Organisatie | Bonaire |
---|---|
Organisatietype | Caribisch openbaar lichaam |
Officiële naam regeling | Wegenverkeersverordening Bonaire |
Citeertitel | Wegenverkeersverordening Bonaire |
Vastgesteld door | Eilandsraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Wijziging van de Wegenverkeersverordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-03-2020 | artikel 85, 86, 87, 133 | 27-02-2020 | A.B. 2020, No. 2 | ||
01-08-2019 | 06-03-2020 | nieuwe regeling | 29-01-2019 |
EILANDSVERORDENING van 29 januari 2019, no. 7, houdende regels inzake het verkeer op de weg en de verkeersveiligheid op de wegen van Bonaire en tot intrekking van de Wegenverkeersverordening Bonaire (A.B. 1957, no. 4) (Wegenverkeersverordening Bonaire)
DE EILANDSRAAD VAN HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE:
artikel 136 en artikel 149 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
dat het wenselijk is nieuwe regels inzake het verkeer en de verkeersveiligheid vast te stellen;
Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN
In deze eilandsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
inhalen: bij een nadering en voorbijgaan van twee zich in dezelfde richting voortbewegende voertuigen of groepen van voertuigen waartussen de afstand afdoende geringer wordt doordat het achterste voertuig of de achterste groep voertuigen zich sneller voortbeweegt dan het voorste voertuig of de voorste groep voertuigen;
De regels van deze eilandsverordening betreffende voetgangers zijn mede van toepassing op bestuurders van een invalidenvoertuig, indien zij van een voetpad of trottoir gebruik maken of van het ene naar het andere voetpad of trottoir oversteken. Tenzij deze verordening anders bepaald, volgen bestuurders van invalidenvoertuigen in andere gevallen de regels voor fietsers.
Hoofdstuk II AANWIJZINGEN, BEVELEN EN VERKEERSTEKENS
Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Weggebruikers zijn verplicht de in bijlage 2 opgenomen bevelen en aanwijzingen op te volgen die mondeling of door middel van gebaren worden gegeven door daartoe bevoegde en als zodanig kenbare verkeersregelaars, verkeersbrigadiers of andere daartoe bevoegde en als zodanig kenbare ambtenaren.
Paragraaf 1 VEILIGHEID OP DE WEG
Het is de bestuurder verboden een weg of weggedeelte, waarvoor het verkeer in de tegengestelde richting het recht van doorgang heeft, in te gaan, wanneer een voertuig, rij- of trekdier of vee uit bedoelde richting die weg of dat weggedeelte is genaderd dan wel zich daarop bevindt. Het is hem bovendien verboden zich zodanig voor die weg of weggedeelte op te houden, dat het uit de tegengestelde richting naderend verkeer hinder ondervindt bij het verlaten daarvan.
Bij overtreding van het eerste lid, alsmede indien enig voertuig, aanhangwagen of oplegger op een voor het verkeer hinderlijke wijze op een weg wordt aangetroffen, zijn de in artikel 127 genoemde personen bevoegd het voertuig voor rekening en risico van de eigenaar of houder, naar een plaats van berging of herstel te vervoeren of te doen vervoeren.
Een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, kan voor een bepaalde rit of doorlopend op schriftelijke aanvraag worden verleend aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig voor een periode van ten hoogste een jaar, indien het motorvoertuig voldoet aan de bij beschikking van het bevoegde gezag te stellen bijzondere eisen met betrekking tot de inrichting van het motorvoertuig. In de vergunning wordt vermeld het aantal personen, dat ten hoogste met het motorvoertuig mag worden vervoerd.
Het is bestuurders van fietsen en bromfietsen verboden:
voor zover het tweewielige fietsen betreft, meer dan een persoon daarop te vervoeren. Dit is slechts toegestaan indien voor deze personen vaste voetsteunen op doeltreffende wijze op het rijwiel aangebracht zijn. De meerijder, die op het tweede zadel van een tandemrijwiel gezeten is, wordt voor de toepassing van dit artikel niet als meegevoerde persoon beschouwd.
