststellen van de prioriteiten nemen de risico’s een belangrijke plaats in. De gedachte daarbij is dat interne en externe risico’s die de gemeente loopt bij het niet uitvoeren van haar handhavingstaken in belangrijke mate de bestuurlijke aandacht voor een onderwerp zullen bepalen. Het benoemen van risico’s en het afwegen hiervan is dan ook een belangrijke stap naar een organisatie waarin de intensiteit van toezicht en handhaving een directe relatie heeft met de kans dat een probleem zich voordoet en de ernst van de mogelijke gevolgen bij het niet uitvoeren van deze taken. Daarbij moet worden onderkend dat ondergeschikte risico’s hoog op de politieke agenda kunnen staan, omdat maatschappelijke en/of politieke opvattingen daartoe dwingen. Ook kunnen ondergeschikte taken die veel voorkomen tot problemen leiden, waardoor een gestructureerde aanpak om die reden nodig is.
Ook is de gemeenteraad geconsulteerd. Alle leden van de gemeenteraad zijn uitgenodigd om een bijeenkomst bij te wonen. De in de risicoanalyse hoog scorende prioriteiten zijn per domein Bouwen, Slopen, Erfgoed, RO, APV/Verordening fysieke leefomgeving, Alcoholwet en Evenementen op een A4-tje weergegeven. De raadsleden werden uitgenodigd om 10 punten te verdelen, naargelang hun persoonlijke prioriteit. Dit werd als moeilijk/lastig ervaren, maar men realiseerde zich wel dat er keuzes gemaakt moeten worden, omdat nu eenmaal niet alles (even uitgebreid) kan worden gecontroleerd. De door de gemeenteraad geprioriteerde top 3 ligt op veel punten in lijn met de risicomatrix.
Alle scores zijn opgeteld en dit heeft geleid tot de volgende top 3:
Domeinen Bouwen, Slopen, Erfgoed, RO:
Domeinen APV/Verordening fysieke leefomgeving, Alcoholwet en Evenementen:
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsstrategieën
De werkwijze waarop wij de doelen en risicogericht werken willen bereiken is vastgelegd in de uitvoeringstrategieën. De strategieën zijn gebaseerd op regionale en landelijke strategieën en zijn aangevuld met gemeentelijke strategieën. Dit hoofdstuk biedt een overzicht én beschrijving van de samenhang van de verschillende strategieën.
In figuur 7 hieronder is de samenhang tussen de strategieën weergegeven. In bijlage 5 zijn de strategieën nader uitgewerkt.
Figuur 7 Samenhang strategieën
In een aparte paragraaf is een strategie bij handhavingsverzoeken en klachten beschreven (onderdeel Sanctiestrategie). Daarnaast is als onderdeel van de vergunningenstrategie specifiek voor de bouwactiviteit de diepgang van toetsing vastgelegd in de Toetsmatrix Vergunningen Bouwbesluit/Besluit Bouwwerken Leefomgeving (bijlage 6). Als onderdeel van de Toezichtstrategie is de diepgang van het toezicht daarop vastgelegd in een overeenkomstig afgestemde Toezichtmatrix Bouwbesluit/Besluit Bouwwerken Leefomgeving (bijlage 7). Hiermee borgen wij dat de accenten die wij bij de toetsing “binnen” hanteren, ook de accenten zijn die wij “buiten” bij het toezicht belangrijk vinden.
5.2 Samenhang in preventie, toezicht en sanctie
Preventie, toezicht en sanctie kunnen zowel na als naast elkaar worden ingezet om naleefgedrag te bevorderen. Het is wel aannemelijk dat preventieve instrumenten meer (kunnen) domineren bij welwillend gedrag en toezicht en sanctie meer bij calculerend en bewust overtredend gedrag. Dat laat onverlet dat preventieve instrumenten ook bij calculerend gedrag kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag. Handhaving is m.n. nodig als slecht naleefgedrag onaanvaardbare omgevingsrisico’s met zich meebrengt en de inzet van andere instrumenten geen effect heeft gehad.
De samenhang tussen preventiestrategie en de toezicht- en sanctiestrategie komt tot uitdrukking in de uitvoeringsprogramma’s. Inwoners en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun naleefgedrag en eventuele schade die dit veroorzaakt voor de omgeving. Een deel van de overtredingen gebeurt echter door gebrek aan kennis of onvoldoende bewustzijn van gedragsrisico’s. Daar komt bij dat het omgevingsrecht een domein is dat aan frequente wetswijzigingen onderhevig is. De gemeente investeert om deze redenen in het vergroten van bewustzijn, kennis en informatie. Dat kan op het moment dat inwoners of ondernemers een vergunning of ontheffing aanvragen, ‘in het veld’ op locaties waar veel overtredingen plaatsvinden of bijvoorbeeld via branchevoorlichting.
Hoofdstuk 6 Organisatie en middelen
Op basis van het Besluit omgevingsrecht en haar opvolger het Omgevingsbesluit moet de organisatie van vergunningverlening, toezicht en handhaving zodanig zijn ingericht dat een adequate en behoorlijke uitvoering van de Uitvoerings- en handhavingsstrategie en het uitvoeringsprogramma gewaarborgd is. In deze paragraaf geven wij inzicht in de wijze waarop wij dit organisatorisch hebben ingevuld.
6.1 Borging organisatie en middelen
Wij hebben de organisatie van vergunningverlening, toezicht en handhaving als volgt organisatorisch ingericht.
Dit beleid en de daarvoor uit te voeren activiteiten werken wij jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma leggen wij de benodigde en beschikbare capaciteit ten behoeve van de uitvoering en de handhaving (uitgedrukt in fte’s) vast. Om tijdens de uitvoering de objectiviteit van werkzaamheden te borgen en belangenverstrengeling te voorkomen, hanteren wij een strikte functiescheiding tussen vergunningverlening en toezicht & handhaving.
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten behoeve van de uitvoering en handhaving liggen vast in functieomschrijvingen. In de functieomschrijving is rekening gehouden met de vereiste deskundigheid van het personeel. Daarnaast is er opleidingsbudget beschikbaar, waardoor het mogelijk is om een gewenst deskundigheidsniveau te behouden en eventueel te bereiken.
De specifieke werkprocessen, procedures en bijbehorende informatiestromen liggen vast in een digitale omgeving, die intern raadpleegbaar is door betrokkenen (digitaal “Handboek").
Borging personele en financiële middelen
Binnen de gemeente zijn de personele en financiële middelen, die nodig zijn voor een adequate uitvoering van deze Uitvoerings- en handhavingsstrategie vastgelegd. Financiële middelen borgen wij in de begroting. Personele capaciteit vertaalt zich in een team met vaste medewerkers en een eventuele flexibele schil. In het uitvoeringsprogramma geven wij jaarlijks aan hoe wij de middelen inzetten. Daarnaast zijn er structureel middelen beschikbaar voor uitvoeringsorganisaties zoals de veiligheidsregio VRBZO en de omgevingsdienst ODZOB.
Technische, juridische en administratieve voorzieningen
Om een adequate en objectieve uitvoering van de wettelijke taken mogelijk te maken, stellen wij ondersteunende technische, juridische en administratieve middelen beschikbaar. Het gaat hierbij onder andere om bedrijfsauto’s, meetapparatuur, fototoestellen, mobiele telefoons, laptops, tablets, software, informatiebeheersystemen (o.a. PowerBrowser), vakliteratuur, aansluiting op (juridische) databanken enzovoorts. Waar aan de orde dragen wij er zorg voor dat betreffende instrumenten en apparaten in een goede staat van onderhoud verkeren, voldoen aan de wettelijke (controle)eisen en zo nodig worden gekalibreerd.
Bereikbaarheid buiten kantooruren
De gemeentelijke organisatie moet op basis van de wettelijke regeling ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar zijn. Deze 24-uurs bereikbaarheid regelen wij via de consignatiedienst van de omgevingsdienst ODZOB en de centrale meldkamer van de hulpdiensten, die bij calamiteiten worden ingeschakeld. Daarnaast is het centrale nummer van de gemeente ook 24 uur per dag bereikbaar, waarbij de telefoon buiten kantoortijden wordt doorgeschakeld naar een piketdienst. Dringende zaken worden direct opgepakt. Niet-urgente meldingen worden opgepakt via het reguliere werk.
6.2 Samenwerking met andere organisaties
Binnen het omgevingsrecht werken wij op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving samen overeenkomstig de daarover binnen de samenwerkingsverbanden gemaakte afspraken. In deze paragraaf benoemen wij de belangrijke partners waar wij mee samenwerken.
Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB)
De ODZOB voert taken uit voor de regio Zuidoost-Brabant op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Er is onderscheid tussen basistaken, verzoektaken en collectieve taken:
Verzoektaken kunnen vergelijkbaar zijn met de basistaken, maar vallen niet onder het wettelijke basistakenpakket. Het kunnen ook taken zijn op gebied van de fysieke leefomgeving, zoals onderzoeken en adviezen. In Heeze-Leende beleggen wij o.a. taken met betrekking tot cultuurhistorie, sloop en alle milieu-gerelateerde taken bij de ODZOB;
Collectieve taken zijn taken die op verzoek van (en in samenspraak met) de deelnemers voor het collectief worden uitgevoerd. Het zijn taken waarbij er voordeel ligt in of een noodzaak is voor een gezamenlijke aanpak. Bijvoorbeeld in verband met schaalvoordelen, gemeentegrens overschrijdende impact en/of bundeling van expertise. Het gaat hier onder andere om de regionale Milieu Klachten Centrale met 24-uursbereikbaarheid/ consignatieregeling, en ketenhandhaving zoals Samen Sterk in Brabant (SSIB)89 voor toezicht in het buitengebied.
Jaarlijks stemmen wij met de ODZOB het werkprogramma voor het komende jaar af en periodiek evalueren wij de samenwerking. Voor het opstellen van het werkprogramma overleggen wij één of enkele malen met de accountmanager van de ODZOB. Wij ontvangen iedere maand een overzicht van de voortgang van (de uitvoering van) het werkprogramma. Daar is 4 of 5 keer per jaar overleg over met de accountmanager van de ODZOB. In deze overleggen worden eventuele knelpunten, de onderlinge samenwerking en dergelijke ook besproken. Indien nodig of gewenst hebben wij uiteraard vaker overleg.
Over individuele aanvragen en werkzaamheden is er naar behoefte ad hoc overleg tussen de betreffende uitvoerende ODZOB-medewerker(s) en de inhoudelijk betrokken medewerker(s) van de gemeente Heeze-Leende. Wij hebben de ODZOB gemandateerd om de taken namens ons uit te voeren, informatie uit te wisselen en af te stemmen met andere met (strafrechtelijke) handhaving belaste organen.
In het kader van (inhoudelijke) afstemming wordt er actief informatie uitgewisseld tussen de ODZOB-medewerkers en gemeentelijke vakafdeling(en).
Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO)
De VRBZO voert taken uit voor de regio Brabant-Zuidoost op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het gaat hier om wettelijk verplichte taken en gemeentelijke taken, die collectief aan de VRBZO zijn opgedragen. Bij de collectieve taken gaat het om taken waarvan het voor de veiligheidsregio efficiënter is om deze regionaal op te pakken in plaats van in elke gemeente afzonderlijk. In het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn de taken van de VRBZO onder andere:
Jaarlijks stemmen wij met de VRBZO in twee overleggen het werkprogramma voor het komende jaar af en evalueren wij het voorgaande werkprogramma en de onderlinge samenwerking. Daarnaast overleggen wij gemiddeld 3 keer per jaar samen over eventuele knelpunten en de vordering van het werkprogramma. Daar waar het om lopende zaken gaat vindt, indien nodig, direct overleg plaats. Waar mogelijk controleren wij integraal met de VRBZO.
Op veel gebieden werken wij nauw samen met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving. Naast het afstemmen van het jaarlijkse (concept) uitvoeringsprogramma vragen wij bijvoorbeeld aan de politie om input bij het opstellen van bepaalde beleidsstukken of verordeningen. Maar er wordt o.a. ook wederzijdse informatie verstrekt over bepaalde zaken die ons gezamenlijk aangaan. Ook verstrekken wij onze bestuurlijke besluiten aan de politie indien het gaat om voor de politie relevante onderwerpen. Denk aan o.a. het toepassen van het Damoclesbeleid of Bibob-beleid. Ook als wij problemen verwachten bij toezicht controles, evenementen en dergelijke speelt de politie een ondersteunende rol door bijvoorbeeld aanwezig te zijn. De politie heeft een post op het gemeentehuis, waardoor afstemming veelal direct plaats vindt. Verder is er ieder kwartaal een zogenaamd driehoekoverleg én driehoekplusoverleg. Hieraan nemen wij met de gemeenten basisteam Dommelstroom, de politie basisteam Dommelstroom en het OM deel. Bij het plusoverleg sluit daar de belastingdienst nog extra bij aan.
Binnen de zes gemeenten van het basisteam Dommelstroom is medio 2018 het initiatief ingezet om te komen tot een doorontwikkeling en professionalisering van integrale handhaving in relatie tot de aanpak van ondermijning en (integrale) veiligheid. Hiertoe is medio 2020 binnen het basisteam Dommelstroom een bestuurlijk interventieteam onder aanvoering van een intergemeentelijke teamleider van start gegaan (DIT). Het DIT is gericht op het integraal uitoefenen van toezicht en handhaving van wettelijke en lokale regelgeving ten behoeve van complexe casuïstiek, het voorkomen en signaleren van strafbare feiten en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Dit naar voorbeeld van het Peelland Interventie Team. Op basis van de o.a. in een convenant vastgelegde afspraken nemen vaste vertegenwoordigers deel aan de structurele overleggen en interventies. Het structurele overleg heeft maandelijks plaats binnen het zogenaamde kernteam dat bestaat uit inhoudelijke coördinatoren van de diverse deelnemende instanties (o.a. gemeenten, ODZOB, VRBZO, Politie, Senzer). Voor de acties die daaruit voortvloeien kunnen afgevaardigde toezichthouders en juridische ondersteuners worden ingezet.
De U&HS hebben wij vóór vaststelling afgestemd met andere betrokken bestuursorganen en partners die belast zijn met de uitvoering en/of (strafrechtelijke) handhaving. Zo hebben wij deze strategie – voor de voor hen relevante delen– aan de omgevingsdienst, veiligheidsregio en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving (politie, OM) voorgelegd en met hen afgestemd.
