Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rotterdam

Nadere regels voorzieningen Participatiewet Rotterdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRotterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels voorzieningen Participatiewet Rotterdam
CiteertitelNadere regels voorzieningen Participatiewet Rotterdam
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Nadere regels jobcoaching.

Deze regeling vervangt de Nadere regels overige voorzieningen en vergoedingen participatie.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatieverordening Rotterdam 2015

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-11-202301-07-2023nieuwe regeling

24-10-2023

gmb-2023-483825

2023, nummer 191

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels voorzieningen Participatiewet Rotterdam

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

 

gelezen het voorstel van de concerndirecteur van cluster Werk en Inkomen van 11 oktober 2023 ; registratienummer M2309-2687 ;

 

gelet op artikel 6, zesde lid, 12, elfde lid, 12a, vierde lid, 17, tweede lid, 18, achtste lid, 18a, vijfde lid, 18b, tweede lid, en 18c, vierde lid, van de Participatieverordening Rotterdam 2015;

 

overwegende, dat het wenselijk is nadere regels vast te stellen ter nadere bepaling van de vorm en wijze van verstrekking van bepaalde voorzieningen op grond van de Participatiewet;

 

besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • -

    bijstandsnorm: norm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet die op de persoon van toepassing is;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • -

    verordening: Participatieverordening Rotterdam 2015.

Artikel 2 Proefplaats

  • 1.

    Verlenging van de duur van een proefplaats als bedoeld in artikel 6 van de verordening kan slechts plaatsvinden als de werkgever schriftelijk aangeeft om welke reden de werknemer nog niet geschikt is voor indiensttreding en op welke termijn dit wel gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    Het college beoordeelt, mede op basis van de opgave van de werkgever, of en binnen welke termijn de persoon geschikt kan zijn voor indiensttreding bij de werkgever en bepaalt de duur van de verlenging van de proefplaatsingsovereenkomst.

  • 3.

    Uitgangspunt is verlenging met 1 maand. Slechts in bijzondere, door de werkgever aan te geven, omstandigheden kan de verlenging langer dan 1 maand zijn.

  • 4.

    De voorschriften verbonden aan de verlenging worden vastgelegd in een addendum bij de proefplaatsingsovereenkomst, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de verordening.

Artikel 3 Jobcoaching

  • 1.

    Het bieden van een jobcoach, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de verordening, al dan niet op aanvraag, kan geschieden na het overleggen van een kopie van de arbeidsovereenkomst van de betreffende werknemer.

  • 2.

    Als de jobcoach bij de werkgever in dienst is, overlegt de werkgever tevens bescheiden waaruit de kwalificaties van de jobcoach blijken.

  • 3.

    Als sprake is van een door de werkgever zelf ingehuurde jobcoach overlegt de werkgever ook een bewijsstuk over de erkenning van de jobcoachorganisatie door het UWV, bedoeld in artikel 12, derde lid, onderdeel b, van de verordening.

  • 4.

    De vergoeding voor een, al dan niet ingehuurde, jobcoach van een werkgever, is voor 2023 vastgesteld op € 84,90 per uur exclusief btw. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met het indexeringspercentage, zoals dat volgt uit de jaarlijkse publicatie van het Besluit Normbedragen Voorzieningen van het UWV.

  • 5.

    Bij wijziging van de omstandigheden van de werknemer, vindt opnieuw een beoordeling plaats.

  • 6.

    Bij een aaneengesloten ziekteperiode van langer dan een maand, wordt de toegekende periode van jobcoaching verlengd met de periode van ziekte.

  • 7.

    Indien nodig kan, na onderling overleg tussen het college, de werkgever, en de werknemer, een overheveling van uren van het eerste naar het tweede jaar of van het tweede jaar naar het derde jaar plaatsvinden voor maximaal 9 uur voor het lichte regime en maximaal 18 uur voor het midden regime bij een arbeidsovereenkomst van ten minste 24 uur per week. Bij een arbeidsovereenkomst van minder dan 24 uur per week, vindt overheveling plaats naar rato van het aantal arbeidsuren per week. De arbeidsovereenkomst heeft minimaal de duur van een jaar met de intentie om deze met minimaal een half jaar te verlengen.

  • 8.

    Indien nodig kan, na onderling overleg tussen het college, de werkgever, en de werknemer, een overheveling van uren van het tweede jaar naar het eerste jaar, plaatsvinden voor maximaal 10 uur voor het lichte regime en maximaal 20 uur voor het midden regime bij een arbeidsovereenkomst van ten minste 24 uur per week. Bij een arbeidsovereenkomst van minder dan 24 uur per week, vindt overheveling plaats naar rato van het aantal arbeidsuren per week. De arbeidsovereenkomst heeft minimaal de duur van een jaar met de intentie om deze met minimaal een half jaar te verlengen.