Paragraaf 2 BEKWAAMHEID VAN DE BESTUURDER
Het is een bestuurder van een voertuig verboden op een weg te rijden indien hij door ouderdom, ziekte, zwakte, vermoeidheid of wegens enige andere oorzaak klaarblijkelijk daartoe onbekwaam is.
Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof waarvan hij weet of redelijkerwijze kan weten dat het gebruik ervan, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Bij verdenking dat de bestuurder van een motorvoertuig, daaronder begrepen de gene die het motorvoertuig onder zijn onmiddellijke toezicht doet besturen, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, kan de opsporingsambtenaar bedoeld in artikel 127 onderscheidenlijk de officier van justitie of de hulpofficier van justitie hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES.
Strafvervolging op grond van het eerste lid, onderdeel a, is uitgesloten tegen degene, die binnen drie uur na het ongeval, voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een in artikel 127 bedoelde persoon en daarbij tevens de opgaven doet, die vereist zijn voor de vaststelling van de identiteit van zijn persoon en het voertuig.
Het is een bestuurder of degene die een voertuig doet besturen verboden daarmee over een weg te rijden gedurende de tijd dat de bestuurder een rijverbod als bedoeld in artikel 5a, tweede lid van de Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES, is opgelegd.
Het is verboden om opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend voertuig op een weg te gebruiken.
Bestuurders van motorvoertuigen zijn verplicht, daar waar het verkeer moet stilstaan, zich in volgorde van aankomst aansluitend op te stellen op het voor hen bestemde gedeelte van de weg en het voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde gedeelte van de weg vrij te laten. Daarbij dienen bestuurders van wagens, invalidenvoertuigen, bromfietsen en fietsen, zich zodanig op te stellen, dat motorvoertuigen niet gehinderd worden.
Bestuurders van een invalidenvoertuig gebruiken de rijbaan, het fietspad of de fietsstrook , het voetpad of het trottoir. Bij het gebruik van het voetpad of het trottoir dienen zij stapvoets te rijden.
Paragraaf 8 AFSLAAN EN BIJZONDERE MANOEUVRES
Bestuurders van motorvoertuigen moeten een teken met hun richtingaanwijzer geven indien zij willen wegrijden, andere bestuurders van motorvoertuigen willen inhalen, de doorgaande rijbaan willen oprijden en verlaten en indien zij van rijstrook willen wisselen alsmede bij alle andere belangrijke zijdelingse verplaatsingen.
Paragraaf 10 STILSTAAN EN PARKEREN VAN VOERTUIGEN
Fietsen, bromfietsen en invalidenvoertuigen worden geplaatst op het trottoir, op het voetpad of in de berm dan wel op andere door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen, met dien verstande dat op trottoirs en voetpaden minimaal een meter en twintig centimeter overblijft voor voetgangers om hiervan gebruik te maken.
Paragraaf 12 GEBRUIK VAN LICHTEN EN GEVARENDRIEHOEK
Bestuurders van voertuigen op meer dan twee wielen, die buiten de bebouwde kom op de rijbaan stilstaan, moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd en bij nacht parkeerlicht voeren.
Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd en bij nacht, aan de linker voorzijde een naar alle zijden wit of geel licht uitstralende lantaarn en aan de linker achterzijde een naar alle zijden rood licht uitstralende lantaarn meevoeren.
Paragraaf 17 BELADING VAN VOERTUIGEN
lndien de lading van een motorvoertuig, aan de voor- of achterzijde meer dan een meter of aan zijkanten meer dan 10 centimeter buiten de omtrekken van het voertuig uitsteekt, dient aan het uiteinde van de lading bij dag een rode vlag van 0,40 meter x 0,40 meter en bij nacht aan de voorzijde een wit licht uitstralende lantaarn en aan de achterzijde een rood licht uitstralende lantaarn te zijn bevestigd.