De kwaliteitseisen, die wij aan medewerkers stellen, liggen vast in de functieomschrijvingen en de verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Heeze-Leende 10 . In deze verordening bepaalt de gemeenteraad dat, voor de taken die door de omgevingsdienst worden uitgevoerd én voor de nader door burgemeester en wethouders te bepalen (niet door de omgevingsdienst uitgevoerde) taken, de kwaliteit voor uitvoering en handhaving minimaal gelijk is aan het bodemniveau voor de kwaliteit van uitvoering en handhaving. Met de term ‘bodemniveau’ doelt de gemeenteraad op de versoepelde spelregels, die voor Brabantse gemeenten gelden in aanvulling op de door alle Brabantse gemeenten als leidraad genomen ‘basisniveau’ in de zogenaamde Kwaliteitscriteria. Als nader te bepalen taken worden hierbij aangewezen de in de kwaliteitscriteria aangeduide deskundigheidsgebieden:
Vanwege de omvang van de gemeente Heeze-Leende voldoen wij op een beperkt aantal in de kwaliteitscriteria genoemde deskundigheidsgebieden. De werkvoorraad is niet groot genoeg om op ieder deskundigheidsgebied de verplichte twee medewerkers in dienst te hebben die voldoen aan het genoemde frequentiecriterium of tijdsbesteding van de betreffende taken. Om te kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria beleggen wij een aantal taken bij de omgevingsdiensten en de veiligheidsregio. Verder beleggen wij een aantal taken bij marktpartijen.
In het jaarverslag VTH doen wij jaarlijks mededeling over de (wijze van) naleving van de kwaliteitscriteria. Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd doen wij daarvan gemotiveerd opgave en geven wij de te ondernemen actie(s) aan hoe alsnog voldaan kan worden.
Bijlage 1 Wettelijke- en beleidsmatige kaders
Omgevingswet (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Besluit bereikbaarheid en bluswatervoorziening Brabant
Omgevingswet Participatiebeleid
Toetsmatrix Vergunningen Bouwbesluit/Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Toezichtmatrix Bouwbesluit/Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Verordening Uitvoering en handhaving Omgevingsrecht gemeente Heeze-Leende
Verordening fysieke leefomgeving Heeze-Leende
Handhaving sanctiestrategie Heeze-Leende 2022
Beleidsregels Damocles/Opiumwet 13b
De U&HS is onderdeel van de ‘BIG 8’-beleidscyclus.
Strategisch beleidskader: U&H-strategie
De U&HS vormt binnen deze cyclus het strategisch beleidskader. De strategie is gebaseerd op een probleem- en risicoanalyse en bevat onder meer doelen, strategieën en afspraken over samenwerking. De periode waarop de strategie betrekking heeft, is niet voorgeschreven. In deze U&HS kiezen wij voor de lokale beleidstaken voor een periode van 4 jaar.
Operationeel beleidskader: het uitvoeringsprogramma
Wij werken op basis van een jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma werken wij zowel de doelstellingen als de prioriteiten verder uit en benoemen wij deze als concrete activiteiten, inclusief de capaciteit die daarbij hoort. Vertrekpunt is de bestaande capaciteit.
Voorbereiden en uitvoeren: de uitvoeringsorganisatie
Onze organisatie is zodanig ingericht dat een adequate en effectieve uitvoering van de VTH-taken gewaarborgd is en de mogelijkheid blijft om aan te passen. Hiervoor zijn ten minste geborgd:
Wij werken volgens de systematiek van monitoring van processen, resultaten en de effecten hiervan. Hiermee bepalen wij of doelstellingen worden behaald en stellen wij waar nodig doelen en prioriteiten bij. Voor het monitoren van het effect van vergunningverlening en handhaving zijn waar mogelijk doelen en maatregelen (indicatoren) benoemd. Deze maatregelen sluiten aan bij de doelstellingen en geven een beeld over in hoeverre doelstellingen behaald worden. Iedere vier maanden vindt een (tussentijdse) evaluatie plaats.
Een gedegen verantwoording maakt het mogelijk de efficiëntie en effectiviteit van het gevoerde beleid te beoordelen en waar nodig bij te sturen. Verantwoording vindt plaats met het jaarverslag VTH, waarbij wij rapporteren over de in het uitvoeringsprogramma VTH geplande en uitgevoerde activiteiten. Het jaarverslag stellen wij bestuurlijk vast. Geconcludeerd wordt of de bestuurlijk wenselijke situatie aanwezig is. Eventuele aanpassingen of bijstellingen nemen wij op in het VTH-uitvoeringsprogramma voor het daaropvolgende jaar.
Bijlage 3 Beleidsevaluatie doelstellingen Uitvoerings- en handhavingsbeleid 2019-2022
Deze evaluatie is onderdeel van de wettelijk voorgeschreven beleidscyclus. De evaluatie ziet toe op de vorige periode en is mede gebaseerd op de jaarverslagen in deze beleidsperiode. In de tabel staan de doelstellingen genoemd uit het Uitvoerings- en handhavingsbeleid 2019-2022 en is aangegeven of de onderwerpen zijn opgepakt en uitgevoerd.
In het beleid stonden de thema’s veiligheid, leefbaarheid, dienstverlening, uitvoeringskwaliteit en financiën centraal met daarbij de onderstaande doelstellingen (zie kolom: Wat willen we bereiken?). Per doelstelling zijn de activiteiten aangegeven om deze doelen te realiseren (zie kolom: Wat hebben we eraan gedaan?). Per doelstelling is aangegeven of de doelstelling is bereikt (zie kolom: Hebben we de doelstelling bereikt).
Het thema veiligheid heeft betrekking op het (brand)veilig gebruik en de (fysieke) veiligheid van bouwwerken, open erven en terreinen in Heeze-Leende om zodoende een fysiek veilige leefomgeving te waarborgen en bevorderen.
Het thema leefbaarheid heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving alsmede het behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden.
Het thema Dienstverlening heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de manier waarop (in communicatie, snelheid, service) de organisatie met belanghebbenden (aanvragers, omgeving melders, etc.) omgaat.
4. Thema Uitvoeringskwaliteit diensten & producten
Het thema Uitvoeringskwaliteit van diensten & producten heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de mate waarin een product voldoet aan juridische doelen (zoals geformuleerd in de relevante wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) en bijdraagt aan de omgevingsdoelen. Ook wel aangeduid als de inhoudelijke kwaliteit.
Het thema Financiën heeft betrekking op de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de geleverde diensten en/of producten.
In de afgelopen beleidsperiode hebben wij 13 doelstellingen behaald (van de 24). We hebben hiermee een mooie bijdrage geleverd aan de thema’s. Daarnaast zijn 8 doelstellingen gedeeltelijk opgepakt en 3 niet behaald. M.n. capaciteitstekort (o.a. door het niet kunnen invullen van vacatures en uitval) en de maatregelen rondom het coronavirus hebben ertoe geleid dat deze doelstellingen gedeeltelijk of niet zijn behaald. Van degene die niet of gedeeltelijk zijn behaald komen er een aantal terug in de nieuwe U&HS.
Bijlage 4 Handleiding en uitkomsten risicoanalyse
HANDLEIDING INVULLEN RISICOMATRIX Gemeente Heeze-Leende 2022
Deze kwalitatieve risicomethode (deels gebaseerd op het DBC-risicomodel11) wordt gebruikt om voor onze gemeente een integrale probleemgestuurde risicoanalyse uit te voeren, die uiteindelijk leidt tot een prioriteitstelling ten behoeve van het integraal vergunning- en handhavingsprogramma.
Beleid opstellen betekent keuzes maken: nooit zal er voldoende capaciteit zijn om alle taken uitputtend uit te voeren. Het stellen van prioriteiten heeft dus als doel het bepalen van die problemen/overtredingssoorten die in potentie risicovol zijn en waar derhalve het meeste toezicht op moet worden gehouden vanuit de overheid. Een (door het bestuur vastgestelde) risicoanalyse levert inzicht in de benodigde menskracht en middelen, gebaseerd op de risico’s van activiteiten, op de specifieke lokale situatie en de ambities van het bestuur. Doel is via één uniforme werkwijze de handhaving en de vergunningverlening (in de Omgevingswet ook “uitvoering” genoemd) te benaderen. Ook de wetgeving streeft naar meer uniformering. Zo wordt steeds meer lokale wetgeving landelijk geüniformeerd en dat zal een vervolg krijgen onder de Omgevingswet.
In deze handleiding wordt uitleg gegeven over de werking en de resultaten van het gehanteerde probleemgestuurde, kwalitatieve risicomodel. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Uitgangspunten van het risicomodel
Bij gebruik van het risicomodel moeten soms keuzes worden gemaakt over hoe om te gaan met een aantal zaken. Deze keuzes worden in onderstaande tabel vastgelegd.
Vastleggen van definities risicoafweging
Voor uitvoering van de juiste risicoafweging moet een aantal variabelen worden gedefinieerd. Het gaat daarbij met name om de beoordelingscriteria, de scores 1 tot en met 5 die het risico per criterium aangeven en de risicoscore die de uiteindelijke prioriteit van een probleem/overtredingssoort beschrijft. De definities hiervan zijn hieronder gegeven, waarbij deels is aangesloten bij de algemene definities zoals deze ten behoeve van de gebruikelijke risicomodellen zijn ontwikkeld.
De risicoafweging vindt plaats op basis van een zestal beoordelingsaspecten:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot letsel. De te verwachten schade in de vorm van lichamelijk letsel als gevolg van een verstoring/ calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Het gaat hier zowel om direct lichamelijk letsel. Voorbeelden zijn: lichamelijk letsel (gewond raken), ademhalingsmoeilijkheden, vergiftiging, asbestbeschadiging, straling, rug/wervel beschadigingen en dergelijke.
De score ziet er als volgt uit:
In hoeverre tast het probleem het milieu/de natuur aan, welk effect heeft dit op de verstoring, verspilling van grondstoffen en energie alsmede de aantasting van de Groene Wetgeving en Erfgoedwetgeving. Het tegengaan van verstoring, verspilling van grondstoffen en energie.
De score ziet er als volgt uit:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot een afname van de gezondheid van de mens. De te verwachten schade aan de gezondheid als gevolg van bijvoorbeeld een afname van de luchtkwaliteit, waterkwaliteit, etc. Voorbeelden zijn toename fijnstof of andere luchtvervuiling, afname waterkwaliteit, etc. die de gezondheid van mensen nadelig beïnvloed.
De score ziet er als volgt uit:
In hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot afbreuk van het omgevingsmilieu. De te verwachten afbreuk en schade aan de leefomgeving als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak door de overheid.
De score ziet er als volgt uit:
De te verwachten afbreuk heeft gevolgen die niet ernstig en/of van korte duur zullen zijn. Hierbij valt te denken aan een geringe afname van (het gevoel van) veiligheid of een tijdelijke ernstige overlast of een permanente overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven beïnvloeden.
De te verwachten afbreuk is evident en heeft permanente grote gevolgen. Hierbij valt te denken aan een sterke afname van (het gevoel van) veiligheid in de directe omgeving en/of ernstige overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden, blijvende gezondheidsklachten veroorzaken, etc.
Wat is de financieel-economische schade voor de gemeente/provincie als gevolg van de calamiteit. Het gaat hier om schade die door de gemeente/provincie moet worden vergoed dan wel die ten laste komt van de gemeentelijke/provinciale economie. Voorbeelden zijn: eventuele niet verzekerde kosten die door de gemeente/provincie worden gedragen (tijdelijke opvang, vergoedingen), verlies aan werkgelegenheid, economische achteruitgang, etc.
De score ziet er als volgt uit:
Wat is de imagoschade van een eventuele calamiteit of het in stand houden van een illegale situatie. De te verwachten afbreuk en/of schade aan het imago, beeld, geloofwaardigheid en vertrouwen van de burger in het bestuurlijk apparaat en haar besluitvorming als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden: (al dan niet georganiseerde) protesten, mediacampagnes, open brieven e.d., met als gevolg gezichtsverlies, gevoel van zaakjes niet op orde, etc.
De score ziet er als volgt uit:
De te verwachten afbreuk heeft gevolgen die niet ernstig en/of van korte duur zijn. Denk hierbij aan een tijdelijke stroom klachten, georganiseerde buurtprotesten, enkele juridische procedures en een brede negatieve aandacht in de media. Algemeen ontstaat het beeld dat het bestuur niet alles op orde heeft.
De te verwachten afbreuk is evident en heeft grote permanente gevolgen. Denk hierbij aan voortdurende klachten over het onderwerp, brede maatschappelijke protesten en onrust, georganiseerde mediacampagnes, zware juridische procedures (nalatigheid, etc.) en algeheel gezichtsverlies van het bestuur. De positie van bestuurders is in het geding (moties van wantrouwen) en het bestuur wordt door de burgers als incompetent beschouwd.
Toepassen en invullen van de risicomatrix
Voor de toekenning van de scores van 1 tot 5 is het volgende risicoscore overzicht uitgewerkt:
De risico’s van de problemen/overtredingssoorten worden beoordeeld op een zestal beoordelingsaspecten. Per aspect wordt het eventuele negatieve effect uitgedrukt op een schaal van 1 (geen negatief effect) tot 5 (zeer sterk negatief effect). De eerdergenoemde zes beoordelingsaspecten worden gebruikt:
Daarnaast dient in eenzelfde risicomatrix de score ingevuld te worden voor het naleefgedrag. In het afwegingsmodel worden de risicoscores gecorrigeerd voor naleefgedrag. Dit risicomodel hanteert ook voor het naleefgedrag een 5-punts schaalverdeling:
De naleefscore beperkt zich op “de kans dat het probleem zich voordoet” of “de kans op het niet naleven van…”. Als het naleefgedrag niet bekend is of er een onvoldoende eenduidig beeld is, dan wordt het naleefgedrag op 3 (gemiddeld) gezet. Dit is conform één van de uitgangspunten opgenomen in de eerder vermelde uitgangspuntentabel van deze handleiding.
Voorbeeld ingevulde risicomatrix
Hieronder staat een voorbeeld risicoanalyse met betrekking op het domein Groen. Het is een fictief voorbeeld, deze problemen en de toegekende scores zijn niet direct van toepassing op de situatie bij de gemeente Heeze-Leende.
Toelichting op ingevulde tabel
Bovenstaande tabel is een gedeeltelijke uitwerking van de risicomatrix met betrekking tot domein Groen. In de eerste kolom geeft de code aan op welke Vergunningverlening of Toezicht- en handhavingsovertreding de beschrijving betrekking heeft binnen het domein Groen (G1, G2 etc.). Bijvoorbeeld onder “G1” wordt verstaan “crossen in natuurgebied”. In de tweede kolom staat de uitgebreide omschrijving van de overtreding. In de derde kolom volgt een beoordeling van het Naleefniveau (een goed naleefniveau kleurt groen met een onderliggende score van ‘1’, een zeer laag naleefniveau kleurt rood met een onderliggende score van ‘5’, zie voorbeeld het roodgekleurde vak). Vanaf kolom 4 (Veiligheid) tot en met 9 (Bestuurlijk imago) wordt het Negatief effect op de zes beoordelingscriteria toegekend. Als voorbeeld de middelste rij (gerelateerd aan G2 “houden van bijen”) kleuren alle vlakken volledig groen. Dat wil zeggen dat er ‘een (zeer) klein/geen negatief effect’ is op de zes beoordelingsaspecten en het naleefgedrag is hoog.
