Organisatie | Zuid-Holland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 15 december 2021, kenmerk 7398, tot vaststelling van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (Zuid-Hollandse Omgevingsverordening) |
Citeertitel | Zuid-Hollandse Omgevingsverordening |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-03-2024 | paragraaf 7.3.8, 7.3.17, 7.3.18, artikel 3.16, 7.41aa, 7.43g, 7.43i, 7.44, 7.45a, 7.45h, 7.47a, 7.47b, 7.47c, 7.48, 7.49, 7.51b, 7.52, 7.52a, 7.64, 7.65, 7.66, 7.67, 7.67a, 7.68, 7.68a, 7.68b, 7.69, 7.70, 7.76, bijlage i, ix, toelichting | 31-01-2024 | |||
01-01-2024 | 26-03-2024 | nieuwe regeling | 15-12-2021 | 7398 |
[Een deel van de tekst van deze bekendmaking is overeenkomstig artikel 7 lid 2 Bekendmakingswet bekendgemaakt en hier beschikbaar: https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V061/NL.IMRO.9928.ZHOV-V061.gml en https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/ZHOVbesluiten.
De geo-informatieobjecten zijn raadpleegbaar op https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/ZHOV-besluiten.]
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 5 juli 2021, met het besluitnummer PZH-2020-758606415;
Gelet op de Omgevingswet (artikelen 2.6, 2.12, eerste lid, 2.13, 2.13a, eerste lid, 2.18, tweede lid, 2.22, 2.39, vierde lid, 2.41, eerste lid, 2.42, tweede lid, 2.44, vierde lid, 4.1, eerste lid, 4.2, tweede Lid, 4.6, 5.19, eerste lid, 5.34, derde lid, aanhef, onder c, 5.40, eerste en tweede lid, 8.1, derde Lid, 8.2, vijfde lid, 16.15, tweede lid, 16.55, derde lid, 18.20, tweede lid, 18.23, eerste lid, aanhef, onder b, 20.1, eerste lid, 20.6, eerste lid) de Provinciewet, de Scheepvaartverkeerswet, de Wegenwet, de Wegenverkeerswet, de Wet luchtvaart en de Wet milieubeheer;
Overwegende dat het noodzakelijk en wenselijk is om op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met het oog op duurzame ontwikkeling samenhangende en doelmatige regels te stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;
gedeputeerde staten, indien dit noodzakelijk is voor de bekendmaking op grond van artikel 3:40 Awb in samenhang met artikel 16.32 van de Omgevingswet en de beschikbaarstelling op grond van artikel 14.5 van het Omgevingsbesluit voor ontsluiting in de landelijke voorziening als omgevingsdocument als bedoeld in artikel 20.26, tweede lid, van de Omgevingswet door de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening, na vaststelling door provinciale staten, deze wijzigen door ondergeschikte technische correcties aan te brengen, zonder de aard, bedoeling of werking van de regels te veranderen.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Dit besluit berust op artikelen 2.6, 2.12, eerste lid, 2.13, 2.13a, eerste lid, 2.18, tweede lid, 2.22, 2.39, vierde lid, 2.41, eerste lid, 2.42, tweede lid, 2.44, vierde lid, 4.1, eerste lid, 5.19, eerste lid, 5.34, derde lid, aanhef, onder c, 5.40, eerste en tweede lid, 8.1, derde lid, 8.2, vijfde lid, 16.15, tweede lid, 16.55, derde lid, 18.20, tweede lid, 18.23, eerste lid, aanhef, onder b, 20.1, eerste lid, 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet.
Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen
Artikel 1.3 (fysieke leefomgeving)
Deze verordening gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving, bedoeld in artikel 1.2 van de Omgevingswet.
HOOFDSTUK 2 AANWIJZING EN GEOMETRISCHE BEGRENZING VAN LOCATIES VOOR PROVINCIALE TAKEN
Artikel 2.1 (aanwijzing en geometrische begrenzing van stiltegebieden)
Stiltegebieden zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 2.3 (aanwijzing en geometrische begrenzing van beperkingengebieden gesloten stortplaatsen)
Artikel 2.5 (aanwijzing en geometrische begrenzing regionale vaarwegen, niet in beheer bij de provincie)
Artikel 2.6 (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale vaarweg)
Het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale vaarweg is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 2.7 (aanwijzing en geometrische begrenzing vrijwaringszone provinciale vaarweg)
Een vrijwaringszone langs een provinciale vaarweg is de locatie waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 2.10 (aanwijzing provinciale wegen voor beheersing van geluid)
De wegen in beheer bij de provincie waarvoor provinciale staten als omgevingswaarden geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, vaststellen, zijn de wegen, bedoeld in artikel 2.8 met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal gemiddeld over een kalenderjaar.
HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING
Afdeling 3.1 Algemene bepalingen over activiteiten
Artikel 3.1 (algemene gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op paragraaf 7.2.1 van de Omgevingsregeling worden de in bijlage IV, onder A, aanvullende algemene gegevens en bescheiden verstrekt.
Artikel 3.2 (algemene gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift)
In aanvulling op artikel 7.217 van de Omgevingsregeling worden de in bijlage IV, onder A, aanvullende algemene gegevens en bescheiden verstrekt.
§ 3.1.2 Meldingen en het verstrekken van gegevens en bescheiden
Artikel 3.3 (algemene gegevens bij een melding)
Een melding als bedoeld in dit hoofdstuk wordt ondertekend en bevat tenminste de meldingsgegevens in bijlage IV, onder C.
Artikel 3.4 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)
Als gegevens en bescheiden bedoeld in dit hoofdstuk worden verstrekt aan gedeputeerde staten, worden die ondertekend en voorzien van de gegevens in bijlage IV, onder C.
Artikel 3.7 (gegevens en bescheiden op verzoek van gedeputeerde staten)
Op verzoek van gedeputeerde staten worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de fysieke leefomgeving en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Artikel 3.8 (maatwerkvoorschriften of vergunningsvoorschriften)
Over afdeling 3.3, afdeling 3.4, afdeling 3.6, afdeling 3.7, afdeling 3.8, afdeling 3.9 en paragraaf 3.10.1.2, kunnen door gedeputeerde staten een maatwerkvoorschrift worden gesteld of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een omgevingsvergunning worden verbonden, met uitzondering van bepalingen:
Artikel 3.10 (gelijkwaardige maatregel via een melding)
Voor zover in dit hoofdstuk het treffen van een gelijkwaardige maatregel is toegestaan zonder voorafgaande toestemming, maar wel gekoppeld aan een verbod om de maatregel te treffen zonder voorafgaande melding wordt deze melding ondertekend en bevat tenminste de meldingsgegevens in bijlage IV, onder F.
Afdeling 3.2 Activiteiten in stiltegebieden
De regels in deze afdeling over stiltegebiedactiviteiten zijn gesteld met het oog op het voorkomen en beperken van geluidbelasting in de stiltegebieden.
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.14 (specifieke zorgplicht)
Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied de stilte op significante wijze kan worden verstoord, moet:
Artikel 3.15 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B1 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.17 (aanwijzing vergunningvrije gevallen)
Afdeling 3.3 Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.21 (specifieke zorgplicht)
Artikel 3.22 (aanwijzing schadelijke stoffen)
Schadelijk voor de kwaliteit van het grondwater zijn de stoffen, mengsels, materialen en producten die zijn opgenomen in bijlage III, onder A1.
Artikel 3.23 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B2 en onder B3 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.24 (specifieke gegevens bij een melding)
In aanvulling op artikel 3.3 bevat een melding specifieke gegevens en bescheiden als bedoeld in bijlage IV, onder D1.
Artikel 3.25 (informeren over een ongewoon voorval)
Gedeputeerde staten en het drinkwaterbedrijf worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 3.26 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten en het drinkwaterbedrijf.
§ 3.3.2 Aantasten slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen
Het is verboden om zonder melding een activiteit als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, d en e, te verrichten in een grondwaterbeschermingszone, een boringsvrije zone of een gebied voor aanvullende strategische voorraden, voor zover het gaat over:
Artikel 3.31 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 in een grondwaterbeschermingsgebied wordt aangewezen het saneren van de bodem als er sprake is van een mobiele verontreinigende stof in de vaste bodem die zich ook in het grondwater bevindt in concentraties hoger dan de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in bijlage III, onder Aa.1.1.
Artikel 3.32 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.31 te verrichten.
Artikel 3.33 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.31 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.34 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een grondwaterbeschermingsgebied:
Artikel 3.35 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.34 te verrichten.
Artikel 3.37 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Onder de aanwijzing valt niet:
schadelijke stoffen in een vervoermiddel of een verplaatsbaar werktuig of apparaat ten behoeve van het doen functioneren van zo’n vervoermiddel, werktuig of apparaat, mits deugdelijk geladen en verpakt, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;
Artikel 3.38 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, onder a te verrichten.
Het is verboden om zonder melding een activiteit als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, onder b, in een boringsvrije zone of een gebied voor aanvullende strategische voorraden te verrichten.
Artikel 3.40 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.37 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.42 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.41 te verrichten.
Artikel 3.43 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.41 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.45 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.44 te verrichten in waterwingebieden voor zover het gaat over dierlijke meststoffen.
Artikel 3.46 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.44 te verrichten, voor zover het gaat om plantaardige meststoffen.
Artikel 3.47 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.44 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.49 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.48 te verrichten.
Artikel 3.50 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone opslaan of overslaan, inzamelen, verwerken, mengen of het in de bodem brengen van afvalstoffen, het verbranden van afvalstoffen of het voorbereiden of voorbehandelen van afvalstoffen voor hergebruik of recycling, met inbegrip van het inzamelen of demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.
Artikel 3.52 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.50 te verrichten, voor zover het gaat om de nuttige toepassing van afvalstoffen, anders dan gevaarlijke afvalstoffen, in het kader van grond-, weg- of waterbouw.
Artikel 3.53 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.50 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.55 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.54 te verrichten.
Artikel 3.57 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om in een waterwingebied een activiteit als bedoeld in artikel 3.56 te verrichten.
Artikel 3.58 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een grondwaterbeschermingszone een activiteit als bedoeld in artikel 3.56 te verrichten.
Artikel 3.59 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.56 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.61 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.60, eerste lid, onder c, te verrichten.
Artikel 3.62 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.60, eerste lid, onder a en b, te verrichten.
Artikel 3.63 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.60 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.64 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen, in gebruik nemen of gebruiken van:
Artikel 3.65 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.64, aanhef en onder a en c te verrichten.
Artikel 3.66 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.64, onderdeel b te verrichten.
Artikel 3.67 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.64 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.68 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen, in gebruik nemen of gebruiken van een begraafplaats of een terrein voor de uitstrooiing van as zoals bedoeld in de Wet op de lijkbezorging, of een dierenbegraafplaats.
Artikel 3.69 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.68 te verrichten.
Artikel 3.70 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of het in gebruik nemen van scheepswerven.
Artikel 3.71 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.70 te verrichten.
Artikel 3.72 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of het in gebruik nemen van een schietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten.
Artikel 3.73 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.72 te verrichten.
Het is verboden om zonder een daaraan voorafgaande melding een activiteit als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid in een grondwaterbeschermingszone te verrichten, voor zover het gaat over het bouwen, in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarbij geen slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen worden aangetast.
Artikel 3.77 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.74 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
§ 3.3.18 Opslagtank, tankinstallatie, stookinstallatie, koelinstallatie, oplosmiddeleninstallatie
Artikel 3.79 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onder e te verrichten in een grondwaterbeschermingszone, voor zover het gaat om de productie van organisch-chemische producten, anorganisch-chemische producten, fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, producten voor gewasbescherming of biociden, farmaceutische producten en explosieven.
Artikel 3.81 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.78 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.82 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of gebruiken van een ippc-installatie of het exploiteren van een Seveso-inrichting.
Artikel 3.83 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 in grondwaterbeschermingszones te verrichten, voor zover het gaat over:
het roosten of sinteren van ertsen, het maken van ijzer of staal, het verwerken van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, het smelten of gieten van ferrometalen, of het winnen van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen, het smelten, met inbegrip van het legeren, en het gieten van non-ferrometalen;
Artikel 3.84 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 in een grondwaterbeschermingszone te verrichten, voor zover het gaat over:
Artikel 3.85 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.86 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen, vloeibare biobrandstof, vloeibare gassen uit de buitenlucht, schoonmaakmiddelen of cosmetica en het vullen van spuitbussen met drijfgassen.
Artikel 3.87 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.86 te verrichten.
Artikel 3.89 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.88 te verrichten.
Artikel 3.91 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.90 te verrichten.
Artikel 3.93 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, onder a tot en met d te verrichten.
Artikel 3.94 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, onder e tot en met g, te verrichten.
Artikel 3.95 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.92 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.97 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.96 te verrichten.
Artikel 3.98 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:
inwendig reinigen van opslagtanks of verpakkingen waarin schadelijke stoffen zijn opgeslagen op een andere locatie dan de locatie waarop de opslagtanks stonden of de verpakkingen zijn gebruikt en het inwendig reinigen van voertuigen, opleggers, aanhangers, tankcontainers of bulkcontainers waarin schadelijke stoffen zijn vervoerd; of
Artikel 3.100 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.98, eerste lid, onder a, in een grondwaterbeschermingszone te verrichten.
Artikel 3.101 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.92 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.102 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen:
Artikel 3.103 (aanwijzing verboden gevallen)
Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.102, aanhef en onder a, te verrichten.
Artikel 3.105 (algemene regels)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.102 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.
Artikel 3.106 (toepassingsbereik)
De regels van deze paragraaf zijn van toepassing voor zover dat in artikel 3.30, 3.33, 3.36, 3.40, 3.43, 3.47, 3.53, 3.59, 3.63, 3.67, 3.77, 3.81, 3.85, 3.95, 3.101 of 3.105 is bepaald.
Artikel 3.109 (bodemonderzoek)
Na beëindiging van een boring of een sondering in het kader van bodemonderzoek wordt het boorgat meteen volledig afsluitend opgevuld met een hiervoor geschikt kleiproduct, zoals bentoniet.
Artikel 3.110 (werkzaamheden: algemeen)
Degene die is belast met de werkzaamheden, wordt voorafgaand daaraan, door degene die voor die werkzaamheden opdracht heeft gegeven op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van het grondwaterbeschermingsgebied en van de toepasselijkheid van de voor dat gebied ten aanzien van die werkzaamheden geldende regels.
