Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsregels Vergunningverlening: Algemeen deel - 1/2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregels Vergunningverlening: Algemeen deel - 1/2024
CiteertitelBeleidsregels Vergunningverlening: Algemeen deel - 1/2024
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

24-10-2023

wsb-2023-14011

2023.10389

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Vergunningverlening: Algemeen deel - 1/2024

Deze beleidsregel bevat de beoordelingscriteria voor een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (waterschapsverordening). Het heeft betrekking op alle activiteiten voor zover vergunningplichtig op grond van de hoofdstukken 2 tot en met 11 van de waterschapsverordening, met uitzondering van de activiteiten waarvoor een specifieke beleidsregel is vastgesteld.

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor alle vergunningplichtige activiteiten geformuleerd in de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Meer specifiek geeft deze beleidsregel een uitwerking van de wijze waarop artikel 1.12 van die verordening wordt toegepast.

 

Inleiding: Toelichting op het algemeen deel van de beleidsregels voor vergunningverlening

§1. Doel en toepassingsbereik van het algemeen deel

Dit algemeen deel gaat, samen met een aantal specifieke beleidsregels, het beleid van HHSK met betrekking tot de beoordeling van vergunningaanvragen onder de Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: keur) vervangen. Voor een aantal veel voorkomende activiteiten zijn specifieke beleidsregels opgesteld. In een specifieke beleidsregel voor vergunningverlening wordt uitgewerkt hoe een vergunningaanvraag met betrekking tot een specifieke activiteit wordt beoordeeld. In de specifieke beleidsregels zijn zowel de algemene criteria als eventueel aanvullende beoordelingscriteria voor krw-oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen uitgewerkt. Ieder van de specifieke beleidsregels is daardoor een volledig dekkend en zelfstandig leesbaar document.

 

Vergunningaanvragen om activiteiten waarvoor geen specifieke beleidsregels zijn opgesteld worden beoordeeld op grond van criteria uit, hoofdstuk 2 en eventueel hoofdstuk 3 van, het algemeen deel van de beleidsregels. Ook dit algemeen deel is een volledig dekkend en zelfstandig leesbaar document. Dit algemeen deel geldt uitsluitend voor de beoordeling van de vergunningaanvragen waarvoor geen specifieke beleidsregel is opgesteld. Het algemeen deel is een soort vangnet dat ervoor zorgt dat er altijd beleid is voor de beoordeling van een omgevingsvergunningaanvraag. Daarnaast functioneert dit algemeen deel als een leidraad voor de beleidsregels voor vergunningverlening, zodat dit beleid altijd makkelijk te vinden is. Visueel weergegeven ziet dit er als volgt uit:

 

 

Zowel voor het algemeen deel van de beleidsregels als de specifieke beleidsregels zijn de doelen, met het oog waarop een vergunningplicht is gesteld, leidend voor de beoordeling van een aanvraag voor die vergunning. Meer over de doelen in paragraaf 4 van deze toelichting.

 

Per doel of oogmerk is in het algemeen deel een set beoordelingscriteria opgenomen, waaraan een vergunningaanvraag wordt getoetst. Voor een activiteit waarvoor geen specifieke beleidsregel is opgenomen, zijn de doelen of oogmerken van de regels voor die activiteit bepalend voor de vraag welke beoordelingscriteria uit het algemeen deel van toepassing zijn.

 

§2. Schema met toepassingsbereik in de tabel uit hoofdstuk 1

In hoofdstuk 1 van dit algemeen deel is een tabel opgenomen met daarin alle activiteiten waarvoor een omgevingsvergunningplicht is opgenomen in de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: waterschapsverordening). Per omgevingsvergunningplicht is daarin aangegeven welke beoordelingscriteria op de vergunningaanvraag van toepassing zijn.

 

Voor een aantal specifieke omgevingsvergunningplichtige activiteiten zijn specifieke beleidsregels opgesteld voor de beoordeling van vergunningaanvragen. In de tabel in hoofdstuk 1 van dit algemeen deel wordt in die gevallen naar de betreffende specifieke beleidsregels verwezen. Op deze wijze is de tabel leidend voor de vraag welke beleidsregel van toepassing is op de beoordeling van een vergunningaanvraag.

 

§3. Activiteit-gerichte regels in de waterschapsverordening

De regels die HHSK in de keur en de daarbij behorende algemene regels heeft gesteld zijn object-gericht. Dat wil zeggen dat de aanwezigheid van een object (bijvoorbeeld een waterkering of een oppervlaktewaterlichaam) bepalend is voor de vraag welke regels ergens gelden. In de keur van HHSK zijn waterstaatswerken het aangrijpingspunt van de regels.

 

Met de invoering van de Omgevingswet worden de keur, de daarbij behorende algemene regels en de Wegenverordening van HHSK vervangen door de waterschapsverordening. Met de invoering van de waterschapsverordening wordt het accent van de regels verlegd naar het perspectief van de burger. De object-gerichte benadering wordt vervangen door een activiteit-gerichte benadering. Dit wil zeggen dat de regels die in de waterschapsverordening worden gesteld zijn gekoppeld aan de verschillende activiteiten die een burger of bedrijf kan gaan verrichten.

 

§4. Koppeling aan doelen en oogmerken

De regels die in de waterschapsverordening voor verschillende activiteiten zijn gesteld, zijn telkens gestel met het oog op belangen die het waterschap met die regels beoogt te dienen. Deze belangen zijn in algemene zin in artikel 1.2 van de waterschapsverordening omschreven als de doelen van de waterschapsverordening. Daarnaast zijn in verschillende hoofdstukken en paragrafen selecties of uitwerkingen van deze belangen opgenomen als concrete oogmerken voor de regels uit het betreffende hoofdstuk of de betreffende paragraaf. Deze zijn te vinden in de artikelen met de artikelkop ‘(toepassingsbereik)’.

 

§5. Algemene en aanvullende beoordelingsregels

In artikel 1.12 van de waterschapsverordening is een algemene beoordelingsregel opgenomen voor de beoordeling van vergunningaanvragen op grond van de waterschapsverordening. In artikel 1.12a zijn ook nog twee aanvullende beoordelingsregels opgenomen; voor het geval een activiteit van invloed kan zijn op de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor een door de Provincie Zuid-Holland aangewezen krw-oppervlaktewaterlichaam of op doelstellingen van de Kaderrichtlijn Grondwater voor een grondwaterlichaam.

 

De aanvullende beoordelingsregels zijn opgenomen om te voldoen aan instructieregels van het Rijk. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is in artikel 6.2 een minimumverplichting opgenomen voor het beoordelen van vergunningaanvragen op grond van een waterschapsverordening. In de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn, in aanvulling op de instructieregels van het Rijk, nadere instructieregels opgenomen voor het beoordelen van omgevingsvergunningaanvragen met betrekking tot krw-oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen. Met de aanvullende beoordelingsregels uit artikel 1.12a van de waterschapsverordening wordt aan deze instructieregels voldaan.

 

§6. Indeling van het algemeen deel van de beleidsregels

Zoals hierboven uiteengezet, wordt in het eerste hoofdstuk van dit algemeen deel per activiteit aangegeven welke beoordelingscriteria uit dit algemeen deel op die activiteit van toepassing zijn en of er aanvullende beoordelingscriteria op van toepassing zijn. In hoofdstuk 2 zijn vervolgens per oogmerk beoordelingscriteria opgenomen, waarvan er in hoofdstuk 1 per activiteit een of een aantal van toepassing is verklaard. De beoordelingscriteria uit hoofdstuk 2 zijn een uitwerking van de algemene beoordelingsregel uit artikel 1.12 van de waterschapsverordening.

