Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mook en Middelaar

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMook en Middelaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2023
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  2. § 6.4 van de Wet werk en bijstand
  3. § 6.5 van de Wet werk en bijstand
  4. hoofdstuk II van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  5. hoofdstuk II van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  6. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
  7. titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-2023Nieuwe regeling

07-11-2023

gmb-2023-487068

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

 

Gelet op artikelen 54, paragraaf 6.4 en 6.5 van de Participatiewet;

Gelet op hoofdstuk II, paragraaf 5 van de IOAW;

Gelet op hoofdstuk II, paragraaf 5 van de IOAZ;

Gelet op titel 4.3 en titel 4.4 van de Awb.

 

Besluit:

 

vast te stellen de volgende beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2023.

 

Hoofdstuk 1: Algemeen

Deze beleidsregels gaan over wat de gemeente kan doen als de inwoner te veel uitkering heeft ontvangen of een uitkering heeft ontvangen waar hij geen recht op had. Ook gaan deze beleidsregels over wat de gemeente kan doen als de inwoner zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt.

Hoe en wanneer de gemeente een uitkering kan terugvorderen, leggen we in deze beleidsregels uit. De regels gaan ook over mogelijkheden om af te zien van terugvordering en over de in incasso van vorderingen. Het zijn regels op hoofdlijnen. Deze beleidsregels vullen de hoofdregels over terug- en invordering uit de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet en de IOAW en IOAZ aan. Die regels vormen de wettelijke basis voor terugvordering en incasso.

Een aantal bepalingen uit deze beleidsregels is ook van toepassing op terugvordering omdat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven aan de gemeente. Daaronder verstaan we ook: het geven van onjuiste informatie, te laat geven van informatie of het niet geven van informatie. In zulke gevallen is terugvordering verplicht.

Artikel 1.2 Begrippen

In deze beleidsregels maken we zo weinig mogelijk gebruik van vaktaal, maar soms kan dat niet anders, omdat er geen geschikt alternatief is. Dan gebruiken we begrippen die ook in de Participatiewet of in een andere regeling staan. Die begrippen hebben in deze beleidsregels dezelfde betekenis als in die wet of regeling. Andere begrippen die we in deze beleidsregels gebruiken zijn:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, die de gemeente moet inhouden;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

  • d.

    Financiële ruimte: geld en bezittingen die de inwoner kan inzetten voor betaling van schulden;

  • e.

    Fraudevordering: vordering in verband met een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering. Deze uitkering is het gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

  • f.

    Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

  • g.

    Herziening: het achteraf wijzigen van een besluit om een uitkering toe te kennen;

  • h.

    Incasso: de invordering;

  • i.

    Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 1 lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c lid 2 en 3 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • j.

    Intrekking: het achteraf intrekken van een besluit om een uitkering toe te kennen;

  • k.

    Invordering: de wijze van inning van het teruggevorderde bedrag aan uitkering;

  • l.

    Inwoner: de persoon van wie een uitkering wordt teruggevorderd;

  • m.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • n.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • o.

    LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

  • p.

    Terugvordering: de vaststelling van het bedrag aan uitkering waar de inwoner geen recht (meer) op heeft;

  • q.

    Uitkering: de verleende bijstand op grond van de Participatiewet, of de verstrekte uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • r.

    Verkeerde informatie: het niet geven van de informatie genoemd in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13 lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c lid 2 en 3 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Hoofdstuk 2: Terugvordering

Stap één in het proces om uitkering terug te vorderen, is het nemen van een terugvorderingsbesluit. In dat besluit staat tot welk bedrag de uitkering of lening wordt teruggevorderd. Daarin staat ook wat de reden is van de terugvordering en op welke wettelijke grond dat is gebaseerd. De volgende stap is het nemen van een incassobesluit. Dit is een besluit over de manier waarop de vordering terugbetaald moet worden. Dat komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op fraudevorderingen.

Artikel 2.1: Wanneer vordert de gemeente een uitkering terug?

De wetgever heeft bepaald dat de gemeente in sommige gevallen een uitkering kan terugvorderen en in andere gevallen een uitkering moet terugvorderen als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Als het om bijstand gaat, staan die voorwaarden in artikel 58 en 59 van de Participatiewet. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 25 en 26 van de IOAW en de IOAZ.

