Organisatie | Castricum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele inkomenstoeslag Castricum |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag Castricum |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-11-2023 | 01-01-2023 | nieuwe regeling | 19-10-2023 | Z23 139148 |
De raad van de gemeente Castricum:
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 12 september 2023;
gezien het advies van de commissie d.d. 5 oktober 2023;
gelet op het bepaalde in; de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet inburgering 2021 en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);
vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag Castricum.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering d.d. 19 oktober 2023;
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 4. Hoogte Individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op Individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een Individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Artikel 5. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering van 19 oktober 2023.
de griffier,
mevrouw R. Slootweg
de voorzitter,
mevrouw H.C. Heerschop
waarnemend burgemeester
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen.
Daarom is de Individuele inkomenstoeslag ingevoerd. Het verlenen van deze toeslag is geen gebonden bevoegdheid, maar een discretionaire bevoegdheid. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor Individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.
Vast te leggen regels in verordening
De Individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een Individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de Individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden Individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor Individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op Individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de Individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte Individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte Individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenste effect kan hebben dat een persoon geen recht op een Individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag.
De aanvraagdatum is de datum waarop een persoon Individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). De aanvraagdatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De aanvraagdatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.
Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.
Bij de berekening van de van toepassing zijnde inkomensgrens wordt aansluiting gezocht bij de van toepassing zijn bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet: de van toepassing zijn bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet verminderd met de op grond van paragraaf 3.3, vastgestelde verlaging. Bij het bepalen van de hoogte van de bijstandsnorm wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Dit betekent dat als de kostendelersnorm van toepassing is, dan wordt voor de berekening van de norm aangehouden zoals deze van toepassing zou zijn als deze niet van toepassing zou zijn. Een belanghebbende voldoet dan eerder aan de voorwaarden van het hebben van een langdurig laag inkomen omdat de kostendelersnorm lager is dan de reguliere bijstandsnorm.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet kan een persoon een verzoek tot verlening van Individuele inkomenstoeslag indienen. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om Individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
In de beleidsregels wordt dit verder uitgewerkt. En ook in welke gevallen van het indienen van een verzoek middels een formulier kan worden afgeweken.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is in dit artikel vastgelegd wat onder hieronder verstaan wordt.
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een Individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.
Artikel 4. Hoogte Individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de Individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op Individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de aanvraagdatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op Individuele inkomenstoeslag.
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op Individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een Individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op Individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een Individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.
In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.