In hoofdstuk 3 staan de aanvullende beoordelingscriteria voor krw-oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen. Deze criteria geven invulling aan de artikelen 1.12a en 1.12b van de waterschapsverordening. Ook voor deze aanvullende beoordelingscriteria geldt dat deze criteria alleen op de beoordeling van een vergunningaanvraag van toepassing zijn als dat in hoofdstuk 1 is bepaald.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§1. Toepasbaarheid van beleidsregels voor de beoordeling van omgevingsvergunningaanvragen voor omgevingsvergunningplichtige activiteiten uit de WSV

Onderdeel 1. Toepasselijkheid van beleidsregels over de beoordeling van vergunningaanvragen

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in kolom A van tabel 1 wordt beoordeeld op grond van:

 

  • a.

    de specifieke beleidsregel die daarvoor is voorgeschreven; of

  • b.

    de in kolom D van tabel 1 opgenomen beoordelingscriteria uit hoofdstuk 2 van dit algemeen deel van de beleidsregels voor vergunningverlening.

Toelichting bij onderdeel 1:

 

De beoordelingscriteria die in deze beleidsregel zijn opgenomen zijn alleen van toepassing op vergunningaanvragen voor activiteiten waarvoor geen specifieke beleidsregel is opgesteld. Wanneer wel een specifieke beleidsregel is opgesteld, dan zijn daarin alle criteria opgenomen die op de beoordeling van een vergunningaanvraag voor die activiteit van toepassing zijn.

 

De beoordelingscriteria uit de specifieke beleidsregels of uit dit algemeen deel zijn zoveel mogelijk uitputtend, maar kunnen worden aangevuld met nota’s en beleidsuitwerkingen van HHSK. Zie ook § 2 van dit hoofdstuk.

 

Onderdeel 2. Toepasselijkheid van aanvullende beoordelingscriteria voor krw-oppervlaktewaterlichamen

Als geen specifieke beleidsregel van toepassing is wordt de vergunningaanvraag ook beoordeeld op grond van de aanvullende beoordelingscriteria voor krw-oppervlaktewaterlichamen, bedoeld in § 1 van hoofdstuk 3, voor zover in kolom E van tabel 1 en in het eerste onderdeel van § 1 van hoofdstuk 3 is bepaald dat die criteria op de aanvraag van toepassing zijn.

 

Onderdeel 3. Toepasselijkheid van aanvullende beoordelingscriteria voor grondwaterlichamen

Als geen specifieke beleidsregel van toepassing is wordt de vergunningaanvraag ook beoordeeld op grond van de aanvullende beoordelingscriteria voor grondwaterlichamen, bedoeld in § 2 van hoofdstuk 3, voor zover in kolom F van tabel 1 is bepaald dat die criteria op de aanvraag van toepassing zijn.

 

Toelichting bij onderdelen 2 en 3:

 

Ook de extra beoordelingscriteria die gelden voor krw-oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen zijn in de specifieke beleidsregels opgenomen. Iedere specifieke beleidsregel is daardoor een volledig dekkend en zelfstandig leesbaar document voor de beoordeling van vergunningaanvragen voor een specifieke activiteit.

 

Onderdeel 4. Toepasselijkheid van beleidsregels en beoordelingscriteria bij samenloop van activiteiten

In de gevallen dat meerdere omgevingsvergunningplichtige activiteiten door dezelfde aanvrager in onderlinge samenhang worden verricht, wordt de vergunningaanvraag voor de verschillende omgevingsvergunningplichtige activiteiten integraal beoordeeld. De beoordelingscriteria die op de verschillende activiteiten van toepassing zijn, op grond van deze beleidsregel of van een specifieke beleidsregel, worden dan gezamenlijk afgewogen. Hierbij geldt het uitgangspunt dat na uitvoering een situatie ontstaat of in stand blijft die goed en aanvaardbaar is met het oog op de betrokken belangen.

 

Toelichting bij onderdeel 4:

 

Het kan voorkomen dat meerdere vergunningplichtige activiteiten in samenhang met elkaar worden verricht. Bijvoorbeeld het versmallen van een oppervlaktewaterlichaam om daarover op het versmalde stuk een brug aan te leggen. Voor een aanvrager wordt dit waarschijnlijk als één activiteit gezien, maar hiervoor gelden meerdere vergunningplichten op grond van de waterschapsverordening.

 

Tabel 1

 

A

B

C

D

E

F

Omgevingsvergunning-plichtige activiteit

Paragraaf of hoofdstuk uit WSV

Artikel uit de WSV

Relevante beoordelingscriteria

(§: zie hoofdstuk 2)

Beoordeling krw-owl relevant?

Beoordeling grondwaterlichaam relevant?

Het aanleggen van een waterstaatswerk, anders dan een duiker in een dam of een oppervlaktewaterlichaam

H 2

2.2, lid 1, onder a

§ 9

Ja

Nee

Het aanleggen van een oppervlaktewaterlichaam

H 2

2.2, lid 1, onder a

Beleidsregel Grondverzet 2024

Het wijzigen van een waterstaatswerk

H 2

2.2, lid 1, onder b

§ 9

Ja

Nee

Het verbinden van oppervlaktewaterlichamen

H 2

2.2, lid 2

§ 9

Ja

Nee

Op een afwijkend peil brengen of houden van een oppervlaktewaterlichaam

H 2

2.2, lid 3

Beleidsregel Afwijkende peilen 2024

Aanbrengen van 500 m2 of meer verhard oppervlak

H 2

2.2, lid 4

Beleidsregel aanbrengen verhard oppervlak 2024

Het verrichten van een activiteit met gevolgen voor kwel of wegzijging

H 2

2.3

Beleidsregel activiteiten in kwelgevoelig gebied 2024

Het aanbrengen van een diepe wandconstructie

H 2

2.4

§ 9

Nee

Ja

Het verrichten van een kwantitatieve lozing

§ 3.2

3.3

§ 1, onder 1, 2 en 4;

§ 2, onder 1, 2 en 3;

§ 3, onder 1 t/m 4; en

§ 4

Ja

Nee

Het verrichten van een andere lozing op een oppervlaktewaterlichaam

§ 3.15

3.43

§ 1, onder 1, 2 en 4;

§ 2, onder 1, 2 en 3;

§ 3, onder 1 t/m 4; en

§ 4

Ja

Nee

Het verrichten van een andere lozing op een zuiveringtechnisch werk

§ 3.15

3.44

§ 1, onder 1, 2 en 4;

§ 2, leden 1, 2 en 3;

§ 3, onder 1 t/m 4;

§ 4; en

§ 5

Nee

Nee

Het onttrekken van oppervlaktewater

§ 4.2

4.5

§ 1, onder 1, 3, 4 en 5;

§ 2, onder 1, 2 en 3;

§ 3, onder 1 en 4; en

§ 4

Ja

Nee

Het onttrekken van grondwater

§ 4.3

4.10

Beleidsregel onttrekken of infiltreren van grondwater 2024

Het infiltreren van water

§ 4.4

4.15

Beleidsregel onttrekken of infiltreren van grondwater 2024

Het uitvoeren van grondonderzoek

§ 5.1

5.4

§ 1, onder 1 en 3,

Nee

Ja

Versmallen, verondiepen, dempen verbreden of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam voor berging

§ 5.2

5.9

Beleidsregel Grondverzet 2024

Aanbrengen of verwijderen van grond in of uit een oppervlaktewaterlichaam voor aan- en afvoer

§ 5.2

5.10

Beleidsregel Grondverzet 2024

Aanbrengen of verwijderen van grond op of uit een waterkering

§ 5.2

5.11 en 5.12

Beleidsregel Grondverzet 2024

Aanbrengen van grond in een bergingsgebied

§ 5.2

5.13

Beleidsregel Grondverzet 2024

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van terreinverharding

§ 5.3

5.21 en 5.22

Beleidsregel Terreinverharding waterkeringen 2024

Het verrichten van overige werkzaamheden

§ 5.4

5.23

§ 9

Ja

Ja

Het aanbrengen of verwijderen van een kabel of leiding in een waterkering

§ 6.1

6.9, leden 1 en 3

Beleidsregel Kabels en leidingen 2024

Het aanbrengen van een las- of aansluitgat in een waterkering

§ 6.1

6.9, lid 2

Beleidsregel Kabels en leidingen 2024

Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een bovengrondse kabel of leiding

