Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aa en Hunze

Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Aa en Hunze 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAa en Hunze
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Aa en Hunze 2023
CiteertitelBeleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Aa en Hunze 2023
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet
  4. artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet
  5. artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  6. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  7. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  8. artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht
  9. Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Aa en Hunze 2020
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-11-2023nieuwe regeling

07-11-2023

gmb-2023-487431

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Aa en Hunze 2023

De burgemeester van de gemeente Aa en Hunze,

 

Besluit;

 

gelet op de artikelen:

 

Artikel 125 lid 3 jo. 172 lid 1, 2 en 3 van de Gemeentewet

 

Artikel 1:3 lid 4 jo. 4:81 lid 1, 4:83 en 5:31 Algemene wet Bestuursrecht

 

Artikel 2:59 en 2:59a jo. 6:1 Algemene plaatselijke verordening gemeente Aa en Hunze 2020

 

Overwegende dat:

 

het gewenst is om beleid vast te stellen over de uitleg van de artikelen 2:59 en 2:59a van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Aa en Hunze 2020;

 

Vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Aa en Hunze 2023

 

Inleiding

Op grond van artikel 2:59 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Aa en Hunze 2020 (hierna: APV) heeft de burgemeester de bevoegdheid om maatregelen te treffen in het geval van gevaarlijke of hinderlijke honden. Artikel 2:59 APV bepaalt dat de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod kan opleggen.

 

Artikel 2:59a van de APV voorziet in het opleggen van maatregelen door de burgemeester, aan de houder of eigenaar van een hond die als gevaarlijk is aangemerkt, op eigen terrein.

 

In de gemeente Aa en Hunze hebben meerdere malen bijtincidenten met honden plaatsgevonden. Deze incidenten hebben invloed op de leefbaarheid en veiligheid(sgevoelens) in een wijk, straat en/of buurt en kunnen zorgen voor maatschappelijke onrust. Om de veiligheid van de inwoners te kunnen waarborgen en om in alle gevallen snel te kunnen handelen, zijn deze beleidsregels vastgesteld. In de beleidsregels worden de bepalingen van artikel 2:59 en 2:59a APV nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 1 Begrippen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Melder -

persoon die een melding heeft gedaan van een mogelijk gevaarlijke of hinderlijke hond en/ of (bijt)incident door een hond.

Aanlijngebod -

de eigenaar van de hond wordt verplicht om de hond aan te lijnen met een deugdelijke lijn die niet langer is dan 1,50 meter gemeten vanaf de hand tot aan de halsband.

Muilkorfgebod –

de eigenaar van de hond wordt verplicht om de hond te muilkorven met een muilkorf, als omschreven in het derde lid van artikel 2.59 APV

Hinderlijke hond-

de hond als bedoeld in artikel 3.2 derde lid.

Gevaarlijke hond-

de hond als bedoeld in artikel 3.2 eerste of tweede lid.

Bijtincident –

de situatie waarbij een hond door te bijten schade en of letsel heeft veroorzaakt.

Hoofdstuk 2 Onderzoek

Artikel 2.1 Melding of aangifte

  • 1.

    Een onderzoek naar een mogelijk gevaarlijke of hinderlijke hond en/of een (bijt)incident door een hond vangt niet eerder aan dan wanneer er een melding is gedaan van een (bijt)incident.

  • 2.

    Iedere melding over een mogelijk gevaarlijke of hinderlijke hond wordt geregistreerd.

Artikel 2.2 Horen

  • 1.

    De melder wordt benaderd voor een gesprek.

  • 2.

    Tijdens het gesprek krijgt de melder de gelegenheid om een feitelijk verslag te doen van het (bijt)incident.

  • 3.

    De melder wordt verzocht om beeldmateriaal van de schade die het directe gevolg is van het (bijt)incident te overleggen.

  • 4.

    Indien voor de behandeling van het letsel, al dan niet spoedeisende, medische hulp vereist was, kan gevraagd worden om een bewijs hiervan te overleggen.

  • 5.