Als de risicomatrix voor de betreffende taken is ingevuld volgt hieronder een voorbeeld hoe de totale risicoscore tot stand komt:
De resultaten van de risicoscores zijn gebaseerd op onderstaande schaalverdeling met betrekking tot de (minimale en maximale) totaaluitkomsten (is RISICO = Kans x Negatief Effect):
Bijlage 5 Uitvoeringstrategieën
In deze bijlage beschrijven wij de vijf uitvoeringsstrategieën die wij toepassen om VTH-taken uit te voeren:
De preventiestrategie richt zich enerzijds op het vergroten van kennis en bewustwording bij burgers, bedrijven en instanties over welke regelgeving van toepassing is en voor welke activiteiten een melding of vergunning nodig is. Om (spontaan) aan deze regels te kunnen voldoen, moet immers bekend zijn welke regels van toepassing zijn. Anderzijds richt de preventiestrategie zich op het stimuleren van betrokkenen om aan de geldende regels te voldoen. Het doel van de preventiestrategie is dan ook om de betrokkenheid en het draagvlak voor spontane naleving van wet- en regelgeving te vergroten.
Inzet van de preventiestrategie heeft doorlopend plaats en gaat veelal vooraf aan potentiële aanvragen of meldingen. Door inzet in het voortraject willen wij zoveel mogelijk voorkomen dat wij achteraf tot (formele) actie moeten overgegaan. Bij de preventiestrategie onderscheiden wij een aantal trajecten:
Uit ervaring blijkt dat onvolledige en/of onjuiste aanvragen dan wel overtredingen bij burgers en bedrijven regelmatig voortkomen uit het gebrek aan kennis over de geldende wetten en regels. Door dit gebrek aan kennis is er vaak niet het besef dat niet volgens de regels wordt gehandeld. Enerzijds stimuleert de gemeente potentiële aanvragers zelf actief na te gaan of aanvragen of meldingen nodig zijn en ten behoeve van de afhandeling te komen tot goed uitgewerkte aanvragen. Anderzijds informeren wij waar mogelijk burgers en bedrijven zo veel mogelijk over geldende wet- en regelgeving, waarbij wij ook uitleg geven over de achtergronden van de regels. Hiertoe passen wij de preventiestrategie op de onderstaande manieren toe.
Voorlichting en informatievoorziening heeft plaats in de vorm van het Omgevingsloket, waarvoor potentiële aanvragers een afspraak kunnen maken en zowel algemene als de voor een specifieke locatie geldende informatie kunnen opvragen.
Daarnaast maken wij gebruik van voorlichting via bijvoorbeeld publicaties in de (lokale) media, de gemeentelijke website en/of nieuwsbrief. In 2024 wordt ook een informatiebijeenkomst door de bibliotheek georganiseerd, waaraan de gemeente deelneemt. Na de bijeenkomst wordt geëvalueerd of deze bijeenkomst al dan niet een vervolg krijgt.
Op de gemeentelijke website en bij het Omgevingsloket bieden wij verder (doorlopend) informatie aan over vergunningverlening, toezicht en handhaving en/of onderwerpen die (op dat moment) relevant zijn, bijvoorbeeld in de vorm van brochures. Ook kunnen wij communicatievormen inzetten om vooraankondigingen te doen van bepaalde controles of bijvoorbeeld controleresultaten te communiceren.
Anderzijds informeren wij burgers en bedrijven m.n. via de toezichthouders, die “buiten” veelal het eerste aanspreekpunt zijn.
Ook stimuleren wij potentiële aanvragers om met de gemeente vooroverleg te houden. De Omgevingswet vraagt om een integrale afweging met als uitgangspunt: ‘Hoe kunnen we dit initiatief mogelijk maken, met oog voor een goede balans tussen beschermen en benutten?’ Dit vraagt om een zorgvuldig proces. Een proces van overleg over het initiatief met bestuurlijke partners, ketenpartners en belanghebbenden. Een proces dat (ruimschoots) start voordat een aanvraag om omgevingsvergunning formeel ingediend wordt bij de gemeente. Dit alles krijgt vorm in het vooroverleg dat vanaf medio 2024 in het DSO aangeduid wordt met de functionaliteit “idee verkennen”.
Als tijdens het vooroverleg duidelijk wordt dat voor het beoordelen van een aanvraag betrokkenheid van andere overheden noodzakelijk is, leggen wij een initiatief tijdens de vooroverlegfase voor aan de regionale Omgevingstafel. Dit is een overleg waar gemeenten uit Zuidoost Brabant een ruimtelijke initiatief ter integrale advisering voor kunnen leggen aan de ketenpartners: Omgevingsdienst, Provincie, Veiligheidsregio, Waterschap, Rijkswaterstaat en GGD.
Het doel van vooroverleg (al dan niet in de vorm van een omgevingstafel) is om na te gaan of een voorgenomen activiteit mogelijk is. Bij strijdigheid met de (wettelijke) toetsingskaders kan vroegtijdig onderzocht worden of het plan zodanig is aan te passen dat het past binnen de kaders of dat er een mogelijkheid is om het initiatief passend te maken zonder veel kosten te maken en het plan al tot in detail uit te hoeven werken.
Bij een vooroverleg over de omgevingsplanactiviteit wijzen wij initiatiefnemers zo veel mogelijk op eventueel van toepassing zijnde bijzondere lokale omstandigheden (zie ook bijlage 8).
Omgevingsdialoog: (verplichte) participatie
Onder de Omgevingswet is een nieuw aanvraagvereiste geïntroduceerd: participatie bij een vergunningaanvraag. Dit nieuwe vereiste stimuleert initiatiefnemers om informatie te verschaffen over de wijze waarop de belangen van belanghebbenden zijn gehoord en hoe het resultaat daarvan is verwerkt in het plan. Een initiatiefnemer is namelijk niet altijd verplicht om daadwerkelijk aan participatie te doen. Wel stimuleren wij om in alle gevallen te participeren of te wel vroegtijdig de dialoog met de omgeving (buurt/belangenpartijen) aan te gaan. Zo is een participatie-handreiking opgesteld die wij actief delen met initiatiefnemers en is bij een aanvraag participatie een aanvraagvereiste. Waar we zelf initiatiefnemer zijn geven we daarnaast ook het goede voorbeeld.
Participatie is wel verplicht voor de gevallen die de gemeenteraad heeft aangewezen. De gemeenteraad van Heeze-Leende heeft besloten dat in alle “buitenplanse omgevingsplan activiteiten” (bopa’s12) participatie met de omgeving verplicht is13. Dit betekent dat het in die gevallen verplicht is met de omgeving te participeren vóórdat een aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden ingediend. Voor deze gevallen moet de aanvrager dan ook aantonen dat hij aan participatie heeft gedaan. Als hij dit niet doet, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Hoe de gemeente de aangeleverde participatiegegevens beoordeeld, is vastgelegd in het “Participatiebeleid Omgevingswet”.
Voor de beoordeling van de aangeleverde participatiegegevens in de niet als verplicht aangewezen gevallen worden de gegevens op uitgangspunten getoetst. Dat wil zeggen: zijn er gegevens aangeleverd? En geven de overlegde gegevens een voldoende beeld van de meningen van de omgeving? Op basis van de overlegde gegevens kan het college ervoor kiezen om nader onderzoek te doen. Het is in die niet aangewezen gevallen echter niet mogelijk om de aanvraag buiten behandeling te laten als de participatiegegevens niet aanwezig of volledig zijn.
Daarnaast gaan we onder de Omgevingswet ook werken met een gemeentelijke Omgevingstafel. Zo willen wij meer en structureel inzetten op participatie om gebruik te kunnen maken van kennis van zaken en denkkracht van inwoners en maatschappelijke organisaties binnen de gemeente. Hiervoor wordt een integrale gemeentelijke Omgevingstafel ingericht, die bestaat uit een kleine maar representatieve groep (inwoners, e.d.) die regelmatig bij elkaar komt om zich in de materie in te werken. In 2024 starten we hiervoor met een pilot.
De toegevoegde waarde van communicatie en voorlichting valt of staat met een eenduidige en uniforme toetsing en optreden naar burgers en bedrijven. Adequate interne en externe afstemming en samenwerking is daarbij noodzakelijk. Het gaat dan om interne afstemming en samenwerking tussen zowel vergunningverleners en andere interne betrokkenen onderling, als ook tussen vergunningverlener(s), toezichthouder(s), handhaver(s), projectleider(s) en adviseur(s). Daarnaast omvat dit de relatie met andere organisatieonderdelen, zoals de teams die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke plannen en de uitvoering van projecten.
Externe afstemming en samenwerking is van belang om te komen tot een optimaal en integraal resultaat in zowel vergunningverlening, toezicht als handhaving en is bovendien cruciaal om een vergunning te kunnen afgeven binnen 8 weken. De samenwerkende partners (waterschap, politie, veiligheidsregio, omgevingsdienst, provincie, ministerie enzovoorts) benutten op deze manier de specifieke deskundigheid, ondersteuning, aanvulling en informatie over en weer. Ook het overleg
met adviseurs van aanvragers, zoals architecten, milieuadviseurs enzovoorts, is veelal nodig en van betekenis voor het gewenste eindresultaat. Binnen de regio hebben wij met onze ketenpartners samenwerkingsafspraken voor de VTH-ketenprocessen gemaakt. Voor de ketenpartners is de noodzaak om informatie uit te wisselen en te delen steeds groter geworden. In dat kader hebben wij ons ook gecommitteerd aan een gemeenschappelijke VTH-applicatie, waar (bijna) alle partijen in de keten gebruik van maken. Zo zal informatie binnen de VTH-keten direct beschikbaar zijn en gedeeld kunnen worden.
De wijze waarop wij samenwerken en het moment van afstemming liggen vast in specifieke werkprocessen, instructies en –afspraken. Deze verzamelen wij in een digitale omgeving, die intern door betrokkenen te raadplegen is (digitaal “Handboek”). Ook de samenwerkingsafspraken met ketenpartners maken hier onderdeel van uit.
Vaak komen handhavingsdossiers voort uit intermenselijke problemen, waarbij de onderlinge verhoudingen zijn verstoord en ruzies veelal worden uitgevochten via wettelijke procedures. In die gevallen kunnen wij overwegen om de instrumenten “buurtbemiddeling” en/of “mediation” in te zetten. Via bemiddeling door de gemeente zelf, een door de gemeente “ingekochte buurtbemiddelaar” of door een externe mediator proberen wij dan het geschil tussen partijen bij te leggen. Inzet van laagdrempelige bemiddeling en mediation is maatwerk en afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Handhaafbaarheid van regelgeving is een kritische succesfactor voor een adequate handhaving. Binnen dit traject valt ook de deregulering. Als wij constateren dat een regel uit een verordening of beleidsregel niet meer voldoet of nodig is, bekijken wij of deze kan worden afgeschaft of bijgesteld. Het team Veiligheid, Toezicht en Handhaving vervult hierbij een signaleringsrol.
In deze bijlage beschrijven wij de vergunningenstrategie. In de vergunningenstrategie lichten we toe:
2.1 Begrippen vergunning en vergunningverlening
Een vergunning is een officiële (noodzakelijke) toestemming van de overheid om een bepaalde activiteit uit te voeren. De wet kan bepalen dat een activiteit verboden is zonder (omgevings)vergunning. Wij hebben als overheid de bevoegdheid om de toestemming te verlenen om een bepaalde activiteit uit te voeren. Ook kunnen wij voorschriften waaraan voldaan moet worden aan de vergunning verbinden. Een vergunning op het gebied van de fysieke leefomgeving kan betrekking hebben op verschillende werkvelden (bouwen, water, wonen, milieu, natuur e.d.) en op verschillende wijzen tot stand komen (reguliere procedure, uitgebreide procedure, melding e.d.).
De vergunningsplichtige activiteiten zijn aangewezen door het Rijk in de Omgevingswet, het besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook in het gemeentelijke omgevingsplan zijn vergunningsplichtige activiteiten aangewezen.
Wij verstaan onder vergunningverlening:
NB: Het maken van een gedoogverklaring is onderdeel van de gedoogstrategie. Een gedoogverklaring heeft een andere insteek dan een vergunning. Daarnaast is het proces van gedogen gekoppeld aan handhaving, omdat we eerst afwegen om te handhaven.
2.2 Doel van de vergunningenstrategie
Met de vergunningenstrategie streven we ernaar te komen tot een integrale vergunningverlening die op een efficiënte en gestructureerde wijze vorm wordt gegeven.
De vergunningenstrategie stelt ons in staat om: binnen de gestelde wettelijke termijnen een besluit te nemen op een aangevraagde vergunningsplichtige activiteit; heldere, transparante en handhaafbare vergunningen op te stellen én deze binnen de gestelde wettelijke termijn te verlenen; en ook om binnen de gestelde termijnen te komen tot een besluit op een aanvraag of acceptatie van een melding.
Volgens de regelgeving dient de U&HS inzicht te bieden in de criteria die worden gebruikt bij het beoordelen van en beslissen op aanvragen omgevingsvergunningen en het beoordelen van meldingen; én de werkwijze bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het beoordelen van meldingen. Met het vastleggen van deze vergunningenstrategie voldoen wij hieraan. We leggen een werkwijze(n) vast die wij toepassen voor het beoordelen en beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen én het afhandelen van meldingen om de gestelde doelen van de U&HS, te realiseren.
2.3 Vormen van vergunningverlening
De verschillende vormen van vergunningverlening die wij hanteren zijn:
Wij hanteren onderstaande basiswerkwijze voor de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning en/of melding. Als bevoegd gezag zorgen wij ervoor dat de werkwijze (processen) van het behandelen van vergunningaanvragen volgens een geborgd proces verloopt. Het volledige werkproces inclusief (werk)afspraken hebben we in een procesbeschrijving vastgelegd. De basiswerkwijzen zijn verder vastgelegd in een geautomatiseerd systeem: de backofficeapplicatie PowerBrowser, waarbij de processtappen worden doorlopen. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen.