§ 6.1

6.9, lid 4, en 6.10, lid 2

Beleidsregel Kabels en leidingen 2024

Het aanbrengen van een kabel of leiding in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.1

6.10, lid 1

Beleidsregel Kabels en leidingen 2024

Het aanbrengen van een las- of aansluitgat in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.1

6.10, lid 3

Beleidsregel Kabels en leidingen 2024

Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een vaste uitstroom- of onttrekkings-voorziening in een waterkering

§ 6.2

6.15, lid 1

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Ja

Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een vaste uitstroom- of onttrekkings-voorziening in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.2

6.15, lid 2

§ 1, onder 1 en 4,

§ 2, onder 1 en 2,

§ 1, onder 1 en 4

Ja

Nee

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.3

6.21

Beleidsregel Oeverconstructies 2024

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie op een waterkering

§ 6.3

6.22

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het aanbrengen, hebben, wijzigen of verwijderen van een hekwerk in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.4

6.27

§ 1, onder 1 en 4;

§ 2, onder 1; en

§ 3, onder 1 en 4

Ja

Nee

Het aanbrengen, hebben, wijzigen of verwijderen van een hekwerk op een waterkering

§ 6.4

6.28

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een steiger in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.5

6.33

Beleidsregel Steigers 2024

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een steiger op een waterkering

§ 6.5

6.34

Beleidsregel Steigers 2024

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een meerpaal in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.5

6.33

§ 1, onder 1 en 4;

§ 2, onder 1 en 2;

§ 3, onder 1 en 4; en

§ 4, onder 1 en 2

Ja

Nee

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een meerpaal op een waterkering

§ 6.5

6.34

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het aanbrengen of wijzigen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.6

6.38

Beleidsregel Dammen met duikers 2024

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een dam met duiker op een waterkering

§ 6.6

6.39

Beleidsregel Dammen met duikers 2024

Het aanbrengen of wijzigen van een brug in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.7

6.43

Beleidsregel Bruggen 2024

Het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een brug op een waterkering

§ 6.7

6.44

Beleidsregel Bruggen 2024

Het aanbrengen of wijzigen van een bouwwerk op een waterkering

§ 6.8

6.48, lid 1

Beleidsregel Bouwwerken 2024

Het verwijderen van een bouwwerk op een waterkering

§ 6.8

6.48, lid 3

§ 1, onder 1, 3 en 7

Nee

Nee

Het aanbrengen of wijzigen van een bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.8

6.49

Beleidsregel Bouwwerken 2024

Het verwijderen van een bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam

§ 6.8

6.49

§ 1, onder 1, 2, 4 en 7

Ja

Nee

Het aanbrengen van een bouwwerk in een bergingsgebied

§ 6.8

6.50

Beleidsregel Bouwwerken 2024

Het aanbrengen, houden of verwijderen van een ander werk

§ 6.9

6.51

§ 9

Ja

Ja

Het aanbrengen of verwijderen van beplanting in een oppervlaktewaterlichaam

§ 7.1

7.6

Beleidsregel Beplanting 2024

Het aanbrengen of verwijderen van beplanting op een waterkering

§ 7.1

7.7

Beleidsregel Beplanting 2024

Het uitvoeren van visactiviteiten

§ 7.2

7.11

§ 2, onder 1 en 2; en

§ 3, onder 1 en 5

Ja

Nee

Het ongedaan maken van het natuurvriendelijke karakter van een natuurvriendelijke oever

§ 7.3

7.16

§ 1, onder 1 t/m 4;

§ 2, onder 1 en 2; en

§ 3, onder 1 en 4

Ja

Nee

Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een vaste stof of voorwerp, anders dan een hut of ongefundeerd bouwwerk, in een oppervlaktewaterlichaam

H 8

8.6

§ 1, onder 1 en 4;

§ 2, onder 1; en

§ 3, onder 1, 2 en 4

Ja

Nee

Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een hut of ongefundeerd bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam

H 8

8.6

Beleidsregel Bouwwerken 2024

Onbeheerd achterlaten van een vlot of vaartuig

H 8

8.7

§ 1, onder 1, 3 en 4;

§ 2, onder 1; en

§ 3, onder 1, 2 en 4

Ja

Nee

Het aanbrengen, hebben, wijzigen of verwijderen van een vaste stof of voorwerp, anders dan een hut of ongefundeerd bouwwerk, op een waterkering

H 8

8.8

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het aanbrengen, hebben of wijzigen van een hut of ongefundeerd bouwwerk op een waterkering

H 8

8.8

Beleidsregel Bouwwerken 2024

Het verwijderen van een hut of ongefundeerd bouwwerk op een waterkering

H 8

8.8

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het gebruiken of hebben van explosief materiaal

H 8

8.9

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het innemen van een vaste ligplaats

§ 9.1

9.5, lid 1

Beleidsregel Vaste ligplaatsen 2024

Varen met een snelheid van meer dan 6 km/h

§ 9.1

9.5, lid 2

§ 1, onder 1, 2, 3 en 4,

Ja

Nee

Het houden van een evenement

§ 9.2

9.8

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het zich buiten de openbare weg begeven op een waterkering of bij een peilregelend kunstwerk

§ 9.2

9.9

§ 1, onder 1, 2, 3 en 4

Nee

Nee

Het rijden met dieren, het drijven daarvan of het anderszins brengen, hebben of houden van dieren

§ 9.3

9.12

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het met dieren beweiden

§ 9.3

9.13

§ 1, onder 1 en 3

Nee

Nee

Het aanbrengen, wijzigen of hebben van een werk of beplanting bij een windwatermolen

H 10

10.2

§ 1, onder 1 en 4

Nee

Nee

Activiteiten in het beperkingengebied van een weg in beheer bij HHSK

H 11

11.10, 11.14, 11.17, 11.22, 11.26, 11.31, 11.32, 11.35, 11.38, 11.39, 11.41 en 11.42

Beleidsregel Wegen 2024

 

Toelichting bij Tabel 1:

 

Per activiteit uit de waterschapsverordening zijn vaak meerdere vergunningplichten opgenomen. Deze zijn bijvoorbeeld onderverdeeld in een vergunningplicht voor het uitvoeren van de activiteit op een waterkering of het uitvoeren van de activiteit in een oppervlaktewaterlichaam. De oogmerken van deze vergunningplichten zijn hetzelfde, omdat de oogmerken per activiteit zijn opgenomen en niet per vergunningplicht.

 

In kolom D zijn de beoordelingscriteria voor oogmerken die voor een specifieke vergunningplicht niet relevant zijn niet opgenomen. Dit is een beleidsmatige voorselectie. Op grond van de waterschapsverordening kunnen meerdere beoordelingscriteria bij de beoordeling van de omgevingsvergunning worden betrokken. In kolom D van tabel 1 wordt voor deze criteria op voorhand bepaald of deze relevant zijn bij de beoordeling van een specifieke vergunningaanvraag. Kolom D verwijst naar de paragrafen van hoofdstuk 2 van dit algemeen deel.

 

Een voorbeeld van een oogmerk dat in veel gevallen niet relevant zal zijn is ‘het beschermen van een waterstaatswerk en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water’. Wanneer het gaat over een activiteit in een oppervlaktewaterlichaam zal dit oogmerk in de meeste gevallen niet van belang zijn.

 

Een ander voorbeeld is ‘het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam’. Dit oogmerk zal waarschijnlijk geen rol spelen bij een activiteit die op een waterkering wordt verricht, buiten de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam.

 

§2. Verhouding tot beleidsregels voorafgaand aan dit algemeen deel

Een beleidsregel van die is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van dit algemeen deel wordt na vaststelling van dit algemeen deel niet meer toegepast op de beoordeling van vergunningaanvragen, tenzij in een specifieke beleidsregel is bepaald dat de beleidsregel bij de beoordeling wordt betrokken.