De gemeente is verplicht een uitkering terug te vorderen, als de inwoner een te hoog bedrag of deze uitkering ten onrechte heeft gekregen. Dat heeft de wetgever zo bepaald. Het gaat dan om situaties waarin de inwoner verkeerde informatie, geen informatie of te laat informatie heeft gegeven. In de andere gevallen die de wetgever noemt, mag de gemeente terugvorderen, maar hoeft dat niet. Het is in die gevallen een bevoegdheid die de gemeente op de volgende manier invult: in alle gevallen dat de wetgever zegt dat een uitkering kan worden teruggevorderd, vordert de gemeente de uitkering ook terug.

 

Om te kunnen terugvorderen en de vordering te incasseren, maakt de gemeente gebruik van bevoegdheden die nodig zijn om een uitkering terug of in te vorderen. De gemeente:

  • a.

    Trekt de uitkering in of herziet de uitkering, als dat nodig is om die uitkering terug te vorderen;

  • b.

    Verrekent de vordering met een uitkering van de gemeente of met een andere vordering die de inwoner op de gemeente heeft; en

  • c.

    Verhoogt de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, die de gemeente moet inhouden als het om een uitkering gaat (dit heet bruteren);

  • d.

    Gebruikt voor beslaglegging op inkomen een dwangbevel dat, waar dat mogelijk is, per post wordt verstuurd. Dit heet een vereenvoudigd derdenbeslag;

  • e.

    Berekent wettelijke rente over de vordering als de inwoner niet op tijd betaalt;

  • f.

    Brengt de kosten van het versturen van een aanmaning, dwangbevel en het leggen van beslag in rekening bij de inwoner; en

  • g.

    Verhaalt de vordering op bezittingen van de inwoner die gedekt zijn door pand- en hypotheekrechten ten gunste van de gemeente. De gemeente mag deze bezittingen dan verkopen om de vordering te kunnen incasseren.

De gemeente vordert een deel van de uitkering terug als een inwoner te veel of ten onrechte uitkering heeft ontvangen vanwege het doorgeven van verkeerde of te late informatie. De gemeente vordert dan alleen het bedrag terug dat de inwoner te veel of ten onrechte aan uitkering zou hebben gekregen als hij op tijd en/of de juiste informatie had gegeven. Gaat het om een terugvordering omdat de inwoner verkeerde of te late informatie heeft gegeven over zijn vermogen? Dan vordert de gemeente alleen het bedrag terug wanneer de vermogensgrens uit de participatiewet is overschreden.

Wanneer een uitkering ten onrechte is betaald of er een te hoog bedrag is betaald, mag de gemeente de uitkering opschorten, herzien of intrekken. Dit staat vermeld in artikel 54 van de Participatiewet of in artikel 17 van de IOAW of IOAZ. Is er sprake van een intrekking omdat de inwoner te veel vermogen heeft, dan wordt het bedrag teruggevorderd waarmee de vermogensgrens is overschreden.

Artikel 2.2: Uitzonderingen

Het uitgangspunt is, dat de gemeente een uitkering terugvordert dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar. Hieronder staan de uitzonderingen beschreven.

Voordat de gemeente een terugvorderingsbesluit neemt, onderzoekt de gemeente of er aanleiding is om helemaal of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De gemeente geeft de inwoner de mogelijkheid om informatie te geven die daarvoor van belang kan zijn. Bij het nemen van een terugvorderingsbesluit houdt de gemeente in ieder geval rekening met de volgende factoren:

  • a.

    De persoonlijke situatie van de inwoner;

  • b.

    De financiële situatie;

  • c.

    De werksituatie; en

  • d.

    De kans op een hoger inkomen.

De inwoner moet over deze factoren informatie geven, anders kan de gemeente er geen rekening mee houden.

Uitzondering 1: De gemeente speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van de vordering

Het is mogelijk dat de gemeente voor een deel schuld heeft aan het ontstaan van de vordering, bijvoorbeeld door het geven van verkeerde informatie aan de inwoner. De gemeente ziet in dat geval gedeeltelijk af van de terugvordering. De gemeente beperkt de terugvordering dan tot:

  • a.

    75% van de vordering, als de rol van de gemeente bij het ontstaan van de vordering kleiner is dan de rol van de inwoner;

  • b.

    50% van de vordering, als de rol van de gemeente bij het ontstaan van de vordering vergelijkbaar is met die van de inwoner;

  • c.

    25% van de vordering, als de rol van de gemeente bij het ontstaan van de vordering groter is dan de rol van de inwoner.