Artikel 3.113 (werkzaamheden: bouwkeet)
Voor zover tijdens de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een bouwkeet, gelden de volgende voorschriften:
Artikel 3.114 (saneren: saneringsdoelstelling)
Verontreiniging van de bodem wordt beperkt of ongedaan gemaakt waarbij zo veel als redelijkerwijs mogelijk de inbreng van verontreiniging vanuit de vaste bodem naar het grondwater wordt voorkomen of beperkt.
Artikel 3.115 (saneren: saneringsaanpak)
Met een maatwerkvoorschrift kan, in afwijking van artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een andere saneringsaanpak worden toegestaan als die andere saneringsaanpak leidt tot het beperken of voorkomen van een inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit de vaste bodem naar het grondwater.
Afdeling 3.4 Activiteiten in verband met verontreiniging van het grondwater
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.121 (specifieke zorgplicht)
Artikel 3.122 (informeren over een ongewoon voorval)
Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 3.123 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.
Artikel 3.124 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit waarvoor op grond van het omgevingsplan of deze omgevingsverordening is bepaald dat een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit is vereist.
Artikel 3.125 (aanwijzing andere modules: voorafgaand bodemonderzoek)
Bij het verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit wordt voldaan aan de regels over het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.127 (methode: algemene grondwaterkwaliteit)
De methode algemene grondwaterkwaliteit, bedoeld in artikel 3.126, tweede lid, onder a, wordt toegepast als de verontreinigingscontour van één of meerdere verontreinigende stoffen in minimaal 100 m³ poriën verzadigd bodemvolume de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in bijlage III, onder Aa1, overschrijdt.
Artikel 3.129 (methode: water bestemd voor menselijke consumptie)
Artikel 3.131 (risicobeoordeling grondwaterkwaliteit: uitkomsten)
Uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit volgt of een verontreiniging een risico vormt voor het grondwater en het gebruik dat afhangt van het grondwater en leidt tot één van de volgende uitkomsten:
Artikel 3.132 (gegevens en bescheiden: na uitvoeren risicobeoordeling grondwaterkwaliteit)
Ten hoogste vier weken na het verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit worden de gegevens en bescheiden in bijlage IV, onder D2, verstrekt aan gedeputeerde staten.
Artikel 3.134 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een grondwatersanering te verrichten, als:
Artikel 3.135 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B4, te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.137 (specifieke gegevens en bescheiden bij een melding)
In aanvulling op artikel 3.3 bevat een melding specifieke gegevens en bescheiden als bedoeld in bijlage IV, onder D2a.
Artikel 3.138 (gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit)
Ten minste vier weken voor het begin van een grondwatersanering worden aan gedeputeerde staten de gegevens en bescheiden in bijlage IV, onder D3, verstrekt.
Artikel 3.139 (gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit)
Ten minste een week voor het begin van een grondwatersanering worden aan gedeputeerde staten de gegevens en bescheiden in bijlage IV, onder D4, verstrekt.
Artikel 3.140 (aanwijzing modules: voorafgaand bodemonderzoek)
Bij het verrichten van een grondwatersanering wordt voldaan aan het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.141 (grondwater: saneringsaanpakken)
Met het oog op het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen, wordt een grondwatersanering verricht volgens één van de volgende aanpakken of een combinatie daarvan:
Artikel 3.141a (resultaat saneringsaanpak)
Als een maatwerkvoorschrift is gesteld of een voorschrift aan een omgevingsvergunning is verbonden waarin een ander saneringsresultaat is toegestaan, leidt de grondwatersanering er ten minste toe dat niet langer sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft als bedoeld in artikel 3.131, onder c.
Artikel 3.141b (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift)
Een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift over deze paragraaf kan alleen een ander saneringsresultaat toestaan als de grondwatersanering er ten minste toe leidt dat niet langer sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft als bedoeld in artikel 3.131, onder c.
Artikel 3.141c (kwaliteitsborging grondwatersanering)
Een grondwatersanering wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
Artikel 3.141d (milieukundige begeleiding grondwatersanering)
De begeleiding van een grondwatersanering wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 6000.
Artikel 3.141f (uitvoering nazorgmaatregelen)
Degene die een grondwatersanering uitvoert is ook belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen, bedoeld in artikel 3.141d, tweede lid, onder b, tenzij in het evaluatieverslag een ander daarvoor is aangewezen.
§ 3.4.4 Activiteiten op een locatie waar na het verrichten van een grondwatersanering een verontreiniging in het grondwater aanwezig is gebleven.
Artikel 3.141g (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waar na het uitvoeren van een grondwatersanering als bedoeld in paragraaf 3.4.3 uit het evaluatieverslag, bedoeld in artikel 3.141e, eerste lid, blijkt dat verontreiniging van het grondwater aanwezig is gebleven.
Artikel 3.141h (maatregelen: gebruiksbeperkingen saneren van het grondwater)
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 3.141g verricht neemt in het belang van het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem en vanwege het vervullen van de aan het watersysteem toegekende maatschappelijke functie de gebruiksbeperkingen, bedoeld in artikel 3.141e, tweede lid, onder a, in acht.
Afdeling 3.5 Ontgassen van binnenschepen
Deze afdeling gaat over de milieubelastende activiteit het ontgassen tijdens de vaart op een vaarweg vanaf een binnenschip.
De regels in deze afdeling over de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.142 zijn gesteld met het oog op:
Aan deze afdeling wordt voldaan door de vervoerder en de schipper. Deze dragen zorg voor de naleving van de regels over de milieubelastende activiteit.
Artikel 3.145 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B5 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.146 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.142 te verrichten, voor zover het gaat om het ontgassen tijdens de vaart op een vaarweg vanaf een binnenschip van een ladingtank met restdampen van:
Afdeling 3.6 Activiteiten op of rond gesloten stortplaatsen
Deze afdeling gaat over activiteiten in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd in beperkingengebieden met betrekking tot gesloten stortplaatsen.
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.151 (specifieke zorgplicht)
Degene die een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.149, is verplicht:
Artikel 3.152 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B6 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.153 (informeren over een ongewoon voorval)
Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval in, op, boven, onder of bij een gesloten stortplaats.
Artikel 3.154 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.
Afdeling 3.7 Activiteiten rond provinciale vaarwegen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en een doelmatige en veilige werking van een provinciale vaarweg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die provinciale vaarweg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die vaarweg en het belang van onderhoud aan die vaarweg behoort.
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.160 (specifieke zorgplicht)
Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot de provinciale vaarweg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de provinciale vaarweg verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.158, is verplicht:
Artikel 3.161 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B7 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.162 (informeren over een ongewoon voorval)
Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 3.163 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.
Artikel 3.166 (aanwijzing vergunningplichtig geval: veranderen van het werk of werken maken of behouden)
Artikel 3.167 (aanwijzing vergunningplichtig geval: vaste stoffen of voorwerpen plaatsen en houtgewas)
Artikel 3.168 (aanwijzing vergunningplichtig geval: stremmen of belemmeren van de scheepvaart)
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verkeer op een provinciale vaarweg geheel of gedeeltelijk te stremmen of te belemmeren.
Afdeling 3.8 Activiteiten rond provinciale wegen
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en een doelmatige en veilige werking van een provinciale weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die provinciale weg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die weg en het belang van onderhoud aan die weg behoort en op het voorkomen en beperken van schade aan planten in wegbermen.
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.173 (specifieke zorgplicht)
Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de provinciale weg verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.171, is verplicht:
Artikel 3.174 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)
In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B8 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.175 (informeren over een ongewoon voorval)
Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 3.176 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.
Het is verboden zonder melding een beperkingengebiedactiviteit als bedoeld in artikel 3.177 te verrichten op locaties waar ten minste 200 meter vrij zicht is op de weg en waar geen aanleg, wijziging of herinrichting van de weg in voorbereiding of uitvoering is, voor zover het gaat over:
Artikel 3.180 (informatieplicht)
maakt inzichtelijk op welke wijze de te treffen tijdelijke verkeersmaatregelen in overeenstemming zijn met de toepasselijke richtlijnen voor tijdelijke verkeersmaatregelen van de Provincie Zuid-Holland en van de Stichting CROW, kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Afdeling 3.9 Activiteiten die de natuur betreffen
§ 3.9.1.2 Flora- en fauna-activiteiten: vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn
Artikel 3.183 (aanwijzing vergunningvrije gevallen vernielen of beschadigen nesten, rustplaatsen en eieren van de brandgans, de grauwe gans en de kolgans)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten geldt niet voor de brandgans, de grauwe gans, en de kolgans en kruisingen daarvan in de periode van 1 februari tot en met 30 juni, voor zover de handelingen door of namens de grondgebruiker plaatsvinden in het belang van:
Artikel 3.184 (aanwijzing vergunningvrije gevallen vernielen of beschadigen nesten, rustplaatsen en eieren van de knobbelzwaan)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten geldt niet voor de knobbelzwaan in de periode van 1 maart tot en met 30 april, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:
Artikel 3.185 (aanwijzing vergunningvrije gevallen vernielen of beschadigen nesten, rustplaatsen en eieren van de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten geldt niet voor de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw in de periode van 1 april tot en met 31 juli, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:
Artikel 3.186 (aanwijzing vergunningvrije gevallen directe schadebestrijding brandgans, grauwe gans, kolgans en Canadese gans)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de brandgans, de grauwe gans, en de kolgans en kruisingen daarvan buiten de winterperiode, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de grauwe gans en de kolgans en kruisingen daarvan binnen de winterperiode, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht op de door hem gebruikte gronden met een kwetsbaar gewas in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de Canadese gans in de perioden van een half uur voor zonsopgang tot zonsopgang en van zonsondergang tot een half uur na zonsondergang, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:
Artikel 3.187 (aanwijzing vergunningvrij geval directe schadebestrijding knobbelzwaan)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de knobbelzwaan voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in de periode 1 oktober tot en met 31 mei tussen zonsopgang en zonsondergang op de door hem gebruikte gronden met ingezaaid gras, graszoden, graszaad en koolzaad in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de knobbelzwaan voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in de periode 15 november tot en met 31 mei tussen zonsopgang en zonsondergang op de door hem gebruikte gronden met gras en granen in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de knobbelzwaan voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht op de door hem gebruikte gronden in het belang van de openbare veiligheid als de politie of de burgemeester daarvoor opdracht geeft.
Paartjes broedende knobbelzwanen en de erbij lopende (niet vliegende) jongen mogen niet worden gedood, tenzij de knobbelzwanen zich in de onmiddellijke nabijheid van wegen of fietspaden bevinden en er sprake is van een risico voor de openbare veiligheid, naar het oordeel van de politie of de burgemeester.
Artikel 3.188 (aanwijzing vergunningvrij geval directe schadebestrijding smient)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor de smient voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in de periode 1 oktober tot en met 31 mei op de door hem gebruikte gronden met ingezaaid gras, graszoden, graszaad, overige akkerbouwgewassen en vollegrondsgroente in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.
§ 3.9.1.3 Flora- en fauna-activiteiten: vergunningvrije gevallen andere soorten
Artikel 3.189 (aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten inrichting, ontwikkeling, beheer en onderhoud)
Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor de aangewezen andere soorten opgenomen in bijlage III, onder C1, voor zover de activiteit wordt verricht in het kader van:
Artikel 3.191 (overige regels schadebestrijding)
Artikel 3.194 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om maatwerkvoorschrift)
In aanvulling op artikel 3.2 zijn in bijlage IV, onder B9, te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.
Artikel 3.194a (maatwerkregel: meldplicht vellen houtopstanden)
In afwijking van artikel 11.126, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijke te vellen zonder dit ten minste vier weken maar niet eerder dan 14 maanden voor het begin daarvan te melden.
Artikel 3.195 (maatwerkregel: uitzondering op meldplicht vellen houtopstanden)
De meldplicht, bedoeld in artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is niet van toepassing op:
Artikel 3.196 (maatwerkregel: specifieke gegevens en bescheiden vellen houtopstanden)
Als gedeputeerde staten het bevoegd gezag is waaraan een melding voor het geheel of gedeeltelijk vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt gedaan, worden uiterlijk gelijktijdig met de melding de specifieke gegevens en bescheiden verstrekt in bijlage IV, onder D5.
Artikel 3.196a (maatwerkregel: gegevens en bescheiden: start vellen houtopstanden)
Ten minste een dag voor het begin van het geheel of gedeeltelijk vellen van een houtopstand, bedoeld in artikel 11.126, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden gedeputeerde staten, als zij het bevoegd gezag zijn, daarover geïnformeerd.
Artikel 3.198 (maatwerkregel: uitzondering op plicht tot herbeplanting)
Artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is niet van toepassing op:
Artikel 3.199 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift: herbeplanting)
Als de tenietgegane houtopstand is gelegen buiten recreatiegebied, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II, wordt met een maatwerkvoorschrift alleen herbeplanting op andere grond toegestaan binnen recreatiegebied, als de oppervlakte van de herbeplanting ten minste twee keer zo groot is als de tenietgegane houtopstand.
Met een maatwerkvoorschrift wordt geen herbeplanting op andere grond toegestaan als de te vellen houtopstand onderdeel uitmaakt van een A-locatie bos, bosreservaat of groen erfgoed, bestaande uit landschappen met oude boskernen, houtwallen en heggen, cultuurhistorische bosjes of kleine landschapselementen, eendenkooien en kansrijke gebieden groen erfgoed, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II, tenzij is voldaan aan de volgende voorwaarden:
Aan een maatwerkvoorschrift waarbij herbeplanting op andere grond wordt toegestaan en de te vellen houtopstand onderdeel uitmaakt van een A-locatie bos, bosreservaat of groen erfgoed, bestaande uit landschappen met oude boskernen, houtwallen en heggen, cultuurhistorische bosjes of kleine landschapselementen, eendenkooien en kansrijke gebieden groen erfgoed, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II, verbinden gedeputeerde staten voorschriften die het vellen van de houtopstand verbieden tot het moment waarop het besluit voor de ontwikkeling ter plaatse van de te vellen houtopstand onherroepelijk is geworden.
Artikel 3.200 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift: provinciale maatwerkregels)
Met een maatwerkvoorschrift kan van paragraaf 3.9.2.2 worden afgeweken als dit in overeenstemming is met het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, en naar het oordeel van gedeputeerde staten niet tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.