 

Toelichting:

 

Dit algemeen deel is, samen met specifieke beleidsregels voor vergunningverlening als bedoeld in kolom D van tabel 1, bedoeld als enige kader voor het beoordelen van vergunningaanvragen. Beleidsregel die zijn vastgesteld voordat dit algemeen deel is vastgesteld worden niet meer betrokken bij de beoordeling van vergunningaanvragen, vanaf het moment dat dit algemeen deel in werking is getreden. Dat is alleen anders wanneer in een specifieke beleidsregel is aangegeven dat een oude beleidsregel nog wel bij de vergunningaanvraag wordt betrokken. In enkele specifieke beleidsregels kan bijvoorbeeld opgenomen zijn dat de beleidsuitwerking varen wordt betrokken in het geval de activiteit in wordt uitgevoerd in een oppervlaktewaterlichaam waar gevaren wordt.

 

Voor zover beleidsregels van voor de vaststelling van dit algemeen deel betrekking hebben op andere zaken dan de beoordeling van vergunningaanvragen, blijven deze van kracht. Het is niet de bedoeling dat een oude beleidsregel (over meerdere onderwerpen) volledig buiten werking wordt gesteld, terwijl slecht een deel daarvan betrekking heeft op de beoordeling van een vergunningaanvraag.

 

§3. Toelichting met betrekking tot het actueel houden van dit algemeen deel

 

Om dit algemeen deel van de beleidsregels voor vergunningverlening actueel te houden is het van belang dat dit algemeen deel goed wordt bijgehouden.

 

Om dit algemeen deel goed bij te houden zou bij het opstellen van een nieuwe specifieke beleidsregel ook dit algemeen deel moeten worden aangepast. In tabel 1 uit hoofdstuk 1 van dit algemeen deel zou dan aangegeven moeten worden dat die nieuwe specifieke beleidsregel van toepassing is. Wanneer dit niet wordt aangepast is het gevolg dat zowel de specifieke beleidsregel als de algemene beoordelingscriteria uit dit algemeen deel van toepassing zijn.

 

De vaststelling en publicatie van een nieuwe specifieke beleidsregel zou dus telkens gepaard moeten gaan met de vaststelling en publicatie van een nieuwe versie van dit algemeen deel en het intrekken van de vorige versie van dit algemeen deel. Wanneer de oude versie van het algemeen deel niet wordt ingetrokken bij de vaststelling van een nieuwe versie, blijft de oude versie van kracht naast de nieuwe versie.

 

Door in de titel van dit algemeen deel de maand en het jaartal op te nemen kunnen de verschillende versies makkelijker beheerd worden. Omdat specifieke beleidsregels waarschijnlijk minder vaak worden aangepast, is er minder behoefte aan om in de titel van een specifieke beleidsregel ook de maand op te nemen.

 

In die specifieke beleidsregel zouden daarnaast ook, voor zover relevant, de beoordelingsregels met betrekking tot krw-oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen voor die activiteit opgenomen moeten worden. Dit heeft niet zozeer te maken met de afstemming op dit algemeen deel, maar eerder met de verplichting aanvullende beoordelingsregels toe te passen, bedoeld in artikel 1.12, tweede en derde lid, van de waterschapsverordening.

Hoofdstuk 2. Beoordelingscriteria per oogmerk

§1. Oogmerk: het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan

Onderdeel 1. Algemeen criterium: het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan

De vergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op:

 

  • a.

    het doelmatig blijven functioneren van het waterstaatswerk, waarbij als uitgangspunt geldt dat er geen achteruitgang moet optreden ten opzichte van de huidige situatie;

Toelichting:

 

Het doelmatig functioneren van waterstaatswerken is noodzakelijk om wateroverlast en waterschaarste te voorkomen. Het is van belang dat dit functioneren niet wordt belemmerd. In het kader van robuustheid en klimaatbestendigheid geldt hierbij dat achteruitgang van een waterstaatswerk wordt voorkomen, zelfs als het functioneren op dat moment in een betere toestand verkeert dan strikt genomen wordt vereist.

 

  • b.

    dat de activiteit geen onevenredig nadelige invloed heeft op inspectie, beheer en onderhoud van het waterstaatswerk en de kosten daarvan;

Toelichting:

 

Onderhoud en beheer is nodig om waterstaatswerken goed te laten functioneren. Onderhoud en beheer worden betaald met publieke middelen. We willen deze middelen verantwoord en doelmatig besteden.

 

  • c.

    de invloed van de activiteit op de uitbreidbaarheid van het waterstaatswerk, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat veranderingen op de lange termijn toekomstige uitbreidingen van het waterstaatswerk niet ontoelaatbaar belemmeren; en

Toelichting:

 

In feite wordt beoordeeld in hoeverre een object of inrichting in redelijkheid voldoende ‘aanpasbaar’ is of een uitbreiding juist ontoelaatbaar belemmert. Voorbeelden hiervan zijn een dijkversterkingsproject of uitbreidingstraject voor een oppervlaktewaterlichaam. Hierbij wordt rekening gehouden met de toekomstige ontwikkelingen van een waterstaatswerk als gevolg van bijvoorbeeld klimaatverandering, bodemdaling of ruimtelijke ontwikkelingen.

 

  • d.

    de invloed van de activiteit op het waterstaatswerk in samenhang met de invloed die andere activiteiten op dat waterstaatswerk hebben, waaronder ook wordt verstaan dat de effecten van de activiteit niet in tijd of in plaats worden afgewenteld.

Toelichting:

 

Het gaat erom dat rekening wordt gehouden met cumulatieve effecten van activiteiten. Omdat activiteiten vaak in samenhang met andere activiteiten worden verricht zal het effect van een activiteit veelal in samenhang met die andere activiteiten gezien moeten worden. Afwenteling van de effecten in naar de toekomst of naar een andere locatie is niet wenselijk.

 

Onderdeel 2. Bijzonder criterium: het bergen van water

De vergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op de invloed van de activiteit op de berging van water. Hierbij zijn de algemene uitgangspunten dat:

 

  • a.

    geen bestaande waterberging verloren mag gaan; en

  • b.

    bij wijziging van de functie van het gebied voldoende aanvullende waterberging moet worden gerealiseerd om in de nieuwe situatie te voldoen aan de norm voor wateroverlast als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening.

Toelichting:

 

Bij het verminderen van de bergingscapaciteit wordt de kans op wateroverlast groter bij bijvoorbeeld hevige regenbuien. De hoeveelheid neerslag die onder min of meer extreme omstandigheden in een aantal uren of dagen kan vallen is groter dan de redelijkerwijs te realiseren afvoercapaciteit van een gemaal. Het water dat onder die omstandigheden niet direct kan worden afgevoerd moet tijdelijk in de polder worden geborgen. Een zekere stijging van de waterstand van het oppervlaktewater is daarbij onvermijdelijk.

 

Onderdeel 3. Bijzonder criterium: het keren van water

De omgevingsvergunning wordt geweigerd als de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd een onevenredig nadelige invloed heeft op:

 

  • a.

    de hydraulische belasting op de waterkering;

Toelichting:

 

Hydraulische belasting kan vooral worden beïnvloed door activiteiten in het voorland. Dit is het land tussen het water en het hoogste deel van de dijk (kruin). Het voorland is belangrijk voor de sterkte van de waterkering omdat het een stabiliserende en golfdempende werking heeft. Het afgraven of anders inrichten van voorland kan leiden tot een hogere belasting van de waterkering. Bijvoorbeeld door het maken van insteekhavens, het verwijderen van dichte begroeiing of het verlagen van het maaiveld.

