Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Castricum

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCastricum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum
CiteertitelAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet
  2. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  5. Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
  6. Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
  7. Wet inburgering 2021
  8. Wet sociale werkvoorziening
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-10-2023

gmb-2023-489763

Z23 139148

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum

De raad van de gemeente Castricum:

 

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 12 september 2023;

 

gezien het advies van de commissie d.d. 5 oktober 2023;

 

gelet op het bepaalde in; de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet inburgering 2021 en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering d.d. 19 oktober 2023;

 

mevrouw R. Slootweg MSc

griffier

 

mevrouw H.C. Heerschop

burgemeester

 

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAZ), de Wet inburgering 2021, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en de Gemeentewet

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

     

    a. norm

    toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet, de toegekende bijzondere bijstand voor levensonderhoud overeenkomstig artikel 12 en 13, derde lid van de Participatiewet of de grondslag van de voorziening als bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ, voor zover er sprake is van een voorziening op grond van de IOAW/IOAZ;

    b. uitkering

    uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Participatiewet;

    c. voorziening

    uitkering ingevolge de IOAW/IOAZ;

    d. medewerkingsverplichting

    de verplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Participatiewet, artikel 13, tweede lid van de IOAW/IOAZ;

    e. afstemmen

    het verlagen van de norm als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18 van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid van de IOAW/IOAZ;

    f. PIP

    Persoonlijk plan inburgering en Participatie, bedoeld in artikel 15 van De Wet inburgering 2021;

    g. MAP

    de Module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b van de Wet inburgering 2021;

Artikel 2. Mate van verlaging

De verlaging vindt plaats met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid en artikel 18b eerste, negende, tiende en elfde lid van de Participatiewet, of de voorziening als bedoeld in artikel 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW/IOAZ wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het percentage waarmee de norm wordt verlaagd en;

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaard verlaging.

Artikel 4. Het horen van de belanghebbende

  • 1.

    Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege gelaten worden indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende schriftelijk aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 5. Afzien van het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Het college ziet af van het toepassen van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het verlagen van de uitkering als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college geheel of gedeeltelijk afziet van het verlagen van de uitkering op grond van dringende redenen wordt de belanghebbende daarvan middels een besluit op de hoogte gesteld.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Als over deze periode de uitkering reeds is verlaagd of er geen recht op de uitkering bestaat wegens inkomsten boven de norm in die maand, vindt de verlaging aansluitend op deze periode plaats. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende uitkering.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan bij een nieuwe aanvraag de uitkering worden verlaagd vanaf de datum van ingang van de uitkering. De uitkering hoeft dan niet te worden herzien.

  • 3.

    Als een verlaging niet of niet geheel (meer) ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen 90 dagen opnieuw eenzelfde uitkering aanvraagt.

Artikel 7. Berekeningsgrondslag

Een verlaging wordt berekend over de uitkering.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 8. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende, waardoor de verplichting op grond van artikel 9, artikel 9a en artikel 17, tweede lid of artikel 18b van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet (tijdig) als werkzoekende geregistreerd zijn of het niet tijdig verlengen van de registratie bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

    • c.

      het te laat komen op de werkplek voor het verrichten van naar vermogen opgedragen beloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid sub c van de Participatiewet;

    • d.

      het niet verschijnen op een oproep voor het afleggen van de taaltoets en/of het niet of onvoldoende medewerking verlenen bij het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, genoemd in artikel 44a van de Participatiewet;

    • b.

      het onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder sociale activering, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Participatiewet;

    • c.

      het niet tijdig of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet;

    • d.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub c van de Participatiewet.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het tijdens de zoektijd van 4 weken als bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Participatiewet niet naar vermogen solliciteren en/of zoeken naar mogelijkheden binnen het ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs;

    • b.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 13, tweede lid, artikel 37 en artikel 38 van de IOAW/IOAZ niet (tijdig) of onvoldoende wordt nagekomen of er sprake is van het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet (tijdig) als werkzoekende geregistreerd zijn of het niet tijdig verlengen van de registratie bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het te laat komen op de werkplek voor het verrichten van naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid van IOAW/IOAZ;

    • c.

      het te laat komen op een afspraak al dan niet bij een derde met als doel een oproep in verband met de arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet verschijnen op een afspraak op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de arbeidsinschakeling;

    • b.

      het niet (tijdig) of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid sub e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • d.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub f, van de IOAW/IOAZ.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, sub a of b, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, sub a of b, van de IOAZ;

    • d.

      overige gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

Artikel 10. Hoogte en duur van een verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2 van deze verordening wordt de verlaging, bij gedragingen zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9, vastgesteld op:

    • a.

      10% van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20% van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie.

    • c.

      50% van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

    • d.

      50 % van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub a tot en met b, van dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering of voorziening is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.

  • 3.

    De duur van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub c en d, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering of voorziening is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

Hoofdstuk. 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 11. Duur van een verlaging

  • 1.

    Als belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de norm gedurende één maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, sub a tot en met h van de Participatiewet, waarbij geldt dat de verlaging evenredig over drie maanden wordt verdeeld;

  • 2.

    De duur van de afstemming als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet, wordt toegepast in andere dan de in artikel 8 van deze verordening vermelde situaties.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2 van deze verordening wordt de verlaging voor de navolgende situaties vastgesteld op:

    • a.

      het percentage en de duur, waarmee een uitkering krachtens een werknemersverzekering of sociale voorziening, wegens een verwijtbare gedraging is verlaagd;

    • b.

      20% van de norm gedurende ten hoogste het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd indien de belanghebbende op onverantwoorde wijze de middelen, waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken, heeft aangewend behoudens het gestelde onder c en d van dit artikel;

    • c.