    Van het gesprek met de melder wordt een rapport opgemaakt, waarin minstens de onderstaande gegevens worden opgenomen:

    • a.

      de naam en het adres van de melder;

    • b.

      het feitelijk verslag uit het tweede lid op schrift gesteld;

    • c.

      het beeldmateriaal uit het derde lid;

    • d.

      een omschrijving van de aard en omvang van de schade of letsel;

    • e.

      voor zover de melder op de hoogte is: het ras, het chipnummer en de naam van de hond die bij het mogelijk (bijt)incident betrokken is;

    • f.

      voor zover van toepassing het ras, chipnummer, kopie van het hondenpaspoort en de roepnaam van de gebeten hond;

    • g.

      het overige dat de melder, ter onderbouwing van zijn verslag, wenst toe te voegen.

Artikel 2.3 Wederhoor

  • 1.

    De eigenaar of de houder van de hond waarover een melding of aangifte is gedaan, wordt benaderd voor een huisbezoek.

  • 2.

    Tijdens het huisbezoek wordt hem de gelegenheid gegeven om een feitelijk verslag te doen van het incident.

  • 3.

    Van het huisbezoek wordt een rapport opgemaakt, waarin wordt opgenomen:

    • a.

      De naam en het adres van de eigenaar/houder van de hond;

    • b.

      Het feitelijk verslag uit het tweede lid wordt op schrift gesteld;

    • c.

      Het ras, een beschrijving, het chipnummer en de naam van de hond die gebeten heeft;

    • d.

      Het overige dat de eigenaar of houder, ter onderbouwing van zijn verslag, wenst toe te voegen.

Artikel 2.4 Geen wederhoor mogelijk

Indien wederhoor niet mogelijk is, doordat de eigenaar of de houder van de hond die gebeten heeft niet bekend is, eindigt het onderzoek. De melder wordt hierover geïnformeerd. Het rapport uit artikel 2.2 vijfde lid kan als ondersteunend bewijs dienen bij een ander bijtincident, indien in voldoende mate kan worden vastgesteld dat het incident dezelfde hond betreft.

Artikel 2.5 Getuigen

Getuigen worden uitsluitend gehoord als dat naar het oordeel van de burgemeester noodzakelijk is.

Hoofdstuk 3. Beoordeling

Artikel 3.1 Letselschade, schade aan een dier of andere materiele schade

  • 1.

    Indien er sprake is van letselschade of schade aan een mens of een ander dier die het directe gevolg is van een bijtincident, wordt aan de hand van de schadetabel in het vierde lid beoordeeld of er sprake is van ernstige schade of geringe schade.

  • 2.

    Al dan niet in afwijking van het eerste lid is letselschade of schade aan een mens of een dier met de dood of invaliditeit tot gevolg altijd ernstige schade.

  • 3.

    Schade die het gevolg is van een bijtincident, niet zijnde letselschade of schade aan een ander dier, wordt niet tot ernstige schade gerekend.

  • 4.

    Schadetabel:

    Omschrijving van de schade

    Kwalificatie van de schade

    1.

    Diepe verwonding met spierschade, weefselverlies, schade aan bloedvaten, zenuwen en botten.

    Ernstige schade

    2.

    Diepe verwonding met spierschade, weefselverlies, schade aan bloedvaten of zenuwen.

    3.

    Diepe verwonding met spierschade of weefselverlies.

    4.

    Diepe verwonding met spierschade.

    5.

    Beet met tandafdrukken door de huid heen.

    6.

    Oppervlakkige verwonding zonder spierschade.

    Geringe schade

    7.

    Beet met tandafdrukken.

    8.

    Beet waarvan een afdruk of blauwe plek zichtbaar is.

    9.

    Beet zonder afdrukken, zonder blauwe plek of zonder schade.

    Geen schade

Artikel 3.2 Gevaarlijk of hinderlijk

  • 1.

    Een hond wordt gevaarlijk geacht indien deze heeft gebeten met ernstige schade, als bedoeld in het vorig artikel, tot direct gevolg.

  • 2.

    Een hond die bij meerdere bijtincidenten, binnen drie jaren, letselschade of schade aan een dier heeft veroorzaakt, wordt eveneens gevaarlijk geacht, ongeacht de soort of de omvang van de schade.

  • 3.

    Een hond wordt hinderlijk geacht indien deze heeft gebeten met geringe schade tot direct gevolg of in een situatie als bedoeld in artikel 3.1 derde lid.

  • 4.

    Tijdens het huisbezoek beoordeelt de politie (de hondengeleider) de hond en maakt hiervan een bestuurlijke rapportage op. In haar rapportage neemt de politie een advies op en dat advies wordt naar de burgemeester gestuurd.