  • 9.

    Een subsidie, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c van de verordening, wordt per half jaar aan de werkgever uitbetaald, nadat de werkgever een rapportage betreffende de voortgang van de werknemer in de afgelopen periode en een urenspecificatie van de inzet van de jobcoach heeft overgelegd. Van de betalingsfrequentie kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken.

  • 10.

    De urenspecificatie geeft het aantal gewerkte uren, niet zijnde de reistijd, van de jobcoach aan voor de betreffende werknemer met vermelding van uitgevoerde werkzaamheden voor de betreffende werknemer en de data waarop die zijn uitgevoerd. De urenspecificatie is ondertekend door de jobcoach en werkgever.

  • 11.

    Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer eindigt de inzet van een jobcoach dan wel het recht op subsidie voor jobcoaching op de datum van het einde van de dienstbetrekking.

Artikel 4 Interne werkbegeleiding

  • 1.

    Een subsidie als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, van de verordening voor interne werkbegeleiding bedraagt € 800,- voor één jaar bij een arbeidsovereenkomst van één jaar of langer. Bij een arbeidsovereenkomst van zes maanden tot een jaar wordt het bedrag naar rato van het aantal maanden van de arbeidsovereenkomst vastgesteld.

  • 2.

    De subsidie voor interne werkbegeleiding is mogelijk als:

    • a.

      de vastgestelde loonwaarde van de werknemer ligt op een percentage tussen de 30 en 60%;

    • b.

      de ingangsdatum van het eerste dienstverband van de persoon is gelegen na 1 juli 2023; en

    • c.

      de interne begeleiding meer is dan normale dagelijkse begeleiding, zijnde meer dan 1 uur per dag op basis van een werkdag van 8 uur.

  • 3.

    Verstrekking van de subsidie voor een tegemoetkoming in de gemaakte kosten van interne werkbegeleiding kan geschieden na het overleggen van:

    • a.

      een kopie van de arbeidsovereenkomst;

    • b.

      een certificaat van de behaalde opleiding inzake begeleiding van personen met een arbeidsbeperking van een bij hem in dienst zijnde persoon die als interne werkbegeleider optreedt; en

    • c.

      een motivering van de noodzakelijkheid voor de inzet van een interne werkbegeleider voor de werknemer.

  • 4.

    Het college besluit, al dan niet na advies van een externe deskundige, of interne werkbegeleiding nodig is.

  • 5.

    Samenloop van jobcoaching en interne werkbegeleiding is mogelijk als dit voorziet in de ondersteuningsbehoefte van de persoon, waarbij de jobcoach en de interne werkbegeleider verschillende personen zijn.

  • 6.

    Betaling van de subsidie voor interne werkbegeleiding geschiedt aan de werkgever.

  • 7.

    Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt geen terugvordering plaats van eventueel te veel betaalde subsidie.

Artikel 5 Vergoedingen bij re-integratie en tegenprestatie

  • 1.

    Een vergoeding voor noodzakelijke kosten in het kader van re-integratie dan wel tegenprestatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de verordening, kan slechts worden verstrekt indien:

    • a.

      hiervoor geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening; en

    • b.

      de draagkracht van de persoon onvoldoende is om in deze kosten te voorzien, waarbij voor de vaststelling van de draagkracht de methodiek uit de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 wordt toegepast met dien verstande dat het inkomen volledig wordt aangemerkt als draagkracht voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Een vergoeding kan in ieder geval worden verstrekt voor:

    • a.

      noodzakelijke reizen in het kader van:

      • 1°.

        een te volgen re-integratietraject, waaronder begrepen een opleiding;

      • 2°.

        een sollicitatiegesprek;

      • 3°.

        een door het college opgelegde tegenprestatie, bij uitzondering en alleen ter overbrugging van de eerste maand waarin de werkzaamheden aanvangen;

      • 4°.

        een afspraak met de gemeente over de re-integratie.

    • b.

      overige voorzieningen, die direct verband houden met het te volgen re-integratietraject of uitvoering van de tegenprestatie.

  • 3.

    Voor het maken van noodzakelijke reizen kan het college de volgende voorzieningen verstrekken:

    • a.

      een dagkaart van de RET;

    • b.

      een voucher voor:

      • 1°.

        een abonnement voor een week dan wel een maand, voor het aantal sterren, met een maximum van drie, dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is, ten behoeve van het opladen op de persoonlijke OV-chipkaart door de RET;

      • 2°.

        een saldo ter hoogte van het bedrag dat naar oordeel van het college noodzakelijk is voor het reistraject dat afgelegd wordt tot een maximum van € 95,- per maand, ten behoeve van het opladen van de persoonlijke OV-chipkaart door de RET;

      • 3°.

        een fiets voor maximaal € 100,- bij een door de gemeente gecontracteerde leverancier, in gevallen waarbij door het college is vastgesteld dat het openbaar vervoer geen optie is.