Paragraaf 2 MOTORVOERTUIGEN OP DRIE WIELEN
Ten aanzien van de inrichting van motorvoertuigen op drie wielen, niet zijnde motorfietsen, gelden de volgende eisen. Voor de bepaling van het aantal wielen worden twee naast elkaar aangebrachte wielen van gelijke afmeting als een wiel beschouwd, indien de afstand tussen de binnenzijde van de op die wielen gemonteerde banden niet meer bedraagt dan de breedte van een van die banden in normale spanningstoestand en in onbelaste staat.
Ten aanzien van de inrichting van motorvoertuigen waarvan het ledig gewicht, vermeerderd met het laadvermogen, niet meer bedraagt dan 3500 kilogram en die zijn ingericht voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, de bestuurder daaronder niet begrepen, gelden de volgende eisen.
zij moeten zijn voorzien van twee deugdelijke remmen: een rem, de bedrijfsrem, moet alle wielen remmen; de remkracht moet zodanig over de wielen verdeeld zijn, dat de kans op slippen van het voertuig zo gering mogelijk is; bij samenstellen van trekker en oplegger moeten de wielen van de oplegger tegelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van de trekker geremd worden. De andere rem moet ten minste twee wielen remmen, waarbij de beremde wielen zich symmetrisch aan weerszijden van het voertuig moeten bevinden; zij moet in aangezette toestand kunnen worden vastgezet, tenzij het voertuig van een afzonderlijk vastzetinrichting is voorzien. Remvertraging moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij uitsluitend gebruik van de bedrijfsrem ten minste 3.86m/sec2 bedragen, en 1m//sec2 bij uitsluitend gebruik van de andere rem.
Ten aanzien van de inrichting van vrachtauto's gelden de volgende eisen.
Zij moeten zijn voorzien van twee deugdelijke remmen: een rem, de bedrijfsrem, moet alle wielen remmen; de remkracht moet zodanig over de wielen verdeeld zijn, dat de kans op slippen van het voertuig zo gering mogelijk is; bij samenstellen van trekker en oplegger moeten de wielen van de oplegger tegelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van de trekker geremd warden. De andere rem moet ten minste twee wielen remmen, waarbij de beremde wielen zich symmetrisch aan weerszijden van het voertuig moeten bevinden; zij moet in aangezette toestand kunnen warden vastgezet , tenzij het voertuig van een afzonderlijk vastzetinrichting is voorzien.
Remvertraging moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij uitsluitend gebruik van de bedrijfsrem ten minste 3.86m/sec2 bedragen, en 1m//sec2 bij uitsluitend gebruik van de andere rem.
Ten aanzien van de inrichting van autobussen gelden de volgende eisen.
zij moeten zijn voorzien van twee deugdelijke remmen: een rem, de bedrijfsrem, moet alle wielen remmen; de remkracht moet zodanig over de wielen verdeeld zijn, dat de kans op slippen van het voertuig zo gering mogelijk is; bij samenstellen van trekker en oplegger moeten de wielen van de oplegger tegelijk met of eerder dan en in gelijke mate met de wielen van de trekker geremd worden. De andere rem moet ten minste twee wielen remmen, waarbij de beremde wielen zich symmetrisch aan weerszijden van het voertuig moeten bevinden; zij moet in aangezette toestand kunnen worden vastgezet, tenzij het voertuig van een afzonderlijk vastzetinrichting is voorzien. Remvertraging moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij uitsluitend gebruik van de bedrijfsrem ten minste 3.86m/sec2 bedragen, en 1m/sec2 bij uitsluitend gebruik van de andere rem.
