Organisatie | Castricum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 19-10-2023 | Z23 139148 |
De raad van de gemeente Castricum:
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 12 september 2023;
gezien het advies van de commissie d.d. 5 oktober 2023;
gelet op het bepaalde in; de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet inburgering 2021 en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);
vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering d.d. 19 oktober 2023;
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Castricum
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAZ), de Wet inburgering 2021, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en de Gemeentewet
In deze verordening wordt verstaan onder:
De verlaging vindt plaats met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid en artikel 18b eerste, negende, tiende en elfde lid van de Participatiewet, of de voorziening als bedoeld in artikel 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW/IOAZ wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Als over deze periode de uitkering reeds is verlaagd of er geen recht op de uitkering bestaat wegens inkomsten boven de norm in die maand, vindt de verlaging aansluitend op deze periode plaats. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende uitkering.
Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 8. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende, waardoor de verplichting op grond van artikel 9, artikel 9a en artikel 17, tweede lid of artikel 18b van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 13, tweede lid, artikel 37 en artikel 38 van de IOAW/IOAZ niet (tijdig) of onvoldoende wordt nagekomen of er sprake is van het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid van IOAW/IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid en 37, eerste lid sub e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Artikel 10. Hoogte en duur van een verlaging
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub a tot en met b, van dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering of voorziening is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Hoofdstuk. 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 11. Duur van een verlaging
Als belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de norm gedurende één maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, sub a tot en met h van de Participatiewet, waarbij geldt dat de verlaging evenredig over drie maanden wordt verdeeld;
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Onverminderd artikel 2 van deze verordening wordt de verlaging voor de navolgende situaties vastgesteld op:
50% van de norm gedurende ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende door een (boetewaardige) gedraging verwijtbaar geen of geen volledige uitbetaling krijgt van een uitkering krachtens een werknemersverzekering, volksverzekering of sociale voorziening, waardoor hij aanspraak heeft moeten maken op een uitkering;
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub a tot en met c, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
De duur van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, sub d tot en met g, van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door verbaal geweld, of discriminatie tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ, wordt, onverminderd artikel 2 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de Participatiewet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, sub g, van de IOAW/IOAZ wordt, onverminderd artikel 2 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.
Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen
Het percentage of de duur van de afstemming als bedoeld in voorgaand lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet (tijdig) of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Het college oordeelt welk instrument op grond van artikel 56a, tweede lid van de Participatiewet noodzakelijk is voor het verkrijgen van (financiële) zelfredzaamheid, meestal zijnde het in naam van de belanghebbende rechtstreeks verrichten van betalingen vanuit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering.
Als belanghebbende door eigen toedoen niet (tijdig) of onvoldoende meewerkt aan de in artikel 56a, tweede lid van de Participatiewet neergelegde verplichting om gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan de ontzorgplicht van de gemeente dan wordt de verlaging, vastgesteld op 20 % van de norm gedurende ten hoogste 1 maand.
Artikel 16. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet, niet volledig of te laat nakomen van een verplichting verbonden aan de uitkering of voorziening tot gevolg heeft, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste mate van verlaging is gesteld.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan, met inachtneming van het gestelde in deze verordening de uitkering of voorziening afwijkend verlagen op grond van deze verordening. Deze afwijkende verlaging vindt niet plaats indien dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 17. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de voorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 18. Samenhang handhaving Wet Inburgering en handhaving Participatiewet
Als een Inburgeringsplichtige een uitkering ontvangt en zich niet aan de verplichtingen en afspraken houdt van het PIP, waarbij de nadruk ligt op het bevorderen van re-integratie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan vindt verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 van de Participatiewet en deze verordening. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de MAP. Het college legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 op.
Als een Inburgeringsplichtige een uitkering ontvangt en zich niet aan de verplichtingen en afspraken houdt van het PIP, waarbij de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en overige afspraken en verplichtingen in het PIP, dan wordt door het college een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering 2021 opgelegd. Het college verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de uitkering niet.
Bij de keuze tussen handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering op grond van deze verordening en handhaving op grond van de Wet inburgering 2021 via een bestuurlijke boete weegt het college ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor Inburgeringsplichtige/gezinsmigrant, naar diens oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject en financieel het minst belastend is.
Artikel 20. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.