    • c.

      vergoeding reiskosten vanaf twee zones in geval van een afspraak met het college over een re-integratietraject, tenzij sprake is van deelname aan of een voortraject van een schulddienstverleningstraject.

  • 4.

    Voor overige voorzieningen kan het college per persoon maximaal € 500,- per jaar vergoeden.

  • 5.

    Een vergoeding voor overige voorzieningen wordt in beginsel direct uitbetaald aan de organisatie die de voorziening uitvoert dan wel levert. Als dit omwille van spoedeisendheid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt de vergoeding verstrekt aan de belanghebbende zelf. In het geval dat de vergoeding aan de belanghebbende zelf wordt verstrekt, dient de belanghebbende vooraf de aanschafprijs aan te tonen en achteraf een betalingsbewijs te overleggen.

Artikel 6 Vergoedingen bij arbeidsinschakeling

  • 1.

    Een voorziening in het kader van nazorg bij arbeidsinschakeling aan een persoon uit de doelgroep, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de verordening, wordt alleen verstrekt, als:

    • a.

      sprake is van een door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst;

    • b.

      voor de voorziening geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening;

    • c.

      de voorziening naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het verkrijgen van het werk; en

    • d.

      de draagkracht van de persoon onvoldoende is om hierin te voorzien, waarbij voor de berekening van de draagkracht de methodiek uit de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 wordt toegepast met dien verstande dat het inkomen volledig wordt aangemerkt als draagkracht voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    De voorzieningen bij arbeidsinschakeling kunnen tot een maximumbedrag van € 1500,- per persoon per jaar worden verstrekt tot uiterlijk drie maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst.

  • 3.

    De voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een reisvoorziening, als bedoeld in artikel 5, derde lid;

    • b.

      tijdelijke bruikleen van een scooter in eigendom van de gemeente, in de gevallen waarbij het openbaar vervoer dan wel een fiets geen optie zijn;

    • c.

      een kilometervergoeding voor eigen vervoer, ter hoogte van 19 cent per gereisde kilometer, als de locatie met het openbaar vervoer niet of onvoldoende bereikbaar is; of

    • d.

      overige voorzieningen, die direct verband houden met de arbeidsinschakeling.

  • 4.

    De vergoeding voor overige voorzieningen bij arbeidsinschakeling worden in beginsel direct uitbetaald aan de organisatie die de voorziening uitvoert dan wel levert. Als dit omwille van spoedeisendheid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt de vergoeding verstrekt aan de belanghebbende zelf. In het geval dat het te verstrekken bedrag aan belanghebbende zelf wordt uitgekeerd, toont belanghebbende vooraf de aanschafprijs aan en legt hij achteraf een betalingsbewijs over, dan wel toont belanghebbende bij een kilometervergoeding aan dat voor belanghebbende de locatie niet of onvoldoende bereikbaar is per openbaar vervoer.

  • 5.

    Bij verstrekking van een kilometervergoeding wordt het te verstrekken bedrag vastgesteld op basis van het aantal noodzakelijk te reizen kilometers voor woon-werkverkeer.

  • 6.

    Het maximumbedrag van € 1500,- per persoon per jaar kan, in afwijking van de termijn zoals vermeld in het tweede lid, ook nog gelden tot en met de twaalfde maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst als:

    • a.

      sprake is van vergoeding van kosten van voorzieningen in de eerste drie maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst en het maximumbedrag nog niet is besteed; en

    • b.

      sprake is van armoedeval.

  • 7.

    Onder armoedeval wordt in dit artikel verstaan: daling van het besteedbaar inkomen in de periode van vier tot twaalf maanden na de overgang van een bijstandsuitkering naar betaald werk door verlies van aanspraak op landelijke dan wel gemeentelijke inkomensafhankelijke regelingen en daarbovenop de toename van aan het werk gerelateerde kosten.

  • 8.

    De vergoeding van de kosten van de voorzieningen bij arbeidsinschakeling, bedoeld in het zesde lid, geschiedt op aanvraag en kan niet eerder worden ingediend dan de vierde maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst.

  • 9.

    De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor de in het zesde lid genoemde periode kunnen in ieder geval bestaan uit kosten voor de in het derde lid genoemde voorzieningen dan wel uit kosten van kinderopvang voor zover deze niet kunnen worden voldaan uit de kinderopvangtoeslag dan wel uit een tegemoetkoming kosten kinderopvang via de bijzondere bijstand.

  • 10.