Afdeling 3.10 Gelegenheid bieden tot zwemmen en baden
Paragraaf 3.10.1 gaat over het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden op daarvoor door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocaties als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De regels in paragraaf 3.10.1 zijn gesteld met het oog op de veiligheid en gezondheid van gebruikers van zwemlocaties als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, meer specifiek op:
Aan paragraaf 3.10.1 wordt voldaan door de houder van een zwemlocatie. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden op een door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocatie.
Artikel 3.204 (specifieke zorgplicht)
De houder van een zwemlocatie die gedurende het badseizoen gelegenheid biedt tot zwemmen of baden op een daarvoor door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocatie als bedoeld in artikel 3.201, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen bedoeld in artikel 3.202, is verplicht:
Artikel 3.205 (beheer en onderhoud zwemlocatie)
De houder van een zwemlocatie draagt zorg voor adequaat beheer en onderhoud van de zwemlocatie gericht op de veiligheid en hygiëne van gebruikers.
Artikel 3.206 (toezicht op veiligheid gebruikers van een zwemlocatie)
De houder van een zwemlocatie waarvan de toegang afgesloten kan worden voor gebruikers en die entree heft aan de gebruikers van de zwemlocatie, houdt voldoende toezicht op de veiligheid van de gebruikers gedurende de uren dat de zwemlocatie is opengesteld voor het publiek.
Artikel 3.207 (onderzoek naar omstandigheden met negatieve effecten)
De houder van een zwemlocatie voert dagelijks, of zo frequent als mogelijk, onderzoek uit naar de omstandigheden in en om de zwemlocatie die een negatief effect kunnen hebben op de veiligheid en hygiëne van bezoekers.
Artikel 3.208 (informeren: onverwachte situaties)
Gedeputeerde staten en de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam worden onverwijld geïnformeerd door de houder van een zwemlocatie over onverwachte situaties met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het zwemwater of de gezondheid en veiligheid van gebruikers van de zwemlocatie.
Artikel 3.214 (maatregelen voorkomen letsel en verwonding)
De houder van een zwemlocatie treft adequate maatregelen ter voorkoming van risico’s voor de veiligheid en gezondheid van gebruikers als gevolg van het gebruik van voorzieningen of vanwege obstakels op de zwemlocatie.
Paragraaf 3.10.2.2 bevat maatwerkregels als bedoeld in artikel 15.6, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en gaat over het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin en de activiteiten in afdeling 15.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.217 (afwijkende termijn melding artikel 15.13 Bal - badwaterbassins waarin het water wordt gedesinfecteerd)
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin waarin het water wordt gedesinfecteerd’, bedoeld in artikel 15.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.
Artikel 3.218 (afwijkende termijn melding artikel 15.31 Bal - zwemvijvers)
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.31 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een zwemvijver’, bedoeld in artikel 15.30 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.
Artikel 3.219 (afwijkende termijn melding artikel 15.47 Bal - badwaterbassins voor eenmalig gebruik)
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.47 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin voor eenmalig gebruik’, bedoeld in artikel 15.46 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.
Artikel 3.220 (afwijkende termijn melding artikel 15.50 Bal - overige badwaterbassins)
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een overig badwaterbassin’, bedoeld in artikel 15.49 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.
Afdeling 3.11 Ontgrondingen op land en in regionale wateren
Deze afdeling gaat over ontgrondingsactiviteiten op land, in regionale wateren en in een winterbed van een rivier in beheer bij het Rijk, bedoeld in hoofdstuk 16 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 3.223 (aanwijzing vergunningvrij geval Maasvlakte)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, Omgevingswet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het ontgronden voor het aanleggen, onderhouden, verruimen en verdiepen van havens en daarin gelegen kunstwerken binnen de locatie maasvlakte waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Afdeling 3.12 Ruimtelijk voorbeschermingsregels (met het oog op het in de toekomst voldoen aan instructieregels)
Deze afdeling gaat over activiteiten waarvoor regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Omgevingswet noodzakelijk zijn aanvullend op bepalingen in afdeling 7.3.
Deze afdeling is gericht op het voorkomen dat locaties minder geschikt worden voor een krachtens de bepalingen in afdeling 7.3 te verwezenlijken doel, zolang geen omgevingsplan in werking is getreden overeenkomstig die bepalingen.
HOOFDSTUK 4 ONDERHOUDSPLICHTEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING
Afdeling 4.1 Provinciale vaarwegen
Artikel 4.1 (onderhoudsplicht werken en voorwerpen provinciale vaarwegen)
Degene die een werk of een vaste stof of voorwerp brengt op of aan de provinciale vaarweg, overeenkomstig afdeling 3.7, is gehouden dat werk, die vaste stof of dat voorwerp te onderhouden, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
Afdeling 5.1 Veiligheid regionale waterkeringen
Artikel 5.1 (omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)
Voor de veiligheid van regionale waterkeringen gelden de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.3.
Artikel 5.2 (toepassingsbereik veiligheid per regionale waterkering)
De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen gelden voor de locaties, bedoeld in artikel 2.13 van deze verordening.
Artikel 5.3 (omgevingswaarden veiligheid per regionale waterkering)
Voor de in artikel 2.13 aangewezen locaties, geldt de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de maatgevende hoogwaterstand waarop de regionale waterkering, of een deel daarvan, moet zijn berekend, bedoeld in bijlage II (norm opgenomen bij het geo-informatieobject).
Afdeling 5.2 Kans op overstroming regionale wateren
Artikel 5.8 (omgevingswaarden kans op overstroming binnen de bebouwde kom)
Binnen de bebouwde kom, geldt voor locaties waaraan in het omgevingsplan de hierna genoemde functies zijn toegedeeld, een gemiddelde kans op overstroming van:
Artikel 5.9 (omgevingswaarden kans op overstroming buiten de bebouwde kom)
Voor de toepassing van het eerste lid, is wat betreft het landgebruik de functie van de locatie zoals vastgelegd in het omgevingsplan bepalend. Als een omgevingsplan onvoldoende duidelijkheid verschaft, dan kan het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland van Wageningen University & Research.
Artikel 5.11 (uitzonderingsmogelijkheid omgevingswaarden kans op overstroming regionale wateren)
Voor zover het waterschapsbestuur voor een gebied binnen een peilgebied op aanvraag een peil toestaat dat afwijkt van het peil vastgesteld in een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41 van de Omgevingswet, geldt een omgevingswaarde als bedoeld in artikel 5.8 of 5.9 niet voor het gebied met het afwijkende peil.
HOOFDSTUK 6 TOEDELING VAN SPECIFIEKE TAKEN
Afdeling 6.1 Beheer van watersystemen
Artikel 6.1 (regionale wateren in beheer)
In deze verordening is met het beheer van regionale wateren bedoeld: het beheer van watersystemen dat op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet bij provinciale verordening is opgedragen aan waterschappen.
Artikel 6.2 (beheer grondwaterkwaliteit Rotterdams havengebied)
In afwijking van artikel 6.1 berust het beheer van watersystemen met betrekking tot het grondwaterlichaam gelegen in of onder het gebied met grondwaterbeheer Rotterdam voor zover dat betrekking heeft op de grondwaterkwaliteit in relatie tot het beheer van historische verontreinigingen in het grondwater, bij het gemeentebestuur van de gemeente Rotterdam.
Afdeling 7.1 Uitoefening van een specifieke taak of bevoegdheid
Artikel 7.3 (maatregelen bij (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen)
Als het waterschapsbestuur naar aanleiding van de monitoring van de omgevingswaarde veiligheid van de regionale waterkeringen, bedoeld in paragraaf 13.1, vaststelt dat het aannemelijk is dat voor een regionale waterkering niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan de omgevingswaarde neemt het waterschapsbestuur de nodige maatregelen, al dan niet als onderdeel van een programma als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Omgevingswet, ter verbetering van de regionale waterkering.
Zonodig treft het waterschapsbestuur de nodige voorzorgs- of andere beschermende maatregelen, anders dan als onderdeel van een programma als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Omgevingswet, om de risico’s die verband houden met de (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde voor die regionale waterkering te beheersen gericht op het voldoen aan de omgevingswaarde.
Artikel 7.6 (rangorde van waterschaarste regionale wateren)
In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen voor wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder letter c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren voor wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder letter d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
Artikel 7.7 (regionaal waterprogramma)
Het gemeentebestuur van de gemeente Rotterdam neemt bij de uitoefening van het beheer van de grondwaterkwaliteit in het gebied met grondwaterbeheer Rotterdam, bedoeld in artikel 6.2, het regionaal waterprogramma en het waterbeheerprogramma in acht voor zover dat uitvoering geeft aan de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn.
Artikel 7.8 (vaarwegprofielen)
Voor het deel van de provinciale vaarwegen, bedoeld in artikel 2.4, en regionale vaarwegen als bedoeld in artikel 2.5, dat vrij beschikbaar is voor de afwikkeling van scheepvaartverkeer draagt de beheerder van de vaarweg zorg voor de gewenste noodzakelijke minimale breedte, diepte en vrije doorvaarthoogte van de dwarsdoorsnede, bedoeld in bijlage VIII, onder D1.
Artikel 7.10a (gevaarlijke stoffen)
Bij het vaststellen van maatregelen ter uitvoering van artikel 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn in een waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 4.3, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden de verontreinigende stoffen genoemd in Bijlage III, onder Aa, als gevaarlijk beschouwd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de grondwaterrichtlijn.
Artikel 7.13 (toepassingsbereik)
Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet.
Artikel 7.15 (eerbiedigende werking)
Artikel 7.16 (opname risicogebieden externe veiligheid)
De locaties risicogebied externe veiligheid Botlek-Vondelingenplaat, risicogebied externe veiligheid Europoort en Landtong, risicogebied externe veiligheid Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2, risicogebied externe veiligheid Zeehavens Dordrecht, risicogebied externe veiligheid Eemhaven en Distripark Albrandswaard en risicogebied externe veiligheid Waalhaven, waarvan de geometrische begrenzing in bijlage II is vastgelegd, worden als risicogebieden externe veiligheid opgenomen in het omgevingsplan.
Artikel 7.17 (waarborgen ruimte risicogebieden externe veiligheid)
Bij het al dan niet toewijzen van een reservering van ruimte voor een aandachtsgebied in het omgevingsplan rond de risicogebieden externe veiligheid, genoemd in artikel 7.16, wordt de ruimte van activiteiten waarvoor het risicogebied externe veiligheid is gereserveerd in acht genomen.
Artikel 7.18 (groepsrisicobenadering aandachtsgebieden met verhoogd groepsrisico)
§ 7.3.2.3 Veiligheidszonering Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas
Artikel 7.19 (aanwijzing en geometrische begrenzing veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas)
De veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn de locaties binnen 25 meter van de rijksvaarwegen Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.20 (waarborgen veiligheid oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas)
Een omgevingsplan voor locaties binnen veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas laat nieuwe bebouwing of nieuwe activiteiten alleen toe als voor de effecten van een plasbrand vergelijkbare veiligheid wordt gegarandeerd als buiten de veiligheidszone en hierover advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
Artikel 7.21 (aanwijzing en geometrische begrenzing niet-Basisnet transportroutes)
De niet-Basisnet transportroutes zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.22 (aandachtsgebieden langs niet-Basisnet transportroutes in verband met groepsrisico)
Langs de niet-Basisnet transportroutes, bedoeld in artikel 7.21, strekt het effectgebied voor incidenten met brand bij het vervoer van gevaarlijke stoffen zich uit tot een afstand van 30 meter, gemeten vanaf de kant van de weg en strekt het effectgebied voor incidenten met explosies zich uit tot een afstand van 200 meter gemeten vanaf de kant van de weg.
Aan het tweede lid wordt in ieder geval voldaan als een omgevingsplan, in aanvulling op § 7.3.2.2:
dat de onderbouwing van het groepsrisico in het effectgebied berust op een advies van de veiligheidsregio met betrekking tot maatregelen op het gebied van hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid om de veiligheid van bestaande en te ontwikkelen kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties te optimaliseren.
Artikel 7.25 (geen belemmeringen voor regionale waterkeringen)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een regionale waterkering of een beperkingengebied met betrekking tot een regionale waterkering als bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt bij het toelaten van activiteiten of ruimtelijke ontwikkelingen in het omgevingsplan gewaarborgd dat er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud of versterking van de regionale waterkering.
Artikel 7.26 (profiel van vrije ruimte)
Het omgevingsplan neemt een in een waterschapsverordening vastgesteld profiel van vrije ruimte ten behoeve van een toekomstige versterking of uitbreiding van een waterkering in beheer bij het waterschap, in acht.
Artikel 7.28 (definitie grondwatergevoelige locatie)
Als grondwatergevoelige locaties worden in ieder geval beschouwd:
Artikel 7.29 (voorafgaand onderzoek)
Een omgevingsplan bepaalt dat het bouwen van een grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie alleen is toegelaten als door onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van een verontreiniging van het grondwater, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in het omgevingsplan waar een verdenking van verontreiniging van grondwater als bedoeld in artikel 7.30 redelijkerwijs is uit te sluiten.
Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan bestaan uit:
het overleggen van een beschikking krachtens artikel 29 juncto artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidig dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of bij een mogelijke verspreiding van een verontreiniging, geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Artikel 7.30 (verontreiniging van grondwater)
Onder verontreiniging van grondwater wordt verstaan een overschrijding van:
Artikel 7.31 (risicobeoordeling grondwaterkwaliteit)
Het eerste lid is niet van toepassing als de bron van verontreiniging van het grondwater:
zich niet (langer) bevindt in de vaste bodem van de grondwatergevoelige locatie, tenzij uit het vooronderzoek bodem, bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving, of een beschikking als bedoeld in artikel 7.29, tweede lid, onder b, blijkt dat er sprake is van een zak- of drijflaag; of
Het eerste lid is ook niet van toepassing als de verontreiniging van grondwater:
een restverontreiniging na het uitvoeren van een grondwatersanering betreft en als zodanig is opgenomen in een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 3.141d of een beschikt evaluatieverslag als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming, zoals dat artikel luidde voor inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 7.32 (sanerende maatregelen bij significante grondwaterverontreiniging)
Een omgevingsplan bepaalt dat het bouwen van een grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie alleen is toegelaten als de volgende sanerende maatregelen worden getroffen:
een bronaanpak overeenkomstig de regels voor het saneren van de bodem in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving als uit de aan gedeputeerde staten op grond van artikel 3.132 verstrekte gegevens en bescheiden na uitvoering van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit blijkt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging als bedoeld in artikel 3.131, onder b of c.
een grondwatersanering overeenkomstig de regels in paragraaf 3.4.3 als uit de aan gedeputeerde staten op grond van artikel 3.1134 verstrekte gegevens en bescheiden na uitvoering van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit blijkt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft als bedoeld in artikel 3.131, onder c.