Artikel 3.3 Gedragstest

In opdracht en op kosten van de eigenaar of de houder van de hond kan bij de hond een gedragstest worden afgenomen.

Hoofdstuk 4 Maatregelen

Artikel 4.1 Hinderlijke hond

  • 1.

    Wanneer de burgemeester een hond op grond van artikel 2:59 APV jo. artikel 3.2 lid 3 van deze beleidsregels hinderlijk aanmerkt,

    • -

      stuurt de burgemeester een waarschuwingsbrief of

    • -

      legt een aanlijngebod, of

    • -

      een aanlijn en muilkorfgebod op

  • 2.

    Indien een hond die als hinderlijk is aangemerkt nog niet is voorzien van een microchip als bedoeld in artikel 2:59.lid 4 APV, dient de hond binnen zes weken alsnog van een chip te worden voorzien.

Artikel 4.2 Gevaarlijke hond

  • 1.

    Wanneer de burgemeester een hond op grond van artikel 2:59 APV juncto artikel 3.2 van deze beleidsregels als gevaarlijke hond aanmerkt, legt de burgemeester een aanlijn- en muilkorfgebod op die zowel binnen de bebouwde kom als buitende bebouwde kom geldt. De burgemeester kan ook het aanlijn- en muilkorfgebod op eigen terrein opleggen.

  • 2.

    De burgemeester kan een preventieve last onder dwangsom opleggen zoals bedoeld in artikel 5:7 Awb, wanneer het gevaar voor een overtreding van het gebod bedoeld in het eerste lid, duidelijk dreigt en de overtreding zich met een “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” zal voordoen. De hoogte van de dwangsom bedraagt €1000 per overtreding van het gebod met een maximum van €2500.

  • 3.

    Indien een hond die als gevaarlijk is aangemerkt nog niet is voorzien van een microchip als bedoeld in artikel 2:59, lid 4 APV, bepaalt de burgemeester dat de hond binnen zes weken alsnog van een chip voorzien wordt.

4.3 Voornemen en zienswijze

De burgemeester stelt een voornemen tot een aanlijn- en of muilkorfgebod op en stuurt deze aangetekend aan de eigenaar of houder van de hond. Deze krijgt tien werkdagen de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 5.1 Niet naleven geboden

  • 1.

    De burgemeester legt bij overtreding van het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod als bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 aan de eigenaar of houder van de hond een last onder dwangsom op om herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 2.

    Wanneer het aanlijn- en/of muilkorfgebod als bedoeld in artikelen 4.1 en 4.2 van dit beleid niet wordt nageleefd en de opgelegde last onder dwangsom als bedoeld in het eerste lid is verbeurd, kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen. De bestuursdwang houdt in dat de hond in beslag wordt genomen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen in afwijking van het eerste en tweede lid, kan de burgemeester toepassing geven aan artikel 5:29 jo 5:31 Awb en overgaan tot toepassing van spoedbestuursdwang bestaande uit onmiddellijke inbeslagname van de hond.

Artikel 5.3 Afstand doen

Wanneer een hond als gevaarlijk is aangemerkt en de eigenaar of houder handelt in strijd met het aanlijn- en of muilkorfgebod en de hond een nieuw ernstig bijtincident veroorzaakt wordt de eigenaar/houder van een hond verzocht om vrijwillig afstand te doen van zijn hond.

Artikel 5.4 Inbeslagname

De burgemeester kan besluiten tot onvrijwillige inbeslagname van een hond op grond van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, wanneer:

  • a.

    De in het eerste lid genoemde situatie zich heeft voorgedaan en de houder hierop niet vrijwillig afstand doet van zijn hond en de burgemeester vreest dat de kans op bijtrecidive aanwezig is, of

  • b.

    Er zeer ernstige vrees voor het ontstaan van een (zeer ernstig) bijtincident is,

5.5 Gevaar voor de openbare orde

Daarnaast kan in uitzonderlijke gevallen artikel 172, lid 2 van de Gemeentewet toegepast worden. Bij een ernstig bijtincident, waarbij de openbare orde wordt verstoord, dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat, is de burgemeester bevoegd om ter afwending van het gevaar, de hond voor korte periode in beslag te nemen. De hond wordt voor enige tijd elders op een veilige (geheime) plaats ondergebracht.

5.6 Risico assessment na onvrijwillige inbeslagname

  • 1.