      20% van de norm gedurende ten hoogste het aantal maanden dat belanghebbende aanspraak moet maken op een uitkering vanwege het verwijtbaar afzien van een erfenis, waarmee hij, bij aanvaarding daarvan, zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan had kunnen voorzien;

    • d.

      50% van de norm gedurende de periode dat belanghebbende verwijtbaar geen recht heeft op een inkomen uit door Rijks’ kas bekostigd onderwijs;

    • e.

      50% van de norm gedurende één maand, indien belanghebbende door de gedraging verwijtbaar geen recht heeft op een uitkering krachtens een werknemersverzekering, een sociale voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomend buitenlandse regeling of private verzekering;

    • f.

      50% van de norm gedurende ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende door een (boetewaardige) gedraging verwijtbaar geen of geen volledige uitbetaling krijgt van een uitkering krachtens een werknemersverzekering, volksverzekering of sociale voorziening, waardoor hij aanspraak heeft moeten maken op een uitkering;

    • g.

      50% van de norm gedurende ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende anderszins blijk geeft van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 3.

    Het percentage van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub a tot en met c, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

  • 4.

    De duur van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub d tot en met g, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door verbaal geweld, of discriminatie tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ, wordt, onverminderd artikel 2 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ wordt, onverminderd artikel 2 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.

  • 3.

    De duur van de afstemming als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

  • 4.

    Indien de belanghebbende zich na een afstemming, zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, dan zullen de hoogte en de duur van de afstemming door het college individueel worden bepaald.

Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende één of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2 van deze verordening wordt de verlaging voor de duur van een maand vastgesteld op:

    • a.

      10% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan betaling in natura van een deel van de uitkering in situaties zoals bedoeld in artikel 57, sub b, van de Participatiewet;

    • b.

      20% van de norm bij het niet verschijnen op een voorlichtingsbijeenkomst in het kader van een aanvraag van een uitkering;

    • c.

      20% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan het in naam van de belanghebbende doen van door het college noodzakelijk geachte doorbetalingen aan derden/instanties uit de toegekende uitkering in situaties zoals bedoeld in artikel 57, sub a van de Participatiewet;

    • d.

      20% van de norm bij het niet voldoen aan de verplichtingen die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan de uitkering verbonden rente-en aflossingsverplichtingen (artikel 48, derde lid, van de Participatiewet);

    • e.

      20% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan het aangaan dan wel het tot stand komen van een (wettelijk) schuldhulpverleningstraject;

    • f.

      50% van de norm bij het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de in het kader van een (wettelijk) schuldhulpverleningstraject opgelegde verplichtingen;

    • g.

      50% van de norm bij het anderszins niet of niet onvolledig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.

  • 3.

    Het percentage of de duur van de afstemming als bedoeld in voorgaand lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet (tijdig) of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 15. Ontzorgplicht

  • 1.

    Het college oordeelt welk instrument op grond van artikel 56a, tweede lid van de Participatiewet noodzakelijk is voor het verkrijgen van (financiële) zelfredzaamheid, meestal zijnde het in naam van de belanghebbende rechtstreeks verrichten van betalingen vanuit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering.

  • 2.

    Als belanghebbende door eigen toedoen niet (tijdig) of onvoldoende meewerkt aan de in artikel 56a, tweede lid van de Participatiewet neergelegde verplichting om gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan de ontzorgplicht van de gemeente dan wordt de verlaging, vastgesteld op 20 % van de norm gedurende ten hoogste 1 maand.

  • 3.

    Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien belanghebbende na 1 maand na de gedraging uit het eerste lid nog steeds niet (tijdig) of onvoldoende meewerkt aan deze verplichting.

  • 4.

    Bij voortduren van de gedraging uit het eerste lid wordt het percentage van de afstemming met ingang van de derde maand telkens maandelijks verhoogd met 20% met een maximum van 100%.

Hoofdstuk. 5 Samenloop

Artikel 16. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet, niet volledig of te laat nakomen van een verplichting verbonden aan de uitkering of voorziening tot gevolg heeft, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste mate van verlaging is gesteld.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan, met inachtneming van het gestelde in deze verordening de uitkering of voorziening afwijkend verlagen op grond van deze verordening. Deze afwijkende verlaging vindt niet plaats indien dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 17. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de voorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 18. Samenhang handhaving Wet Inburgering en handhaving Participatiewet

  • 1.

    Als een Inburgeringsplichtige een uitkering ontvangt en zich niet aan de verplichtingen en afspraken houdt van het PIP, waarbij de nadruk ligt op het bevorderen van re-integratie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan vindt verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 van de Participatiewet en deze verordening. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de MAP. Het college legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.

  • 2.

    Als een Inburgeringsplichtige een uitkering ontvangt en zich niet aan de verplichtingen en afspraken houdt van het PIP, waarbij de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en overige afspraken en verplichtingen in het PIP, dan wordt door het college een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 opgelegd. Het college verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de uitkering niet.

  • 3.

    Bij de keuze tussen handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering op grond van deze verordening en handhaving op grond van de Wet inburgering 2021 via een bestuurlijke boete weegt het college ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor Inburgeringsplichtige/gezinsmigrant, naar diens oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject en financieel het minst belastend is.

  • 4.

    In de beschikking aan de Inburgeringsplichtige vermeldt het college of er een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.

Hoofdstuk 6. Verrekening bestuurlijke boete

Artikel 19. Verrekening bestuurlijke boete Wet Inburgering 2021

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verrekenen van de bestuurlijke boete Wet Inburgering 2021 met de Participatiewet uitkering, zoals dit haar op grond van artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht toekomt.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 20. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering van 19 oktober 2023.

de griffier,

mevrouw R. Slootweg

de voorzitter,

mevrouw H.C. Heerschop

waarnemend burgemeester