Uitzondering 2: De gemeente reageert te laat op een signaal van de inwoner

Als de gemeente een concreet signaal van de inwoner krijgt waaruit afgeleid kan worden dat de uitkering verlaagd of beëindigd moet worden, dan is de gemeente verplicht om de uitkering op korte termijn aan te passen. Past de gemeente de uitkering niet binnen zes maanden na dat signaal aan, dan vordert de gemeente de uitkering die vanaf dat moment ten onrechte wordt verstrekt, niet terug.

Met een signaal wordt bedoeld: informatie afkomstig van de inwoner waaruit de gemeente kan afleiden ze in actie moet komen door de uitkering te wijzigen of te beëindigen.

Uitzondering 3: De vordering kan niet meer in hetzelfde jaar worden terugbetaald

De gemeente moet over de uitkering aan de inwoner loonbelasting en premies volksverzekeringen betalen aan de Belastingdienst. De gemeente kan die belasting en premies verrekenen met de Belastingdienst als het kalenderjaar nog niet afgelopen is. Als de uitkering teruggevorderd wordt in het volgende kalenderjaar, moet de inwoner de afgedragen belasting en premies ook terugbetalen. Dat heet bruteren van de vordering. Als het kalenderjaar voorbij is wordt altijd gebruteerd, tenzij de inwoner:

  • a.

    Geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van een vordering omdat hij volledig aan de inlichtingenplicht heeft voldaan; of

  • b.

    Geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de vordering niet binnen het kalenderjaar heeft voldaan. Hieronder valt ook de situatie waarbij er een betalingsregeling is getroffen en de inwoner zich daaraan houdt; of

  • c.

    De reden voor terugvordering in de loop van het kalenderjaar is ontstaan. Het college heeft daarbij nagelaten de inwoner hierover te informeren. Hierdoor is het niet meer mogelijk om de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen.

Uitzondering 4: Kleine vorderingen

Het terugvorderen van kleine bedragen kost naar verhouding veel tijd en is niet altijd efficiënt. Daarom ziet de gemeente af van terugvordering wanneer de vordering minimaal één jaar geleden is ontstaan en de vordering minder bedraagt dan € 169,00. Hierbij dient er ook minimaal één jaar geen aflossing op plaats te hebben gevonden.

Uitzondering 5: Onaanvaardbare gevolgen

Terugvordering kan onaanvaardbare gevolgen voor de inwoner hebben, als alle omstandigheden daarbij betrokken worden. De gemeente ziet daarom helemaal of gedeeltelijk af van (verdere) terugvordering als de gevolgen daarvan onaanvaardbaar zijn voor de inwoner. Dat vraagt om een individuele benadering en een zorgvuldige afweging die per situatie anders kan uitpakken. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld het effect van terugvordering op:

  • a.

    De werksituatie van de inwoner;

  • b.

    De gezinssituatie, waaronder de opvoeding van kinderen;

  • c.

    De persoonlijke ontwikkeling van de inwoner;

  • d.

    De financiële toekomstverwachting.

De gemeente ziet alleen af van (verdere) terugvordering als de gemeente dat uit eigen beweging besluit.

Uitzondering 6: Lange tijd (niet) voldoen aan betalingsverplichtingen

De gemeente wil inwoners stimuleren om een vordering af te lossen. Daarnaast wil de gemeente ook voorkomen dat een vordering jarenlang open blijft staan, zonder dat er een reële kans is dat die vordering ooit wordt afgelost. Daarom ziet de gemeente af van verdere terugvordering van een uitkering als de inwoner in een onafgebroken periode van:

  • a.

    Drie jaar onafgebroken en volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; of

  • b.

    Drie jaar zijn betalingsverplichtingen niet helemaal is nagekomen, maar de betalingsachterstand heeft ingelopen; of

  • c.

    Drie jaar niets heeft afgelost en dat volgens de gemeente ook niet meer zal gaan doen; of

  • d.

    Als de restsom in één keer wordt afgelost met een bedrag, dat samen met de eerdere aflossingen, de helft van de vordering bedraagt.

De gemeente past deze uitzonderingen genoemd onder uitzondering 6 niet toe als het gaat om een lening die gedekt is door pand of hypotheek. Maar als de vordering van de gemeente niet volledig op de betreffende bezittingen verhaald kan worden, dus als verkoop van de bezittingen niet voldoende geld oplevert om de volledige vordering te incasseren, kan de overblijvende vordering wel onder deze uitzonderingen vallen.

De gemeente ziet alleen af van verdere terugvordering als de gemeente dat uit eigen beweging besluit.

