Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsregel Steigers 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregel Steigers 2024
CiteertitelBeleidsregel Steigers 2024
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

24-10-2023

wsb-2023-14006

2023.10400

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Steigers 2024

Deze beleidsregel gaat over het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van steigers in het beperkingengebied van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen, voor zover vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor een specifieke activiteit. Daarnaast gelden altijd de bepalingen met betrekking tot de zorgplicht en de algemene regels uit de waterschapsverordening

 

Toetsingscriteria voor Steigers

1. Algemeen

1.1. Kader

Het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van steigers binnen het beheergebied van HHSK is in veel gevallen vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening. Deze beleidsregel geeft aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor het aanleggen, wijzigen en verwijderen van steigers beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en welke eisen daarbij kunnen worden gesteld.

 

De vergunningplicht voor steigers is vastgelegd in paragraaf 6.5 van de Waterschapsverordening. In oppervlaktewaterlichamen geldt voor het aanleggen of wijzigen van een steiger in een oppervlaktewaterlichaam geldt in bepaalde gevallen een meldplicht. In alle andere gevallen geldt in oppervlaktewaterlichamen een vergunningplicht. Het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een steiger in een waterkering is altijd vergunningplichtig.

1.2. Doel

Deze beleidsregel is, volgens de Waterschapsverordening paragraaf 6.5, gericht op:

 

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen of het beheersen van het peil van oppervlaktewater;

  • c.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • d.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

2. Steigers in OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

In deze paragraaf staan de beleidsregels voor steigers binnen (de kernzone en beschermingszone van) oppervlaktewaterlichamen. Als de steiger ook binnen een waterkering ligt zijn ook de regels uit paragraaf 3 van toepassing.

 

In onderstaande afbeelding zijn ter verduidelijking een aantal van de gebruikte begrippen weergegeven.

 

2.1. In alle oppervlaktewaterlichamen geldende regels

Deze regels gelden voor steigers in alle categorieën van oppervlaktewaterlichamen.

Deze regels gelden naast de specifieke regels per situatie, zie 2.2 en 2.3. Deze regels gelden naast eventuele regels voor een waterkering (par.3).

 

  • 1)

    De stroomsnelheid ter plaatse van een steiger is bij maatgevende afvoer maximaal 0,2 m/s; bij hogere stroomsnelheden toetsen wij in hoeverre dat toelaatbaar is; ook toetsen wij dan het optredende verhang.

     

    Een beperkte stroomsnelheid voorkomt dat de waterbodem en oevers worden aangetast en beperkt de opstuwing (het verhang) die een steiger kan veroorzaken. We houden ook rekening met drijfvuil dat zich kan ophopen tegen of onder de steiger en de combinatie met een eventuele ligplaats. Waar de stroomsnelheid hoger is dan 0,2 m/s wordt alleen een vergunning verleend waar dat met het oog op de aan- en afvoercapaciteit en de stromingsweerstand (verhang) acceptabel is. De stroomsnelheid en het verhang zijn medebepalend voor de positie, constructie en afmetingen van de steiger.

  • 2)

    De steiger ligt evenwijdig aan de oeverlijn, tenzij het gezien de situatie toelaatbaar is om de steiger anders ten opzichte van de oever te situeren.

     

    De steigers mogen alleen haaks op de oeverlijn worden aangebracht voor zover de vrij te houden waterbreedte (regel 6, 7 en 13) in stand blijft. En uiteraard ook rekening houdend met de andere regels, zoals die voor de stroomsnelheid, de afstand tot de waterkering, etc.

  • 3)

    Loopplanken en andere bij de steiger behorende voorzieningen worden zo geconstrueerd dat ze zo min mogelijk nadelig zijn voor het waterbeheer.

     

    Om een steiger te kunnen bereiken en verlaten is vaak een loopplank nodig tussen de steiger en de oever. Een loopplank mag niet breder zijn dan nodig is en het aantal steunpunten wordt tot een minimum beperkt. Waar nodig moet de loopplank tijdelijk kunnen worden verwijderd met het oog op het onderhoud van het water en de oever.

  • 4)

    Ter plaatse van natuurvriendelijke oevers en in wateren die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland kunnen nadere eisen worden gesteld om gevolgen van een steiger voor plant en dier te beperken.

     

    Wateren en oevers vervullen een belangrijke rol als leefgebied en verbindingsroutes voor plant en dier. Steigers kunnen echter een obstakel zijn voor deze maatschappelijke functie van de oppervlaktewaterlichamen. In het bijzonder ter plaatse van natuurvriendelijke oevers en in het Natuurnetwerk Nederland (zie deze link voor de kaart) moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen. Bijvoorbeeld door de steiger buiten de oeverzone te plaatsen, voor zover dat past binnen de overige regels.

  • 5)

    Met het oog op de vaargelegenheid worden waar nodig nadere eisen gesteld.