Hoofdstuk V KEURINGSBEWIJZEN EN TEKENS VOOR VOERTUIGEN IN HET INTERNATIONAAL VERKEER
Paragraaf 1 GOEDKEURINGSBEWIJS
Het is de bestuurder verboden met een motorvoertuig of een bromfiets over een weg te rijden, tenzij hij een voor dat motorvoertuig of die bromfiets afgegeven geldig goedkeuringsbewijs bij zich heeft.
lndien een motorvoertuig of een bromfiets overgaat op een andere eigenaar of houder, is die nieuwe eigenaar of houder verplicht binnen dertig dagen na de overgang hiervan, met overleg van een deugdelijk bewijs van eigendom, aantekening te laten houden in het in artikel 95, sub b bedoelde register en het desbetreffende goedkeuringsbewijs dienovereenkomstig te laten wijzigen.
Behoudens het bepaalde in de artikelen 112, 113, 115 onderdelen b en c is het de bestuurder verboden met een motorvoertuig over een weg te rijden, tenzij hij een op zijn naam gesteld geldig rijbewijs voor het besturen van een motorvoertuig van de aard als door hem bestuurd in bezit heeft, welk rijbewijs door of vanwege de gezaghebber uitgereikt is en ingericht is volgens een bij deze verordening door de gezaghebber vast te stellen behorend model.
Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op militaire bestuurders voor zover deze bestuurders een door de bevoegde militaire autoriteit afgegeven geldig rijbewijs of geldige vergunning voor het besturen van het soort militaire motorvoertuig of bromfiets als door hen bestuurd, bij zich hebben.
Rijbewijzen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën motorvoertuigen:
motorvoertuigen niet zijnde voertuigen genoemd onder a, bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen buiten die van de bestuurder en motorvoertuigen, bestemd voor goederenvervoer, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg (7700 lbs). De motorvoertuigen van deze categorie mogen een lichte aanhangwagen voortbewegen; rijbewijs B;
Voor het besturen van een motorvoertuig door een bestuurder, die in verband met een lichamelijk gebrek slechts een motorvoertuig kan besturen dat voldoet aan bepaalde eisen, wordt een rijbewijs als bedoeld in het eerste lid afgegeven, uitsluitend voor het besturen van een aan die eisen voldoend motorvoertuig. In het rijbewijs wordt deze beperking aangeduid.
Het is verboden om motorvoertuigen niet zijnde een motorvoertuig als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e te besturen zonder een door of vanwege de gezaghebber afgegeven vergunning. Door of vanwege het bestuurscollege kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de vereisten om in aanmerking te komen voor een dergelijke vergunning.
Voor het besturen van motorvoertuigen , bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan vijftien zitplaatsen buiten die van de bestuurder, dient bestuurder naast een rijbewijs zoals bedoeld in onderdeel d van het eerste lid, in bezit te zijn van een vergunning afgegeven door of vanwege de gezaghebber.
Een rijbewijs als bedoeld in artikel 100, eerste lid, wordt voor de eerste keer slechts afgegeven aan hem, die:
een door of namens het hoofd van de instantie welke door het bestuurscollege is belast met het beoordelen van rijvaardigheid, afgegeven verklaring overlegt, waaruit bekwaamheid en vaardigheid blijkt om op te treden als bestuurder van een motorvoertuig van de aard als waarvoor hij een rijbewijs verlangt;
een verklaring overlegt van zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid, afgegeven door een tot de uitoefening van de geneeskunde op Bonaire bevoegd persoon. Deze verklaring mag niet eerder dan twee maanden v66r het afleggen van het examen bedoeld in onderdeel b afgegeven zijn en is ingericht volgens een bij deze verordening behorend model.
Door of vanwege het bestuurscollege wordt bepaald aan welke eisen van bekwaamheid de aanvrager van een rijbewijs dient te voldoen ter verkrijging van de in artikel 102, onderdeel b bedoelde verklaring en worden regels gegeven met betrekking tot de samenstelling en werkwijze van de instantie bedoeld in artikel 102, onderdeel b.
Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen verklaart een door hem afgegeven rijbewijs voor een of meer categorieën van motorvoertuigen ongeldig, indien naar zijn oordeel is gebleken dat het rijbewijs voor die categorie of categorieën van motorvoertuigen is afgegeven op grand van onjuiste opgave van inlichtingen en indien de onjuistheid van de opgave ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest, het rijbewijs niet zou zijn afgegeven.
Door de gezaghebber, kunnen nadere eisen warden gesteld ten aanzien van de door de aanvrager van een rijbewijs te overleggen bescheiden.
Van de weigering van afgifte van een rijbewijs geeft de gezaghebber of een door hem aangewezen instantie of persoon aan de betrokkene schriftelijk kennis met opgave van de reden, waarop de weigering gegrond is.
Een ingevolge artikel 100, eerste lid, afgegeven rijbewijs is geldig voor de duur van vijf jaren, gerekend vanaf de dag van afgifte.
lndien de aanvrager van een rijbewijs in het bezit is van een ingevolge deze verordening afgegeven rijbewijs, dan wel afgegeven in de openbare lichamen Saba of Sint Eustatius, het Land Aruba, Cura9ao, Nederland of Sint Maarten, waarvan de geldigheidsduur meer dan twee jaar is verstreken , dient een in artikel 102, onderdeel b, bedoelde verklaring worden overlegd.
Op de buiten het openbaar lichaam Bonaire woonachtige bestuurder van een motorvoertuig, die als rechthebbende gebruik maakt van een geldig internationaal rijbewijs afgegeven buiten het openbaar lichaam Bonaire ingevolge artikel 24 van het Verdrag van Geneve van de 19e september 1949 nopens het wegverkeer, is artikel 101, eerste lid, niet van toepassing.
Aan tijdelijk in het openbaar lichaam Bonaire vertoevende personen, die voldoen aan het gestelde in artikel 102, onderdeel a, kan op vertoon van een op hun naam afgegeven geldig buitenlands rijbewijs door de gezaghebber voor een periode van ten hoogste drie maanden een vergunning worden verleend om als bestuurder van motorvoertuigen op te treden.
Geen rijbewijs wordt vereist ten aanzien van:
bestuurders van motorvoertuigen, die zich moeten onderwerpen aan een onderzoek naar hun rijvaardigheid, op de dag en omstreeks de tijd waarop het onderzoek wordt afgenomen. Zij dienen in het bezit te zijn van een oproep voordat onderzoek. Deze oproep moet op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage worden afgegeven;
De afgifte van rijbewijzen en vergunningen , als in dit hoofdstuk bedoeld, alsmede van duplicaten daarvan, vindt plaats tegen betaling van een door of vanwege het bestuurscollege te bepalen bedrag.
Het rijbewijs verliest zijn geldigheid en wordt ingetrokken door de gezaghebber indien bij opname van de houder in een krankzinnigengesticht, medisch is vastgesteld dat de houder wegens zijn geestelijke toestand niet in staat is een voertuig van de categorie waarop het rijbewijs betrekking heeft, te besturen.
De intrekking blijft van kracht voor de duur waarvoor het rijbewijs is afgegeven tenzij:
In het geval vermeldt in artikel 118, tweede lid, onderdeel b, door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is beslist, dat de persoon onschuldig is of het Openbare Ministerie volgens schriftelijke mededeling aan de gezaghebber van de vervolging van de bestuurder op grond waarvan de intrekking is geschied afziet.
Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt vrijwillige voldoening aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie, krachtens artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht BES gesteld, gelijkgesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Een overeenkomstige verplichting tot inlevering van het rijbewijs bestaat:
indien dit zijn geldigheid heeft verloren ingevolge artikel 3 van de Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES. Degene die het rijbewijs heeft afgegeven is verplicht dit, nadat de termijn van de ontzegging is verstreken, terug te geven aan degene op wiens naam het is gesteld.
lndien een redelijk vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs de kennis of bedrevenheid dan wel de lichamelijke of geestelijke gesteldheid mist voor het besturen van een of meer categorieën motorvoertuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, kan van hem worden gevorderd dat hij zich aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid dan wel naar zijn geschiktheid onderwerpt. De gezaghebber kan nadere regels geven met betrekking tot het uitoefenen van deze bevoegdheid.