    Indien een hond onvrijwillig in beslag is genomen, wordt de hond, op kosten van de eigenaar/houder vervoerd, gehuisvest en medisch gecontroleerd. Vervolgens wordt de hond, na een afkoelings- of acclimatiseringsperiode van twee weken op last van de burgemeester aan een risico-assessmenttest onderworpen.

  • 2.

    indien uit het risico assessment blijkt dat de hond, eventueel onder te stellen (resocialisatie)voorwaarden, kan worden teruggeplaatst bij de houden of eigenaar, plaatst de burgemeester de hond terug.

  • 3.

    Indien uit het risico assessment blijkt dat het gedrag van de hond wel te corrigeren is, maar het risico op recidive bij het terugplaatsen bij de eigenaar/houder hoog is, dan wordt besloten om de hond bij een door de burgemeester te bepalen, betrouwbare nieuwe eigenaar/houder te plaatsen.

  • 4.

    Als herplaatsing als bedoeld in het derde lid binnen een jaar volgens de gedragstest niet mogelijk is of in de praktijk niet mogelijk is gebleken, laat de burgemeester de hond euthanaseren. Euthanaseren wordt uitsluitend gedaan door een daartoe bevoegde dierenarts.

  • 5.

    De in deze beleidsregels aangegeven kosten van vervoer, verblijf, de testen en eventueel de kosten voor het laten uitvoeren van euthanasie komen volledig voor rekening van de eigenaar/houder van de hond.

Hoofdstuk 6 Opheffen maatregelen en uitzonderingen

Artikel 6.1 Opheffen het aanlijn- en muilkorfgebod

Het aanlijn- en muilkorfgebod wordt opgeheven in het geval de eigenaar/houder van de hond een rapport van een onafhankelijke gedragsdeskundige, zoals bedoeld in artikel 3.3 van deze beleidsregels, overlegt waarin vermeldt wordt dat de hond niet meer bijtgevaarlijk is. Dit kan niet eerder dan 1 jaar na het opleggen aanlijn- en muilkorfgebod.

Artikel 6.2 Uitzonderingen

Wanneer toepassing van deze beleidsregel (gelet op het te beschermen belang) leidt tot onevenredige gevolgen voor belanghebbende(n) kan de burgemeester afwijken van hetgeen in deze beleidsregel is bepaald.

Artikel 7 Slotbepaling

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Aa en Hunze 2023”.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Aa en Hunze op 7 november 2023.

A. W. Hiemstra

Toelichting

Algemeen

 

De artikelen 2.59 en 2.59a scheppen voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden, de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven of kort aan te lijnen.

 

Deze beleidsregel is bedoeld om de wijze van afhandeling van meldingen van bijtincidenten en meldingen over mogelijk hinderlijke of gevaarlijke honden vast te leggen.

Het gaat hierbij om de bestuursrechtelijke aanpak van gevaarlijke of hinderlijke honden. Voorbeelden van bestuursrechtelijke instrumenten zijn de muilkorfplicht en kortaanlijngeboden. De burgemeester is bevoegd om deze instrumenten toe te passen als hij een hond gevaarlijk of hinderlijk acht.

Ernstige bijtincidenten worden over het algemeen door de politie opgepakt via de strafrechtelijke aanpak. Deze vallen buiten deze beleidsregel. Hieronder wel enige toelichting op de bevoegdheid van de politie.

 

Omdat ieder bijtincident anders verloopt, is de afhandeling maatwerk. Er kan dus afhankelijk van de situatie te allen tijde worden afgeweken van deze beleidsregel.

 

Artikel 2.1

Elke melding van een mogelijk gevaarlijke of hinderlijke hond wordt geregistreerd. De meldingen kunnen in het kader van de ‘Wet open overheid’ openbaar worden gemaakt. Dit met bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen die in de melding worden genoemd. Persoonsgegevens worden te allen tijde onleesbaar gemaakt.

 

Artikel 2.2

Het overleggen van bewijsmiddelen wordt alleen gebruikt voor het bestuursrechtelijke onderzoek naar de hond.

Een eventuele schadevergoedingsprocedure staat hier helemaal los van.