    Voor bepaling van de hoogte van het bedrag van de armoedeval, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, wordt door het college een berekening uitgevoerd.

  • 11.

    Peilmaand voor berekening van de armoedeval is de maand van de aanvraag.

  • 12.

    Het college vergelijkt de peilmaand met de laatste volledige maand dat algemene bijstand aan de belanghebbende is verstrekt.

  • 13.

    Ten behoeve van de in het negende lid bedoelde uit te voeren berekening levert de persoon alle benodigde en door het college gevraagde stukken aan.

  • 14.

    De vergoeding van of de bijdrage in de te verstrekken voorziening geschiedt direct op het rekeningnummer van de persoon.

Artikel 7 Overige op werk gerichte voorzieningen

Een voorziening uit de doelgroep met een arbeidsbeperking als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de verordening kan slechts worden verstrekt indien de draagkracht van de persoon onvoldoende is om in de kosten te voorzien, waarbij voor de berekening van de draagkracht de methodiek uit de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 wordt toegepast met dien verstande dat het inkomen volledig wordt aangemerkt als draagkracht voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 8 Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan op grond van artikel 18a van de verordening in ieder geval de volgende vervoersvoorzieningen verstrekken als er naar het oordeel van het college geen andere voorliggende voorzieningen zijn en geen sprake is van één van de situaties, genoemd in artikel 18, vijfde lid, van de verordening:

    • a.

      collectief vervoer naar de werklocatie en terug in natura;

    • b.

      ritten per taxi dan wel rolstoeltaxi naar de werklocatie en terug in natura;

    • c.

      een vergoeding voor de kosten van taxiritten voor het aantal dagen per maand dat er naar de werklocatie gereisd wordt;

    • d.

      een vergoeding voor de kosten van rolstoeltaxiritten voor het aantal dagen per maand dat er naar de werklocatie gereisd wordt;

    • e.

      de kosten voor aanpassing van een eigen auto, tenzij sprake is van een opleiding of proefplaatsing;

    • f.

      de kosten voor aanpassing van een rolstoel, scooter of ander vervoermiddel, voor zover dit niet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 valt.

  • 2.

    Overige vervoersvoorzieningen kunnen in aanmerking komen als naar het oordeel van het college deze aan alle eisen in de verordening en deze nadere regels voldoen en dit gezien de omstandigheden de meest adequate en goedkoopste oplossing is.

  • 3.

    Een toegekende voorziening op basis van dit artikel wordt voor de duur van de arbeidsovereenkomst verstrekt, tenzij de omstandigheden zijn gewijzigd.

  • 4.

    Een vervoersvoorziening bij een opleiding of proefplaatsing wordt alleen verstrekt voor de duur van de opleiding of proefplaatsing.

  • 5.

    De persoon dan wel de werkgever verstrekt ten behoeve van de beoordeling van het recht op een voorziening in ieder geval een kopie van de arbeidsovereenkomst en eventueel overige door het college gevraagde stukken.

  • 6.

    Het college verstrekt geen, al dan niet aangepaste, auto in eigendom of bruikleen of vergoeding voor de aanschaf van een aangepaste auto.

  • 7.

    Betaling geschiedt aan de dienstverlener op basis van een gespecificeerde factuur. Betaling van een taxivergoeding geschiedt maandelijks, waarbij op de factuur moet zijn aangegeven voor wie, op welke data en naar welke locatie een rit is uitgevoerd. Van de betaalfrequentie kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken.

Artikel 9 Intermediaire voorzieningen

  • 1.

    Een intermediaire voorziening dan wel een vergoeding voor een intermediaire voorziening als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de verordening, kan worden verstrekt in het kader van ondersteuning bij taken die door een beperking niet goed zelfstandig kunnen worden uitgevoerd niet zijnde een meeneembare voorziening of een voorziening die onder het UWV valt.

  • 2.

    De intermediaire voorziening dan wel de vergoeding daarvoor wordt verstrekt voor de duur van de opleiding, proefplaatsing dan wel arbeidsovereenkomst of voor zo lang als de noodzaak voor de betreffende voorziening aanwezig is.

  • 3.

    Betaling geschiedt in beginsel aan de dienstverlener op basis van een gespecificeerde factuur. In bijzondere omstandigheden kan betaling aan een ander dan de dienstverlener geschieden.

Artikel 10 Meeneembare voorzieningen

  • 1.

    Een meeneembare voorziening als bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van de verordening, kan in eigendom verstrekt worden aan de persoon als deze op maat is gemaakt en daarom niet overdraagbaar is aan een ander.

  • Een in eigendom verstrekte voorziening kan niet meer dan eenmaal per kalenderjaar worden verstrekt.

  • 2.