 

  • b.

    de hoogte, sterkte en stabiliteit van de waterkering, waarbij in ieder geval eisen worden gesteld aan het soort materiaal dat wordt toegepast;

Toelichting:

 

Het veranderen van de vorm of samenstelling van een waterkering, of het gebied voor of achter de waterkering, kan invloed hebben op de hoogte, sterkte en stabiliteit van de waterkering. Een waterkering kan bestaan uit grond, maar ook uit een constructie van bijvoorbeeld metaal, beton of een combinatie daarvan. De vorm kan veranderen door afgravingen, maar ook door ophogingen. Ook het plaatsen van objecten kan de waterkering verzwakken. Dit kan bijvoorbeeld doordat het gewicht van het object de kering onderuit duwt, of dat een object zoveel wind kan vangen dat de waterkering niet sterk genoeg is om de kracht op te vangen. Niet elk materiaal is geschikt om water te keren, daarom worden ook eisen gesteld aan het soort materiaal wat toegepast wordt.

 

  • c.

    de erosiebestendigheid van de bekleding, waarbij de aansluiting van objecten op of in de dijk erosiebestendig moet worden afgewerkt; of

Toelichting:

 

De inrichting van een waterkering bepaalt of een dijk bestand is tegen golven en overslaand/overstromend water. Voor boezemwaterkeringen is dit vooral bij het buitentalud van belang omdat de invloed van golven hier beperkt is. Met name voor de sterkte van een primaire waterkering is een verharding of een goede grasmat op de hele dijk belangrijk als bekleding. De bekleding moet een dijk beschermen tegen erosie.

 

  • d.

    het beheer en onderhoud van de waterkering, waarbij het uitgangspunt geldt dat extra beheer en onderhoud als gevolg van de activiteit voor rekening komt van de uitvoerder van die activiteit.

Toelichting:

 

Om een dijk in goede staat te houden is beheer en onderhoud nodig. Daaronder verstaan we alle activiteiten die nodig zijn om de waterkerende functie in stand te houden. Bijvoorbeeld toezichthouden, inspecteren van de dijk, uitvoeren van noodmaatregelen bij calamiteiten, maaien van de grasmat en herstellen van schades.

 

Het gebruik van de waterkering door bewoners of bedrijven kan gevolgen hebben voor het beheer en onderhoud. Omdat de dijken altijd toegankelijk en zichtbaar moeten zijn, kunnen eisen gesteld worden aan het gebruik. Als u door medegebruik zorgt voor extra beheer, dan bent u daarvoor ook zelf verantwoordelijk.

 

Onderdeel 4. Bijzonder criterium: het aan- en afvoeren van water

De omgevingsvergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op de invloed van de activiteit op:

 

  • a.

    de stroomsnelheid en het verhang, die niet onaanvaardbaar vergroot mogen worden; en

  • b.

    de doorstroomcapaciteit, waarbij het minimaal blijven voldoen aan de norm voor wateroverlast als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening een uitgangspunt is.

Toelichting:

 

Het handhaven van het afgesproken waterpeil is in droge perioden alleen mogelijk als er water vanuit de rivier wordt aangevoerd richting de polders. Het watersysteem moet hier geschikt voor blijven.

 

Met een goed functionerend aan- en afvoersysteem van watergangen wordt wateroverlast en waterschaarste voorkomen. Voorzieningen in het watersysteem mogen niet leiden tot onaanvaardbare stroomsnelheden, onaanvaardbaar verhang of een onaanvaardbare afname van de doorstroomcapaciteit. Bij wijziging van de functie van het gebied moet de aan- en afvoercapaciteit voldoen aan de in de nieuwe situatie te stellen eisen.

 

Onderdeel 5. Bijzonder criterium: het besparen van water

Het verlies van water naar lagergelegen peilgebieden en het verbruik van water worden tot een verantwoord minimum beperkt. De omgevingsvergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op de mate waarin dit mogelijk is.

 

Toelichting:

 

Hierbij gaat het om de invloed van de activiteit op het verbruik en het (onnodige) verlies en ‘rondpompen’ van water. Dit kan door de inrichting als door het beheer (inlaten onnodig open laten staan) in de hand worden gewerkt, als door het beperken van het verbruik: onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen.

 

Onderdeel 6. Bijzonder criterium: het beperken van gevolgen van een eventuele overstroming

De omgevingsvergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op de inrichting van een gebied. Hierbij geldt het uitgangspunt dat, mede gelet op klimaatverandering, kwetsbare functies op risicovolle locaties worden vermeden.

 

Toelichting:

 

Hierbij gaat het erom, de potentiële schade bij overstromingen zoveel mogelijk te beperken, zowel door de locatiekeuze als door de inrichting van de gekozen locatie. Belangrijk daarbij zijn ook evacuatieroutes en een eventuele compartimentering, zodat een (kwetsbare) mensen en goederen tijdig kunnen worden geëvacueerd.

 

Onderdeel 7. Bijzonder criterium: het belang van de toekomstige verruiming van waterstaatswerken

Bij de beoordeling van de omgevingsvergunningaanvraag wordt extra rekening gehouden met de invloed van de activiteit op de uitbreidbaarheid van een waterkering, een oppervlaktewaterlichaam of een bergingsgebied. Hierbij gelden de uitgangspunten dat:

 

  • a.

    medegebruik de mogelijkheden voor toekomstige versterkingen niet onevenredig mag schaden; en

  • b.

    rondom waterkeringen altijd ruimte moet zijn om ze in de toekomst te kunnen verhogen of versterken.

Toelichting:

 

Wanneer dit oogmerk wordt genoemd wordt hier extra veel belang aan gehecht, boven op het criterium uit onderdeel 1, onder c. Dit oogmerk speelt alleen bij omgevingsvergunningplichten voor bouwwerken op grond van § 6.8 van de WSV.

 

Door klimaatverandering en bodemdaling moeten waterkeringen in de toekomst altijd weer worden versterkt of verhoogd. Ook oppervlaktewaterlichamen moeten kunnen worden aangepast aan mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Ook dit in verband met onder meer klimaatveranderingen, bodemdaling, aanpassing aan, zowel huidige als toekomstige, normeringen en ruimtelijke ontwikkelingen. Bewoners en bedrijven moeten daar rekening mee houden.

 

§2. Oogmerk: het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Onderdeel 1. Algemeen criterium: het beschermen en verbeteren van de chemische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

De omgevingsvergunningaanvraag wordt beoordeeld op de mate van invloed van de activiteit op de chemische toestand van het oppervlaktewaterlichaam. De uitgangspunten hierbij zijn dat verbetering van die toestand niet wordt geschaad of ongedaan wordt gemaakt en achteruitgang van die toestand wordt voorkomen, waarbij in het bijzonder wordt voorkomen dat eutrofiering optreedt.

 

Bij het beoordelen van mogelijke gevolgen voor die chemische toestand wordt, voor zover relevant, in ieder geval gelet op:

 

  • a.

    de temperatuur;

  • b.

    het zuurstofgehalte;

  • c.

    de toxiciteit; en

  • d.

    het chloridegehalte van het water.

Toelichting:

 

We beschermen, verbeteren en herstellen alle oppervlaktewateren en streven naar een goede chemische toestand van het oppervlaktewater. De criteria uit dit eerste onderdeel zijn niet altijd allemaal relevant en ze zijn ook niet-limitatief waardoor het niet is uit te sluiten dat andere criteria een rol spelen. Wanneer een criterium een wel een rol speelt wordt dat in ieder geval meegewogen. Als het geen rol speelt hoeft het ook niet te worden meegenomen in de beoordeling van de vergunningaanvraag.

 

Onderdeel 2. Bijzonder criterium: het beschermen en verbeteren van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

De omgevingsvergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op de invloed van de activiteit op de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam. De uitgangspunten hierbij zijn dat verbetering van die toestand niet wordt geschaad of ongedaan wordt gemaakt en dat achteruitgang van die toestand wordt voorkomen.

 

Bij het beoordelen van mogelijke gevolgen voor die toestand wordt, voor zover relevant, in ieder geval gelet op:

 

  • a.

    de biodiversiteit;

  • b.

    de mogelijkheden van plant- en diersoorten om zich te verspreiden;

  • c.

    de beschikbaarheid van voedingsstoffen in het water en in de bodem;

  • d.

    het lichtklimaat;

  • e.

    de organische belasting; en

  • f.

    de habitatgeschiktheid, in de zin dat een meer natuurlijke inrichting boven een niet-natuurlijke inrichting gaat.