Voor de benodigde integrale en samenhangende besluitvorming kennen wij in de vergunningenstrategie een centrale rol aan de casemanager toe. Casemanagement draagt bij aan een integrale behandeling en het verkorten en transparant maken van procedures. Dit verhoogt het kwaliteit- en dienstverleningsniveau. Goed casemanagement zorgt uiteindelijk voor besluitvorming op maat, passend in de omgeving.
Wij beogen reeds in het informele voortraject zo veel mogelijk af te stemmen met een aanvrager om tot een vergunbare aanvraag of (volledige) melding te komen. Hierdoor kan in het formele traject een vlottere afhandeling en besluitvorming worden gewaarborgd. Casemanagement passen wij dus toe bij zowel het informele - als het formele traject.
Wij ontvangen de initiatieven, aanvragen om vergunningen, meldingen, (informele) verzoeken allemaal volgens eenzelfde wijze. Elk ontvangen verzoek wordt na een korte intake toegewezen aan een casemanager. De casemanager is verantwoordelijk voor de integrale beoordeling van aanvragen en/of meldingen, bewaakt de termijnen en coördineert samenhangende besluiten. Afhankelijk van de casus wordt er door de casemanager afstemming gezocht met interne beleidsmedewerkers,
andere betrokken bevoegde gezagen en/of adviesorganen. Verder is de casemanager het aanspreekpunt voor de aanvrager/melder en is deze verantwoordelijk voor het informeren van de aanvrager/melder.
Voor het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij meer bevoegde gezagen (provincie en/of waterschap) een gedeelde verantwoordelijkheid hebben, hangt onze inzet af van de positie en rol van de gemeente in de specifieke casus. In de gevallen dat “de gemeente” bevoegd gezag is nemen wij de rol van casemanager en besluitvormer, terwijl wij in andere gevallen als adviseur actief zijn.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vallen alle vergunningsplichtige omgevingsplan-activiteiten onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Ook gebruikswijzigingen in gebouwen kunnen nu binnen de reikwijdte van de Wet Bibob komen te vallen. Met de Wet Bibob beoogt de wetgever om te voorkomen dat overheidsorganen ongewild criminele activiteiten faciliteren bij het verlenen van bepaalde vergunningen. De Wet Bibob maakt het voor bestuursorganen mogelijk om een aangevraagde beschikking te weigeren of (gedeeltelijk) in te trekken als sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden om (i) uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten (ook wel de ‘a-grond’ genoemd), of (ii) strafbare feiten te plegen (ook wel de ‘b-grond’ genoemd). Een weigering of intrekking moet goed worden gemotiveerd. Daarom wordt vaak advies gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob, een onafhankelijk expertisebureau dat integriteit screenings uitvoert. Bevoegde gezagen mogen in beginsel uitgaan van de expertise van dit bureau. Onder de Wet Bibob wordt onder ‘strafbare feiten’ overigens ook verstaan een feit waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De gemeentelijke Bibob-coördinator voert voor de in het gemeentelijke Bibob-beleid aangewezen gevallen aan de hand van het daarvoor bestemde formulier en conform het beleid de Bibob-toets uit.
Meldingen voor milieubelastende activiteiten vallen buiten de reikwijdte van deze U&HS en worden door de omgevingsdienst op basis van het Regionaal Operationeel Kader Vergunningverlening afgehandeld. Ook de meldingen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit en de asbest- en sloopmeldingen zijn overdragen aan de omgevingsdienst. Hierop zijn het regionaal uitvoeringsbeleid Besluit bodemkwaliteit respectievelijk het Regionaal Uitvoeringsbeleid Asbesttaken van toepassing.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is ook de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) voorzien. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) kent drie verschillende gevolgklassen. De meldingsplicht voor bouwwerken vallend onder gevolgklasse 1 gaat direct met de inwerkingtreding van de Wkb op 1 januari 2024 in. De specifieke werkwijze voor deze melding (technische) bouwactiviteit is opgenomen in paragraaf 2.5.
Wij kiezen ervoor om boven op de wettelijke taak tot het beoordelen van de meldingen ook extra maatwerk te leveren richting de klant door altijd te reageren op een ingediende melding (klantgerichte communicatie).
De algemene werkwijze voor de behandeling van een melding is:
De meeste vergunningen die wij verlenen worden vrij snel gerealiseerd nadat de vergunning is verleend. Het komt echter ook voor dat geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning. Hiermee ontstaat een zogenaamde "slapende vergunning”. Het ongebruikt laten voortbestaan van rechten uit een vergunning vinden wij om meerdere redenen ongewenst:
We moeten voorkomen dat bouwwerken of activiteiten die in het verleden zijn vergund maar nog niet zijn gerealiseerd, (nieuwe) planologische en stedenbouwkundige inzichten doorkruisen14;
Daarom beogen wij vergunningen na verloop van een bepaalde periode geheel of gedeeltelijk in te trekken. Wij kunnen vergunningen intrekken als:
De wet bepaalt voor de onder de reikwijdte van deze U&HS vallende vergunningen wanneer wij deze mogen intrekken.15 Voor omgevingsvergunningen met bijvoorbeeld de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen is een termijn van 26 weken opgenomen. Wij kiezen ervoor om met het (ongebruikt) verstrijken van deze termijn standaard 26 weken te wachten voordat wij actief de intrekkingsprocedure opstarten.
Voor bouw- en aanlegactiviteiten geldt dat als met de uitvoering van de werkzaamheden is gestart en deze tussentijds zijn gestaakt, wij de wettelijke termijn van 26 weken (na constatering van gestaakte werkzaamheden) hanteren.
De procedure tot intrekking van een omgevingsvergunning vindt vanzelfsprekend plaats op grond van de geldende wettelijke voorschriften, waarbij in hoofdregel dezelfde procedure geldt als wanneer deze activiteit zou worden aangevraagd en vergund.
De algemene werkwijze voor het intrekken van een vergunning is:
2.5 Toetsingskaders en werkwijze vergunningverlening
Van de volgende onder de Omgevingswet geldende vergunning- en meldingsplichtige activiteiten lichten wij de toetsingskaders (criteria die door ons gebruikt worden voor de beoordeling) en de werkwijze (diepgang van toetsing/toetsniveaus) toe:
Zolang de Omgevingswet en Wet kwaliteitsborging voor het bouwen nog niet in werking zijn getreden, werken wij volgens de werkwijzen in ons Uitvoerings- en Handhavingsbeleid 2019-2022.
De omgevingsplanactiviteit is volgens de Omgevingswet een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat:
| |
Met een omgevingsplan kan worden bepaald dat voor een bepaalde activiteit een vergunning nodig is. Het principe is: omgevingsplanactiviteiten die passen in het omgevingsplan zijn vergunningsvrij, tenzij er in het omgevingsplan een ‘verbod behoudens omgevingsvergunning’ is opgenomen. Dit verbod kan per object en/of gebied gelden (een binnenplanse vergunningplicht). Voor alles wat niet past in het omgevingsplan moet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit worden aangevraagd (buitenplanse vergunningsplicht). Er is een periode dat het omgevingsplan nog niet aan alle regels uit de Omgevingswet (Ow) hoeft te voldoen (artikel 22.4 en 22.5 Ow). Deze periode duurt waarschijnlijk tot eind 2031. In die periode kunnen binnenplanse vergunningplichten staan in:
| |
Formeel zijn de binnen- en buitenplanse procedures (van de omgevingsplanactiviteit) niet gescheiden, omdat het bevoegd gezag elke activiteit moet beoordelen op de mogelijkheid tot het verlenen van medewerking. Strijdigheid met de regels van het omgevingsplan is niet voldoende als weigeringsgrond, er moet altijd beoordeeld worden of de activiteit toch vergund kan worden met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Als dat niet op basis van de binnenplanse beoordelingsregels kan, vindt de buitenplanse beoordeling plaats. Bij een buitenplanse beoordeling geldt het bredere toetsingskader in onze Omgevingsvisie en de beleidsregels. Daarnaast moet er voldaan worden aan de beoordelingsregels van Rijk en Provincie en beoordelen wij of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies. Onder andere hierdoor wordt willekeur in de (buitenplanse) belangenafweging zoveel mogelijk vermeden. De beoordeling van de activiteiten door de casemanagers onder de Omgevingswet is in het onderstaande figuur schematisch weergegeven. Als het gaat om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit toetsen wij de aanvraag aan alle regels van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan en de Verordening Fysieke leefomgeving Heeze-Leende 16 . Als de aanvraag past binnen de regels geven we de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit af. Als de aanvraag niet past binnen het omgevingsplan dan is er sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bopa). Dan toetsen wij deze aan de toepasselijke instructieregels in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de toepasselijke instructieregels in de provinciale verordening én beoordelen wij of de Bopa in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het begrip ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ volgt het begrip ‘een goede ruimtelijke ordening’ op. Binnen onze gemeente gebeurt deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties via de Omgevingskamer. Als het gaat om gemeentelijke monumenten/objecten of gebieden 17 wordt advies ingewonnen bij de A2 adviescommissie omgevingskwaliteit. Zie voor nadere toelichting onder Rijksmonumentenactiviteit. |
De Omgevingswet definieert de bouwactiviteit als 'het bouwen van een bouwwerk’. | |
Met de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt bouwen in een technisch en ruimtelijk deel gescheiden. Dat levert twee activiteiten op: de technische bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. Deze scheiding noemen we 'de knip'. Een initiatiefnemer die een bouwactiviteit wil verrichten dient bij eenvoudige bouwwerken (de zogenaamde gevolgklasse 1) voor het bouwtechnische deel een melding bouwactiviteit (bouwmelding) te doen bij de gemeente en voor complexe bouwwerken dient men een omgevingsvergunning (technische bouwactiviteit) aan te vragen. Het gaat hier over de toets van een aanvraag aan de regels voor de technische bouwkwaliteit uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van een bouwwerk. Door de knip zijn er meer technische bouwactiviteiten vergunningsvrij, omdat ruimtelijke randvoorwaarden niet langer een rol spelen. Als een vergunning nodig is voor een (technische) bouwactiviteit volgt toetsing aan de technische regels voor bouwactiviteiten in het Bbl (bijvoorbeeld voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid, de daglichttoetreding en de energiezuinigheid van bouwwerken). De toets is te vergelijken met de toets die tot 1 januari 2024 onder de Wabo 18 wordt gedaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Voor de gevolgklasse 2 en 3 blijft vooralsnog de vergunningsplicht voor de technische bouwactiviteit bestaan en wordt de aanvraag getoetst aan het Bbl. 19 20 Alle bouwwerken moeten aan de technische eisen in dit Besluit voldoen. Voor vergunningsvrije of meldingsplichtige (technische) bouwactiviteiten wordt de bouwtechnische toets aan het Bouwbesluit niet meer door gemeenten maar door een onafhankelijke kwaliteitsborger uitgevoerd. Landelijk is in het Bbl bepaald of voor een technische bouwactiviteit een vergunning of melding nodig is, dan wel of dit vergunningsvrij is. Omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk De (ruimtelijke) toets van “bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk” aan het omgevingsplan noemen we een “omgevingsplanactiviteit” voor een bouwwerk (zie tabel hierboven). Voorbeelden zijn de bouwhoogte en het bebouwingspercentage. Maar ook regels over het uiterlijk van een bouwwerk (welstand) en de functietoedeling in het omgevingsplan. Wij kunnen in ons omgevingsplan bepalen of een vergunning nodig is voor een (ruimtelijke) omgevingsplanactiviteit. Zo kunnen wij bijvoorbeeld in ons omgevingsplan bepalen dat een bouwactiviteit vergunningsvrij is of van een meldings- of informatieplicht is voorzien. Onder het ruimtelijk deel vallen alle regels die eerder in het bestemmingsplan, de bouwverordening en/of de welstandsnota opgenomen waren en die allen overgaan naar het omgevingsplan. | |
De melding bouwactiviteit, die uiterlijk 4 weken voor de start van de bouwwerkzaamheden via het landelijke Omgevingsloket bij de gemeente moet worden gedaan21 , is een nieuwe processtap voor de organisatie. De melding wordt door de casemanager beoordeeld aan de hand van o.a. een checklist van wettelijke vereisten. We registeren de melding, bevestigen de ontvangst, checken o.a. contact- en locatiegegevens, de gevolgklasse, het gekozen instrument en de kwaliteitsborger. Vervolgens maken we een beoordeling van het borgingsplan en risicobeoordeling22 en leggen wij eventuele informatie- en stopmomenten23 vast (zie hieronder). Hierbij checken we naast het voldoen aan de wettelijke vereisten o.a. ook of de vooraf door de gemeente aangegeven bijzondere lokale omstandigheden (zie bijlage 8) meegenomen zijn. Daarnaast checkt de casemanager in zijn algemeenheid of naast de melding voor de bouwactiviteit ook een omgevingsplanactiviteit benodigd is en of deze verleend is. Ook checken we of gelijktijdig met de melding bouwactiviteit de op basis van artikel 7.5c Bbl benodigde gegevens en bescheiden voor de gezondheid (stikstofemissie) en veiligheid (risicomatrix en evt. bouw- en sloopveiligheidsplan; zie hieronder) zijn ingediend. Op basis van de voorgaande stappen beoordeelt de casemanager of de melding volledig is: zijn de benodigde documenten ingediend en is alle informatie aanwezig (bv. ontbreken er geen risico’s). Een onvolledige melding is (juridisch gezien) geen melding. De casemanager bericht initiatiefnemer dan binnen de vierweken termijn wat ontbreekt aan de melding, dat de bouw niet binnen vier weken na de melding kan beginnen én dat een nieuwe melding noodzakelijk is waarna -indien deze wel volledig is- de vierwekentermijn start. Mocht er uit de aanvullende beoordeling blijken dat er nog gegevens of acties nodig zijn, worden deze ook meteen benoemd. Indien er nog niet met de bouwwerkzaamheden mag worden begonnen, versturen wij gelijktijdig de waarschuwing dat wij zo nodig hierop handhaven. De acceptatie van een melding bevestigen wij schriftelijk met een afrondende brief. Signaal toezicht: informatie- en stopmomenten De casemanager signaleert n.a.v. de melding