Artikel 7.33 (omgevingsvergunning bouwen op een grondwatergevoelige locatie)
Als in een omgevingsplan is bepaald dat het verboden is om zonder een omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen, worden in het omgevingsplan regels gesteld die er toe strekken dat de omgevingsvergunning voor een grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie waarbij sprake is van een significante grondwaterverontreiniging als bedoeld in artikel 3.131, onder b of c, alleen wordt verleend als aannemelijk is dat de sanerende maatregelen, bedoeld in artikel 7.32, worden getroffen.
Een omgevingsplan bepaalt dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt:
als er sprake is van verontreiniging van grondwater als bedoeld in artikel 7.30: een afschrift van de gegevens en bescheiden na het verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in artikel 3.132, waarbij ten minste vier weken verstreken zijn nadat de gegevens en bescheiden aan gedeputeerde staten zijn verstrekt;
als uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit volgt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging als bedoeld in artikel 3.131, onder b of c: een afschrift van de melding, bedoeld in artikel 4.1236 van het Besluit activiteiten leefomgeving, die aannemelijk maakt dat een bronaanpak als bedoeld in artikel 7.32, onder a wordt verricht;
als uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit volgt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft als bedoeld in artikel 3.131, onder c: een afschrift van de aanvraag om een omgevingsvergunning die aannemelijk maakt dat een grondwatersanering als bedoeld in paragraaf 3.4.3 wordt verricht.
Artikel 7.34 (melding bouwactiviteit)
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
als er sprake is van verontreiniging van grondwater als bedoeld in artikel 7.30: een afschrift van de gegevens en bescheiden na verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in artikel 3.132, waarbij ten minste vier weken verstreken zijn nadat de gegevens en bescheiden aan gedeputeerde staten zijn verstrekt;
als uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit volgt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging als bedoeld in artikel 3.131, onder b of c: een afschrift van de melding, bedoeld in artikel 4.1236 van het Besluit activiteiten leefomgeving die aannemelijk maakt dat een bronaanpak als bedoeld in artikel 7.32, onder a, wordt verricht;
als uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit volgt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft als bedoeld in artikel 3.131, onder c: een afschrift van de aanvraag om een omgevingsvergunning die aannemelijk maakt dat een grondwatersanering als bedoeld in paragraaf 3.4.3 wordt verricht.
Artikel 7.35 (ingebruikname na maatregelen bij een significante grondwaterverontreiniging)
Een omgevingsplan bepaalt dat bij aanwezigheid van een significante grondwaterverontreiniging als bedoeld in artikel 3.131, onder b of c, een grondwatergevoelig gebouw, of een gedeelte daarvan, op een grondwatergevoelige locatie alleen in gebruik wordt genomen na de bouwactiviteit, nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende maatregelen, bedoeld in artikel 7.32, zijn getroffen of, als de sanerende maatregelen nog in uitvoering zijn, de wijze waarop de ingebruikname van het grondwatergevoelige gebouw de sanerende maatregel niet belemmert.
§ 7.3.5.2 Saneren van de bodem ter uitvoering van een bronaanpak
Artikel 7.38 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift andere saneringsaanpak: vermindering of voorkomen van inbreng)
Het omgevingsplan bepaalt dat een maatwerkvoorschrift waarin een andere saneringsaanpak dan bedoeld in artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt toegestaan, alleen kan worden gesteld als die andere saneringsaanpak leidt tot het beperken of voorkomen van een inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit de vaste bodem naar het grondwater.
Artikel 7.39 (gegevens en bescheiden: voor het begin van de bronaanpak)
Het omgevingsplan bepaalt dat bij het saneren van de bodem, bedoeld in artikel 7.36, onverwijld een afschrift van de voor het begin van de activiteit verstrekte gegevens en bescheiden aan gedeputeerde staten worden verstrekt.
Artikel 7.39a (gegevens en bescheiden: bij beëindiging van de bronaanpak)
Het omgevingsplan bepaalt dat na het saneren van de bodem, bedoeld in artikel 7.36, onverwijld een afschrift van het evaluatieverslag, bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving, aan gedeputeerde staten wordt verstrekt.
Artikel 7.39c (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Het omgevingsplan bepaalt dat met een maatwerkvoorschrift van het verbod, bedoeld in artikel 7.39b, eerste lid, alleen kan worden afgeweken als de lozing voldoet aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water, op voorwaarde dat de lozing niet verhindert dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen worden bereikt.
Artikel 7.39d (lozen van grondwater op of in de bodem)
§ 7.3.5.4 Activiteiten op een locatie met een historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar verspreidingsrisico
Artikel 7.39e (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of een nader bodemonderzoek dat voldoet aan NTA 5755 is verricht, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Artikel 7.39f (grondwater: mitigerende maatregelen)
Een omgevingsplan bepaalt dat degene die een activiteit als bedoeld in artikel 7.39e verricht, in het belang van het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen, maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van het grondwater, al dan niet indirect vanuit de vaste bodem, te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
§ 7.3.5.5 Milieubelastende activiteiten met gevolgen voor watersystemen
Artikel 7.39g (beoordelingsregels milieubelastende activiteit gevolgen voor watersystemen)
Het omgevingsplan bepaalt dat bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, rekening wordt gehouden met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam.
§ 7.3.5.2 Toelaten van een bouwactiviteit op een grondwatergevoelige locatie
Artikel 7.41 (LiB-5 contour Schiphol)
Voor zover een omgevingsplan nieuwe woningen toelaat in het gebied binnen de LiB-5 contour Schiphol, wordt in de motivering rekenschap gegeven van het feit dat op deze locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de deze locatie nieuwe woningen toe te laten.
Artikel 7.41b (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
Artikel 7.42 (aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorieën)
Artikel 7.43 (definitie soort ruimtelijke ontwikkeling)
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
Artikel 7.43c (randvoorwaarden soorten ruimtelijke ontwikkeling)
Een omgevingsplan kan alleen voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van de soort transformeren als de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 7.43e (randvoorwaarden bij aanpassen en transformeren)
Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij een ruimtelijke ontwikkeling van het soort aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
Artikel 7.43f (uitzonderingen transformaties)
Transformatie is mogelijk in beschermingscategorieën 1 en 2, als bedoeld in artikel 7.42, eerste en tweede lid, voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 7.46. De voorwaarden, bedoeld in 7.43c, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.43g (compensatie weidevogelgebieden of karakteristieke landschapselementen)
Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 7.43a, een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten over de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
Artikel 7.43h (gebiedstype: beschermingscategorie 3 buitengebied)
Een omgevingsplan voor een locatie in het Buitengebied als bedoeld in artikel 7.42, zesde lid, kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, zoals blijkt uit een afdoende motivering die ook ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Artikel 7.43i (gebiedstype: beschermingscategorie 2 recreatiegebied)
Een omgevingsplan voor een recreatiegebied als bedoeld in artikel 7.42, vijfde lid, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij zo nodig aanvullende maatregelen worden getroffen als bedoeld in artikel 7.43e, voor zover:
Artikel 7.43j (gebiedstype: beschermingscategorie 2 belangrijk weidevogelgebied)
Een omgevingsplan voor een belangrijk weidevogelgebied als bedoeld in artikel 7.42, vijfde lid, kan slechts voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ontwikkeling en de zo nodig daarmee in samenhang te nemen maatregelen, bedoeld artikel 7.43e, geen significante beperking inhoudt van de kenmerken van het gebied en evenmin leidt tot een significante vermindering van het oppervlak, de kwaliteit of de samenhang daarvan.
Artikel 7.43l (gebiedstype: beschermingscategorie 1 natuurnetwerk Nederland)
Een omgevingsplan voor een locatie binnen natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 7.42, vierde lid, kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits die ontwikkeling niet in strijd is met de regels in paragraaf 7.3.16.
Artikel 7.43n (gebiedstype: beschermingscategorie 1 kroonjuwelen cultureel erfgoed)
Een omgevingsplan voor locaties binnen kroonjuwelen cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 7.42, vierde lid, kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft en de ontwikkeling het behoud en de versterking van het betreffende cultureel erfgoed ondersteunt en overwegend meerwaarde heeft voor kwaliteiten en de gebruikswaarde ervan.
Artikel 7.44 (afgestemde regionale behoefte)
Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen, bedrijventerreinen of kantoren mogelijk maakt, houdt rekening met de op de behoefteramingen van gedeputeerde staten gebaseerde regionale afgestemde behoefte aan deze ontwikkeling. De regionaal afgestemde behoefte kan blijken uit een geheel of gedeeltelijke instemming met regionale bestuurlijke afspraken door gedeputeerde staten of uit een door gedeputeerde staten openbaar gemaakt document.
Artikel 7.45 (ladder voor duurzame verstedelijking)
Als over de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling regionale bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd of die door gedeputeerde staten zijn vastgesteld, dan kan de motivering van de behoefte, bedoeld in artikel 5.129g, tweede lid, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bestaan uit een verwijzing naar die afspraken.
Artikel 7.45c (bereikbaarheid)
Een omgevingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Artikel 7.45ca (kansen voor biodiversiteit)
Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.
Artikel 7.45d (aanwijzing en geometrische begrenzing stationsomgevingen)
Stationsomgevingen zijn locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.45g (permanente bewoning recreatiewoningen)
Een omgevingsplan voor een verblijfsrecreatiepark met een omvang van 12 of meer recreatiewoningen, sluit permanente bewoning of functiewijziging naar wonen uit, met uitzondering van de verblijfsrecreatieparken die zijn opgenomen in bijlage IX, onder Aa.
Een omgevingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging en meervoudig ruimtegebruik.
Artikel 7.46 (aanwijzing en geometrische begrenzing grote buitenstedelijke bouwlocaties)
Grote buitenstedelijke bouwlocaties zijn de locaties benoemd in bijlage IX, onder B, en waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.47 (grote buitenstedelijke bouwlocaties)
Een omgevingsplan voorziet alleen in een nieuwe stedelijke ontwikkeling groter dan 3 hectare die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien op een grote buitenstedelijke bouwlocatie.
Artikel 7.47a (voldoende sociale huurwoningen)
Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met 12 woningen of meer mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen, zijnde huurwoningen met een aanvangsprijs onder de grens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, die minimaal 25 jaar in stand worden gehouden en via een woonruimteverdeelsysteem worden verhuurd. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan 30% sociale huurwoningen of wat hierover is vastgelegd in de afgestemde regionale behoefte, bedoeld in artikel 7.44.
De detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 4.000 m2 bruto-vloeroppervlakte in de binnensteden van Rotterdam en Den Haag of 2.000 m2 bruto-vloeroppervlakte in de andere centra, is ook met het oog op de eisen onder a en b, advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.
Artikel 7.49 (uitzonderingen detailhandel)
In afwijking van artikel 7.48 kan een omgevingsplan voorzien in de volgende detailhandel:
detailhandel in goederen die qua aard of omvang van de aangeboden goederen niet of niet goed inpasbaar is in de centra:
meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, evenals detailhandel in de volumineuze woongoederen: keukens, badkamers, vloeren, zonwering en jacuzzi’s, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met locaties voor perifere detailhandelsvestigingen (PDV) waarvan de locatie geometrisch is begrensd in bijlage II;
Het omgevingsplan kan toevoeging of uitbreiding van detailhandel, bedoeld in het eerste lid, onder a en f, alleen mogelijk maken als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Ook met het oog hierop is advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland, voor zover het gaat om de detailhandel, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdelen 3, 4 of 5, of bedoeld in het eerste lid, onder f, en voor zover die nieuwe detailhandel een omvang heeft van meer dan 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte.
Artikel 7.51a (begripsbepalingen)
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
bedrijventerrein: locaties in een omgevingsplan waaraan de functie bedrijf of bedrijventerrein is toegedeeld en activiteiten kunnen worden verricht als: handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie, met uitzondering van locaties waaraan exclusief functies zijn toegedeeld voor: kantoren, detailhandel, maatschappelijke doeleinden of jachthavens, horeca, logies en overige leisure, met een bruto omvang van meer dan 1 hectare, uitgezonderd solitaire bedrijven, niet zijnde een betoncentrale, asfaltcentrale of puinbreker, buiten bestaand stads- en dorpsgebied;
watergebonden bedrijventerrein: bedrijventerrein of deel daarvan dat aan vaarwater ligt met een vaarklasse van II of hoger met een: haven, kade, drijvende laad- en losinstallatie of scheepshelling of -dok, beperkt tot de aan de laad- en losvoorziening liggende kavel;
compensatie van feitelijk gebruik bedrijventerrein: compensatie van de manier waarop het kavel op dat moment wordt gebruikt, waarbij met name wordt gekeken naar een in een milieuzonering vastgelegde gebruiksruimte voor geluid of geur, of milieucategorie, watergebondenheid en vierkante meter bruto vloeroppervlak, hetgeen kan afwijken van de toegedeelde functie in het omgevingsplan;
compensatie van toegedeelde functies bedrijventerrein: compensatie van dat wat mogelijk is in het een omgevingsplan, waarbij het gaat om de oppervlakte in hectares en de in een milieuzonering vastgelegde gebruiksruimte voor geluid of geur of milieucategorie.
Artikel 7.51b (aanwijzing en geometrische begrenzing (watergebonden) bedrijventerreinen en grote ruimtevragers)
Artikel 7.51c (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een locatie van een bedrijventerrein of een watergebonden bedrijventerrein voor zover is voldaan aan de begripsbepaling voor bedrijventerrein of watergebonden bedrijventerrein.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 7.51c laat bedrijven toe met de grootst mogelijke gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf, vastgelegd in een hoogst mogelijke geluidruimte zone en geurruimte zone of vergelijkbare milieuzonering, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk omgevingsplan of ontwikkelingen als bedoeld in artikel 7.47.