     

    In veel wateren binnen het gebied kan worden gevaren en wordt ook daadwerkelijk gevaren; ook op wateren die geen specifieke vaarfunctie hebben. Wij betrekken het vaarbelang daarom bij de afweging, zodat het oppervlaktewater deze maatschappelijke functie kan blijven vervullen. Dit kan inhouden dat op sommige locaties, bijvoorbeeld bij bochten of aansluitingen van bevaarbare wateren, beperkingen gelden of geen vergunning kan worden verleend. In par. 2.2 en 2.3 zijn specifieke regels ten aanzien van de doorvaartbreedte opgenomen.

  • 6)

    Waar nodig wordt de aanvraag beoordeeld in samenhang met een ligplaats aan de steiger.

     

    Deze beleidsregel geldt alleen voor de steiger zelf. Maar in het bijzonder een ligplaats kan van invloed zijn op een vergunning voor een steiger; onder meer doordat ook naast een ligplaats voldoende doorstroom- en doorvaarprofiel beschikbaar moet blijven. Dat kan bijvoorbeeld inhouden dat in samenhang met een ligplaats een minder brede steiger kan worden vergund; of andersom. Daarnaast kunnen natuurlijk ook andere activiteiten van invloed zijn op de vergunning.

  • 7)

    We houden bij de beoordeling ook rekening met de doelmatige uitvoering van het onderhoud, met mogelijke cumulatieve effecten en toekomstige ontwikkelingen.

     

    Cumulatieve effecten zijn bijvoorbeeld het gezamenlijke effect van meerdere steigers. Toekomstige ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld klimaatverandering, ruimtelijke ontwikkelingen, veranderingen in het waterbeheer of het gebruik van het water voor waterrecreatie of andere doelen.

2.2. Oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een (specifieke) vaarfunctie

In deze paragraaf staan bepalingen voor wateren waarin, in aanvulling op par. 2.1, specifieke eisen gelden voor steigers met het oog op de vaarfunctie. Het gaat om de wateren die als ‘oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer met een vaarfunctie’ zijn aangeduid in de waterschapsverordening.

Zie voor een overzicht dezelink.

 

Naast deze wateren kunnen ook andere wateren een functie hebben voor de recreatievaart; zie hiervoor paragraaf 2.3

 

  • 8)

    Op de vaarwegen die als zodanig zijn opgenomen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening laat een steiger minimaal het halve vaarwegprofiel vrij, gemeten vanuit het midden van het water; waar de bestaande breedte minder is blijft de bestaande vaargelegenheid in stand en worden verbeterkansen benut.

     

    De provincie heeft een aantal vaarwegen binnen ons gebied aangewezen in de Omgevingsverordening. Sommige daarvan zijn als vaarweg in beheer bij HHSK (de Hennipsloot en delen van de Ringvaart en de Rotte), andere bij de gemeente Rotterdam (het Noorderkanaal). Voor zover HHSK vaarwegbeheerder is toetsen wij vergunningaanvragen mede aan de bijbehorende vaarwegprofielen. Deze zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling vaarwegprofielen Z-H, link. In de praktijk voldoen de bestaande afmetingen van de vaarwegen daar niet overal aan; in dat geval moet de bestaande vaarmogelijkheid in stand blijven (‘houden wat je hebt’) en worden (bij vervanging of wijziging van steigers) bestaande beperkingen zoveel mogelijk opgelost.

  • 9)

    Op de Rotte vanaf het Zevenhuizens Verlaat tot aan de kop van de Rotte, op de Ringvaart van de Polder Prins Alexander, op de Ringvaart van de Zuidplaspolder tussen de Hennipsloot en Moerkapelle en tussen de Snelle Sluis en het Gouweaquaduct, blijft de bestaande vaarmogelijkheid in stand.

     

    Deze trajecten sluiten direct aan bij de vaarwegen die door de provincie zijn aangewezen in de Omgevingsverordening. Grotendeels zijn de vaarmogelijkheden hiermee vergelijkbaar en wordt daar ook gebruik van gemaakt, zodat het van belang is de bestaande mogelijkheden in stand te houden (‘houden wat je hebt’).

  • 10)

    De vrije ruimte (hoogte) tussen de constructie en het wateroppervlak is op de Rotte en de daarmee in open verbinding staande wateren minimaal 0,5 meter en in andere gevallen minimaal 0,35 m.

     

    Voldoende vrije hoogte is nodig om te voorkomen dat de balken en het steigerdek bij extreme waterstanden in of onder water komen, waar drijfvuil zich kan ophopen en de stromingsweerstand toeneemt. Afgezien van palen (regel 11, d) zijn schoren en andere constructieonderdelen binnen de vrije hoogte daarom niet toegestaan. De vrije hoogte is afgestemd op de hoogte van de boezemkaden (waterkeringen) langs de Rotteboezem respectievelijk langs de Ringvaartboezem.

  • 11)

    Voor een steiger voor particulier belang gelden - naast de andere regels - de volgende uitgangspunten:

     

    • a.

      De steiger ligt voor het eigen perceel; er mag eventueel een openbare weg of pad tussen liggen.

    • b.

      De lengte van de steiger is maximaal 4 m.

    • c.

      De breedte van de steiger maximaal 1 m.

    • d.