bouwactiviteit en/of voor de (feitelijke) bouw of specifiek toezicht gewenst of noodzakelijk is en legt zo nodig een informatie- of stopmoment vast en/of geeft een intern signaal aan toezicht af. Dit kan o.a. het geval zijn indien een melding onvolledig is, er geen of te laat informatie ontvangen wordt, met het oog op het voorkomen of beperken van bepaalde risico’s (o.a. ontbreken gegevens bouw- en sloopveiligheid, veelplegers) en indien de casemanager concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de borging van risico’s / de “juiste” technische kwaliteit van een borgingsplan en/of risicobeoordeling. Voor deze laatste beoordeling zijn primair de hoog geprioriteerde typen bouwwerken en aspecten zoals (brand)veiligheid, gezondheid en duurzaamheid van belang. Omgevingsvergunning activiteit bouw Als een vergunning nodig is voor een technische bouwactiviteit maken wij gebruik van het toetsprotocol24 . In dit toetsprotocol is voor het behandelen en beoordelen van aanvragen voor de activiteit bouw een bepaalde mate van diepgang in de bouwtechnische toets aan het Bbl aangebracht. Het is onmogelijk om vooraf aan te tonen dat een bouwwerk 100% zal gaan voldoen aan het Bbl. We vergunnen onze aanvragen, voor wat betreft de toets aan het Bbl, daarom risico gestuurd. De accenten die wij bij deze vergunningentoets “binnen” hanteren, zijn ook de accenten die wij bij het toezicht “buiten” belangrijk vinden. Bouw- en sloopveiligheid (hoofdstuk 7 Bbl) Bij een melding bouw(-/sloop)activiteit25 of aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouw is o.a. het overleggen van een ingevulde risicomatrix verplicht en op basis van de uitkomst daarvan eventueel ook een bouw-/sloopveiligheidsplan (met zaken zoals de inrichting van de bouwplaats en/of de veiligheid van belendende percelen). De casemanager beoordeelt de risicomatrix en stelt naar aanleiding hiervan zo nodig een (bijvoorbeeld strenger of soepeler) maatwerkvoorschrift. Dit is aan de orde indien de landelijke regels naar ons oordeel onvoldoende zijn toegespitst op de specifieke situatie of locatie. Bij het ontbreken van de vereiste gegevens en bescheiden bij een melding bouw-/sloopactiviteit berichten wij melder dat –ongeacht de evt. acceptatie van de melding bouwactiviteit– pas met de bouw mag worden begonnen nadat de in artikel 7.5c genoemde gegevens en bescheiden ontvangen én akkoord bevonden zijn. Zo nodig handhaven wij hier op (zie deze bijlage onder 3.5.1). Bij het ontbreken van bijvoorbeeld de risicomatrix en evt. bouw- en sloopveiligheidsplan bij een aanvraag omgevingsvergunning bouwactiviteit hanteren wij het wettelijke uitgangspunt van weigering van de aanvraag. |
De rijksmonumentenactiviteit is een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht. Voorbeschermde rijksmonumenten zijn monumenten of archeologische monumenten die nog niet in het rijksmonumentenregister staan ingeschreven, maar waarvoor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument al naar de eigenaar heeft gestuurd. De rijksmonumentenactiviteit is vergunningsplichtig op grond van artikel 5.1, lid 1 onder b van de Omgevingswet. | |
Rijksmonumenten zijn (archeologische) monumenten die volgens de Erfgoedwet in het rijksmonumentenregister staan ingeschreven. De regels over de rijksmonumentenactiviteit en over cultureel erfgoed staan in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), de Omgevingsregeling, het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet en in het Invoeringsbesluit Omgevingswet waaronder de bruidsschat. | |
De toetsing aan de regels hebben wij als verzoektaak bij de omgevingsdienst belegd, de omgevingsdienst handelt onder mandaat. Voor handelingen die een wijziging inhouden van een rijksmonument is de uitgebreide procedure van toepassing. In de overige gevallen geldt de reguliere procedure. Inhoudelijke toetsing vindt plaats door advisering van respectievelijk de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de A2 adviescommissie omgevingskwaliteit. Bij benodigde instemming van de minister OC&W wordt deze aangevraagd (artikel 10.24, eerste lid onder a jo. 4.32, eerste lid, onder a of b Omgevingsbesluit). In de hoofdregel geldt dat wij het advies overnemen, tenzij wij concrete aanknopingspunten hebben voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering. De beslissing op de aanvraag voor deze activiteiten baseren wij in beginsel dan ook op deze advisering. Bij de uitvoering van projecten moet soms een archeologisch onderzoeksrapport worden ingediend. Archeologische onderzoeksrapporten worden altijd getoetst. De toetsing wordt uitgevoerd door een deskundige op het gebied van archeologie, welke taak wij als verzoektaak bij de omgevingsdienst belegd hebben. |
Activiteit brandveilig gebruik van een bouwwerk De Omgevingswet en de 4 Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) bevatten geen definitie voor het brandveilig gebruik van een bouwwerk. De Omgevingswet geeft wel een definitie voor het begrip bouwwerk. Bij het gebruiken van een bouwwerk moet aan de regels voor brandveilig gebruik worden voldaan. Het gebruiken van het bouwwerk valt hiermee onder de activiteit het brandveilig gebruik van een bouwwerk. | |
Voor het brandveilig gebruik zijn regels opgenomen in hoofdstuk 6 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Soms moet het gebruik van het bouwwerk gemeld worden bij de gemeente. Met de Omgevingswet is de gebruiksvergunning vervallen, maar geldt voor (bijvoorbeeld een hotel) nog wel een meldingsplicht. In artikel 6.6 Bbl is een tabel opgenomen waarin per gebruiksfunctie is aangegeven vanaf welk aantal mogelijk aanwezige personen sprake is van een meldingsplicht voor brandveilig gebruik van het bouwwerk. Op grond van artikel 6.7 Bbl moet de gebruiksmelding 4 weken voor het begin van het gebruik worden gedaan. Er moeten een aantal gegevens en bescheiden worden ingediend. Dit staat opgesomd in artikel 6.8 Bbl. Als alle informatie compleet is, ontvangt de indiener van de melding een acceptatie. Daarna kan het gebouw in gebruik worden genomen. | |
In afwijking van de algemene werkwijze toetst de veiligheidsregio VRBZO (i.p.v. de casemanager) of de melding volledig is. Vervolgens toetst de VRBZO op basis van de geldende wet- en regelgeving het adviesverzoek inhoudelijk, in die zin dat er beoordeeld wordt of er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt aan de hand van een vastgestelde checklist. Het landelijk toetsprotocol van de brandweer bepaalt het niveau van diepgang in de advisering.26 De VRBZO adviseert in de regel binnen 10 werkdagen na het adviesverzoek melding brandveilig gebruik. Wij nemen het advies van de VRBZO over, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering. Als het op basis van de melding niet aannemelijk is dat het voorgenomen gebruik voldoende brandveilig is, stellen wij maatwerkvoorschriften. |
In deze bijlage beschrijven wij de toezichtstrategie. In de toezichtstrategie lichten we toe:
3.1 Begrippen toezicht en toezicht houden
De term ‘toezicht’ wordt vaak zowel in brede als in enge zin gebruikt. In brede zin is het de overkoepelende term voor al het inspectiewerk in combinatie met ‘handhaving’. In engere zin bedoelt men het als het concrete werk van een toezichthouder. Onder toezicht verstaan wij het uitvoeren van controle ter voorkoming van overtredingen en het naleven van voorschriften uit vergunningen of regelgeving.
Toezicht houden is het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, om daarna een oordeel daarover te vormen en het eventueel naar aanleiding daarvan ingrijpen. Speciaal daarvoor aangewezen toezichthouders voeren het toezicht uit. Een toezichthouder is een persoon die namens het bevoegde gezag is aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de wet- en regelgeving. Toezicht zorgt voor een belangrijk preventief effect. Bij toezicht voeren we een controle uit, ook zonder dat wij een overtreding vermoeden. We kunnen een bezoek aan een activiteit, een bedrijf, een locatie, een bouwwerk of een persoon brengen. Kortom met toezicht houden controleren wij óf en in hoeverre inwoners, bedrijven of instellingen regels naleven.
3.2 Doel van de toezichtstrategie
Doel van het toezicht en de handhaving is: “een veiliger en gezond gebruik van gebouwen en bouwwerken, een schoner milieu, gezondheid en het voorkomen van ongebreidelde claims op schaarse ruimte, het voorkomen en tegengaan van strijdig gebruik van ruimte, gronden en activiteiten”.
We richten het toezicht op de meest risicovolle situaties: waar de kans het grootst is dat het naleefgedrag onvoldoende is en dit leidt (of kan leiden) tot schade aan de leefomgeving, de volksgezondheid, de veiligheid en natuur. Het is namelijk onmogelijk om binnen de beschikbare capaciteit, middelen en tijd alle objecten, activiteiten en locaties op alle punten te controleren. Dit is ook niet nodig, want niet alle situaties zijn even risicovol. Voor de evaluatie van toezicht, registreren we het uitgevoerde toezicht en het naleefbeeld (waarop toezicht is gehouden en de overtredingssoorten).
Naast toezicht hebben we ook andere mogelijkheden om het naleefgedrag te verbeteren, bijvoorbeeld via communicatie en voorlichting. Hier staat meer over in de preventiestrategie (zie onder 1 van deze bijlage).
Met toezicht kunnen overtredingen worden voorkomen (preventieve werking) of makkelijker worden hersteld. In deze toezichtstrategie leggen wij vast welke verschillende vormen van toezicht wij onderscheiden en wat de algemene werkwijze daarbij is.
Toezicht kan er ook toe leiden dat wij uiteindelijk formeel handhavend (sanctionerend) moeten optreden. In de volgende strategie gaan wij in op de sanctiestrategie die dan van toepassing is.
Bij de toezichtstrategie onderscheiden wij een aantal trajecten, zijnde de verschillende vormen van toezicht die wij hanteren:
De wijze waarop wij toezicht voorbereiden en uitvoeren verschilt per casus en is afhankelijk van de fase van het toezicht. Wel is hierbij de onderstaande algemene werkwijze als rode draad te herkennen. De specifieke werkprocessen en -afspraken liggen vast in een digitale omgeving.
3.5 Wijze waarop toezicht op de naleving van wet- en regelgeving wordt gehouden
Hieronder beschrijven wij achtereenvolgens de wijze van toezicht tijdens de realisatiefase (3.5.1) en toezicht tijdens de gebruik- of beheerfase (3.5.2).
3.5.1 Toezicht tijdens de realisatiefase (bouw)
Tijdens de realisatiefase houden wij toezicht op het realiseren van activiteiten na vergunningverlening. Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen per 1 januari 2024 en de invoering van de melding (bouwtechnische) bouwactiviteit voor gevolgklasse 1, kunnen wij alsdan ook (preventief) controleren bij de uitvoering van deze melding. De mate waarin wij in de realisatiefase toezicht houden en de manier waarop wij dit doen is afhankelijk van de toegekende prioriteit en complexiteit van een activiteit.
Tijdens de realisatiefase kan sprake zijn van de volgende type controles:
Hieronder gaan we in op de onderwerpen waarop wij op specifieke aspecten toezicht houden en/of geen volledig toezicht houden. Zolang de Omgevingswet en Wet kwaliteitsborging voor het bouwen nog niet in werking zijn getreden, werken wij volgens de werkwijzen in ons Uitvoerings- en Handhavingsbeleid 2029-2022.
Toezicht bouw- en sloopveiligheid
De bouw- en sloopveiligheid is geregeld in hoofdstuk 7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en geldt voor alle bouwwerken, ook vergunningsvrije bouwwerken. Dit aspect is en blijft een gemeentelijke taak en is geen onderdeel van de taak van een kwaliteitsborger. Reden om dit expliciet te benoemen.
Artikel 7.5c Bbl bepaalt welke gegevens gelijktijdig met een bouwmelding, sloopmelding of aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit verstrekt worden. Ons uitgangspunt is dat als wij de noodzakelijke gegevens niet uiterlijk vóórdat met de werkzaamheden wordt aangevangen ontvangen, wij een controle uitvoeren en daarbij waar nodig handhavend optreden bijvoorbeeld door de bouw of sloop stil te leggen.
Bij een vergunningsvrij bouwwerk hoeven in beginsel geen gegevens over bouw- en sloopveiligheid ingediend te worden. Als wij echter constateren dat er sprake is van risico’s voor de omgeving die ondervangen moeten worden, is ons uitgangspunt dat wij conform de wettelijke bepalingen een maatwerkvoorschrift stellen om alsnog te verplichten tot een veiligheidsplan en het zo nodig aanstellen van een veiligheidscoördinator directe omgeving.
Toezicht bouwtechnische kwaliteit bouwwerken
Het toezicht op de bouwtechnische kwaliteit van bouwwerken is op basis van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen onder te verdelen in enerzijds toezicht op bouwwerken uit gevolgklasse 1 en anderzijds toezicht op bouwwerken uit gevolgklasse 2 en 3. Hieronder gaan wij op beide categorieën nader in.
❖ Toezicht bouwtechnische kwaliteit te bouwen bouwwerken gevolgklasse 1
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de daarmee samenhangende Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) per 1 januari 2024, houden wij in beginsel geen toezicht meer op de bouwtechnische kwaliteit van de te bouwen bouwwerken die vallen onder de zogenaamde gevolgklasse 127 . In de nieuwe situatie controleert de kwaliteitsborger en ligt de bestuurlijke handhavingsbevoegdheid bij ons als gemeente. Het toezicht van de kwaliteitsborger en gemeente zijn daarbij zoveel mogelijk complementair aan elkaar in plaats van overlappend. Waar mogelijk zoeken wij steeds de samenwerking met de kwaliteitsborger.
Voor de invulling van deze nieuwe rol kiezen wij voor een meer inhoudelijke en situatieve benadering. Hierdoor kunnen wij –ook vanuit dienstverleningsperspectief– meer meedenken met de initiatiefnemer en omwonenden en meer handelen naar de omstandigheden van het geval. Hiertoe hanteren wij de volgende standaard werkwijze/uitgangspunten:
Opvragen gegevens en bescheiden specifieke bouwwerkzaamheden
De risicobeoordeling (inclusief borgingsplan) bij de melding bouwactiviteit gebruiken wij om vooraf inhoud en richting te geven aan onze handhavende taak van waarnemen, beoordelen en interveniëren. Waar nodig kunnen wij op basis van artikel 2.20 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) –bovenop de verplichte gegevens bij een melding bouwactiviteit– voor specifieke bouwwerkzaamheden en de momenten waarop deze worden uitgevoerd, extra informatie opvragen om te beoordelen of er controlemomenten nodig zijn. Deze extra informatie kunnen wij opvragen nadat de melding is gedaan (of tijdens de bouw), maar gelden niet als indieningsvereisten op de melding.