Toelichting:

 

We beschermen, verbeteren en herstellen alle oppervlaktewateren en streven naar een goed ecologisch potentieel van het oppervlaktewater. De criteria uit dit tweede onderdeel zijn niet altijd allemaal relevant en ze zijn ook niet-limitatief waardoor het niet is uit te sluiten dat andere criteria een rol spelen. Wanneer een criterium een wel een rol speelt wordt dat in ieder geval meegewogen. Als het geen rol speelt hoeft het ook niet te worden meegenomen in de beoordeling van de vergunningaanvraag.

 

Ad a. Het criterium van biodiversiteit is verbonden aan het leefgebied, omdat deze afhankelijk zijn van elkaar.

 

Ad b. Met het oog op de verspreiding van plant en dier kunnen mitigerende maatregelen in de vorm van faunapassages, vervangede vegetatie, etc. worden vereist in de vergunningvoorschriften.

 

Ad d. Lichtklimaat: hierbij gaat het vooral om het beperken van de toename van schaduw op het water, vanwege de nadelige invloed op flora, fauna en de hoeveelheid zuurstof in het water. Dit speelt met name bij werken (h.5) en beplanting (par.7.1). De schaduwwerking hangt af van de grootte van een object, de hoogte boven water, de vormgeving, de positie en het aantal objecten. Bij de beoordeling letten wij tevens op de functie en status van het gebied; bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

Ad e: Organische belasting is een van de negen geïdentificeerde sleutelfactoren voor stilstaande wateren. Het betreft uiteenlopende bronnen als overstortingen, ongezuiverde lozingen, hondenpoep, ingewaaid blad, of brood voor de eenden dat in het water wordt gegooid. Een hoge organische belasting kan leiden tot zuurstofloosheid, doordat er zuurstof nodig is voor het afbreken van de organische stoffen in het watersysteem. Dit kan resulteren in het sterven van organismen die afhankelijk zijn van zuurstof in het water, zoals vissen, maar ook in het groeien van bepaalde bacteriën die giftige stoffen produceren.

 

Ad f: Onder habitatstructuur verstaan we alle fysieke abiotische en biotische parameters die een habitat vormen of de habitatgeschiktheid bepalen voor een soort of gemeenschap. Deze parameters zijn bijvoorbeeld substraat, slibdikte, diepte, etc.

 

Onderdeel 3. Bijzonder criterium: het belang van doorspoelen van water

De omgevingsvergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op de invloed van de activiteit op de verversingsmogelijkheden van het oppervlaktewaterlichaam. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de inrichting van het watersysteem niet mag worden aangetast op een manier waardoor verversing van het oppervlaktewater beperkt of onmogelijk wordt. In het bijzonder letten we hierbij op de gevolgen van de activiteit voor de verspreiding van verzilting en het tegengaan daarvan.

 

Toelichting:

 

Vanwege verzilting en andere bijzondere omstandigheden kan het wenselijk zijn, om het oppervlaktewater te verversen door middel van doorspoelen. De verversingsmogelijkheden willen we in stand houden.

 

Onderdeel 4. Bijzonder criterium: het behouden van de gewenste waterkwaliteit

  • 1.

    Bij de beoordeling van de omgevingsvergunningaanvraag geldt het uitgangspunt dat achteruitgang van de chemische toestand en achteruitgang van de ecologische toestand aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen wordt voorkomen, net als het belemmeren van een verbetering van die toestanden.

  • 2.

    Voor zover het gaat over een stof of kwaliteitselement uit bijlage III van Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) die voor krw-oppervlaktewateren geldt, wordt achteruitgang van de toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam geacht te zijn voorkomen als het krw-oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen; of

    • b.

      in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

Toelichting:

 

De toetsingscriteria bij dit oogmerk zijn dezelfde als worden gehanteerd bij het beoordelen of een omgevingsvergunning verleend kan worden wanneer een activiteit betrekking heeft op een door de Provincie Zuid-Holland aangewezen krw-oppervlaktewaterlichaam.

 

Onderdeel 5. Afbakening van beoordelingscriteria met aanvullende beoordelingscriteria uit § 3.1

De onderdelen 1 tot en met 4 van deze paragraaf zijn niet van toepassing voor zover het gaat over een krw-oppervlaktewaterlichaam en de beoordeling van de effecten op de chemische en ecologische kwaliteit plaatsvindt op grond van paragraaf 1 van hoofdstuk 3 van dit algemeen deel.

 

Toelichting:

 

Op grond van paragraaf 1 van hoofdstuk 3 worden bepaalde vergunningaanvragen, voor activiteiten in aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen, beoordeeld op de gevolgen van die activiteiten op de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam. Wanneer een vergunningaanvraag wordt beoordeeld op grond van paragraaf 1 van hoofdstuk 3 is die beoordeling dekkend voor de beoordeling die plaats zou vinden op grond van deze beoordelingscriteria uit de bovenstaande onderdelen.

 

§3. Oogmerk: het vervullen van maatschappelijke functies van oppervlaktewaterlichamen

Onderdeel 1. Algemeen criterium: het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen

De omgevingsvergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op de invloed van de activiteit op maatschappelijke functies. Hierbij geldt het uitgangspunt dat activiteiten er niet toe mogen leiden dat deze functies onevenredig worden beperkt of onmogelijk worden gemaakt.

 

Onderdeel 2. Bijzonder criterium: het schaatsen

Het schaatsen mag niet onnodig onmogelijk gemaakt worden en het schaatsbelang mag niet onredelijk worden geschaad ten gunste van het belang van de aanvrager. Hierop wordt de omgevingsvergunningaanvraag ook beoordeeld.

 

Toelichting:

 

Dit is met name aan de orde op bekende schaatsroutes en wateren waar (bij voldoende ijs) veel geschaatst wordt, zoals die op de Rotte, de Kralingse plas en de routes in de Krimpenerwaard. Het gaat hierbij om het in stand houden van de desbetreffende wateren en het voorkomen van obstakels zoals te lage bruggen. Ook activiteiten die de ijsvorming kunnen beperken of het ijs kunnen aantasten door warmte of stroming moeten zo veel mogelijk worden voorkomen.

 

Het belang van het schaatsen lift in de praktijk vaak mee met het belang van de scheepvaart (recreatievaart).

 

Onderdeel 3. Bijzonder criterium: het zwemmen

Het zwemmen mag niet onnodig onmogelijk worden gemaakt en het zwembelang mag niet onredelijk worden geschaad ten gunste van het belang van de aanvrager. Hierop wordt de omgevingsvergunningaanvraag ook beoordeeld. In het bijzonder wordt hierbij gekeken of de locatie waar de activiteit wordt verricht is aangewezen als zwemlocatie of in de praktijk deze functie vervult.

 

Toelichting:

 

De provincie Zuid-Holland wijst per jaar de zwemwaterlocaties in natuurwater aan op grond van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden. Deze locaties liggen zowel langs de kust als in binnenwateren. Tijdens het zwemseizoen worden de locaties gecontroleerd op veiligheid en waterkwaliteit.

 

Ook in wateren buiten de aangewezen zwemwaterlocaties wordt gezwommen. Dit betrekt HHSK als waterbeheerder mede bij de afweging ten aanzien van inrichting, beheer en onderhoud, regelgeving en ontheffingen.

 

Onderdeel 4. Bijzonder criterium: het varen

Het varen mag niet onnodig onmogelijk worden gemaakt en het vaarbelang mag niet onredelijk worden geschaad ten gunste van het belang van de aanvrager. Hierop wordt de omgevingsvergunningaanvraag ook beoordeeld. In het bijzonder wordt hierbij gekeken of de locatie waar de activiteit wordt verricht is aangewezen als vaarweg, vaarroute of dat de locatie anderszins een vaarfunctie heeft.