    Een meeneembare voorziening is een voorziening of hulpmiddel dat niet standaard aanwezig is bij een bedrijf of opleider.

  • 3.

    Voor de toekenning van een voorziening verstrekt de persoon dan wel de werkgever de door het college gevraagde stukken.

  • 4.

    Voor het in bruikleen verstrekken van een meeneembare voorziening aan de persoon wordt een bruikleenovereenkomst afgesloten.

  • 5.

    Betaling geschiedt in principe aan de leverancier op basis van een gespecificeerde factuur.

  • 6.

    Een al aangeschafte voorziening kan niet worden vergoed.

Artikel 11 Intrekking

De volgende nadere regels worden ingetrokken:

  • a.

    Nadere regels jobcoaching;

  • b.

    Nadere regels overige voorzieningen en vergoedingen participatie.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 juli 2023.

Artikel 13 Citeertitel

Deze Nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels voorzieningen Participatiewet Rotterdam.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 24 oktober 2023.

De secretaris,

V.J.M. Roozen

De burgemeester,

A. Aboutaleb

 

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

 

Toelichting

 

Algemeen

Naar aanleiding van wijzigingen in de Participatiewet op grond van de Wet uitvoeren Breed offensief, die per 1 juli 2023 in werking zijn getreden, is de Participatieverordening Rotterdam 2015 (verder: verordening) aangepast. Deze wijzigingen betreffen met name de voorzieningen ten behoeve van personen met een arbeidsbeperking.

Op een aantal punten is nadere uitwerking van de verordening met betrekking tot de voorzieningen en de verstrekking daarvan gewenst, zoals de duur van een verstrekking, de vorm van de verstrekking, hoogte van een eventuele subsidie, de voorwaarden waaronder een bepaalde voorziening wordt verstrekt en de betaling van een eventuele subsidie.

Daarnaast zijn de Nadere regels jobcoaching, de Nadere regels overige voorzieningen en vergoedingen participatie en de Beleidsregels voorzieningen Participatiewet 2015 nu ook in deze nadere regels verwerkt.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 2 Proefplaats

Na de wettelijke twee maanden proefplaatsing kan verlenging plaatsvinden als blijkt dat dit noodzakelijk is om de persoon nog iets langer de tijd te geven om de werkzaamheden en eisen van de functie onder de knie te krijgen. Er moet wel potentieel zijn dat de persoon dit binnen een beperkte periode kan bereiken. Als blijkt dat de persoon de werkzaamheden en eisen van de functie niet aankan, is geen verlenging mogelijk. De werkgever moet schriftelijk aangeven waarom hij denkt dat de persoon binnen bepaalde tijd het vereiste niveau wel kan bereiken.

Het college beslist of een verlenging al dan niet gerechtvaardigd is.

 

Artikel 3 Jobcoaching

Zevende lid en achtste lid: overheveling kan bijvoorbeeld als in het eerste of tweede jaar niet alle toegekende uren zijn verbruikt vanwege bijvoorbeeld ziekte.

Ook overheveling van het tweede jaar naar het eerste jaar is toegestaan als de noodzaak daarvan is aangegeven en de dienstbetrekking niet op korte termijn eindigt. Een en ander gebeurt na onderling overleg tussen het college, werkgever en de persoon, die bij de werkgever in dienst is. Het moet dan gaan om een arbeidsovereenkomst van ten minste 24 uur per week. Als het een arbeidsovereenkomst van minder dan 24 uur per week betreft, wordt het aantal over te hevelen uren naar rato van het aantal uur per week minder dan 24 van de arbeidsovereenkomst bepaald.

Tevens is er de voorwaarde dat het moet gaan om een arbeidsovereenkomst van minimaal een jaar met de intentie van een verlenging met minimaal een half jaar.

Negende lid en tiende lid: de betaling van de vergoeding voor een bij de werkgever in dienst zijnde jobcoach dan wel een jobcoach die de werkgever zelf heeft ingehuurd kan plaatsvinden op grond van een halfjaarlijkse voortgangsrapportage over de persoon waar de jobcoach aan toegevoegd is en een urenspecificatie van de uren inzet voor de betreffende werknemer, welke is ondertekend door de jobcoach en de werkgever. Betaling geschiedt na controle van de stukken.

 

Indien gewenst, kan de periode van een half jaar worden aangepast op een andere frequentie. Bijvoorbeeld als bij een door een werkgever ingehuurde jobcoach de periode van een half jaar voor de werkgever te lang is, omdat de werkgever de jobcoachorganisatie moet betalen.

 

Artikel 4 Interne werkbegeleiding

Eerste lid: de interne werkbegeleiding kan slechts voor één jaar worden verstrekt voor € 800,- als sprake is van een arbeidsovereenkomst voor minimaal 24 uur per week van één jaar of meer.