In geval van weigering om aan het in het eerste lid bedoelde onderzoek mee te werken, dan wel indien uit dit onderzoek blijkt dat de houder van een rijbewijs de kennis of de bedrevenheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke gesteldheid mist voor het besturen van een of meer categorieën motorvoertuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, wordt het rijbewijs door de gezaghebber ingetrokken.
lndien het rijbewijs niet voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven ongeldig is verklaard als bedoeld in artikel 104, dan wel is ingetrokken voor een of meer categorieën, wordt door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen een rijbewijs afgegeven dat geldig is voor die categorie of categorieën waarvoor de ongeldig verklaring of intrekking geen betrekking heeft.
Aan de houder van een geldig rijbewijs die niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke gesteldheid voor het besturen van een of meer categorieën motorvoertuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, dan wel die gesteldheid bezit voor een termijn die korter is dan de tijdsduur waarvoor dat rijbewijs nog geldig is, wordt op diens verzoek, een nieuw rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de categorieën motorvoertuigen waarvoor betrokkene de lichamelijke of geestelijke gesteldheid bezit dan wel dat geldig is voor de tijdsduur waarvoor betrokkene die gesteldheid bezit. Het rijbewijs waarvoor een nieuw rijbewijs wordt afgegeven, moet worden ingeleverd en verliest zijn geldigheid.
Op eerste vordering van de opsporingsambtenaar als vermeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, is de bestuurder tegen wie proces-verbaal wordt opgemaakt terzake van overtreding van artikel 27 of 28 verplicht tot afgifte van het hem, ingevolge deze verordening afgegeven rijbewijzen, vergunning dan wel rijbewijzen als bedoeld in artikel 118.
Het ingevorderde rijbewijs, vergunning of rijbewijs als bedoeld in artikel 118, wordt tegelijk met het proces-verbaal, binnen 48 uur, verzonden aan de Officier van Justitie. Deze is bevoegd dat rijbewijs of die vergunning onder zich te houden, totdat de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die uitspraak de bestuurder de bevoegdheid, motorvoertuigen te besturen is ontzegd, tot het tijdstip waarop die uitspraak, voor wat betreft de bijkomende straf der ontzegging, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. In het laatste geval levert de Officier van Justitie, na het bovenbedoelde tijdstip, het rijbewijs, vergunning of rijbewijs als bedoeld in artikel 118 in bij degene, die dat bewijs of die bewijzen heeft afgegeven.
lngeval van toepassing van het eerste lid kan het motorvoertuig of bromfiets door de opsporingsambtenaar die het proces-verbaal opmaakt, in beslag worden genomen. In dat geval wordt het motorvoertuig of bromfiets voor rekening van de verdachte overgebracht naar een plaats van bewaring en aldaar bewaard totdat het door of vanwege de eigenaar of houder tegen betaling van de kosten van overbrenging en bewaring wordt afgehaald. Met betrekking tot deze kosten zijn de leden 3 tot en met 10 van artikel 129 van overeenkomstige toepassing .
De opsporingsambtenaar die gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid en de Officier van Justitie die gebruik maakt van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid, doen daarvan onverwijld mededeling aan de beheerder van het in artikel 105 bedoelde register. lndien de Officier van Justitie het rijbewijs aan de houder teruggeeft, doet hij daarvan op gelijke wijze mededeling.