 

Toelichting:

 

Voor het varen is het van belang dat vaarverbindingen in stand blijven en dat de doorvaartbreedte, -diepte en hoogte in stand blijven. Vaarwegen die door de provincie zijn aangewezen in de Omgevingsverordening moeten zo veel mogelijk voldoen aan de bijbehorende vaarwegprofielen. In andere bevaarbare wateren is ‘houden wat je hebt’ het uitgangspunt. Met het oog op de veiligheid van de scheepvaart en andere gebruikers van het water is het ook van belang dat er voldoende ruimte en zicht is bij bochten en dergelijke, en voldoende voorzieningen en manoeuvreerruimte bij kunstwerken zoals bruggen en sluizen. Daartoe kunnen in een vergunning aanvullende (mitigerende) voorzieningen worden opgenomen.

 

Onderdeel 5. Bijzonder criterium: vissen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Visserijwet 1963

De omgevingsvergunningaanvraag wordt ook beoordeeld op grond van de beleidsregels van HHSK met betrekking tot het uitvoeren van visactiviteiten.

 

Toelichting:

 

Veel van de inhoud van de beleidsregels voor vissen wordt al gedekt door paragraaf 7.2 van de Waterschapsverordening. Dit bijzondere beoordelingscriterium speelt ook alleen bij die paragraaf. Om er zeker van te zijn dat de beleidsregels voor het uitvoeren van visactiviteiten in het geheel gedekt worden door de vergunningplicht, worden de specifieke beleidsregels voor vissen ook betrokken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.

 

§4. Oogmerk: het beschermen of beheersen van het peil van water

Onderdeel 1. Algemeen criterium: het beschermen of beheersen van het peil van water

De omgevingsvergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op de invloed van de activiteit op de waterstand, zowel algemeen in het desbetreffende (peil-)gebied als plaatselijk door verhang en opstuwing, onder normale en buitengewone omstandigheden. De activiteit mag daarop geen onevenredig nadelige invloed hebben.

 

Onderdeel 2. Algemeen criterium: peil oppervlaktewaterlichaam

Voor zover de activiteit betrekking heeft op een oppervlaktewaterlichaam is het minimaal blijven voldoen aan de norm voor wateroverlast als bedoeld in de provinciale omgevingsverordening een uitgangspunt. Hierbij worden ook de volgende doelen nagestreefd:

 

  • a.

    instandhouding van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen;

  • b.

    bieden van goede randvoorwaarden en het beperken van vernattings- of verdrogingsschade aan functies;

  • c.

    beperken van bodemdaling, ongewenste kwel, wegzijging en bodeminstabiliteit;

  • d.

    in stand houden van de flexibiliteit van het waterpeil en de ruimte voor peilschommelingen, mede met het oog op klimaatveranderingen;

  • e.

    beschermen van de ecologische kwaliteit van - in het bijzonder - het water en de oevers;

  • f.

    in stand houding van de beschikbaarheid van water zodat geen extra water hoeft te worden aangevoerd; en

  • g.

    doelmatig en (kosten-)effectief uitvoerbaar peilbeheer, voor nu en later.

Toelichting:

 

Bij het peil van het oppervlaktewater gaat het op de eerste plaats om de beheersing van het peil met het oog op de functies en belangen van het land en van het water zelf. Daarnaast zijn voldoende flexibiliteit en verkracht (herstelkracht na bijzondere omstandigheden) van belang om schade of overlast onder extreme omstandigheden te beperken en de aan en af te voeren hoeveelheden water te beperken (buffer). Ook is een voldoende flexibel peil van belang voor flora en fauna in en om het water.

 

Onderdeel 3. Algemeen criterium: peil grondwaterlichaam

Voor zover de activiteit betrekking heeft op een grondwaterlichaam wordt gekeken naar de invloed op de grondwaterhoeveelheid, waarbij een evenwichtige grondwaterstand wordt nagestreefd.

 

Toelichting:

 

Het gaat om het beschermen, herstellen en zorgen voor evenwicht tussen onttrekkingen en aanvullingen van grondwater, ter bescherming van bebouwing en andere functies (vgl. regel 7). Een toename van kwel of wegzijging moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Ook is het voorkomen of beperken van bodemdaling belangrijk.

 

§5. Oogmerk: het beschermen van zuiveringtechnische werken en de doelmatige werking daarvan voor het transporteren en zuiveren van afvalwater

De omgevingsvergunning wordt niet verleend als de activiteit een onevenredig nadelige invloed heeft op:

 

  • a.

    de gelijkmatige verdeling van de concentratie en het volume van influent en dat hiermee geen interactie met water uit een oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt;

  • b.

    de veiligheid van de transportleiding;

  • c.

    de beschikbare zuiveringstechnieken; en

  • d.

    de doelmatig en praktische uitvoerbaarheid en bereikbaarheid voor inspectie, beheer en onderhoud.

Toelichting:

 

Influent is het rioolwater dat de zuivering binnenkomt, wij willen graag een gelijkmatige stroom en geen interactie tussen rioolwater en oppervlaktewater.

 

Transportleidingen zijn belangrijk om afvalwater niet in het milieu te laten terecht komen. Daarnaast staan transportleidingen onder druk. Leidingen onder druk moeten veilig zijn en mogen alleen door deskundigen worden aangepast en onderhouden.

 

Een afvalwaterzuivering bestaat uit meerdere zuiveringsstappen en zuiveringstechnieken. Om de zuiveringen goed te laten functioneren mag niet zomaar alles worden geloosd op een zuiveringtechnisch werk. Anders wordt het zuiveringsrendement onaanvaardbaar verslechterd.

 

Zuiveringtechnische werken hebben beheer en onderhoud nodig. De beheer en onderhoudskosten worden betaald uit algemene middelen (belastinggeld). Belastinggeld willen we verantwoord besteden.

 

§6. Oogmerk: het vervullen van maatschappelijke functies door grondwaterlichamen

De omgevingsvergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op de effecten van de onttrekking op functies in de omgeving. Schade aan functies in de omgeving wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Tot functies in de omgeving behoren in ieder geval:

 

  • a.

    bebouwing, waaronder monumenten;

  • b.

    infrastructuur (wegen en paden, spoorwegen, leidingen, etc.);

  • c.

    waterveiligheid (waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen met de bijbehorende kunstwerken);

  • d.

    grondwaterbeschermingsgebieden;

  • e.

    openbaar groen;

  • f.

    natuur; en

  • g.

    bodemdaling.

Toelichting:

 

De effecten van een grondwateronttrekking op functies in de omgeving. De omgeving is het gebied waar effecten optreden in de grondwaterhuishouding. De effecten op functies in de omgeving moeten worden beschouwd voordat een grondwateronttrekking gestart kan worden. We streven hierbij naar een evenwicht tussen beschermen en benutten van grondwater.

 

HHSK reguleert de inschatting van de effecten van de grondwateronttrekking of infiltratie. Een uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van een grondwateronttrekking of grondwaterinfiltratie aansprakelijk is voor de schade die daardoor ontstaat.

 

§7. Oogmerk: het beschermen van grondwaterlichamen en de doelmatige werking daarvan

De omgevingsvergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op de invloed van de activiteit op de grondwaterstand. Daarbij geldt duurzaam grondwaterbeheer als uitgangspunt, wordt de strategische zoetgrondwatervoorraad beschermd en wordt onomkeerbare schade voorkomen.

 

Toelichting:

 

We willen het grondwater duurzaam beheren. Dit betekent dat we streven naar evenwicht tussen het benutten en beschermen van grondwater. Grondwater mag worden benut, maar onomkeerbare schade moet worden voorkomen. Het systeem van grond- en oppervlaktewater benaderen we als één geheel. We willen de strategische zoetgrondwatervoorraad beschermen.