Als sprake is van een arbeidsovereenkomst voor minimaal 24 uur per week en ten minste zes maanden maar korter dan een jaar dan wordt de hoogte van de subsidie naar rato van het aantal maanden van de duur van de arbeidsovereenkomst bepaald.

Als de arbeidsovereenkomst voor minimaal 24 uur per week na, bijvoorbeeld, zes maanden wordt verlengd met minimaal zes maanden dan kan het restant tot de € 800,- ambtshalve worden verstrekt, als de interne werkbegeleiding nog steeds noodzakelijk is.

Als sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van minder dan zes maanden dan wel voor minder dan 24 uur per week, is geen recht op een vergoeding.

Tweede lid, onderdeel c: van een meer dan normale begeleiding is sprake, als de werkbegeleider dagelijks meer dan 1 uur de werknemer begeleidt, bij een volledige werkdag van 8 uur. Werkgever moet aangeven dat hier sprake van is en op grond waarvan.

Derde lid, onderdelen b en c: werkgever moet aantonen dat de interne werkbegeleider getraind is in het begeleiden van personen met een arbeidsbeperking. Ook wel een ‘Harry-training’ genoemd. Ook moet de werkgever motiveren waarom de intensievere begeleiding noodzakelijk is.

Het college bepaalt uiteindelijk of de werkbegeleiding noodzakelijk is.

 

Artikel 5 Vergoedingen bij een re-integratietraject en een tegenprestatie

Eerste lid, onderdeel a: voorliggende voorziening kan bijvoorbeeld zijn een vergoeding of verstrekking door een werkgever dan wel een organisatie waar de werkzoekende de tegenprestatie verricht of is geplaatst in het kader van een re-integratietraject.

Eerste lid, onderdeel b: is geregeld dat de draagkracht wordt vastgesteld zoals dat ook voor de bijzondere bijstand gebeurt als een persoon een inkomen heeft boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm dan wel beschikt over vermogen boven het in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet van toepassing zijnde bedrag.

Een toets op draagkracht kan spelen bij personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

Tweede lid:

Onderdeel a, subonderdeel 3°: reiskostenvergoeding in het kader van het uitvoeren van een tegenprestatie is alleen bij uitzondering mogelijk indien overbrugging in de eerste maand nodig is, bijvoorbeeld omdat de belanghebbende de reiskosten niet kan voorschieten. De maximale duur is dus één maand.

Onderdeel b: voorbeelden van overige voorzieningen zijn: vergoeding voor de kosten van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) of de verlenging van een verlopen taxi-pas, dan wel aanschaf gereedschap of werkkleding die noodzakelijk zijn voor het kunnen uitoefenen van de werkzaamheden in het kader van een tegenprestatie,

werkstage, proefplaatsing of ander traject, mits deze niet in bruikleen kunnen worden verstrekt door de opleider dan wel het bedrijf waar de werkzaamheden worden verricht.

Kleine cursussen die niet noodzakelijk zijn voor arbeidsinschakeling maar wel benodigd zijn voor bijvoorbeeld noodzakelijk geacht vrijwilligerswerk en daarmee niet vallen onder de scholing en training zoals in artikel 8 van de Verordening, kunnen ook hieronder vergoed worden.

Derde lid:

In onderdeel b, subonderdeel 2°ensubonderdeel 3°: het maximale bedrag dat op een persoonlijke OV-chipkaart geladen kan worden, is nu verhoogd van € 50,- naar € 95,- per maand.

Ook is het maximale bedrag voor een fietsvoucher opgehoogd van € 85,- naar € 100,-.

De locatie waar een fiets opgehaald kan worden, is aangepast.

Als het openbaar vervoer niet toereikend is of duurder dan de voucher voor een fiets, kan de voucher voor de fiets worden aangeboden, als dit een alternatief is voor de werkzoekende.

In onderdeel c: algemeen uitgangspunt is dat de eerste twee zones hier niet worden vergoed, omdat deze behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Echter, hierop geldt een uitzondering als er sprake is van een (voortraject van een) schulddienstverleningstraject. De werkzoekende dient op basis van objectieve gegevens, zoals een overeenkomst met de schulddienstverleningsinstantie, een afsprakenplan met de schulddienstverleningsinstantie, een gerechtelijke uitspraak of een verklaring van de bewindvoerder, aantoonbaar te maken dat er sprake is van een schulddienstverleningstraject, dan wel een voortraject hierop. In dit laatste geval dient de werkzoekende bijvoorbeeld een bewijs van verwijzing door de Vraagwijzer naar de Kredietbank Rotterdam in te leveren. Als de werkzoekende dit aantoont dan worden reizen in verband met een afspraak met de gemeente in het kader van een re-integratietraject geheel vergoed.