Het is de houder van een rijbewijs die weet of behoort te weten dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard als bedoeld in artikel 104 of is ingetrokken voor een of meer categorieën, verboden op een weg een motorvoertuig van die categorie of categorieën te besturen, tenzij hem een ander rijbewijs geldig voor de categorie voertuig dat hij bestuurt, is afgegeven.
De opsporingsambtenaren bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze eilandsverordening belast.
Het betreden, het overbrengen en de bewaring van het voertuig geschieden voor rekening en risico van de verdachte. De bewaring van het voertuig op een plaats van bewaring geschiedt totdat tot teruggave door de officier van justitie of gerechtelijke uitspraak is besloten. Met betrekking tot de kosten van het overbrengen en de inbewaringstelling is het vermelde in artikel 129, zevende lid van toepassing.
Alvorens met de overbrenging van het voertuig, aanhangwagen of oplegger naar de in het eerste lid vermelde plaats wordt aangevangen, kan de wielklem op verzoek van de eigenaar of houder van het voertuig, aanhangwagen of oplegger door de opsporingsambtenaar warden verwijderd na betaling van de kosten voor het aanbrengen en verwijderen van de wielklem aan een door de gezaghebber aangewezen persoon of instantie.
lndien met een motorvoertuig, bromfiets of invalidenvoertuig een bij deze eilandsverordening strafbaar gesteld feit is begaan door een onbekend gebleven bestuurder van dat voertuig en de eigenaar of houder van dat voertuig niet reeds naast de bestuurder voor de overtreding strafbaar is gesteld, is de eigenaar of houder van dat voertuig of degene op wiens naam het kenteken staat geregistreerd, verplicht op eerste vordering van een opsporingsambtenaar binnen 48 uur de identiteit van de bestuurder bekend te maken.
Hoofdstuk VIII ONTHEFFINGEN EN VERGUNNINGEN
Door de gezaghebber kan ontheffing of vergunning worden verleend van artikel 24, eerste lid, artikel 4, eerste lid voor zover het betreft de verkeersborden Cl, C2, C4, C6 tot en met C16, D2, D4 tot en met D7, El en E2, E6, E7 F7, GI en G3 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 16, 17, 18 voor zover het grote autobussen betreft zoals bedoeld in Eilandsverordening Autobusdiensten Bonaire (A.B. 1961, no. 26) alsmede van de artikelen 60, tweede lid, onderdelen b, d en e, 61, tweede lid, onderdelen a, b, e, d en f, en 82 en voor zover het motorvoertuigen betreft, artikel 34, eerste lid, artikel 49, eerste lid en artikel 77 en artikel 85, 86 en 87 eerste lid, onderdeel c, sub 4.
Hoofdstuk IX OVERGANGS- en SLOTBEPALINGEN
Alie maatregelen, bevelen, aanwijzingen en aanduidingen nopens het wegverkeer, welke van kracht of aangebracht zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van deze eilandsverordening, warden geacht ingevolge deze eilandsverordening te zijn uitgevaardigd of aangebracht totdat deze door nieuwe maatregelen, bevelen, aanwijzing en aanduidingen, welke op deze verordening zijn gebaseerd, zijn vervangen.
De in de rechterkolom genoemde borden blijven van kracht totdat zij door de in de linker kolom genoemde borden zijn vervangen.
Keurings-, kenteken- en rijbewijzen en vergunningen, afgegeven v66r de inwerkingtreding van deze eilandsverordening , worden geacht overeenkomstig de bepalingen van deze eilandsverordening te zijn afgegeven en behouden hun geldigheid voor de duur, waarvoor zij zijn verleend.
Ontheffingen, verleend bij of krachtens de Wegenverkeersverordening Bonaire 1957 (A.B. 1957 no. 4), worden geacht op grond van deze eilandsverordening te zijn verleend.
De Wegenverkeersverordening Bonaire (A.B. 1957, no. 4) en het Besluit maximum snelheidsvermogen rijwielen met hulpmotor (A.B. 1960, no. 5) worden ingetrokken.