Voor zover het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein waar ruimte kan worden geboden aan bedrijven die passen binnen geluidruimte zone 2 of geurruimte zone 2 of milieucategorie 3, wordt het toelaten van bedrijven uitgesloten die passen in geluidruimte zone 1 en geurruimte zone 1 of milieucategorie 1 en 2.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het vierde lid en dat gehele of gedeeltelijke wijziging naar andere activiteiten dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de motivering op welke wijze binnen de regio compensatie van de toegedeelde functies van bedrijventerrein zal plaatsvinden of al heeft plaatsgevonden.
Compensatie van het feitelijke gebruik en vierkante meters voor vierkante meters is mogelijk, mits het gaat om locaties die zijn opgenomen in een regionale bedrijventerreinenvisie die de instemming heeft van gedeputeerde staten en wordt voldaan aan de in die visie vastgelegde evenwichtige balans in vraag en aanbod.
Artikel 7.52a (grote ruimtevragers)
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een grote ruimtevrager toelaten op een locatie buiten een cluster voor grote ruimtevragers, als die locatie met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties geschikter is. Bij de locatiekeuze wordt in ieder geval rekening gehouden met ruimtelijke kwaliteit en efficiënt gebruik van de bestaande infrastructuur, energie, water en ruimte.
Artikel 7.54 (glastuinbouwgebied)
In het omgevingsplan kan de begrenzing van de locaties, bedoeld in artikel 7.53, eerste tot en met vijfde lid, in beperkte mate worden aangepast aansluitend aan de randen van het glastuinbouwgebied, alsmede langs de linten waar reeds afwijkende functies aanwezig zijn, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang van de locaties en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
In afwijking van het eerste lid, kan een omgevingsplan voor het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voor het glastuinbouwgebied Glasparel en Knibbelweg Oost, ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de keten glastuinbouw voor zover de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt met toepassing van efficiënt en meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw.
Een omgevingsplan dat voorziet in het toevoegen of uitbreiden van glastuinbouw met een oppervlakte van ten minste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, bevat in de motivering een verantwoording waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe locaties voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook wordt onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.
Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan als de behoefte aan het gebruik van nieuwe locaties voor glastuinbouw nog niet is aangetoond, zoals bedoeld in het achtste lid, voortzetting van het huidige grondgebruik mogelijk maken totdat er alsnog behoefte ontstaat aan ontwikkeling voor glastuinbouw. De mogelijkheden voor ontwikkeling voor glastuinbouw mogen daarbij niet significant worden beperkt, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik.
Artikel 7.56 (boom- en sierteeltgebied)
Een omgevingsplan voor het boom- en sierteeltgebied PCT-terrein kan naast de vestiging van boom- en sierteeltbedrijven in beperkte mate voorzien in de vestiging van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de boom- en sierteelt.
In het omgevingsplan kan de begrenzing van het boom- en sierteeltgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.
Artikel 7.58 (bollenteeltgebied)
Een omgevingsplan voor het bollenteeltgebied, bedoeld in het eerste lid, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat in een gebied dat in het voorgaande omgevingsplan is aangewezen voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.
Artikel 7.59 (agrarische bedrijven)
Een omgevingsplan voor agrarisch gebied neemt de volgende voorwaarden in acht:
in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op het moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd;
uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande neventak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare, voor zover de neventak meer dan 20% bedraagt van de economische bedrijfsomvang;
Artikel 7.60 (wezenlijke kenmerken en waarden)
De wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden aangewezen als natuurnetwerk Nederland zijn de wezenlijke kenmerken en waarden in bijlage IX, onder D en voor Natura 2000-gebieden de kenmerken en waarden die voor deze gebieden zijn omschreven in een beheerplan als bedoeld in artikel 3.8, derde lid en artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet.
Artikel 7.61 (activiteiten met mogelijk (significante) nadelige gevolgen)
Een omgevingsplan voor het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, laat daarbinnen geen activiteiten toe die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden significant beperken, of die leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Artikel 7.62 (ontwikkelen prioritaire nieuwe natuur)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op prioritaire nieuwe natuur, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onder b, bevat het omgevingsplan alleen functies die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken.
Artikel 7.63 (ontwikkelen Buijtenland van Rhoon)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op Buijtenland van Rhoon, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onder c, bevat het omgevingsplan regels die hoogwaardige akkernatuur en (openlucht)recreatie mogelijk maken met ruimte voor extensieve agrarische bedrijvigheid, voor zover deze bijdraagt aan hoogwaardige akkernatuur en (openlucht)recreatie en met behoud van landschappelijke elementen en cultureel erfgoed, en ook leidingen voor telecommunicatie of het transport van gassen, vloeistoffen of elektriciteit.
Artikel 7.64 (aanwijzing en geometrische begrenzing van werelderfgoed)
Werelderfgoed Hollandse Waterlinies is de locatie bekend als de vroegere verdedigingslinies van Holland en bestaat onder andere uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die van Muiden naar Woudrichem loopt en eindigt bij Werkendam en die is gelegen op het grondgebied van de provincies Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Brabant, bedoeld in artikel 7.3, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en waarvan de geometrische begrenzing van het Zuid-Hollandse deel is vastgelegd in bijlage II.
Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes, onderverdeeld in Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes Kernzone 1, Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes Kernzone 2 en Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes Bufferzone, is de locatie bekend als een serie van archeologische monumenten van de vroegere Romeinse rijksgrens, die van Katwijk aan Zee tot in Remagen over de grens met Duitsland loopt over het grondgebied van de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland en de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts als bedoeld in artikel 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en waarvan de geometrische begrenzing van het Zuid-Hollandse deel is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.65 (kernkwaliteiten werelderfgoed)
In aanvulling op artikel 7.4, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn kernkwaliteiten van de werelderfgoederen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Neder-Germaanse Limes de in het belang van het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed in bijlage IX, onder E, beschreven essentiële kenmerken van het aanwezige landschap en cultureel erfgoed.
Artikel 7.66 (geen aantasting kernkwaliteiten werelderfgoederen)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op de werelderfgoederen Hollandse Waterlinies of Neder-Germaanse Limes, laat het omgevingsplan geen activiteiten toe die de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 7.65, aantasten.
Artikel 7.67 (aanwijzing en geometrische begrenzing van gebieden binnen de Neder-Germaanse Limes)
Artikel 7.67a (motivering behoud en versterking kernkwaliteiten)
Een motivering van een omgevingsplan voor een locatie binnen Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes kernzone 1, Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes kernzone 2, Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes bufferzone en Werelderfgoed Hollandse waterlinies bevat:
Artikel 7.68 (bescherming archeologische waarden binnen de Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes kernzone 2)
Artikel 7.68a (bescherming archeologische waarden binnen de Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes bufferzone)
Artikel 7:68b bescherming archeologische waarden binnen de Neder-Germaanse Limes verwachtingszone)
De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in ieder geval in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij activiteiten waarbij de grond voor een oppervlakte van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, en de voorwaarde dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek, tenzij:
Artikel 7.69 (aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden met bekende archeologische waarden)
Gebieden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.70 (bescherming bekende archeologische waarden)
Artikel 7.72 (bescherming molenbiotoop)
Een omgevingsplan voor een molenbiotoop als bedoeld artikel 7.71, eerste en tweede lid, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en neemt de volgende waarden in acht:
binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wieken.
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is bebouwing mogelijk ten behoeve van:
een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
Artikel 7.74 (bescherming landgoed- en kasteelbiotoop)
Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoedbiotoop of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoedbiotoop of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:
Naast deze kenmerken en waarden kunnen er voor zowel de landgoedbiotoop als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn.
Afwijking van het eerste lid is alleen mogelijk als sprake is van het noodzakelijk continueren van bouw- en gebruiksrechten uit het voorgaande omgevingsplan of als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De motivering van het omgevingsplan bevat hierover een verantwoording.
Artikel 7.75 (aanwijzing en geometrische begrenzing locaties windenergie)
Locaties voor windenergie zijn de locaties waarvan de geometrisch begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
In het omgevingsplan kan de begrenzing van de in het eerste lid bedoelde locaties worden aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden, ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van de locatie in de omgeving, of ten behoeve van de uitbreiding van deze locatie mits de locatie een samenhangende eenheid vormt in het landschap. Daarbij geldt dat de locatie voor windenergie kan worden uitgebreid met een capaciteit van:
meer dan 5 MW in het geval gedeputeerde staten op grond van artikel 9c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 van oordeel zijn dat het project met toepassing van artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd door het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente, en dat bevoegde bestuursorgaan daarmee heeft ingestemd.
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voor een gebied buiten het bestaand stads-en dorpsgebied kleine windturbines met een ashoogte tot 15 m toelaten en kan een omgevingsplan voor een gebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied of voor locatie binnen het glastuinbouwgebied, bedoeld in artikel 7.53, eerste lid, kleine en middelgrote windturbines met een ashoogte tot 45 m toelaten, voor zover dat passend is bij de lokale situatie.
Artikel 7.77 (vrijwaringszone provinciale vaarwegen)
Artikel 7.78 (aanwijzing en geometrische begrenzing recreatietoervaartnet)
Het recreatietoervaartnet is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.79 (bescherming recreatietoervaartnet)
Een omgevingsplan voor het recreatietoervaartnet houdt rekening met het voorkomen van belemmeringen van de recreatieve bevaarbaarheid van de vaarweg en is zo mogelijk gericht op verbetering en versterking van de bevaarbaarheid of de recreatieve waarden van de vaarweg.
Artikel 7.79a (aanwijzing en geometrische begrenzing hoofdfietsnetwerk en lange afstands wandelpaden)
Artikel 7.79b (behoud en verbetering hoofdfietsnetwerk en lange afstands wandelpaden)
Een omgevingsplan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met het belang van de instandhouding en zo mogelijk de verbetering van het hoofdfietsnetwerk en de lange afstands wandelpaden.
§ 7.3.24 Beschermingszones drinkwatervoorziening (infrastructuur)
Artikel 7.80 (aanwijzing vitale infrastructuur openbare drinkwatervoorziening)
De vitale infrastructuur openbare drinkwatervoorziening zijn locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.
Artikel 7.82 (ontheffingsbevoegdheid gedeputeerde staten)
Gedeputeerde staten kunnen op verzoek ontheffing verlenen van de regels in afdeling 7.3.
Artikel 7.83 (indieningsvereisten ontheffing)
Een verzoek om een ontheffing, wordt ingediend met gebruikmaking van het daarvoor door gedeputeerde staten vastgestelde e-formulier en gaat vergezeld van de daarin aangegeven bescheiden en bevat, als het verzoek is gedaan door het college van burgemeester en wethouders, een motivering dat het verzoek is gedaan in overeenstemming met de gemeenteraad.
Artikel 7.84 (motivering omgevingsplan)
De motivering van een omgevingsplan dat ook wordt gebaseerd op een verleende ontheffing, bevat een afschrift van de beschikking van die ontheffing en de in artikel 7.83 bedoelde bescheiden.
Afdeling 7.4 Waterschapsverordening
Artikel 7.87 (profiel van vrije ruimte)
In een waterschapsverordening wordt het profiel van vrije ruimte voor een toekomstige versterking of uitbreiding van een waterkering, die in beheer is bij het waterschap, aangewezen en geometrisch begrensd.
Artikel 7.89 (voorschriften omgevingsvergunning activiteit met gevolgen voor een waterlichaam)
Een waterschapsverordening bepaalt dat aan de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, bedoeld in artikel 7.88, eerste lid, voorschriften worden verbonden die een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.
Artikel 7.90 (beoordelingsregels omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit)
Een waterschapsverordening bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid, onder b, alleen wordt verleend als, in het in de bodem te brengen water, stoffen voorkomen:
als bedoeld in bijlage XIX, onder B, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als die stoffen niet zijn aangegeven in bijlage XIX, onder A, van dat besluit, en die stoffen in zulke geringe hoeveelheden en concentraties aanwezig zijn dat gevaar voor verslechtering van de kwaliteit van het grondwater is uitgesloten.
Artikel 7.93 (wateronttrekkingsactiviteit in grondwaterbeschermingsgebied)
De waterschapsverordening bepaalt dat het in grondwaterbeschermingsgebieden, bedoeld in artikel 2.2 verboden is om zonder omgevingsvergunning een permanente wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, te verrichten voor zover het gaat om andere dan de in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen gevallen.
Artikel 7.94 (vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteit)
Dit artikel is van toepassing op een waterschapsverordening die bepaalt dat voor een wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, geen omgevingsvergunning is vereist.
Afdeling 7.5 Omgevingsvergunningen
Artikel 7.97 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige stiltegebiedactiviteit die is aangewezen in artikel 3.16.
Artikel 7.98 (beoordelingsregels stiltegebiedactiviteit)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een stiltegebiedactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend:
§ 7.5.3 Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit in grondwaterbeschermingsgebieden
Artikel 7.99 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige milieubelastende activiteit in grondwaterbeschermingsgebieden die is aangewezen in afdeling 3.3.
Artikel 7.100 (beoordelingsregels milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)
§ 7.5.4 Omgevingsvergunning activiteit met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater
Artikel 7.101 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige grondwatersanering die is aangewezen in artikel 3.134.
Artikel 7.102 (beoordelingsregels grondwatersanering met gevolgen voor waterlichaam)
Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de waterbeheerprogramma’s, de regionale waterprogramma’s, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam.
Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat:
niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
Het derde lid is niet van toepassing:
voor zover het gaat om de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; of
Artikel 7.102a (voorschriften activiteit met gevolgen voor waterlichaam)
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.102, worden voorschriften verbonden die een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.
Artikel 7.103 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.146.
Artikel 7.104 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit ontgassen van binnenschepen)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, als bedoeld in artikel 3.142 wordt de omgevingsvergunning niet verleend tenzij:
§ 7.5.6 Omgevingsvergunning activiteit op of rond gesloten stortplaatsen
Artikel 7.105 (toepassingsbereik en oogmerk)
Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, die is aangewezen in artikel 3.155.
Artikel 7.106 (beoordelingsregels over de activiteit in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de in artikel 3.149 genoemde belangen.
Artikel 7.107 (voorschriften over de activiteit in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats)
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd kunnen voorschriften worden verbonden over:
Artikel 7.109 (instructieregels voor natuurnetwerk Nederland)
Er wordt geen projectbesluit door gedeputeerde staten vastgesteld voor het uitvoeren van een project binnen het natuurnetwerk Nederland dat nadelige gevolgen kan hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk, bedoeld in artikel 7.60, tenzij verzekerd is dat deze gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.