Vijfde lid: dit betekent dat de vergoeding niet rechtstreeks aan een werkzoekende wordt betaald, tenzij dit in voorkomende gevallen redelijkerwijs niet mogelijk is.

In dat geval kan de vergoeding op de rekening van de werkzoekende worden gestort. Voorwaarde is dat vooraf de aanschafprijs bekend is en achteraf het bewijs van betaling van de voorziening aan de leverancier wordt gegeven.

 

Artikel 6 Vergoedingen bij arbeidsinschakeling

Nazorg bij arbeidsinschakeling is één van de onderdelen in artikel 17, eerste lid, van de verordening.

Eerste lid: met een voorziening in het kader van nazorg bij arbeidsinschakeling wordt bedoeld:

  • -

    zaken die noodzakelijk zijn om het werk te kunnen aanvaarden, dan wel;

  • -

    als werkaanvaarding heeft plaatsgevonden, ten behoeve van het kunnen gaan verrichten van het werk.

De voorziening kan worden ingezet vóórdat de feitelijke arbeidsinschakeling plaatsvindt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een werkgever de werkzoekende aanneemt, mits de werkzoekende zelf voorziet in het gereedschap dat benodigd is om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

In onderdeel d is geregeld dat de draagkracht wordt vastgesteld zoals dat ook voor de bijzondere bijstand gebeurt. Ontvangers van de algemene bijstandsuitkering worden geacht onvoldoende draagkrachtig te zijn.

 

Echter kan een toets op draagkracht bij niet-uitkeringsgerechtigden en bijvoorbeeld personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ertoe leiden dat op basis van die toets geen recht op een vergoeding bestaat.

Tweede lid: er kan maximaal € 1500, – per persoon per jaar worden verstrekt. Ook als iemand na een eerste arbeidsovereenkomst een tweede arbeidsovereenkomst aangaat in datzelfde jaar geldt het maximale bedrag van € 1500,-.

Vergoeding kan alleen voor te maken kosten tot maximaal drie maanden na begin van de arbeidsovereenkomst.

Derde lid: in onderdeel b is o.a. geregeld dat een scooter van de gemeente als reisvoorziening kan worden ingezet. Het tijdelijk in bruikleen nemen van een scooter in eigendom van de gemeente, kan alleen als de werklocatie op de benodigde tijdstippen niet bereikbaar is met het OV dan wel per fiets. Het doel van deze voorziening is een overbrugging gedurende maximaal 3 maanden, waarin de persoon zelf eigen vervoer moet regelen om naar zijn werkplek te reizen.

In onderdeel d is ook geregeld dat overige voorzieningen kunnen worden aangeboden in het kader van arbeidsinschakeling. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn een vergoeding van de kosten van Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), de verlenging van een verlopen taxi-pas, aanschaf gereedschap of werkkleding ten behoeve van de werkaanvaarding, dan wel extra begeleiding in het kader van nazorg, niet zijnde jobcoaching dan wel interne werkbegeleiding, in natura.

Zaken die niet direct in verband staan met de arbeidsinschakeling vallen niet onder de genoemde overige voorzieningen. Voorbeelden zijn (een bijdrage aan) de aanschaf van eigen vervoersmiddelen, inburgeringszaken, huisraad, of medische kosten.

Vierde lid: dit betekent dat de vergoeding in beginsel niet rechtstreeks aan een werkzoekende wordt betaald. In voorkomende gevallen is dit redelijkerwijs niet mogelijk. In dat geval kan de vergoeding op de rekening van de werkzoekende worden gestort. Voorwaarde is dat vooraf de aanschafprijs bekend is en achteraf het bewijs van betaling wordt gegeven.

Vijfde lid: het aantal noodzakelijk te reizen reiskilometers wordt bepaald aan de hand van de routeplanner van de ANWB.

Zesde en zevende lid: er zijn individuele situaties denkbaar waarin er als gevolg van extra kosten, voor bijvoorbeeld kinderopvang of noodzakelijke kosten ter verkrijging of aanvaarding van werk, na werkaanvaarding voor de voormalige bijstandsgerechtigde sprake is van een achteruitgang in het besteedbaar inkomen.

Indien de persoon een vergoeding voor, dan wel een bijdrage in, de kosten aanvraagt in het kader van nazorg bij arbeidsinschakeling dan geldt in de eerste drie maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst het derde lid.

Wanneer in de eerste drie maanden een vergoeding is verstrekt, dient dit verstrekte bedrag bij een eventuele aanvraag voor kosten van nazorg vanaf de vierde maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst in mindering te worden gebracht op het maximale bedrag van € 1500,-.