 

Artikel 2.4

Alleen wanneer wederhoor onmogelijk is, doordat de eigenaar of houder onbekend is, eindigt het onderzoek. Indien de eigenaar of houder geen medewerking verleent aan wederhoor, wordt het bijtincident alsnog beoordeeld en geregistreerd

 

Voor zover het mogelijk is, wordt de hond, die betrokken is bij het incident, beoordeeld door de hondengeleider van de politie. Na het bezoek maakt de hondengeleider een bestuurlijke rapportage op. Daarin geeft de hondengeleider zijn bevindingen weer en geeft advies over te nemen maatregelen. Het advies van de hondengeleider wordt door de burgemeester meegenomen in zijn besluit.

 

Artikel 3.2

Afhankelijk van de melding of de ernst van het incident wordt een passende actie of maatregel bij het eerste incident bepaald. De burgemeester heeft bij het nemen van beslissingen een zekere mate van beleidsvrijheid. Daarbij kan hij alle omstandigheden van de situatie meewegen.

Het gedrag/houding van de eigenaar/ houder van de hond kan daardoor invloed hebben op de te nemen maatregelen. Bijvoorbeeld als die gedragsproblemen van de hond ontkent of bij voorbaat aangeeft dat hij zich niet gaat houden aan de maatregelen.

 

Artikel 3.3

Indien gewenst, bijvoorbeeld bij een verschil van mening over het gevaar van de hond tussen de eigenaar en de gemeente, kan de eigenaar/houder van de hond een gedragstest laten uitvoeren naar het gedrag van de hond. De gedragstest wordt uitgevoerd door een gedragskeurmeester benoemd door de Raad van beheer op Kynologisch Gebied.

Een gedragstest is een beperkt onderzoek waarbij de betreffende hond in de thuissituatie op verschillende onderdelen wordt getest op afwijkend gedrag en waarbij een inschatting wordt gemaakt van het recidivegevaar.

 

Hoofdstuk 4 Maatregelen

Een waarschuwing blijft drie jaar gelden.

 

De eigenaar of houder van de hond ontvangt van de burgemeester eerst een voornemen tot het opleggen van een aanlijn- of muilkorfgebod, waarin de aanleiding wordt beschreven en de voorgenomen maatregelen zijn opgenomen. De houder of eigenaar van de hond krijgt de gelegenheid om binnen tien dagen, behoudens spoed, zijn zienswijze kenbaar te maken. Deze zienswijze wordt betrokken bij het uiteindelijke besluit tot het al dan niet opleggen van een maatregel. De zienswijze van de eigenaar of houder kan leiden tot een wijziging van het voorgenomen besluit of het voorgenomen besluit blijft ongewijzigd.

 

De houder van de betrokken hond is verplicht zijn hond te laten chippen voor zover dat niet eerder is gebeurd. Op grond van artikel 3.30 van het Besluit Houders van Dieren geldt voor alle honden geboren na 1 april 2013, de verplichting om gechipt te zijn. Als dit niet is gebeurd, dient de hond te worden gechipt als hij wordt aangewezen als gevaarlijke of hinderlijke hond, ook als de hond geboren is voor 1 april 2013.

 

Het besluit en de op te leggen maatregel, met inbegrip van de plicht om de hond te laten chippen, worden bekend gemaakt door het toesturen van het besluit aan de houder of eigenaar, en door het persoonlijk uitreiken van het besluit aan de eigenaar of houder door een handhaver. Vanaf dat moment dient de hond kort aangelijnd te zijn of een muilkorf te dragen.

 

Een besluit tot het opleggen van een aanlijn- of muilkorfgebod of een aanlijn- en muilkorfgebod is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en staat open voor bezwaar en beroep.

 

Hoofdstuk 5 Handhaving

Overtreding muilkorf- of kort aanlijngebod

Als het besluit door de eigenaar of houder wordt genegeerd, kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door middel van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom

 

Het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang is gericht op herstel door het ongedaan maken, beëindigen en voorkomen van de overtreding. Bij het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang wordt de overtreder een termijn gegeven om aan de last te voldoen. Indien niet aan de last onder dwangsom wordt voldaan, verbeurt de eigenaar of houder een geldbedrag (de dwangsom) per overtreding. Indien niet aan de last onder dwangsom wordt voldaan, wordt bestuursdwang toegepast en wordt de hond in beslag genomen. De overtreding wordt daarmee beëindigd en herhaling wordt voorkomen.

 

Ook hier gaat het om besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep openstaat.