Artikel 7.110 (instructieregels voor werelderfgoed en erfgoed op de Voorlopige Lijst werelderfgoed)
Er wordt geen projectbesluit door gedeputeerde staten vastgesteld voor het uitvoeren van een project dat de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen en erfgoederen op de Voorlopige Lijst werelderfgoed, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 7.65, aantast.
Artikel 7.111 (ontheffing instructieregels projectbesluit door waterschappen)
Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap ontheffing verlenen van de regels in afdeling 7.3 voor het vaststellen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, vierde lid, van de Omgevingswet.
HOOFDSTUK 8 FAUNABEHEEREENHEID EN -PLANNEN
Afdeling 8.1 Faunabeheereenheid
Artikel 8.2 (bestuurssamenstelling Faunabeheereenheid Zuid-Holland)
Naast de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zit in het bestuur van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland, waarbij deze vertegenwoordiger spreekt namens een gezamenlijke achterban van ten minste 2.500 leden of donateurs woonachtig in de provincie Zuid-Holland.
Artikel 8.3 (informatie en verantwoording)
Het jaarlijks verslag van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland, bedoeld in artikel 6.3, derde lid, van het Omgevingsbesluit, bevat in ieder geval de volgende gegevens:
beschrijving van populatieontwikkelingen die een risico vormen voor de belangen, bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onder b en artikel 8.74k, eerste lid, onder b en artikel 8.74l, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die ten grondslag kunnen worden gelegd aan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit.
Artikel 8.4 (registratie gebruikers omgevingsvergunning)
De Faunabeheereenheid Zuid-Holland houdt een registratie bij van alle gebruikers van de aan de Faunabeheereenheid Zuid-Holland verleende omgevingsvergunningen. Deze registratie is altijd ten behoeve van toezicht of handhaving op verzoek inzichtelijk voor gedeputeerde staten.
Artikel 8.5 (toepassingsbereik)
Deze afdeling gaat over de faunabeheerplannen van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland.
Artikel 8.7 (faunabeheerplan duurzaam beheer van populaties)
In aanvulling op artikel 8.6 bevat een faunabeheerplan over duurzaam beheerde populaties in ieder geval per diersoort:
een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer, waaronder een onderbouwing van de schade aan de belangen, bedoeld in artikel 8.74h, tweede lid, artikel 8.74i, tweede lid en artikel 8.74j, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan;
per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht om schade aan de onder c bedoelde belangen te voorkomen, en voor zover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
Artikel 8.8 (faunabeheerplan schadebestrijding)
In aanvulling op artikel 8.6 bevat het faunabeheerplan over bestrijding van schadeveroorzakende dieren in ieder geval per diersoort:
per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om schade als bedoeld onder c te voorkomen, en voor zover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
Artikel 8.9 (faunabeheerplan uitoefening jacht)
In aanvulling op artikel 8.6 bevat het faunabeheerplan over de uitoefening van de jacht:
Afdeling 8.3 Wildbeheereenheden
Artikel 8.12 (statuten en verplichtingen wildbeheereenheden)
De statuten van een wildbeheereenheid bevatten in ieder geval de bepaling dat het lidmaatschap van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer het lid bij de uitoefening van de jacht, schadebestrijding of populatiebeheer niet handelt conform de faunabeheerplannen of vergunningen, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord de faunabeheereenheid.
Afdeling 10.2 Omgevingsvergunning: betrokkenheid
Artikel 10.2 (advies omgevingsvergunning activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)
In het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in afdeling 3.3, stellen gedeputeerde staten in de gelegenheid om advies uit te brengen naar aanleiding van die aanvraag:
Afdeling 10.3 Projectbesluiten
Artikel 10.3 (projectbesluit van waterschappen)
Een aan gedeputeerde staten ter goedkeuring toegezonden projectbesluit als bedoeld in artikel 5.46, tweede lid, van de Omgevingswet dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijktraject die bovendien is gelegen op het grondgebied van een andere provincie, wordt door het waterschapsbestuur ook ter kennisneming toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie.
Afdeling 10.4 Verstrekken en beschikbaar stellen van gegevens
Artikel 10.4 (verstrekken gegevens wateronttrekkingsactiviteit)
Het waterschapsbestuur verstrekt aan gedeputeerde staten ten behoeve van het grondwaterregister:
een overzicht van de vergunningen en gegevens en bescheiden op basis waarvan de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, plaatsvindt.
de gegevens die in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, door de houder van de omgevingsvergunning of door degene op wie een informatieplicht rust aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.
Afdeling 10.5 Procedures schade door in het wild levende dieren
De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of op een andere manier van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade is getaxeerd door de taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.
HOOFDSTUK 12 HANDHAVING EN UITVOERING
Artikel 12.1 (toezicht en opsporing provinciale vaarwegen en provinciale wegen)
Met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de Wet op de economische delicten, zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, de op grond van het eerste lid aangewezen personen belast, die in het bezit zijn van de buitengewone opsporingsbevoegdheid.
Afdeling 12.2 Kwaliteit uitvoering en handhaving
Artikel 12.3 (doelen uitvoerings- en handhavingsstrategie)
De uitvoerings- en handhavingsstrategie, bedoeld in artikel 13.5, eerste lid, van het Omgevingsbesluit bevat doelen die betrekking hebben op:
Hoofdstuk 12a BEVOEGDHEDEN IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
Afdeling 12a.1 Toevalsvondst van verontreiniging van het grondwater
Artikel 12a.2 (treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen)
Gedeputeerde staten verplichten de eigenaar of erfpachter tot het onmiddellijk treffen van tijdelijke beschermingsmaatregelen om onaanvaardbare risico’s voor het grondwater te voorkomen of te beperken, op de locatie waar de verontreiniging zich bevindt of waar de directe gevolgen van verspreiding van de verontreiniging, al dan niet indirect vanuit de bodem, naar het grondwater zich voordoen, voor zover die maatregelen redelijkerwijs van hem gevraagd kunnen worden.
HOOFDSTUK 13 MONITORING EN INFORMATIE
Artikel 13.5 (grondwaterregister)
Gedeputeerde staten houden een register bij waarin wateronttrekkingsactiviteiten, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, worden opgenomen.
Een niet in het grondwaterregister opgenomen wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, wordt ambtshalve door gedeputeerde staten in het grondwaterregister opgenomen. De datum van de ambtshalve inschrijving is de aanvangsdatum van de wateronttrekkingsactiviteit.
Artikel 14.1 (toestemming faunabeheereenheid op grond van artikel 3.17, derde lid Wet natuurbescherming)
Artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op een schriftelijke en gedagtekende toestemming die, voordat deze verordening in werking is getreden, door de faunabeheereenheid is verleend op grond van artikel 3.17, derde lid, van de Wet natuurbescherming.
HOOFDSTUK 15 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Den Haag, 15 december 2021
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
Griffier,
B.S.M. Sepers
Voorzitter,
Drs. J. Smit
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
aandachtsgebied: brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied of gifwolkaandachtsgebied;
aandachtsgebied met verhoogd groepsrisico: aandachtsgebied waar op basis van een kwantitatieve benadering van het groepsrisico berekend is of op basis van een kwalitatieve benadering aannemelijk is dat het berekende groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt;
achtergrondwaarden: waarden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
ADN: Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67);
adviescommissie detailhandel Zuid-Holland: onafhankelijk adviesorgaan waarvan het reglement door gedeputeerde staten is vastgesteld bij besluit van 26 mei 2015 en dat de gemeentelijke onderbouwing van een nieuwe detailhandelsontwikkeling op kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de ontwikkeling, zoals woon- en leefklimaat, objectief valideert;
afhaalpunt voor niet-dagelijkse artikelen: ruimte ten behoeve van de levering en retournering van vooraf elders bestelde artikelen, niet zijnde levensmiddelen of middelen voor de persoonlijke verzorging, zonder het tonen van artikelen in een showroom, etalage of op een andere manier;
agrarisch bedrijf: bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren;
agrarisch bouwperceel: aaneengesloten terrein waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, een bedrijfswoning met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, biomassavergistingsinstallaties, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd;
akkerbouwbedrijf: bedrijf dat alleen of overwegend is gericht op het telen van akkerbouwgewassen in de open grond;
anorganische meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
badseizoen: badseizoen als bedoeld in artikel 3.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
baggerspecie: baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
bebouwde kom: gebied van een gemeente zoals bedoeld bij of krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
bebouwing: één of meerdere gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
bedrijventerrein: terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet- commerciële dienstverlening en industrie;
beheer van de weg: de publiekrechtelijke zeggenschap over en de verantwoordelijkheid voor de weg met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg;
berekende groepsrisico: groepsrisico zoals berekend door het rekenpakket Safeti-NL, RBM II of CAROLA volgens het Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid, genoemd in de Omgevingsregeling, waarbij de resultaten worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen van incidenten waarbij die aantallen slachtoffers kunnen vallen;
bestaand stads- en dorpsgebied: stedelijk gebied als bedoeld in bijlage 1, onder A van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
betaalbare woningbouw: huurwoningen met een huur tot aan 1000 euro per maand (prijspeil 2022) en koopwoningen tot een maximumgrens van 355.000 euro;
BIJ12: uitvoeringsorganisatie voor de samenwerkende provincies;
binnenschip: schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;
bodembedreigende stof: stof die de bodem kan verontreinigen en stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels die de bodem kunnen verontreinigen;
bollenteeltbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde boom- en sierteelt en fruitteelt, zo nodig met het gebruik van ondersteunend glas;
bouwmarkt: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit bouwmaterialen, evenals materialen die voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn;
bronaanpak: het saneren van de bodem overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregels, bedoeld in paragraaf 7.3.5.2, in verband met de aanwezigheid van een mobiele verontreiniging in de vaste bodem, die zich zowel in de onverzadigde als de verzadigde zone kan bevinden, met als oogmerk een inbreng van de verontreinigende stof vanuit de bodem naar het grondwater te voorkomen of beperken;
carcinogeen: de eigenschappen beschreven in 3.6.1.1 van deel 3, bijlage I, EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
compensatiewoning: woning op grond van de Ruimte-voor-Ruimteregeling genoemd op blz. 55 van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 die met de volgende identificatienummers is gepubliceerd:
detailhandel: bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
detailhandel in volumineuze goederen: detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto’s, boten en caravans;
dienstverlening: bedrijfsmatig verlenen van commerciële- en niet-commerciële diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen;
drijvend voorwerp: drijvend voorwerp als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onderdeel 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement;
drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;
duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren: geheel aan handelingen dat gericht is op het beïnvloeden van de omvang van die populatie en de demografie op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat er ook op de lange termijn sprake blijft van een levensvatbare populatie die niet in het voortbestaan wordt bedreigd;
gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland;
geitenhouderij: bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden;
gemakswinkel: winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen;
gemengd bollenteelt- en glastuinbouwbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde boom- en sierteelt en fruitteelt, in zowel de volle grond als onder glas en dat ten minste 3.000 m2 glas duurzaam in gebruik heeft;
glastuinbouwbedrijf: volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, geheel of hoofdzakelijk overdekt; waarbij onder kweken wordt verstaan veredeling, selectie, opkweek en verzorging, en waarbij onder licht wordt verstaan licht afkomstig uit natuurlijke of kunstmatige bron;
greenportwoning: woning (ook genoemd Offensiefwoning en landgoedachtige woning), waarvan in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 is aangegeven dat die in het buitengebied, buiten het bestaand stads- en dorpsgebied, kan komen. Het betreft greenportwoningen zoals genoemd op blz. 55 van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 die met de volgende identificatienummers is gepubliceerd:
groepsrisico: de kans per jaar op het overlijden van een groep van tien of meer personen als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit met gevaarlijke stoffen (zie ook artikel 5.15 Besluit kwaliteit leefomgeving);
grondwatergevoelig gebouw: grondwatergevoelig gebouw als bedoeld in artikel 7.27;
grondwatergevoelige locatie: grondwatergevoelige locatie als bedoeld in artikel 7.28;
grondwaterregister: grondwaterregister zoals bedoeld in artikel 13.4b eerste lid, onder c van de Omgevingswet;
grote ruimtevragers: bedrijfsfuncties die zijn gehuisvest in een samenhangend gebouwencomplex op een bouwwerkperceel van 3 hectare of meer;
hoofdinfrastructuur: weg of spoorweg van nationaal belang, met bijbehorende voorzieningen, en overige spoorwegen;
hoofdtak intensieve veehouderij: bedrijfsonderdeel intensieve veehouderij dat qua economische bedrijfsomvang als agrarische hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;
houtgewas: bomen, heesters, struik-, veld- en tuingewassen en andere houtgewassen, de wortels inbegrepen;
intensieve veehouderij: bedrijf waar slacht-, leg-, of pelsdieren in gebouwen worden gehouden of gefokt, met uitzondering van bedrijven waar aan vrijwel alle dieren ten minste een aanmerkelijk deel van het jaar de mogelijkheid wordt geboden van vrije weidegang of vrije uitloop;
kantoor: gebouw of deel daarvan dat gebruikt wordt voor het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden op financieel, ontwerptechnisch, juridisch, of ander daarmee gelijk te stellen gebied;
kas: bouwwerk van bijna alleen maar glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1 m of meer voor de bedrijfsmatige teelt van gewassen;
kort verblijf: kortdurend en in ieder geval niet langer dan vijftien minuten, innemen van een ligplaats voor het in of uit laten stappen van passagiers, het laden of lossen van pleziervaartgerelateerde goederen of het te water laten van een pleziervaartuig;
kringloopwinkel: detailhandelsvestiging waarbij gebruikte huisraad, kleding, fietsen en overige kringloopgoederen om niet worden ingezameld en worden gerepareerd en verkocht;
kunstwerk: bruggen, viaducten, tunnels, duikers, sluizen en soortgelijke technisch werken in spoorbouw, wegenbouw of waterbouw;
kwaliteitscriteria: in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde actuele kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;
kwaliteitsklasse: indeling in een categorie voor de kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
kwaliteitsklasse wonen: kwaliteitsklasse wonen als bedoeld in artikel 4.2.1, onder b, Regeling bodemkwaliteit;
kwetsbaar gewas: onder ‘landbouw’ en ‘vollegrondsgroenteteelt’ beschreven teelten, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt;
ladingtank: ladingtank als bedoeld in artikel 1.2.1 ADN;
landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande;
landgoed: ruimtelijk functionele eenheid bestaande uit bos, overige natuur en woonbebouwing, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden;
lange hond: hond die door zijn daarvoor voldoende lichaamsbouw in staat is in open veld een gezonde, volwassen haas te achtervolgen, in te halen en te grijpen;
ligplaats: plaats in of boven het water om door een vaartuig ter verblijf van meer dan vijftien minuten te worden ingenomen;
maaiveld: hoogteligging van de gronden ter plaatse van en direct grenzend aan een voorgenomen ontgronding;
maatgevende hoogwaterstand: het door gedeputeerde staten vastgesteld hoogwaterpeil dat op basis van de overschrijdingsfrequentie van de waterstand en de omgevingswaarde veiligheid regionale waterkering van het type waterkering als maatgevend wordt beschouwd. Voor regionale boezemkeringen wordt dit bepaald door het maatgevend boezempeil, de scheefstand van de boezem door opwaaiing en de werking van boezemgemalen. Voor regionale waterkeringen langs vrij afstromende wateren wordt de maatgevende hoogwaterstand berekend door hydrologische analyse met eventueel gebruik van afvoernormen, modellen en/of metingen;
meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Meststoffenwet;
milieucategorie: milieucategorie zoals omschreven in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009);
milieuzones geluid en geur: zones met gebruiksruimte voor geluid en geur zoals omschreven in de Handreiking milieuzonering nieuwe stijl van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (mei 2019).