Daarnaast moet sprake zijn van armoedeval. Om vast te kunnen stellen of sprake is van armoedeval en zo ja, wat de hoogte hiervan is, voert het college een berekening uit. Deze berekening geschiedt met een rekentool. Met de berekening worden de inkomsten en uitgaven vergeleken van de laatste volledige maand waarover belanghebbende de bijstandsuitkering heeft ontvangen en de maand van aanvraag voor vergoeding van de kosten waardoor armoedeval wordt veroorzaakt.

 

Artikel 7 Overige op werk gerichte voorzieningen

Voorzieningen voor personen met een arbeidsbeperking kunnen worden verstrekt als er onvoldoende draagkracht is.

Als er wel sprake is van draagkracht, wordt de draagkracht van ofwel inkomen ofwel vermogen bepaald aan de hand van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019. De dan bepaalde hoogte van de draagkracht kan, indien van toepassing, in mindering worden gebracht op de voorziening.

Dit kan spelen bij onder meer een niet-uitkeringsgerechtigde, een persoon met een IOAW- of IOAZ-uitkering.

 

Artikel 8 Vervoersvoorzieningen

Eerste tot en met vierde lid: het eerste lid geeft een niet-limitatieve opsomming van enkele vervoersvoorzieningen, die verstrekt kunnen worden als aan alle eisen is voldaan en een bepaalde voorziening de meest adequate en goedkoopste oplossing is voor het woon-werkverkeer van de persoon.

Collectief vervoer dan wel taxivervoer, al dan niet voor een rolstoel, kan door het college worden ingekocht en dan in natura worden verstrekt.

Ook kan subsidie voor taxiritten worden gegeven als de benodigde stukken worden verstrekt. Het tweede lid geeft ook aan dat nog andere vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt.

Een aanpassing van een auto kan niet verstrekt worden bij een opleiding dan wel proefplaatsing.

Vijfde lid: voor beoordeling is in ieder geval een arbeidsovereenkomst nodig. Als de werkgever dan wel de persoon zelf een aanvraag heeft gedaan, kan het zijn dat er ook een offerte nodig is als de werkgever of persoon zelf dit bij een bepaalde dienstverlener regelt.

Zevende lid: betaling geschiedt in principe aan de dienstverlener op basis van een ingediende factuur. Bij een periodieke verstrekking, zoals bij taxiritten, zal in beginsel op basis van maandelijkse facturen worden betaald. Uit de facturen moet duidelijk blijken voor wie, op welke data naar welke locatie ritten zijn uitgevoerd.

Alleen de woon-werkritten kunnen worden vergoed.

Eventueel kan de betalingsfrequentie worden aangepast indien noodzakelijk. Bijvoorbeeld als de taxionderneming niet op basis van maandelijkse facturen kan werken, maar bijvoorbeeld op basis van wekelijkse facturen.

 

Artikel 9 Intermediaire voorzieningen

In principe worden de kosten van de voorziening vergoed als aan alle eisen uit de verordening en deze nadere regels is voldaan en de kosten noodzakelijk zijn.

Het gaat hier om voorzieningen als een taak niet zelfstandig kan worden uitgevoerd door een beperking, zoals het moeite hebben met bewegen. Een voorziening kan zijn hulp met openen van post of zoeken op internet.

Betaling geschiedt aan de dienstverlener. In bijzondere omstandigheden kan betaling aan een ander dan de dienstverlener plaatsvinden als daar een gegronde reden voor is, bijv. aan de werkgever, mits de kosten dan niet onder zijn verantwoordelijkheid als werkgever vallen.

 

Artikel 10 Meeneembare voorzieningen

Eerste lid: een voorziening kan in eigendom worden verstrekt als deze op de persoon zelf en zijn beperking is aangepast of gemaakt. Een dergelijke voorziening kan slechts 1x per kalenderjaar worden verstrekt.

Tweede lid: een meeneembare voorziening is een speciale voorziening die niet standaard is voor een opleider of bedrijf, zoals:

  • -

    aangepast zitmeubilair;

  • -

    (semi-) orthopedische schoenen inclusief eventuele inlegzolen;

  • -

    driewieler, loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel;

  • -

    speciaal toetsenbord;

  • -

    speciale muis.

Derde lid: de werkgever dan wel de bij hem in dienst zijnde persoon overleggen de voor de toekenning vereiste stukken. Bij onder meer (semi-) orthopedische werkschoenen dan wel inlegzolen zijn mogelijk nodig:

  • -

    een bewijs van vergoeding van de zorgverzekeraar; en

  • -

    een verklaring van de bedrijfsarts waaruit blijkt dat de voorziening nodig is.

Vierde lid: in bepaalde gevallen kan het college een voorziening in bruikleen verstrekken. Als dit het geval is, zal een bruikleenovereenkomst met de persoon worden afgesloten.