 

§8. Oogmerk: het beschermen van de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen

De omgevingsvergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op de invloed van de activiteit op de grondwaterkwaliteit. Het gaat hierbij om:

 

  • a.

    het voorkomen of beperken van inbreng of ongewenste verplaatsing van verontreinigende stoffen in het grondwater;

  • b.

    het voorkomen of beperken van achteruitgang van de toestand van een grondwaterlichaam; en

  • c.

    het ombuigen van een significante of aanhoudende stijgende tendens in de concentratie van een verontreinigende stof in grondwater, als gevolg van een menselijke activiteit

Toelichting:

 

Deze regels zijn gesteld om grondwaterverontreiniging te voorkomen waar deze er nog niet is en om de grondwaterverontreiniging geleidelijk te verminderen op plekken waar deze er al wel is.

 

§9. Oogmerk: de doelen van de WSV

Onderdeel 1. Toepassingsbereik beoordelingscriteria uit deze paragraaf

Deze paragraaf is van toepassing op de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 2 en de artikelen 5.23 en 6.51 van de WSV, voor zover voor die beoordeling geen specifieke beleidsregel is bestaat.

 

Toelichting:

 

Voor deze activiteiten zijn omgevingsvergunningplichten opgenomen met het oog op:

 

  • a.

    de goede werking van het watersysteem;

  • b.

    het bewaren en beheersen van de samenhang tussen onderdelen van het watersysteem;

  • c.

    het beschermen van de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen; en

  • d.

    de andere doelen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de waterschapsverordening.

 

Onderdeel 2. Algemene criteria voor vergunningaanvragen binnen het toepassingsbereik

De beoordelingscriteria uit de paragrafen 1 tot en met 8 van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verrichten van een systeemactiviteit, het aanbrengen van een diepe wandconstructie, het verrichten van overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.23 van de WSV of het aanbrengen, houden of verwijderen van een ander werk als bedoeld in artikel 6.51 van de WSV.

 

Toelichting:

 

Het gaat hier dus ook over activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.4, 5.23 en 6.51 uit de waterschapsverordening. Op deze activiteiten zijn alle voorgaande beoordelingscriteria van toepassing.

 

Onderdeel 3. Bijzondere criteria voor vergunningaanvragen binnen het toepassingsbereik

Naast de beoordelingscriteria, bedoeld in het tweede onderdeel, wordt er bij de beoordeling van de aanvraag, bedoeld in het eerste onderdeel, in het bijzonder op gelet dat de activiteit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor:

 

  • a.

    het beschermen van inwoners en bedrijven tegen wateroverlast en overstromingen;

  • b.

    het in stand houden van een effectief watersysteem;

  • c.

    het in stand houden van het waterpeil; en

  • d.

    een duurzame, kostenefficiënte manier van het beheren en onderhouden van waterstaatswerken.

Toelichting:

 

Bij het wijzigen of aanleggen van waterstaatswerken stellen wij eisen zodat de nieuwe situatie duurzaam voldoet aan de te stellen eisen, met het oog op de functies van het gebied. Het gaat (m.n. bij art. 2.1 lid 4 en 5) ook om het voorkómen van extra peilschommelingen of verontreiniging van het oppervlaktewater door een toename van verhard oppervlak. De kosten van het waterbeheer vormen daarbij ook een punt van overweging.

Hoofdstuk 3. Aanvullende beoordelingscriteria voor activiteiten met invloed op krw-oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen

§1. Aanvullende beoordelingscriteria voor activiteiten m.b.t. krw-oppervlaktewaterlichamen

Onderdeel 1. Toepassingsbereik beoordelingscriteria uit deze paragraaf

Het tweede onderdeel is van toepassing op de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningplichtige activiteiten voor zover het gaat over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:

 

  • a.

    een activiteit waarvoor in kolom E van Tabel 1 uit hoofdstuk 1 is bepaald dat die activiteit van invloed kan zijn op een krw-oppervlaktewaterlichaam; en

  • b.

    een activiteit die wordt verricht in oppervlaktewaterlichaam dat door de Provincie Zuid-Holland als krw-oppervlaktewaterlichaam is aangewezen of in de directe omgeving daarvan.

Toelichting;

 

In subonderdeel b van het eerste onderdeel is een dynamische verwijzing opgenomen naar het regionaal waterprogramma van PZH. Op deze manier hoeft de beleidsregel niet opnieuw te worden vastgesteld iedere keer dat PZH een wijziging aanbrengt in de lijst met krw-oppervlaktewaterlichamen.

 

Onderdeel 2. Algemeen aanvullend criterium: krw -oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Voor de activiteit wordt alleen een omgevingsvergunning verleend als is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 1.12a van de Waterschapsverordening, voor zover deze voorwaarden betrekking hebben op een krw-oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de ecologische toestand aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen wordt voorkomen, net als het belemmeren van een verbetering van die toestanden.

  • 3.

    Voor zover het gaat over een stof of kwaliteitselement uit bijlage III van Besluit kwaliteit leefomgeving die voor krw-oppervlaktewateren geldt, wordt achteruitgang van de toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam geacht te zijn voorkomen als het krw-oppervlaktewaterlichaam:

  • 4.

     

    • a.

      in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen;

      of

    • b.

      in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

Toelichting:

 

Een omgevingsvergunning voor een activiteit wordt geweigerd als die activiteit ertoe leidt dat achteruitgang optreedt van de chemische of ecologische toestand van een door PZH aangewezen krw-oppervlaktewaterlichaam of dat verbetering van die toestand wordt belemmerd.

 

Of sprake is van achteruitgang van die toestand of belemmering van verbetering daarvan wordt beoordeeld op grond van artikel 2.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het gaat over de chemische toestand, en op grond van artikel 2.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het gaat over de ecologische toestand.

 

Onderdeel 3. Hardheidsclausule

In afwijking van het tweede onderdeel kan een omgevingsvergunning worden verleend, voor zover:

 

  • a.

    is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1.12b van de waterschapsverordening;

  • b.

    de omvang van de activiteit niet meer dan één procent van het ecologisch areaal beslaat; en

  • c.

    de omvang van de activiteit een negatief effect heeft op niet meer dan één procent van het ecologisch relevante areaal per kwaliteitselement, waarbij ook rekening wordt gehouden met eventuele cumulatieve effecten.

Toelichting:

 

Deze hardheidsclausule volgt uit het artikel 1.12b van de waterschapsverordening wordt ingekleurd met landelijk beleid. De één-procent-regel is landelijk beleid dat door HHSK wordt overgenomen. Bij het vaststellen of een activiteit binnen de grenzen van de één-procent-regel valt zijn andere activiteiten relevant, omdat cumulatieve effecten ervoor kunnen zorgen dat de één-procent-grens wordt overschreden.

 

§2. Aanvullende beoordelingscriteria voor activiteit m.b.t. grondwaterlichamen

Onderdeel 1. Toepassingsbereik beoordelingscriteria uit deze paragraaf

Het tweede onderdeel is van toepassing op de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningplichtige activiteiten voor zover het gaat over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit waarvoor in kolom F van Tabel 1 is bepaald dat die activiteit van invloed kan zijn op een grondwaterlichaam.

 

Onderdeel 2. Algemeen aanvullend criterium: grondwaterlichamen

  • 1.

    Voor de activiteit wordt alleen een omgevingsvergunning verleend als is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 1.12a van de Waterschapsverordening, voor zover deze voorwaarden betrekking hebben op een grondwaterlichaam.

  • 2.

    De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de kwantitatieve toestand van aangewezen grondwaterlichamen wordt voorkomen.

  • 3.

    Voor zover het gaat over een stof of kwaliteitselement waarvoor een omgevingswaarde geldt op grond van artikel 2.13, eerste lid, of artikel 2.14, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt achteruitgang van de toestand van een grondwaterlichaam geacht te zijn voorkomen als het grondwaterlichaam:

  • 4.

     

    • a.

      in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen;

      of

    • b.

      in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

Toelichting:

 

Een omgevingsvergunning voor een activiteit wordt geweigerd als die activiteit ertoe leidt dat achteruitgang optreedt van de chemische of kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam of dat verbetering van die toestand wordt belemmerd.

 

Onderdeel 3. Hardheidsclausule

Van het tweede onderdeel kan slechts worden afgeweken voor zover is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1.12b van de waterschapsverordening.