 

Toepassen bestuursdwang en in beslagname bij herhaaldelijk overtreden muilkorfplicht

Bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt een korte termijn gegeven waarbinnen de overtreder de hond kort moet aanlijnen, muilkorven of beide. Indien niet aan de last wordt voldaan, zal de hond in beslag worden genomen. In zeer spoedeisende gevallen kan ook direct bestuursdwang worden toegepast. Spoedeisende bestuursdwang kan bijvoorbeeld worden toegepast indien inbeslagname van de hond noodzakelijk is, omdat de hond als gevaarlijk wordt beschouwd.

 

Daarnaast kan in uitzonderlijke gevallen artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet toegepast worden. Bij een ernstig bijtincident waarbij de openbare orde wordt verstoord dan wel ernstige vrees bestaat voor het ontstaan daarvan, is de burgemeester bevoegd om, ter afwending van het gevaar, de hond in beslag te nemen. Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt als sprake is van een concreet en actueel gevaar voor de openbare orde. Met deze bevoegdheid van de burgemeester wordt terughoudend omgegaan. Wanneer de burgemeester toch gebruik maakt van deze bevoegdheid wordt de hond voor een korte tijd inbeslaggenomen. Er moet een einddatum zijn en een plan van aanpak.

 

Meer informatie over de aanpak van gevaarlijke honden via de Gemeentewet is te vinden in twee artikelen uit de Gemeentestem: Over honden en brokken: de publiekrechtelijke aanpak van bijtincidenten deel I en II, Gst. 2017/79 en 89. In het eerste deel wordt het standpunt ingenomen dat de lichte bevelsbevoegdheid van de burgemeester van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet niet de bevoegdheid geeft om de hond te laten inslapen. Ten eerste omdat als een hond in beslag is genomen, deze doorgaans in een opslagplaats buiten de gemeente vertoeft (en zich dus buiten het eigen gemeentelijke domein bevindt). Ten tweede omdat de lichte bevelsbevoegdheid bedoeld is voor lichte gevallen en het laten inslapen van een hond niet als zodanig kan worden bestempeld.

 

Artikel 5.5

Na inbeslagname wordt de hond overgebracht naar een opvanglocatie. Tijdens de opslag in de opvanglocatie geeft de burgemeester opdracht een risico-assessment te laten uitvoeren op kosten van de eigenaar of houder. Zie voor meer informatie over het risico assessment artikel 5.6 en de toelichting daarop.

 

Als de hond in beslag is genomen op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet wordt ook een risico assessment afgenomen. Het risico assessment is in dit geval voor rekening van de gemeente.

Afhankelijk van de uitslag kan de hond terug naar de eigenaar of houder of wordt de hond aangeboden aan een dierenasiel voor resocialisatie en herplaatsing. Tegen de inbeslagname, een feitelijke handeling, staat geen bezwaar en beroep open, maar tegen de vervolgbesluiten wel. Overigens kan bij herplaatsen tegen de zin van de oorspronkelijke eigenaar – die dan niet vrijwillig afstand doet – het eigenaarschap bij deze eigenaar blijven. De herplaatste hond komt dan bij een houder.

 

artikel 5.6

Risico-assessment

Een risico-assessment is een uitgebreid onderzoek naar het gedrag van de hond en het recidivegevaar en kan alleen in opdracht van de overheid, zoals het openbaar ministerie of burgemeester en doorgaans bij ernstige tot zeer ernstige bijtincidenten door het Risk-assessmentteam van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht worden uitgevoerd. De hond wordt daarbij twee weken ondergebracht bij een opslaghouder en daarna getest. Dit risico-assessment wordt ingezet als een hond na een bijtincident in beslag is genomen. Een risico-assessment geeft een inschatting van de risico’s van de hond voor de maatschappij, in de huidige situatie bij de desbetreffende huidige eigenaar. Hierbij staan de veiligheid van de maatschappij en het welzijn van de hond voorop. Een risico-assessment wordt opgesteld aan de hand van een groot aantal informatiebronnen zoals:

 

  • het proces-verbaal met onder andere informatie over het bijtincident, de rol van de eigenaar of houder en de leefomstandigheden van de hond;

  • schaderapporten;

  • gezondheidsverklaring van een dierenarts;

  • ingevulde vragenlijsten van vaste verzorgers in de tijdelijke opvang;

  • een gedragstest, bestaande uit 19 onderdelen, voor extra informatie over gedragsreacties in verschillende nagebootste maatschappelijke contexten.