Het gaat dan om bijzondere situaties waarin bepaalde specifieke risico's spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen van de bouwactiviteit aan de bouwtechnische regels van hoofdstuk 4 en 5 Bbl. Wij houden in beginsel immers geen toezicht (meer) op de reguliere bouwkundige aspecten als geformuleerd in het Bbl. Als bijzondere situatie waarin specifieke risico’s spelen die van invloed kunnen zijn, merken wij in elk geval aan:
Het bovenstaande neemt niet weg dat wij in het kader van onze algemene handhavingsbevoegdheid op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet nadere inlichtingen kunnen vorderen of controles uitvoeren als wij dat nodig achten. Bijvoorbeeld indien op basis van de melding bouwactiviteit concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de borging van risico’s / technische kwaliteit van de uitvoering.
Voor m.n. een goede werking van het stelsel van kwaliteitsborging, om risicovolle/onveilige situaties en/of precedentwerking te voorkomen, zien wij in elk geval in de onderstaande gevallen aanleiding om de start van de bouw (nog) niet toe te staan danwel tijdens de bouw in te grijpen. In die gevallen is in beginsel het opleggen van een (gedeeltelijk) bouwverbod aan de orde:
als tijdens de bouw het toepassen van een gelijkwaardige maatregel28 voor brand- of constructieve veiligheid alsnog van toepassing is en dus géén sprake meer is van gevolgklasse 1, maar hiervoor niet de benodigde toestemming is afgegeven.
Ook als wij geen (tijdige) melding over de start bouw ontvangen en daardoor bijvoorbeeld de bouwuitzet niet (tijdig) kunnen controleren, leggen wij mogelijk een bouwstop op om alsnog een controle te kunnen (plannen en) uitvoeren. In het voortraject danwel in de acceptatie bouwmelding wijzen wij initiatiefnemer hier op.
Voor een goede werking van het stelsel van kwaliteitsborging houden wij toezicht daarop, onder meer door actief te controleren op bovenstaande aspecten en steekproefsgewijze controles te houden op de algemene werking van het stelsel.
Controle door de kwaliteitsborger is er altijd maar deze heeft uiteindelijk geen bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden als een opdrachtgever geconstateerde afwijkingen van de technische eisen niet wil of kan herstellen. Als dat het geval is moet de kwaliteitsborger de gemeente hierover informeren (artikel 3.86 Besluit Kwaliteit leefomgeving - Bkl). Op basis van de ontvangen informatie van de kwaliteitsborger, dan wel op basis van signalen van derden dat er sprake is van strijdigheid met de bouwregelgeving, voert de toezichthouder zo nodig nog een fysieke controle ter plaatse uit en geven wij aan de hand van onze prioritering verdere invulling aan de sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage). Afhankelijk van de bevindingen kan dit bijvoorbeeld betekenen dat wij een bouw- of gebruiksverbod opleggen of, in geval van een lage prioriteit, een wrakingsbrief versturen.
Bij een bouwwerk gebouwd zonder kwaliteitsborger en/of melding bouwactiviteit (ook een onvolledige melding is bijvoorbeeld geen melding), laten wij de overtreder waar nodig alsnog een kwaliteitsborger in de arm nemen en leggen wij de bouw in de tussentijd stil. Indien blijkt dat de kwaliteitsborger geen verklaring kan of wil afgeven, controleren wij het bouwwerk fysiek. Op basis van onze bevindingen en de informatie van de kwaliteitsborger/overtreder, geven wij aan de hand van onze prioritering verdere invulling aan de sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage). Ook indien de kwaliteitsborger zijn werkzaamheden voortijdig beëindigt en niet is voorzien in onmiddellijke opvolging door een andere kwaliteitsborger conform de op die situatie van toepassing zijnde regels, leggen wij de uitvoering van het bouwwerk geheel of gedeeltelijk stil.
Minimaal 2 weken voordat een gerealiseerd bouwwerk uit gevolgklasse 1 in gebruik mag worden genomen moet dit via het landelijke Omgevingsloket bij de gemeente gemeld worden.29 Het is verboden het bouwwerk in gebruik te nemen zonder die gereedmelding. Bij de gereedmelding wordt een zogenoemd ‘dossier bevoegd gezag’ aan de gemeente overlegd, dat inzichtelijk maakt dat de gerealiseerde bouwactiviteit voldoet aan de bouwtechnische regels. Doel van het dossier is dat de gemeente –bijvoorbeeld in geval van een calamiteit of toekomstige verbouwingen– over informatie beschikt die nodig is voor het toezicht op het gerealiseerde bouwwerk.
Een gereedmelding betekent overigens niet per definitie dat een gebouw ook volledig af is. Werkzaamheden die niet onder de bouwregelgeving vallen, zoals schilder- en stucwerk, het plaatsen van sanitair, het leggen van vloeren en het stofferen van een gebouw, maken bijvoorbeeld geen onderdeel uit van de gereedmelding. Deze werkzaamheden kunnen ook na gereedmelding (nog) worden uitgevoerd en staan het gebruik van een bouwwerk niet in de weg.
De toezichthouder beoordeelt het dossier bevoegd gezag aan de hand van o.a. een checklist met alle wettelijke vereisten voor gereedmeldingen. We registreren de melding, relateren deze aan de melding (technische) bouwactiviteit, bevestigen de ontvangst en checken o.a. dagtekening en naam- en locatiegegevens. Verder checken wij o.a. de verklaring van de kwaliteitsborger en de gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde eisen in relatie tot veiligheid, gezondheid en duurzaamheid. Naast de check of alle noodzakelijke stukken aanwezig zijn, checken wij o.a. ook of de vooraf meegegeven (lokale) risico’s bij de verantwoording zijn meegenomen, of de opgelegde informatie- en stopmomenten en alle overige relevante informatie aanwezig is.
Tegelijkertijd met de gereedmelding beoordelen wij of er nog eventuele andere regels zijn waar de bouwer aan dient te voldoen, zoals een eventuele vergunningsplicht voor een omgevingsplanactiviteit.
Op basis van de voorgaande stappen beoordeelt de toezichthouder of de melding volledig is. Een onvolledige melding is (juridisch gezien) geen melding. De toezichthouder bericht de indiener van het dossier bevoegd gezag dan binnen de tweeweken termijn wat ontbreekt aan de gereedmelding, dat het bouwwerk niet binnen twee weken na de gereedmelding in gebruik mag worden genomen én dat een nieuwe gereedmelding noodzakelijk is waarna -indien deze wel volledig is- de tweewekentermijn start. Meteen waarschuwen wij dat wij zo nodig handhavend optreden op ingebruikname zonder (geldige) gereedmelding, door bijvoorbeeld een gebruiksverbod op te leggen.
Indien er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel dat het bouwwerk voldoet aan de technische wet- en regelgeving30 en/of dat er anderszins niet voldaan wordt aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, voert de toezichthouder een fysieke controle ter plaatse uit en geven wij aan de hand van onze prioritering verdere invulling aan de sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage). Afhankelijk van de bevindingen kan dit bijvoorbeeld betekenen dat wij een sanctie zoals een gebruiksverbod opleggen. Ook indien wij signalen ontvangen of anderszins constateren dat een bouwwerk zonder gereedmelding in gebruik is genomen, handelen wij op deze zelfde wijze.
Als er naast de melding bouwactiviteit ook sprake is van een (samenhangende) omgevingsvergunning, voeren wij in elk geval een eindcontrole uit. In alle andere gevallen voeren wij dus enkel incidenteel (bij gerede aanleiding of steekproefsgewijs) een eindcontrole uit.
Casco opleveren bouwwerken 31
Vaak worden (zelfbouw)woningen en bedrijfspanden 'casco' of 'semi-casco' opgeleverd. Dat betekent dat op het moment dat de aannemer de woning oplevert, een aantal werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd. Gaat het hier op basis van de bouwregelgeving (artikel 2.17 Bbl) om ‘verplichte werkzaamheden’ zoals het tegelwerk in de badkamer of plaatsing van zonnepanelen, kan een kwaliteitsborger geen verklaring bij de oplevering afgeven32 en is gereedmelding dus niet mogelijk. Het bouwwerk mag dan niet in gebruik worden genomen.
Desondanks zal het voorkomen dat in sommige gevallen de opdrachtgever het bouwwerk in gebruik neemt vóór dat de laatste verplichte (casco)werkzaamheden zijn afgerond. In die gevallen voert de toezichthouder een fysieke controle uit en/of vragen wij waar nodig om aanvullende informatie. Wij treden in elke geval direct handhavend op indien:
Conform onze prioritering geven wij dan verdere invulling aan de sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage).
Blijkt naar oordeel van de toezichthouder dat in dat specifieke geval de ingebruikname op basis van de van toepassing zijnde bouwregelgeving geen relevant risico met zich meebrengt én dat de cascopunten zijn belegd bij een (nieuwe) kwaliteitsborger, geven wij opdrachtgever een concrete termijn aan waarbinnen de kwaliteitsborger alsnog een gereedmelding moet doen. Dit leggen wij vervolgens schriftelijk vast. Binnen de gestelde concrete termijn treden wij onder het mom van ‘concreet zicht op legalisatie’ vooralsnog niet handhavend op. Indien de concrete termijn overschreden wordt, is dat in beginsel direct aanleiding om alsnog over te gaan tot handhavend optreden. Conform onze prioritering geven wij dan verdere invulling aan de sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage).
Gefaseerde- / deelopleveringen
Bij woningbouwprojecten is het in de bouwpraktijk gebruikelijk dat een deel van de woningen in gebruik wordt genomen voordat het gehele bouwproject is opgeleverd. Zeker bij seriematige nieuwbouw zit er vaak langere tijd tussen oplevering en ingebruikname van de eerste woningen en de formele afronding van het project. De gereedmelding volgt pas nadat de laatste woning klaar is.
Bij projecten waar sprake is van oplevering in fasen willen wij graag per deeloplevering geïnformeerd worden, zodat wij waar nodig aanvullende informatie kunnen opvragen of bijvoorbeeld een fysieke controle kunnen uitvoeren. Als uitgangspunt hanteren wij daarom dat wij op basis van de melding bouwactiviteit voorafgaand aan of gedurende het bouwtraject aanvullende informatie op basis van artikel 2.20 Bbl opvragen.
De algemene werkwijze die wij hierbij hanteren is:
Op basis van de melding bouwactiviteit bepalen wij welke informatie voor ingebruikname relevant is en moet worden aangeleverd voor ingebruikname per fase. De bouwtoezichthouder verstuurt een verzoek tot aanleveren van de betreffende informatie33 en geeft daarbij aan binnen welke termijn vóór ingebruikname de informatie uiterlijk moet worden aangeleverd. Gelijktijdig waarschuwen wij dat wij zo nodig handhavend optreden op ingebruikname zonder (geldige) gereedmelding, door dan bijvoorbeeld een gebruiksverbod op te leggen;
Op basis van de aangeleverde informatie bepalen wij binnen de streeftermijn van 2 weken of er een controle ter plaatse dan wel het opvragen van aanvullende informatie noodzakelijk is. Blijkt uiteindelijk naar oordeel van de toezichthouder dat in het specifieke geval de ingebruikname op basis van de van toepassing zijnde bouwregelgeving geen relevant risico met zich meebrengt, dan treden wij onder het mom van ‘concreet zicht op legalisatie’ vooralsnog niet handhavend op tegen de ingebruikname zonder gereedmelding.
Wij kunnen besluiten dat per fase of per aantal fasen een melding bouwactiviteit en gereedmelding moet worden gedaan. Dit delen wij dan in het vooroverleg (m.b.t. de melding bouwactiviteit) aan de initiatiefnemer mee. Dit is bijvoorbeeld als er bij een project in fasen de tijd tussen de eerste ingebruikname en gereedmelding van het project langer dan 52 weken is.
❖ Toezicht bouwtechnische kwaliteit te bouwen bouwwerken gevolgklasse 2 en 3
Voor gevolgklasse 2 en 3 blijft de gemeente in ieder geval tot 2029 verantwoordelijk voor het bouwtoezicht. Het is praktisch onmogelijk en bovendien niet efficiënt om elk bouwwerk op elk moment in de bouw te controleren. Daartoe ontbreken kortweg de mogelijkheden. Wij richten ons toezicht dan ook op de cruciale momenten in het bouwproces. Hiervoor onderscheiden wij tijdens de bouw de onderstaande toezichtmomenten. Per bouwfase kunnen meerdere controles gehouden worden.
Toezichtmomenten tijdens de bouwfase
De controle(s) of gebouwd wordt volgens de verleende vergunning vinden –net zoals bij de toetsing van deze activiteit– plaats op basis van aannemelijkheid en aan de hand van lokale toezichtmatrixen. In de matrix maken wij inzichtelijk welke toezichtmomenten aan de orde zijn, wat het gehanteerde minimale toezichtsniveau is én wat wij wanneer en in welke mate controleren. De diepgang van de controle heeft daarbij een directe relatie met de diepgang van de toets van de aanvraag. In de gemeente Heeze-Leende hanteren wij afhankelijk van de aan een type bouwwerk toegekende prioriteit een toezichtmatrix. In totaal kennen wij drie toezichtmatrixen: bouwwerken met een lage-, gemiddelde- en een hoge prioriteit.
De toepassing van de toezichtmatrix is naast de prioriteit van het type bouwwerk ook afhankelijk van de omvang (oppervlakte, aantal bouwlagen, etc.) en aard van de vergunde activiteit. Zo zullen wij bij nieuwbouw van een woning op meerdere momenten en andere onderwerpen toezicht houden dan bijvoorbeeld bij een ondergeschikte gevelwijziging bij bestaande bouw. In de praktijk zal de mate van toezicht per toezichtmatrix dus niet altijd hetzelfde hoeven zijn. Het uitgangspunt bij het uitvoeren van het bouwtoezicht is evenwel dat alle verleende vergunningen minimaal via een (administratieve) eindcontrole worden gecontroleerd. Deze eindcontrole is ook een juridisch belangrijk moment omdat daarmee de werking van de vergunning eindigt en het bouwwerk een bestaand bouwwerk is geworden.
In de praktijk zal er verder vaak op basis van het principe van ‘opbouwen van vertrouwen’ worden gewerkt. Dit betekent dat tijdens de uitvoering, afhankelijk van de geconstateerde kwaliteit, de frequentie en diepgang van het toezicht naar boven of beneden kan worden bijgesteld. De toezichtmatrixen vormen daarom een leidraad.