Uitzondering 7: Kwijtschelding bij een schuldregeling

De inwoner met problematische schulden kan in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor een schuldregeling. De gemeente werkt mee aan een schuldregeling en scheldt een deel van de vordering kwijt als:

  • a.

    De gemeente verwacht dat de inwoner zijn schulden niet kan aflossen; en

  • b.

    Er zonder medewerking van de gemeente geen schuldregeling tot stand komt; en

  • c.

    De vordering van de gemeente volgens dezelfde verdeelsleutel wordt betaald als andere vorderingen van gelijke rangorde.

De gemeente werkt niet mee aan een schuldregeling, als:

  • a.

    De vordering van de gemeente te maken heeft met bijstand die in de vorm van een lening is verstrekt omdat de inwoner zich te weinig bewust is geweest van zijn eigen verantwoordelijkheid om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien (artikel 48 lid 1 sub b Participatiewet); of

  • b.

    De vordering volledig wordt gedekt door pand of hypotheek; of

  • c.

    De vordering naar verwachting betaald kan worden met geld of bezittingen waarop de inwoner recht heeft, maar waarover hij nog niet kan beschikken, zoals een aandeel uit een erfenis of een uitkering uit een levensverzekering; of

  • d.

    De vordering het gevolg is van verkeerde informatie die opzettelijk door de inwoner is gegeven of waaraan de inwoner opzet of grove schuld heeft (artikel 60c Participatiewet of 29a IOAW en IOAZ).

De gemeente kan het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling intrekken als:

  • a.

    Er binnen twaalf maanden nadat dat besluit is genomen geen schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen die hierboven zijn genoemd;

  • b.

    De inwoner de verplichtingen aan de schuldregeling weigert na te komen en de gemeente daar al eerder op gewezen heeft; of

  • c.

    Als de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven en de gemeente niet meegewerkt zou hebben als de inwoner op tijd de juiste informatie had gegeven.

Artikel 2.3: Vorderingen door verkeerde informatie van de inwoner

Voor vorderingen die zijn ontstaan doordat de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven, geldt dat de inwoner niet in alle gevallen gebruik kan maken van de uitzonderingen die hierboven beschreven zijn. De volgende uitzonderingen zijn niet van toepassing:

  • Uitzondering 2;

  • Uitzondering 3; en

  • Uitzondering 4.

Hoofdstuk 3: Incasso

Nadat de gemeente een terugvorderingsbesluit heeft genomen, beslist de gemeente over de manier waarop de inwoner de vordering moet gaan aflossen. De bepalingen uit dit hoofdstuk gaan over de incasso van teruggevorderde uitkering, maar ook over de incasso van opgelegde boetes vanwege het geven van verkeerde informatie.

Artikel 3.1: Start incasso

De gemeente informeert de inwoner per brief over het besluit om een uitkering terug te vorderen of om een boete op te leggen. In die brief staat ook op welke manier de inwoner de vordering moet betalen. Dat onderdeel heet het incassobesluit. In het incassobesluit staat in ieder geval:

  • a.

    Hoe hoog de vordering is;

  • b.

    De verplichting om de vordering binnen zes weken in een keer te betalen;

  • c.

    Wanneer de betalingsverplichting ingaat;

  • d.

    Dat de inwoner binnen zes weken een betalingsvoorstel kan doen;

  • e.

    Dat de vordering meteen wordt verrekend met een uitkering of vordering van de inwoner op de gemeente, als dat mogelijk is;

  • f.

    Wat de gemeente doet als de inwoner de betalingsverplichting niet nakomt;

  • g.

    Hoe de gemeente vorderingen incasseert; en

  • h.

    Dat de betalingsverplichtingen van de inwoner niet aangepast worden als de inwoner nieuwe schulden maakt.

Artikel 3.2: Uitstel van betaling

Inwoners kunnen een vordering niet altijd direct betalen. De inwoner kan uitstel van betaling krijgen als de inwoner daarom vraagt en als de inwoner de vordering niet binnen de betalingstermijn kan betalen. De inwoner kan dan een betalingsvoorstel doen om de vordering in maandelijkse bedragen af te lossen. Als de gemeente daarmee instemt, treft de gemeente een betalingsregeling met de inwoner en hoeft de inwoner de vordering niet in één keer af te lossen. Voorwaarde is wel dat de inwoner maandelijks een bepaald bedrag aflost op de vordering.