milieuzones geluid en geur: zones met gebruiksruimte voor geluid en geur zoals omschreven in de Handreiking milieuzonering nieuwe stijl van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
motorrijtuig: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994;
N.E.G: N.e.g.-positie als bedoeld in artikel 1.2.1 ADN (ADN);
nadeelcompensatie: als bedoeld in afdeling 15.1 van de Omgevingswet;
nazorgvoorzieningen: voorzieningen ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer;
netto-verkoopvloeroppervlakte: oppervlakte van het gedeelte van een winkel dat toegankelijk is voor het publiek en waar de producten voor verkoop en verhuur zijn uitgestald;
neventak intensieve veehouderij: bedrijfsonderdeel intensieve veehouderij dat qua economische bedrijfsomvang niet als agrarische hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;
oever: onderdeel van het oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in onderdeel A van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, bestaande uit een aanwezige natuurlijke overgang van water naar land of een aangebrachte oeverconstructie met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;
onderhoud van de weg: het uitvoeren van alle werken of werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van de weg op zodanige wijze dat deze voldoet aan de eisen die daaraan, gelet op zijn functie voor het openbaar verkeer, redelijkerwijs te stellen zijn;
onderhoudsplichtige: natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grond van een wettelijk voorschrift, een besluit, een vergunning, ontheffing of concessie, eigendomsrecht, overeenkomst of op een andere manier verantwoordelijk is voor het onderhoud van oevers of werken op, aan, over of boven een vaarweg;
onderste explosiegrens (OEG): onderste explosiegrens als bedoeld in randnummer 1.2.1 van het ADN;
ontgassen: afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;
onttrekken van grondwater: wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening;
openbaar verkeer: scheepvaartverkeer, bedoeld in artikel 1.1 van de Scheepvaartverkeerswet, of verkeer over de weg, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
openlucht tuinbouwbedrijf: volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen in de open lucht, eventueel met gebruik van rolkassen; waarbij onder kweken wordt verstaan; veredeling, selectie, opkweek en verzorging;
oriëntatiewaarde: waarde waarmee het berekende of kwalitatief benaderde groepsrisico wordt vergeleken. Voor risicoveroorzakende activiteiten anders dan transport wordt het groepsrisico vergeleken met de oriëntatiewaarde weergegeven door de lijn die de punten met elkaar verbindt waarbij de kans op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers 10-5 per jaar is, de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers 10‑7 per jaar is en de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers 10-9 per jaar is. Voor transportroutes wordt het berekende groepsrisico per kilometer transportroute of per kilometer buisleiding vergeleken met de oriëntatiewaarde weergegeven door de lijn die de punten met elkaar verbindt waarbij de kans op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers 10-4 per jaar is, de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers 10‑6 per jaar is en de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers 10-8 per jaar is;
peilbesluit: besluit als bedoeld in artikel 2.41 van de Omgevingswet;
profiel van vrije ruimte: ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;
provinciale vaarweg: vaarweg in beheer bij de provincie;
provinciale weg: weg in beheer bij de provincie;
provincie: provincie Zuid-Holland;
regionale vaarweg: vaarweg in beheer bij een waterschap of gemeente;
regionale waterkering: een bij deze verordening aangewezen en indicatief geometrisch begrensde waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvoor omgevingswaarden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, niet zijnde een primaire waterkering of een andere dan primaire waterkering die in beheer is bij het Rijk als bedoeld in de artikelen 2.0b en 2.0h van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
reprotoxisch: de voortplantingstoxiciteit, bedoeld in 3.7.1.1 van deel 3, bijlage I, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
restladingdamp: damp van restlading;
risicobeoordeling grondwaterkwaliteit: risicobeoordeling als bedoeld in paragraaf 3.4.2 om bij verontreiniging van het grondwater de risico’s voor het grondwater en het gebruik dat afhangt van het grondwater te bepalen;
risicogebied externe veiligheid: locatie als bedoeld in artikel 5.16 Besluit kwaliteit leefomgeving;
ruimtelijke kwaliteit: kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
ruimtelijke ontwikkeling: het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;
schip: schip als bedoeld in artikel 1.01, onder A, onderdeel 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement;
schipper: schipper als bedoeld in 1.2.1 van deel 1 van het ADN;
significante grondwaterverontreiniging: verontreiniging van het grondwater, bedoeld in artikel 3.131, onder b of c, die volgt uit het verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2;
significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft: verontreiniging van het grondwater, bedoeld in artikel 3.131, onder c, die volgt uit het verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2;
snelle motorboot: snelle motorboot als bedoeld in artikel 1.01, onderdeel A, onder 170, van het Binnenvaartpolitiereglement;
spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet;
stedelijke ontwikkeling: stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
stekbedrijf: bedrijf dat nagenoeg geheel is gericht op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;
stiltegebieden: gebieden ter voorkoming of beperking van geluidbelasting als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
stoffen: chemische elementen, verbindingen daarvan of mengsels van die elementen of verbindingen;
terreinbeherende organisatie: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie die het beheer van natuur- en/of recreatiegebieden als doelstelling heeft;
tijdens de vaart: de vaart, bedoeld in 7.2.3.7.2 van deel 7 van het ADN;
toestel: toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig of motorrijtuig daaronder niet begrepen;
toevalsvondst verontreiniging van het grondwater: onverwachte vondst van verontreiniging van het grondwater met onaanvaardbare risico’s op verspreiding naar het omliggende grondwater;
tuincentrum: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, balkons en terrassen waaronder tuinmeubilair, en de daarbij benodigde hulpmaterialen;
UN: UN-nummer als bedoeld in artikel 1.2.1 Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);
vaarstrook: deel van de provinciale vaarweg dat alleen bestemd is voor varend verkeer;
vaarweg: voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water in de zin van artikel 1.01, onder D, onder 5°, van het Binnenvaartpolitiereglement;
vaarwegbeheer: overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken;
vaarwegbeheerder: openbaar lichaam dat is belast met het vaarwegbeheer op grond van de Omgevingswet of waaraan de uitvoering van het vaarwegbeheer is opgedragen;
vaste stof: stof, anders dan gas of vloeistof;
veiligheidsstrook: parallel aan de vaarstrook en aan weerszijden daarvan richting oever gelegen deel van de provinciale vaarweg dat als buffer dient tussen varende en liggende schepen;
veiligheidszone: deel van een provinciale vaarweg met een relatief hoog risico op ongevallen;
vergelijkbare veiligheid: bescherming van personen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde locatie gelijkwaardig aan de bescherming van personen buiten die locatie;
vervoerder: onderneming, bedoeld in artikel 1.2.1 van deel 1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);
vollegrondsgroenteteelt: teelt in open grond van groentegewassen;
volwaardig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat naar aard, omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt; de omvang omvat ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit de verwachten redelijk inkomen;
voorafgaand onderzoek: voorafgaand onderzoek als bedoeld in artikel 7.29, eerste en tweede lid;
voormalige stortplaats: stortplaats als bedoeld in artikel 8.52 van de Wet Milieubeheer;
waterscooter: waterscooter als bedoeld in artikel 1.01, onderdeel A, onder 180, van het Binnenvaartpolitiereglement;
weg: openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 1 van de Wegenwet, met alle bij de weg of het afwikkeling van het verkeer behorende of zich in of nabij de weg bevindende of rechtstreeks verbonden voorzieningen of werken;
weidelijkheid: fatsoenlijk en respectvol omgaan met het landschap, de in het wild levende dieren en de mensen met wie de jager in contact komt, overeenkomstig de door de Jagersvereniging opgestelde gedragscode;
woningvoorraad: het totaal aan woningen in een gemeente dat is gerealiseerd of waarvoor vergunning is verleend;
zichtlijn voor de scheepvaart: het vrije zicht dat twee elkaar tegemoetkomende schepen, varend in de as van de vaarweg, moeten hebben op een onderlinge afstand van vijf maal de lengte van het maatgevende schip, afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg, met een maximum van 600 m;
zonneveld: samenstel van voorzieningen waarmee elektriciteit of warmte met behulp van zon wordt geproduceerd.
BIJLAGE II GEOMETRISCHE BEGRENZING VAN LOCATIES
De geo-informatieobjecten zijn na vaststelling en bekendmaking voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet beschikbaar in IMRO-GML bestand-en (NL.IMRO.9928.ZHOV-V001.gml, NL.IMRO.9928.ZHOV-V011.gml, NL.IMRO.9928.ZHOV-V021.gml, NL.IMRO.9928.ZHOV-V031.gml, NL.IMRO.9928.ZHOV-V041.gml) en zijn raadpleegbaar op Externe link: https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/ZHOV-besluiten. De GML’s zijn te downloaden via: Externe link: https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/vvp/plannen/NL.IMRO.9928.ZHOV-V001/NL.IMRO.9928.ZHOV-V001.gml, https://ro.zuid-holland.nl/NL.IM-RO.9928.ZHOV-V011/NL.IMRO.9928.ZHOV-V011.gml, https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V021/NL.IMRO.9928.ZHOV-V021.gml, https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V031/NL.IM-RO.9928.ZHOV-V031.gml, https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V041/NL.IM- RO.9928.ZHOV-V041.gml
BIJLAGE III REGELS OVER ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING
A. Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden
A.1. Schadelijke stoffen, mengsels, materialen en producten als bedoeld in artikel 3.22
Als stoffen, mengsels, materialen en producten schadelijk voor de kwaliteit van het grondwater als bedoeld in artikel 3.22 worden aangewezen:
zeer zorgwekkende stoffen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, onder e, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2007, L 136/30);
Aa. Activiteiten met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater
Aa.1. Verontreinigende stoffen in het grondwater
Dit onderdeel bevat de verontreinigende stoffen die van belang zijn bij het beoordelen van de mate van gevaar van een grondwaterverontreiniging voor de grondwaterkwaliteit en het vaststellen van (sanerende) maatregelen. Deze bijlage is gelijk aan bijlage 2 van het beleidskader grondwaterkwaliteit dat als bijlage D is opgenomen bij het Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027.
Aa.1.1 Waarden voor verontreinigende stoffen in het grondwater
1 De voorkeurswaarde geeft de grens aan waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater. De voorkeurswaarde is gelijk aan de omgevingswaarde, bedoeld in bijlage IV van het Besluit kwaliteit leefomgeving en anders de toetsingswaarde voor het te infiltreren water, bedoeld in bijlage XIX van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Bij het ontbreken van een omgevingswaarde of toetsingswaarde is de standaardwaarde voor grondwater, bedoeld in bijlage XVIIIa van het Besluit kwaliteit leefomgeving leidend. Indien er ook geen standaardwaarde voor grondwater aanwezig is, geldt de signaleringswaarde zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 van het protocol “monitoring en toetsing drinkwaterbronnen KRW”.
2 Het gaat om de opgeloste hoeveelheid, tenzij anders aangegeven.
3 De signaleringsparameter beoordelen grondwatersanering is gelijk aan de signaleringsparameter grondwatersanering zoals opgenomen in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving of indien niet aanwezig de door het RIVM afgeleide Indicatieve Niveaus van Ernstige Verontreiniging (INEV’s).
4 Indien de landelijke of lokale achtergrondconcentratie hoger is dan de voorkeurswaarde mag hiervoor gecorrigeerd worden. Als landelijke achtergrondconcentratie voor ondiep grondwater (< 10 m) kan de streefwaarde voor ondiep grondwater zoals opgenomen in tabel 1 van bijlage 1 van de Circulaire Bodemsanering (Stcrt. 2013, 16675) gebruikt worden.
5 Voor afbraakproducten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt onderscheid gemaakt op basis van humaantoxicologische relevantie. De Europese milieukwaliteitseis voor water van 0,1 μg/l geldt alleen voor humaantoxicologisch relevante afbraakproducten.
6 Deze stoffen maken onderdeel uit van een somparameter. Op de samenstelling van de somparameters zijn de regels krachtens artikel 32, vierde lid, onder i, van het Besluit bodemkwaliteit 2021 van toepassing.
7 De definitie van minerale olie wordt beschreven bij de analysenorm. Als sprake is van verontreiniging met mengsels (bijvoorbeeld benzine of huisbrandolie) dan dient naast het alkaangehalte ook het gehalte aan aromatische en/of polycyclische aromatische koolwaterstoffen te worden bepaald. Met deze somparameter is om praktische redenen volstaan. Nadere toxicologische en chemische differentiatie wordt bestudeerd.
8 THM te bepalen als som van de concentraties van chloroform, broomdichloormethaan, dibroomchloormethaan en bromoform. Als een transportchloring wordt toegepast, is het toegestane maximum 70 μg/l.