De uitgangspunten van de lokale toezichtmatrixen zijn inhoudelijk afgestemd op de matrix bij het landelijk geaccepteerde Integraal Toezicht Protocol.34 Zo stemt de toezichtmatrix voor type bouwwerken met een hoge prioriteit op hoofdlijnen overeen met het referentieniveau in de landelijke matrix. Op hoofdlijnen omdat op enkele algemeen bouwkundige zaken en/of aspecten met betrekking tot de bouwfysica lokaal een lager35 of hoger toezichtniveau is opgenomen. Dit heeft onder meer te maken met het verschil in vormgeving van de matrixen: waar de landelijke toezichtmatrix het niveau in beginsel koppelt aan de bouwfase, koppelen wij het niveau in beginsel aan de afdelingen in het Bouwbesluit om zo de toezichtmatrixen af te stemmen op de (landelijke en lokale) toetsmatrixen. Op deze wijze menen wij ook dat de toezichtmatrix meer volledig en overzichtelijk is. Het landelijke afwegingskader is nog afgestemd op het Bouwbesluit36 . Zodra dit aansluiting heeft gevonden bij het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) nemen ook wij deze lijn over.#_ftnref1
In bijlage 7 zijn de toezichtmatrixen met de minimale niveaus van toezicht opgenomen. De opbouw van de matrix is als volgt. Langs de y-as (de rijen) van de matrix staan de hoofdstukken en de daarbij behorende afdelingen met toezichtsniveau, oftewel de aspecten en diepgang waarop het toezicht plaatsvindt. De afdelingen corresponderen met de opbouw van het Bouwbesluit. Langs de x-as (kolommen) staan de bouwfasen met relevante toezichtmomenten. De gekleurde vlakken geven aan welke afdeling van het Bouwbesluit in welke fase aan de orde is. De toezichtsniveaus kennen een schaalverdeling van 1 tot en met 4, waarbij niveau 1 staat voor minimaal toezicht en 4 voor het maximaal toezicht. In zijn algemeenheid geldt: hoe hoger de prioriteit van het bouwwerk, hoe intensiever het toezicht. Wij werken de toezichtmatrixen uit in (digitale) checklists, die wij als hulpmiddel bij het toezicht van omgevingsvergunningen op het Bouwbesluit/Bbl hanteren.
De accenten die wij bij de vergunningtoets “binnen” belangrijk vinden en/of volledig toetsen zijn ook de accenten waarop wij “buiten” specifiek en/of volledig toezicht houden. Hiermee sluit de hier beschreven werkwijze aan op de werkwijze bij de vergunningenstrategie onderdeel 2.5 (technische) bouwactiviteit.
Controle van deelgoedkeuringen ten aanzien van constructieonderdelen en installaties
In een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit kunnen voorschriften zijn opgenomen. Veel voorkomende voorschriften hebben betrekking op het op een later tijdstip indienen van tekeningen en berekeningen. Het betreft dan vooral constructieve tekeningen en berekeningen en installatietechnische tekeningen en berekeningen. In de Omgevingsregeling is het op een later tijdstip indienen van dergelijke zaken wettelijk geregeld. Bij één vergunning kan sprake zijn van meerdere deelgoedkeuringen.
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het tijdig aanleveren van de stukken. Vaak moeten deze stukken 3 weken voor uitvoering van het desbetreffende onderdeel worden ingediend. De toezichthouder bewaakt de tijdige indiening van de stukken en gaat na of onderdelen niet worden gerealiseerd vóórdat wij de stukken hebben beoordeeld en geaccordeerd. Wanneer deze vergunningvoorschriften niet worden nageleefd, volgen wij de sanctiestrategie (onder 4) met doorgaans tot gevolg dat wij de werkzaamheden stilleggen. De in te dienen stukken worden op basis van de vergunningenstrategie (onder 2) door de casemanager beoordeeld of uitgezet bij de daarvoor aangewezen deskundige(n).
Integrale risicogerichte controle met de brandweer
Bij omgevingsvergunningen waarbij de veiligheidsregio een advies heeft gegeven, houdt de gemeentelijke bouwtoezichthouder tijdens de realisatiefase minimaal 2 maal gezamenlijk toezicht met de toezichthouder van de veiligheidsregio. De bouwtoezichthouder nodigt hiervoor de toezichthouder van de veiligheidsregio uit. De gezamenlijke controlemomenten zijn bij voorkeur op het moment nadat alle brandcompartimenteringen zijn aangebracht, maar voordat de verlaagde (systeem)plafonds zijn bevestigd/dicht worden gelegd, en tijdens de eindoplevering van het bouwwerk.
Het toezicht op omgevingsvergunningen voor de activiteit “brandveilig gebruik” en meldingen brandveilig gebruik maakt onderdeel uit van het wettelijke takenpakket van de veiligheidsregio en is vanuit (provinciale) regelgeving verplicht of opgedragen aan de (toezichthouders van de) veiligheidsregio.
Het lokale controlebestand wordt geactualiseerd met de verleende vergunningen, meldingen en nieuwe bedrijven. De veiligheidsregio controleert of het bouwwerk voldoet aan de vergunning en/of geldende wet- en regelgeving. De diepgang van het toezicht is bepaald in het toezicht protocol van de veiligheidsregio37 en hangt af van de risicoclassificatie, de geschiedenis van het bouwwerk en het soort gebruik. Waar mogelijk worden controles zoveel mogelijk integraal gehouden met c.q. afgestemd op de controles in het kader van de (technische) bouwactiviteit.
Het lokale controlebestand wordt geactualiseerd met de verleende vergunningen, meldingen en nieuwe inrichtingen/milieubelastende activiteiten. De omgevingsdienst controleert of de inrichtingen voldoen aan de vergunningen en/of geldende wet- en regelgeving. De werkwijze en diepgang van het toezicht op deze activiteit vindt plaats overeenkomstig het uniform Regionaal Operationeel Kader Milieutoezicht, het regionaal uitvoeringsbeleid Besluit bodemkwaliteit (bodemtaken) en het regionaal uitvoeringsbeleid asbest (asbest- en slooptaken), waarnaar wij dan ook verwijzen.
3.5.2 Toezicht tijdens de beheer- of gebruiksfase
De beheer- of gebruiksfase is veelal aan de orde nadat een omgevingsvergunning is gerealiseerd of bij bestaande bouwwerken, bouwen en/of gebruiken zonder omgevingsvergunning. Wij zien er op toe of (het gebruik van) een bouwwerk, open erf of terrein voldoet aan de in de vergunning of andere wettelijke kaders omschreven bouw- en gebruiksvoorschriften.
Bij het toezicht in de beheer- of gebruiksfase kunnen wij onderstaande typen controles houden:
type controles tijdens de beheer- of gebruiksfase
De routinematige/periodieke controles, objectgerichte controles, projectmatige/thematische controles, inventariserende controles en administratieve controles betreffen zogenaamde “programmatische” controles. Dit betekent dat wij deze controles in beginsel vooraf via het jaarlijkse uitvoeringsprogramma plannen. Hierbij is het onderwerp en de mate waarin wij toezicht houden afhankelijk van de toegekende bestuurlijke prioriteit of, bij systematisch toezicht, de toezichtfrequentie (zie hieronder). De manier waarop wij toezicht houden is veelal afhankelijk van de uit te voeren activiteit en het te realiseren doel, wat wij jaarlijks nader uitwerken in het uitvoeringsprogramma.
De overige controles vinden ad hoc plaats. Het gaat hier om controles die vooraf niet in het uitvoeringsprogramma te plannen zijn (nader omschreven in de strategie bij klachten en handhavingsverzoeken, zie 4.3.3).
Routinematige/periodieke controles kondigen wij in beginsel altijd aan, tenzij er een belangrijke reden is om af te zien van aankondiging. Als een controle aanleiding geeft om een hercontrole te houden kondigen wij de nieuwe controle in beginsel niet aan, tenzij er een belangrijke reden is om de hercontrole wel aan te kondigen. Dit is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De overige controles kondigen wij in beginsel niet aan.
Als uitgangspunt hanteren wij samenwerking bij controles en voeren wij deze waar mogelijk en van toegevoegde waarde multidisciplinair of integraal uit. Hiervoor zoeken wij de samenwerking met gemeentelijke toezichthouders (o.a. BRP, BAG) en/of toezichthouders van andere handhavingsorganisaties (politie, veiligheidsregio, omgevingsdiensten, belastingdienst, andere gemeenten of andere instanties). Het kan dan o.a. gaan om op zichzelf staande gezamenlijke controles of bijvoorbeeld een gezamenlijke actiedag. Op deze manier kunnen wij efficiënter en effectiever toezicht houden en is de toezichtlast voor burgers en ondernemers lager. Waar multidisciplinaire of integrale controles niet mogelijk zijn werken wij zoveel mogelijk met signaaltoezicht. Daarnaast wisselen wij onderling informatie uit. Samenwerking en/of afstemming vindt in ieder geval plaats met de omgevingsdiensten, veiligheidsregio, politie, OM, belastingdienst en waterschap. In hoofdstuk 6.2 gaan wij nader in op de samenwerking met andere organisaties.
Wij houden systematisch toezicht in de vorm van routinematige/periodieke controles. In de gemeente Heeze-Leende is dit type controle alleen van toepassing bij het door de omgevingsdienst uitgevoerde (milieu)toezicht en het door de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO) uitgevoerde toezicht op brandveilig gebruik van bouwwerken. Het gaat hier in beide gevallen om wettelijke takenpakketten die verplicht of opgedragen zijn aan de genoemde uitvoeringsinstanties.38 Op het gemeentebrede (milieu)toezicht is het regionale uniforme uitvoerings- en handhavingsbeleid van toepassing, waarnaar wij hierbij verwijzen. Op de controlefrequentie van het toezicht op brandveilig gebruik gaan wij hieronder nader in.
De controlefrequentie wordt bepaald op basis van de regionale risicomatrix, die de VRBZO samen met de omgevingsdienst, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en andere afdelingen van de VRBZO heeft opgesteld. Hiertoe heeft de VRBZO in Heeze-Leende risicovolle bouwwerken geclassificeerd39 en met een risicoklasse A (laag risico), B (midden risico) en C (hoog risico) opgenomen in een controlebestand. De hieraan toegewezen controlefrequentie is op dit moment als volgt:
Controlefrequenties routinematige controles VRBZO
Jaarlijks werken wij de controlefrequentie uit door in overleg met de VRBZO (specifieke) controles op te nemen in het uitvoeringsprogramma. Hiermee houden wij in beginsel de regie op het daadwerkelijk uitvoeren daarvan. In beginsel omdat de gewenste controlefrequentie in het uitvoeringsprogramma kan afwijken, doordat de VRBZO over onvoldoende capaciteit voor onze gemeente beschikt om het aantal gewenste controles daadwerkelijk uit te kunnen voeren. De bij de VRBZO beschikbare toezichtscapaciteit is over de deelnemende gemeenten in de veiligheidsregio verdeeld, waarbij voor onze gemeente een indicatieve capaciteit van circa 0,2 fte beschikbaar is, afhankelijk van de werkelijke risico’s in de gemeente Heeze-Leende.
De toegekende prioriteit is bepalend voor de mate waarin wij toezichtactiviteiten in beginsel uitvoeren. Bij een hoge prioriteit voeren wij actief toezicht uit en krijgt de afhandeling van signalen voorrang op andere werkzaamheden. Bij een gemiddelde prioriteit handelen wij signalen af afhankelijk van de aard en omvang van de klacht42 en kunnen wij planmatig toezicht uitvoeren. Bij een lage prioriteit voeren wij passief toezicht uit. Zaken die niet geprioriteerd zijn behandelen we in eerste instantie als een lage prioriteit. Dit betekent dat wij primair alleen reageren op verzoeken om handhaving en signalen waarbij acuut ingrijpen is vereist. Mocht dat niet het geval zijn informeren wij betrokkenen daarover. Signalen en meldingen kunnen wel worden gebruikt om de informatiepositie over de problematiek op te bouwen. Deze informatie kan (op termijn) alsnog aanleiding zijn om handhavend op te treden. Signalen met een lage prioriteit kunnen ook worden gebundeld en tijdens specifiek geplande thema-, doelgroep- of gebiedsgericht toezicht worden opgepakt. Conform de geldende wet- en regelgeving pakken wij handhavingsverzoeken altijd op.
Prioriteiten en mate van toezicht
Jaarlijks werken wij de toezichtprioriteiten uit in het uitvoeringsprogramma.
In deze bijlage beschrijven wij de sanctiestrategie. In de sanctiestrategie lichten we toe:
Bij het uitoefenen van toezicht kunnen overtredingen van regels worden geconstateerd, waardoor handhaving aan de orde is. Onder handhaving verstaan wij het ongedaan maken of opheffen van een situatie, die in strijd is met wettelijke voorschriften. Als algemene handhavingsstrategie maken wij gebruik van de Landelijke handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO).
4.2 Doel van de sanctiestrategie
Met het vaststellen van de U&HS, stellen wij ook de LSHO vast. De LHSO is een afwegingsinstrument voor toezichthouders en handhavers met als doel dat handhavende instanties op eenzelfde manier optreden bij overtredingen. Dit waarborgt een effectieve, afgestemde en doelmatige handhaving. Het draagt bij aan passend, eenduidig en uniform optreden en waarborgt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Dat optreden kan van geval tot geval variëren van bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk optreden of een combinatie daarvan. De LHSO ziet beide vormen als nevengeschikt. Voorop staat het – zo nodig – in overleg komen tot de meest effectieve sanctie.
De LHSO is de opvolger van de LHS die dateert uit 2014. In de kern is de strategie nagenoeg onveranderd. Wijzigingen zijn de aansluiting op de Omgevingswet, actualisering van terminologie en toevoeging van de bestuurlijke boete. Verder is de relatie tussen bestuursrecht en strafrecht (nog) beter beschreven en geborgd.
De LHSO zet in op een passend optreden bij iedere overtreding. Handhavers hanteren de strategie bij iedere constatering van een overtreding en maken daarbij gebruik van de daarin aangegeven instrumenten. Om in het omgevingsrecht tot een passend optreden te komen, zijn de volgende twee hoofdvragen leidend:
1a. Is herstel mogelijk? Zo ja, dan is in elk geval bestuursrechtelijk optreden aangewezen en is de vervolgvraag:
1b. Welke bestuursrechtelijk optreden is in dit geval het meest geschikt?
2a. Is er aanleiding voor bestraffing? Zo ja, dan is de vervolgvraag:
2b. Welke weg (bestuursrechtelijk of strafrechtelijk) is het meest passend?
De LHSO geeft een stappenplan om te komen tot een passend optreden. Startpunt van het stappenplan zijn de bevindingen van het toezicht: de constatering van feiten en omstandigheden en het oordeel van de toezichthouder, boa of handhaver daarover (de vaststelling dat sprake is van een overtreding). Aan de hand van het stappenplan, waartoe de hierna weer te geven interventiematrix behoort, kan worden gekomen tot onderling afgestemd en effectief handelen van de handhavingspartners.