Uitzondering 1

De gemeente geeft geen uitstel van betaling als de vordering kan worden betaald uit de opbrengst van bezittingen die de inwoner bij de gemeente in pand heeft gegeven of waarop een hypotheekrecht is gevestigd ten gunste van de gemeente. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij algemene bijstand waarbij een (krediet)hypotheek is gevestigd op de eigen woning van de inwoner om de terugbetaling van de bijstand te verzekeren. Ook kan dit aan de orde zijn als de inwoner hypotheek heeft gevestigd op onroerend goed zoals het bedrijfspand, ten gunste van de gemeente.

Uitzondering 2

De gemeente geeft ook geen uitstel van betaling als de inwoner vermogen heeft waarmee de vordering kan worden afgelost. De gemeente beoordeelt per situatie of en hoe met het vermogen rekening moet worden gehouden. De volgende factoren spelen daarbij in ieder geval een rol:

  • a.

    De oorzaak van de vordering;

  • b.

    De omvang van het vermogen;

  • c.

    Het doel van het vermogen;

  • d.

    De kosten om het vermogen in een vrij besteedbaar geldbedrag om te zetten;

  • e.

    Het inkomen van de inwoner;

  • f.

    Andere betalingsverplichtingen;

  • g.

    De aflossingsbereidheid van de inwoner;

  • h.

    De werksituatie van de inwoner.

Als de gemeente de inwoner uitstel van betaling geeft, moet de inwoner zich houden aan enkele verplichtingen:

  • a.

    Correcte maandelijkse aflossing;

  • b.

    Geen andere schulden maken.

Zolang het uitstel van betaling duurt, hoeft de inwoner geen wettelijke rente te betalen.

De gemeente stopt met het uitstel van betaling als de inwoner de verplichtingen die daarvoor gelden niet nakomt. Een betalingsregeling vervalt dan.

 

Artikel 3.2.1: De betalingsverplichting van inwoners met een uitkering

Inwoners met een uitkering van de gemeente hebben meestal weinig mogelijkheden om een schuld te betalen. De gemeente houdt daar rekening mee en stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. De vordering op de inwoner wordt verrekend met de uitkering.

Als de inwoner een betalingsvoorstel doet voor een lagere maandelijkse aflossing, dan stemt de gemeente daarmee in zolang de vordering binnen 36 maanden wordt afgelost en de voorgestelde aflossing ten minste € 45,00 per maand is. Als een andere schuldeiser beslag legt op de uitkering, verhoogt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting tot 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. De vordering van die andere schuldeiser kan dan niet worden afgelost uit de uitkering en moet wachten totdat de vordering van de gemeente is afgelost.

Gaat de inwoner aan het werk en uit de uitkering? Dan blijft de hoogte van de betalingsverplichting zes maanden hetzelfde. Dat stimuleert de inwoner om met de aflossing verder te gaan en helpt om de financiële huishouding op orde te houden. Na afloop van die periode wordt de maandelijkse betalingsverplichting vastgesteld op het bedrag dat voor het andere inkomen geldt.

Artikel 3.2.2: De betalingsverplichting van inwoners met een ander inkomen

Voor inwoners met een ander inkomen dan een uitkering van de gemeente geldt het volgende:

De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting vast op 5% van de bijstandsnorm plus 35% van het inkomen boven die bijstandsnorm, als de inwoner een ander inkomen heeft dan een uitkering van de gemeente.

Let op: De betalingsverplichting van de inwoner is nooit hoger dan het bedrag waarop volgens de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslag gelegd kan worden, tenzij de inwoner daarmee instemt.

Als de vordering van de gemeente ontstaan is door verkeerde informatie van de inwoner, wordt de maandelijkse betalingsverplichting vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm plus 50% van het inkomen boven de bijstandsnorm.

De gemeente stemt in met een betalingsvoorstel voor een lagere maandelijkse betaling, als daarmee de vordering binnen 36 maanden kan worden afgelost en de voorgestelde betaling ten minste € 45,00 per maand is.

Artikel 3.3: Volgorde betaling

Als de gemeente meerdere vorderingen op de inwoner heeft, dan kan de inwoner aangeven voor welke vordering de betaling bedoeld is. Heeft de inwoner dit niet aangegeven, dan neemt de gemeente aan dat die betaling bedoeld is voor:

  • a.

    Een boete vanwege verkeerde informatie van de inwoner; en daarna voor

  • b.

    Een teruggevorderde uitkering vanwege verkeerde informatie van de inwoner; en dan voor

  • c.