9 Als een transportchloring wordt toegepast, is het toegestane maximum 100 μg/l.
10 Deze stof kan worden gevormd uit de precursor DMS (N,N, dimethylsulfamide; metaboliet gewasbeschermingsmiddel tolylfluanide) en het gebruik van ozon tijdens de zuivering. Ozon wordt tijdens de zuivering van grondwater niet toegepast. NDMA wordt in drinkwater alleen gemeten als er aanleiding toe is.
11 Voor PFOS, PFOA en GenX is aangesloten bij de door het RIVM afgeleide risicogrenzen ten behoeve van de vaststelling van interventiewaarden (Memo van RIVM aan IenW, 29 april 2021). Als voorkeurswaarde is voor water bestemd voor menselijke consumptie (in grondwaterbeschermingsgebied) gebruik gemaakt van de in tabel 4.2 van de memo opgenomen Cdw,max en voor grondwaterafhankelijke natuur is de voorkeurswaarde gelijk aan de in tabel 4.2 van de memo opgenomen HC50, direct. De signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering is gelijk aan de in tabel 4.2 van de memo opgenomen MTR.
Aa.1.2. Families en groepen van verontreinigende stoffen in het grondwater
Voor alle groepen of families van verontreinigende stoffen die opgenomen zijn in onderdeel Aa1.2 geldt voor elke individuele stof als voorkeurswaarde 0,1 ug/l tenzij er voor die stof in onderdeel Aa1.1 een voorkeurswaarde is opgenomen.
Aa.2 Methoden bij de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in artikel 3.126.
Aa.2.1 Methode algemene grondwaterkwaliteit
Aa.2.2 Methode krw-oppervlaktewaterlichaam
Aa.2.3 Methode water bestemd voor menselijke consumptie
Aa.2.4 Methode grondwaterafhankelijke natuur
B. Ontgassen van binnenschepen
C. Activiteiten die de natuur betreffen
C.1. Aangewezen soorten behorend bij artikel 3.189, eerste lid
Als soorten genoemd in artikel 3.189, eerste lid, worden aangewezen de volgende soorten:
BIJLAGE IV GEGEVENS EN BESCHEIDEN
A. Aanvullende algemene gegevens en bescheiden voor een aanvraag om een omgevingsvergunning, een maatwerkvoorschrift en een verzoek om een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 3.1, 3.2 en 3.9, derde lid
De gegevens en bescheiden die in aanvulling op de afdelingen 7.1 en 7.2 en paragraaf 7.5.2 van de Omgevingsregeling worden verstrekt voor de aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 3.1, artikel 3.2 en artikel 3.9, derde lid zijn:
B. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift per activiteit
B.1. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor stiltegebiedactiviteiten als bedoeld in artikel 3.15
Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.15, worden de volgende aanvullende gegevens en bescheiden verstrekt:
B.2. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.23
Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.23, worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
B.3. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het saneren van de bodem in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.23
Voor zover het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.32 worden naast de gegevens bedoeld in B.2. van deze bijlage de volgende gegevens verstrekt:
B.4. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor een grondwatersanering als bedoeld in artikel 3.133
Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.133 worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de effecten die met de saneringsaanpak wordt beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van het grondwater die met de grondwatersanering zal worden bereikt, waarbij een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft als bedoeld in artikel 3.131, onder c, wordt weggenomen;
B.5. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het ontgassen van binnenschepen als bedoeld in artikel 3.145
Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.145, worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
B.6. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor activiteiten op of rond gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 3.152
Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.152, worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
B.7. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg als bedoeld in artikel 3.161
Wanneer het gaat om de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 3.7.2, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
B.8. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 3.174
B.9. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij aanvraag maatwerkvoorschrift voor het vellen van houtopstanden als bedoeld in artikel 3.199
In aanvulling op artikel 3.2 worden bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 3.199 de volgende bescheiden en gegevens verstrekt:
C. Algemene gegevens melding of het voldoen aan een andere informatieverplichting als bedoeld in artikel 3.3 en 3.4
De volgende algemene gegevens worden verstrekt:
als de activiteit waarvoor de gegevens worden verstrekt, wordt verricht door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon in het kader van het voeren van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandig beroep: het e-mailadres van degene die de gegevens verstrekt respectievelijk de gemachtigde;
D. Gegevens en bescheiden per activiteit bij een melding of het voldoen aan een andere informatieverplichting
D.1. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een melding voor een milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 3.24
Wanneer het gaat om een melding als bedoeld in artikel 3.24, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
D.2. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieverplichting voor een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in artikel 3.132
Wanneer het gaat om een informatieverplichting als bedoeld in artikel 3.138, worden gegevens verstrekt over:
D.2a. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een melding voor een grondwatersanering als bedoeld in artikel 3.137
Wanneer het gaat om een melding als bedoeld in artikel 3.137, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
D.3. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieverplichting voor een grondwatersanering als bedoeld in artikel 3.138.
Wanneer het gaat om een informatieverplichting als bedoeld in artikel 3.138, worden gegevens verstrekt over:
D.4. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieverplichting voor een grondwatersanering als bedoeld in artikel 3.139.
Wanneer het gaat om een informatieverplichting als bedoeld in artikel 3.139, worden gegevens verstrekt over:
D.4A. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een melding voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 3.174a
D.5. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een melding voor het vellen van houtopstanden als bedoeld in artikel 3.196
Wanneer het gaat om een melding als bedoeld in artikel 3.196, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:
E. Gegevens en bescheiden ongewone voorvallen als bedoeld in de artikelen 3.26, 3.125, 3.154, 3.163, 3.176
De gegevens en bescheiden die aan gedeputeerde staten of anderen worden verstrekt als bedoeld in de artikelen 3.26, 3.125, 3.154, 3.163 en 3.176 zijn:
F. Gegevens en bescheiden bij het verrichten van een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 3.10
BIJLAGE VI NADERE REGELS OVER OMGEVINGSWAARDEN
A. Veiligheid regionale waterkeringen
Omhangbepaling artikel 2 uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen
Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014, dat na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berust op artikel 5.1 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 5.4, tweede lid.
B. Kans op overstroming regionale wateren
B.1 regels als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid
Omhangbepaling nadere voorschriften toepassing normen waterkwantiteit
Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door de:
BIJLAGE VII REGELS OVER TOEDELING SPECIFIEKE TAKEN
A.1. Lijst als bedoeld in artikel 6.3 - provinciale vaarwegen in beheer bij gedeputeerde staten
A.2. Lijst als bedoeld in artikel 6.4 - regionale vaarwegen in beheer bij een ander bestuursorgaan dan gedeputeerde staten
BIJLAGE VIII NADERE INSTRUCTIEREGELS
A.1. Model bord als bedoeld in artikel 7.1, derde lid
A.2. Aanduiding als bedoeld in artikel 7.1, vierde lid
B. Aanduiding grondwaterbeschermingsgebieden
B.1. Model bord als bedoeld in artikel 7.2, vierde lid
B.2. Aanduiding als bedoeld in artikel 7.2, vijfde lid
C.1. Tijdstip als bedoeld in artikel 7.4, tweede lid
D.1. Regels als bedoeld in artikel 7.8 - vaarwegprofielen
Omhangbepaling uitvoeringsregeling vaarwegprofielen
Dit onderdeel van de bijlage wordt gevormd door de Uitvoeringsregeling vaarwegprofielen Zuid-Holland 2015, die na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berust op artikel 6.4 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 7.8.
BIJLAGE IX BEHORENDE BIJ INSTRUCTIEREGELS
A. Richtpunten als bedoeld in artikel 7.43a
Verwijsbepaling beleidskeuze landschap
Voor de inhoud van dit onderdeel wordt verwezen naar de beleidskeuze landschap, bij de Omgevingsvisie Zuid-Holland, initieel vastgesteld met identificatienummer NL.IMRO.9928.DOSx2016x0004358SV-VA01 en daarna diverse malen gewijzigd. De beleidskeuze landschap bevat de richtpunten. Deze richtpunten zijn ingedeeld naar landschapstypen.
Aa. Verblijfsrecreatieparken als bedoeld in artikel 7.45g
Park Giessenburg, gemeente Molenlanden
Park Bilderhof, gemeente Molenlanden
B. Grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 7.46
In de tabellen zijn de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) opgenomen. In de tabellen is een overzicht opgenomen van de namen en de oppervlaktes van de locaties. Van de grote buitenstedelijke bouwlocaties is de geometrische begrenzing indicatief vastgelegd in bijlage II.
B.2. Tabel bedrijventerreinen zachte capaciteit
Tabel 2 Bedrijventerreinen zachte capaciteit
B.3. Tabel bedrijventerreinen harde capaciteit
Tabel 3 Bedrijventerreinen harde capaciteit
B.4. Tabel andere stedelijke ontwikkelingen
Tabel 4 Andere stedelijke ontwikkelingen
C. Ontwikkelingsperspectief centra detailhandel als bedoeld in artikel 7.48, tweede lid, onder a.
Verwijsbepaling ontwikkelingsperspectief centra detailhandel
Voor de inhoud van dit onderdeel wordt verwezen naar de beleidskeuze "Concentratie detailhandel" en naar onderdeel 2.9 van de meeste recent vastgestelde versie van het Programma ruimte. De beleidskeuze en het Programma ruimte zijn onderdeel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, initieel vastgesteld met identificatienummer NL.IMRO.9928.DOSx2016x0004358SV-VA01 en daarna diverse malen gewijzigd.
D. Wezenlijke kenmerken en waarden natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 7.60
Verwijsbepaling wezenlijke kenmerken en waarden natuurnetwerk Nederland
De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland worden in een daarvoor door gedeputeerde staten vastgesteld natuurbeheerplan omschreven.
E. Kernkwaliteiten werelderfgoed als bedoeld in artikel 7.65
In deze bijlage zijn de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 7.65, beschreven van de werelderfgoederen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Neder-Germaanse Limes.
Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is onderdeel van het UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies en strekt zich uit over de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Het is een oude verdedigingslinie, zodanig ontworpen en aangelegd dat water gebruikt kon worden als afweermiddel bij vijandelijke invallen. Vanaf 1815 werd deze verdedigingslinie ingericht met de stad Utrecht als centraal punt. De 85 kilometer lange Nieuwe Hollandse Waterlinie strekte zich uit van de voormalige Zuiderzee (IJsselmeer) bij Muiden, via de Vecht en de belangrijke garnizoenstad Utrecht, naar Vreeswijk en vandaar naar de Diefdijk, via Asperen naar Gorinchem en de Biesbosch. Deze verdedigingslinie functioneerde van 1815 tot 1963 en bestaat uit de volgende samenhangende onderdelen en kernkwaliteiten : inundatiegebieden en verdedigingswerken (forten, batterijen, lunetten, kazematten en groepsschuilplaatsen) in samenhang met hun omgeving, voormalige schootsvelden en verboden kringen rondom de forten, diverse waterwerken (zoals sluizen en dijken, in het bijzonder de Diefdijk) en overige elementen als beschutte wegen, loopgraven en tankgrachten. Slechts een klein deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt binnen Zuid-Holland, te weten : de historische vestingstructuur van de vesting Gorinchem, enkele liniedijken zoals de Dalemsedijk, de Merwededijk, de Waaldijk en de Zuidlingedijk met aan die liniedijken een aantal kleinere verdedigingswerken waaronder de Dalemse sluis. De overige delen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie liggen buiten de provincie Zuid-Holland. De Zuid-Hollandse delen die behoren tot de Oude Hollandse Waterlinie hebben geen UNESCO Werelderfgoed status.
Richtsnoer voor nieuwe activiteiten:
Kernkwaliteiten Neder-Germaanse Limes
Neder-Germaanse Limes is de locatie bekend als de vroegere Romeinse rijksgrens, die van Katwijk aan Zee naar Remagen in Duitsland loopt. In Nederland betreft dit het grondgebied van de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland, waarvan de geometrische begrenzing bij ministeriële regeling is vastgelegd. In Duitsland loopt de vroegere Romeinse rijksgrens door de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts.
Kernkwaliteiten van de Neder-Germaanse Limes zijn:
Richtsnoer voor nieuwe activiteiten:
ontwikkelingen dragen bij aan de instandhouding van de uitzonderlijke universele kernkwaliteiten van het werelderfgoed. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als ze de ‘kernkwaliteiten’ behouden of versterken. Het behoud van deze kernkwaliteiten wordt mede gewaarborgd door de regels voor archeologische bescherming die aan de werelderfgoederen zijn gekoppeld.
BIJLAGE X BEHORENDE BIJ PROCEDURES
A. Nadere regels voortgangsrapportage uitvoering waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 10.1, tweede lid
B. Nadere regels verstrekken gegevens wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 10.4, derde lid
C. Gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 10.7
BIJLAGE XI BEHORENDE BIJ HANDHAVING EN UITVOERING
BIJLAGE XI BEHORENDE BIJ HANDHAVING EN UITVOERING
De bekendmaking van de pdf’s is beschikbaar in een IMRO dataset (NL.IMRO.9928.ZHOV-V001) op grond van Artikel 11.1, eerste lid van het Besluit elektronische publicaties via TAM-IMRO. De authentieke bronbestanden zijn beschikbaar via https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V001/. De pdf’s zijn ook raadpleegbaar op https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/ZHOV. De pdf’s zijn daar tevens te downloaden.
A. Kwaliteitscriteria als bedoeld in artikel 12.4, eerste lid
De onderdelen A (Algemeen) en C (Procescriteria, inhoudelijke criteria en prioriteiten) uit:
en (onderdeel B (Criteria voor kritieke massa)):
BIJLAGE XII BEHORENDE BIJ MONITORING EN INFORMATIE
A. Nadere regels veiligheid regionale waterkeringen
A.1. Regels als bedoeld in artikel 13.1, eerste lid en artikel 13.2 - methode en frequentie monitoring en verslaglegging veiligheid regionale waterkeringen
Omhangbepaling artikel 3 uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen
Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014, dat na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berust op artikel 9.1 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 13.1, eerste lid en artikel 13.2
Omhangbepaling voorschriften voor het toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen
Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door:
Omhangbepaling maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen
Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door het:
Overgangsrecht uitvoeringsprogramma regionale waterkeringen
Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014 blijft van toepassing tot afronding van het uitvoeringsprogramma in 2024.
B. Nadere regels kans op overstroming regionale wateren
B.1. Regels als bedoeld in artikel 13.3, eerste lid en artikel 13.4, eerste lid - methode en frequentie monitoring en verslaglegging kans op overstroming regionale wateren