4.3.2 Toepassing handhavingsinstrumenten
Op basis van de interventiematrix zetten wij, afhankelijk van onze bevindingen en eventuele verzachtende of verzwarende factoren, een (combinatie van) interventie(s) in. Bij toepassing van de bestuursrechtelijke instrumenten hebben wij op een aantal punten (enige) beleidsvrijheid. Hieronder gaan wij daar nader op in.
Een bestuursorgaan komt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De hoogte van de dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit).
Voor het bepalen van de hoogte van bestuursrechtelijke sancties maken wij in beginsel gebruik van de “Handreiking Bestuursrechtelijke Sanctiemiddelen, versie 26 januari 2016”. Deze handreiking is afgestemd op de LHSO en passen wij toe als algemene richtlijn. De maximaal te verbeuren dwangsom is altijd afhankelijk van de overtredingssituatie. In voorkomende gevallen kan het noodzakelijk zijn om, gezien de omstandigheden van een geval, een dwangsom vast te stellen in afwijking van de in de handreiking genoemde bedragen.
Een begunstigingstermijn is de tijd die de overtreder krijgt om de overtreding te beëindigen. Enerzijds moet deze termijn voldoende lang zijn om als overtreder de opgelegde verplichtingen uit te kunnen voeren en moet deze gezien de omstandigheden van de situatie redelijk zijn. Anderzijds mag de begunstigingstermijn niet langer zijn dan noodzakelijk. Hiermee wordt een open einde van het handhavingstraject voorkomen of dat de lengte van de begunstigingstermijn zodanig lang is dat sprake is van het gedogen van de overtreding.
Op basis van de LHSO geldt voor termijnen in algemene zin het volgende:
De “Handreiking Bestuursrechtelijke Sanctiemiddelen, versie 26 januari 2016” sluit aan op de LHSO en is een praktisch hulpmiddel hierbij. Bij het bepalen van de duur van begunstigingstermijnen maken wij hier dan ook gebruik van.
Verlengen begunstigingstermijn
Wij verlengen in principe vastgestelde begunstigingstermijnen in handhavingsbeschikkingen niet. Er kan echter een gegronde reden zijn waarom wij alsnog de begunstigingstermijn verlengen of opschorten. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de overtreder zelf aangeeft meer tijd nodig te hebben om de overtreding op te heffen en reeds serieuze stappen heeft ondernomen en nog onderneemt om de overtreding te beëindigen.
Wanneer de begunstigingstermijn wordt verlengd is dit een nieuw besluit waartegen voor alle belanghebbenden bezwaar en beroep open staat.
Het indienen van bezwaar of instellen van beroep schort de werking van de handhavingsbeschikking niet op. Dit betekent dat de bezwaarmaker bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening moet indienen om bijvoorbeeld te voorkomen dat dwangsommen verbeuren. Dat er enkel een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, is in de regel geen reden om de begunstigingstermijn op te schorten. De voorlopige voorzieningenrechter kan beslissen de begunstigingstermijn te schorsen tijdens bezwaar/beroepsprocedures.
Tijdelijk stilleggen activiteiten
Zodra onze toezichthouder niet-toegestane activiteiten constateert en in overleg geen oplossing te vinden is, kan hij ter plaatse in overeenstemming met de interventiematrix in de LHSO mondeling de activiteiten stilleggen. Wij bevestigen de stillegging zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen vijf werkdagen schriftelijk aan degene tot wie het bevel tot stilleggen is gericht. Met de stillegging ‘bevriest’ het bevoegde gezag de situatie (tijdelijk) en voorkomt zo dat de situatie in ernst en omvang toeneemt.
Tijdens de controle geeft de toezichthouder precies aan over welke activiteiten het gaat. Als de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven kan de toezichthouder toestaan sommige activiteiten af te maken. Ook mogen soms tijdelijke maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat er schade of gevaarlijke situaties ontstaan. Hier worden ter plaatse duidelijke afspraken over gemaakt die wij ook in de beschikking tot stillegging vastleggen.
Door de stillegging van de activiteiten is een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang beëindigd. Met de stillegging leggen wij gelijktijdig een (preventieve) last onder dwangsom op om te voorkomen dat er verder wordt gegaan met de activiteit c.q. de overtreding opnieuw plaatsvindt.
Geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning
Van het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning kan alleen sprake zijn als een begunstigde beschikking is verleend en deze een relatie heeft met de overtreding. Het intrekken van de vergunning maakt geen einde aan de strijdigheid, maar vergroot deze meestal. Zaken die ook onder de betreffende beschikking vallen en rechtmatig zijn verliezen hierdoor hun rechtmatigheid. Het intrekken van een vergunning is een zwaar middel, dat wij alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen en zullen toepassen.
Kosten bestuursdwang/ invorderingsbeschikking
De kosten die de gemeente moet maken voor het voorbereiden en het daadwerkelijk uitvoeren van een last onder bestuursdwang verhalen wij op de overtreder door het nemen van een kostenverhaalsbeschikking. Na het verbeuren van dwangsommen nemen wij conform de wettelijke bepalingen een invorderingsbeschikking.
De basiswerkwijze bij invorderen verbeurde dwangsommen is als volgt:
De basiswerkwijze bij kostenverhaal is als volgt:
In uitzonderingsgevallen kan om uitstel van betaling worden verzocht of kan op verzoek een dwangsom (gedeeltelijk) worden kwijtgescholden. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de financiële situatie zodanig in het gedrang komt dat een faillissement dreigt. Bij een dergelijk verzoek moet altijd inzage worden gegeven in de financiële situatie.
4.3.3 Strategie bij handhavingsverzoeken en klachten
Overtredingen of mogelijke overtredingen kunnen ook door derden onder de aandacht van de gemeente worden gebracht. Dit kan door middel van het indienen van een mondelinge of schriftelijke klacht of door middel van het indienen van een schriftelijk verzoek om handhaving. Een ieder kan een klacht indienen om de gemeente te laten weten dat er vermoedelijk regels over bouwen en wonen worden overtreden. Een verzoek om handhaving wordt ingediend als een belanghebbende het college of de burgemeester een besluit wil laten nemen om de overtreden regels te handhaven.
Het omgaan met deze klachten en verzoeken om handhaving vraagt een specifieke aanpak. Bij klachten en verzoeken om handhaving hanteren wij de leidraad van de Nationale Ombudsman als uitgangspunt.43 De algemene werkwijze is als volgt:
Mits de klacht niet anoniem is gedaan, ontvangt de melder altijd een (mondeling of schriftelijk) bericht van ontvangst. Het streven is om de ontvangstbevestiging binnen vijf werkdagen na ontvangst van de klacht te bevestigen. Wij streven er vervolgens naar de melder binnen 10 werkdagen te berichten óf en wanneer de melding, op basis van de vastgestelde prioritering en de op dat moment beschikbare capaciteit, wordt opgepakt. Heeft de handhavingstaak waarop de klacht ziet een lage prioriteit, dan delen wij de melder in beginsel mede dat de klacht vooralsnog niet in behandeling wordt genomen. Klachten worden wel altijd geregistreerd. Is sprake van een hoge prioriteit, dan nemen wij de klacht in beginsel direct in behandeling.
De procedure bij het oppakken van klachten is dat de toezichthouder conform de vastgestelde toezichtstrategie een controle uitvoert om te bepalen of sprake is van een overtreding, waarna wij de melder (desgewenst) informeren over de verdere afhandeling van de klacht. Als de desbetreffende overtreding daadwerkelijk wordt geconstateerd, zoeken wij in samenspraak met de melder naar een snelle en informele oplossing van het probleem (zo nodig met behulp van buurtbemiddeling of mediationtechnieken). Zo nodig starten wij de reguliere sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage). Wij streven ernaar dit binnen 8 weken na ontvangst van de klacht te doen.
Het opstarten van de reguliere sanctiestrategie betekent dat wij veelal een waarschuwing uitdoen of direct een voornemen tot het opleggen van een last. Zowel de melder als de vermeende overtreder worden geïnformeerd over de ontvangen klacht, de wijze en termijn van afhandeling en eventuele bevindingen. Als de sanctiestrategie wordt toegepast, is de termijn van afhandeling o.a. afhankelijk van de termijn(en) die gesteld worden om de overtreding ongedaan te maken en het naleefgedrag van de overtreder. Ook eventuele juridische bezwaar- en (hoger)beroep procedures kunnen van invloed zijn op de termijn van het daadwerkelijk beëindigen van een overtreding.
Bij een schriftelijk verzoek om handhaving nemen wij ook zo snel mogelijk (mondeling of schriftelijk) contact op met de verzoeker om handhaving of diens gemachtigde. In dit contact bespreken wij wat het belang en doel van het verzoek is en wat verzoeker van de gemeente kan verwachten. Een verzoeker om handhaving moet namelijk belanghebbende zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en het verzoek zelf dient voldoende concreet te zijn.
Vervolgens onderzoeken wij de situatie en informeren wij alle belanghebbenden (dus ook de mogelijke overtreder) over de afhandeling en de verdere procedure. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. In samenspraak met de verzoeker zoeken wij naar een snelle en informele oplossing van het probleem (zo nodig met behulp van buurtbemiddeling of mediationtechnieken). Zo nodig starten wij de reguliere sanctiestrategie (onderdeel 4 van deze bijlage). Bij een verzoek om handhaving geldt een beslistermijn van 8 weken dan wel een met de verzoeker gecommuniceerde beslistermijn.
Bij anonieme verzoeken om handhaving volgen wij de aanpak zoals bij een klacht, met het verschil dat de verzoeker vanwege zijn anonimiteit niet op de hoogte kan worden gesteld van de werkwijze van de gemeente. Als een verzoeker anoniem wil blijven wordt hij hierop gewezen.
4.4 Samenwerking bij toezicht en handhaving
Samenwerking is noodzakelijk om integraal toezicht en handhaving te kunnen uitvoeren. Daarom hebben we in de regio met onze ketenpartners samenwerkingsafspraken gemaakt, welke zijn terug te vinden in het document “Samenwerkingsafspraken Ketenproces Toezicht & Handhaving Omgevingswet Zuidoost Brabant”. Voor de basiswerkwijze sluiten wij hierop aan.
4.5 Optreden tegen eigen organisatie of andere overheden
Overheden, zoals de provincie of de gemeente Heeze-Leende, behandelen wij niet anders dan andere overtreders. Bij overtredingen door de overheid geldt nog meer dan in andere gevallen het algemeen normbesef en de geloofwaardigheid. De overheid heeft namelijk een voorbeeldfunctie. Bovendien gelden voor de overheid dezelfde rechten en plichten als voor anderen.
Bij handhavend optreden passen wij de LHSO toe, met oog op het voorkomen van onnodige wederzijdse publieke kosten als naleving ook op een andere wijze bereikt kan worden. Bij (onder mandaat) handhaven tegen de eigen gemeente of andere overheden wordt de portefeuillehouder steeds geïnformeerd.
Gedogen is het bewust, passief dan wel actief (schriftelijk en onder voorwaarden), niet handhavend optreden door het bevoegde bestuursorgaan tegen overtredingen van wetten en/of regels. Gedogen van een overtreding is alleen bij uitzondering aanvaardbaar. Het uitgangspunt is dat regels worden gehandhaafd. Uitsluitend in de volgende situaties kunnen wij gedogen als een alternatief voor handhavend optreden zien:
Overgangssituaties, waarbij concreet (uit)zicht op legalisatie is. Denk bijvoorbeeld aan het overbruggen van een periode tot het moment waarop een vergunning kan worden verleend. De vergunning (die moet toezien op de feitelijke geconstateerde situatie) moet de overtreding dan wel direct ongedaan maken;
Het gaat bij gedogen vaak om maatwerk en de specifieke omstandigheden van het geval.
Mochten wij in uitzonderingsgevallen toch overgaan tot gedogen dan doen wij dat op basis van de volgende punten:
Dit betekent dat het overtreden van deze voorwaarden leidt tot intrekken van de gedoogverklaring en het handhaven van de oorspronkelijke norm.
Bijlage 8 Bijzondere lokale omstandigheden
Voor bouwwerken vallend onder de zogenaamde gevolgklasse 1 controleert de kwaliteitsborger of het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels44 . De kwaliteitsborger moet bij zijn werkzaamheden rekening houden met de door de gemeente aangewezen “bijzondere lokale omstandigheden”. Een bijzondere lokale omstandigheid is een lokaal risico of een lokale situatie waardoor het eindresultaat van een bouwactiviteit mogelijk niet aan de bouwtechnische regels van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voldoet. Wij merken hierbij in elk geval de volgende situaties en/of risico’s aan als bijzondere lokale omstandigheden:
Deze en eventuele overige bijzondere lokale omstandigheden wijzen wij zo veel mogelijk aan via het omgevingsplan en tijdens het (voor)overleg over de omgevingsplanactiviteit.
In dit provinciale programma werkt onze gemeente samen met o.a. de provincie, de omgevingsdiensten en alle andere Brabantse gemeenten, waterschappen, het Openbaar Ministerie, de politie en terreinbeheerders, om misstanden in het buitengebied aan te pakken. Het gaat dan o.a. om de aanpak van stroperij, wildcrossen en (drugs)afvaldumpingen.
In de Verordening fysieke leefomgeving zijn de volgende verordeningen of onderdelen opgenomen: Algemene plaatselijke verordening Heeze-Leende 2018 (o.a. onderdelen houtopstanden, standplaatsen en geluidhinder), De Bouwverordening 2017, de Erfgoedverordening Heeze-Leende 2019, de Marktverordening gemeente Heeze-Leende 2013 en de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Heeze-Leende.
Voor verbouwactiviteiten treedt de Wkb per 1 juli 2024 inwerking, mits te zijner tijd op basis van onafhankelijke toetsing duidelijk is dat er voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn en er geen andere signalen zijn die belemmerend werken. Tot die datum nemen wij dus vergunningsplichtige verbouwactiviteiten nog in behandeling.
Voor verbouwactiviteiten treedt de Wkb per 1 juli 2024 inwerking, mits te zijner tijd op basis van onafhankelijke toetsing duidelijk is dat er voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn en er geen andere signalen zijn die belemmerend werken. Tot die datum nemen wij dus vergunningsplichtige verbouwactiviteiten nog in behandeling en houden wij daarop conform de wettelijke regeling (volledig) toezicht.
Voor verbouwactiviteiten treedt de Wkb pas per 1 juli 2024 inwerking, mits te zijner tijd op basis van onafhankelijke toetsing duidelijk is dat er voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn en er geen andere signalen zijn die belemmerend werken. Tot die datum nemen wij dus vergunningsplichtige verbouwactiviteiten nog in behandeling en houden wij daarop conform de wettelijke regeling (volledig) toezicht.