    Teruggevorderde bijstand als lening; en dan voor

  • d.

    Andere vorderingen.

 

Heeft de gemeente meerdere vorderingen van dezelfde soort, dan wordt betaling toegerekend aan de oudste vordering van die soort.

Artikel 3.4: Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

De financiële situatie van de inwoner is niet altijd stabiel. Een lopende betalingsverplichting kan daarom tussentijds worden aangepast. Het is belangrijk dat de aflossing past bij de financiële situatie van de inwoner.

Artikel 3.4.1: Tussentijdse beoordeling door de gemeente uit eigen beweging

Als de gemeente informatie gekregen heeft dat de financiële ruimte van de inwoner is gewijzigd of gaat wijzigen, onderzoekt de gemeente of de betalingsverplichting moet worden aangepast. Het kan dan gaan om signalen vanuit de gemeente zelf, bijvoorbeeld de melding dat de inwoner aan het werk is gegaan, maar ook vanuit andere richtingen, bijvoorbeeld van UWV of SVB over werk of inkomen.

De gemeente onderzoekt in ieder geval telkens binnen twaalf maanden of de financiële ruimte van de inwoner gewijzigd is. De gemeente informeert de inwoner over de uitkomst van het onderzoek naar de financiële ruimte. Leidt dat onderzoek ertoe dat de betalingsverplichting wordt aangepast, dan gaat een wijziging in die verplichting in op de eerste dag van de maand die volgt op het wijzigingsbesluit.

Artikel 3.4.2: Tussentijdse beoordeling door de gemeente op verzoek van de inwoner

De inwoner kan de gemeente ook zelf via een brief of een e-mail vragen om de betalingsverplichting aan te passen. De inwoner voegt dan documenten en andere stukken bij, waaruit blijkt dat de financiële ruimte is gewijzigd. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn:

  • a.

    De werksituatie van de inwoner;

  • b.

    De gezinssituatie;

  • c.

    De financiële situatie;

  • d.

    De omvang van de restschuld;

  • e.

    De oorzaak van de vordering.

De gemeente neemt binnen 6 weken een besluit over het verzoek van de inwoner.

Let op: De betalingsverplichting blijft gelden zolang de gemeente nog geen besluit heeft genomen op de vraag van de inwoner, tenzij dit onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner. De inwoner moet dit aannemelijk maken.

Artikel 3.5: Gevolgen bij het niet langer voldoen aan de betalingsverplichting

Als de inwoner zich niet aan de betalingsverplichting houdt, kan dit consequenties hebben. In de Algemene wet bestuursrecht staat dat de vordering dan verhoogd kan worden met wettelijke rente over de betalingsachterstand en incassokosten. Hieronder staat het gemeentelijk beleid.

Artikel 3.5.1: Rente en kosten

De gemeente verhoogt de vordering met wettelijke rente en incassokosten, als de gemeente beslag legt op inkomen of bezittingen van de inwoner, en de incasso heeft overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Hoofdstuk 4: Verhaal en bijstand

Verhaal heeft betrekking op de onderhoudsplichtige. De gemeente maakt gebruik bij de bevoegdheid tot verhaal volgens de regels van paragraaf 6.5 van de Participatiewet. Bij een ex-partner waarbij een gerechtelijke uitspraak ontbreekt wordt geen gebruik gemaakt van verhaal. In dat geval legt de gemeente de verplichting aan de inwoner op om een onderhoudsbijdrage van de onderhoudsplichtige te vorderen voor zichzelf en voor de minderjarige kinderen. De inwoner moet dit doen door middel van een verzoekschrift aan de rechter. Heeft de rechter een uitspraak gedaan, dan maakt de gemeente wel weer gebruik van zijn bevoegdheid tot verhaal.

Een uitspraak van de rechter, waarin de onderhoudsbijdrage is vastgesteld, kan ook niet worden nagekomen. In dat geval moet de inwoner van de gemeente de betaling afdwingen. Dit kan door bijvoorbeeld het inschakelen van het LBIO of een deurwaarder.

De gemeente maakt ook gebruik van de bevoegdheid tot verhaal in het geval van schenking en nalatenschap. Dit staat vermeld in artikel 62f van de Participatiewet.

Hoofdstuk 5: Slotbepalingen en citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2023'.

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 december 2023. De beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018 worden ingetrokken.

 

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar op 7 november 2023.

Het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar,

De secretaris,

drs. W. Mariman

De burgemeester,

mr. drs. W. Gradisen