      De steiger heeft aan weerszijden maximaal 4 palen per 4 m steigerlengte.

    • e.

      Per perceel wordt maximaal één steiger toegestaan.

  • Deze regel geldt naast de overige criteria uit deze beleidsregel, zoals uit par.2.1 en regel 7, 8 en 9. Deze wateren hebben een belangrijke functie voor de aan- en afvoer van water voor grote delen van het gebied. Ook wordt op deze wateren veel gevaren en is het potentiële aantal steigers (en ligplaatsen) verhoudingsgewijs hoog. Vanwege het gezamenlijke effect hiervan op het waterbeheer beperkt deze regel het aantal steigers, de afmetingen daarvan en het aantal palen. Ook is uitgesloten dat na een steiger met een melding alsnog een vergunning voor een steiger zou worden verleend; of andersom.

    Deze regel is in de eerste plaats gericht op steigers voor individuele belanghebbenden. Voor andere gevallen wordt een afweging gemaakt op basis van regel 11.

  • 12)

    Voor steigers die een ander/breder belang dienen maken we per geval een afweging. Voor zover daarbij wordt afgeweken van de overige uitgangspunten uit deze specifieke beleidsregel voor steigers, doen we dit op basis van de desbetreffende oogmerken en regels uit de ‘Beleidsregels vergunningverlening – algemeen deel’ van HHSK.

     

    Steigers worden ook aangelegd voor andere doeleinden; meestal ten behoeve van meerdere belanghebbenden en/of een algemener maatschappelijk belang. Voorbeelden zijn steigers bij appartementen (gestapelde woningbouw), openbare vis- en aanlegsteigers, zwemsteigers, aanlegvoorzieningen en steigers bij horeca, jachthavens en bootverhuur en wachtvoorzieningen bij bruggen en sluizen. De situaties en belangen zijn zo gevarieerd dat we hiervoor per geval een afweging maken. We toetsen de activiteit daarbij in de eerste plaats aan de (overige) regels van deze beleidsregel voor steigers. Voor zover we daarvan afwijken maken we de afweging aan de hand van regel 2 sub 1 en 4, regel 3, regel 4 en regel 5 uit het ‘algemeen deel’, en op grond van de oogmerken uit art. 6.29 van de waterschapsverordening.

  • 13)

    In een oppervlaktewater voor aan- en afvoer met een groot debiet is de afstand tot een gemaal of ander kunstwerk minimaal 10 m.

     

    Voldoende afstand is nodig in verband met onderhoud en inspectie en om schade aan de kunstwerken te voorkomen.

  • 14)

    In een oppervlaktewater voor aan- en afvoer met een klein debiet is de afstand tot een gemaal minimaal 10 meter en tot een ander kunstwerk minimaal 5 meter.

     

    Voldoende afstand is nodig in verband met onderhoud en inspectie en om schade aan de gemalen en andere kunstwerken te voorkomen.

2.3. Overige oppervlaktewaterlichamen

Deze regels gelden naast de algemene uit par.2.1. Het gaat hier om de oppervlaktewaterlichamen die niet vallen onder par.2.2, dus om oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer zonder een specifieke vaarfunctie en om oppervlaktewaterlichamen voor berging. Afgezien van de regels voor waterkeringen (par.3).

 

  • 15)

    De steiger ligt ten minste op 2 m uit de middellijn van het oppervlaktewaterlichaam.

     

    Een voldoende vrije waterbreedte is van belang voor inspectie en onderhoud van het water. Op veel van deze wateren wordt bovendien gevaren. Ook daarvoor is een voldoende vrije doorvaartbreedte van belang. Met het oog op de aan- en afvoercapaciteit, de waterkwaliteit, de bevaarbaarheid, etc. kunnen nadere eisen gelden; zie de desbetreffende regels.

  • 16)

    In oppervlaktewaterlichamen voor berging in een peilgebied met een plas blijft de bestaande vaargelegenheid in stand.

     

    Grotendeels hebben de plassen en de daarmee in verbinding staande wateren een belangrijke functie voor de recreatievaart. Het is van belang om de bestaande mogelijkheden in stand te houden (‘houden wat je hebt’).

  • 17)

    De vrije ruimte tussen de constructie en het hoogst vastgestelde waterpeil is minimaal 0,35 m.

     

    Voldoende vrije hoogte is nodig om te voorkomen dat de balken en het steigerdek bij extreme waterstanden in of onder water komen, waar drijfvuil zich kan ophopen en de stromingsweerstand toeneemt. Afgezien van palen (regel 17, f) zijn schoren en andere constructieonderdelen binnen de vrije hoogte daarom niet toegestaan.

  • 18)

    Voor een eerste steiger voor particulier belang gelden (tegelijk) de volgende uitgangspunten:

     

  • 19)

    De steiger sluit aan op het eigen grondperceel en mag niet breder zijn dan het perceel.

     

    • a.

      De steiger steekt maximaal 2 m over het water, gemeten uit de oeverlijn.

    • b.

      De oppervlakte van de steiger boven het water is maximaal 12 m2.

    • c.

      Het eventuele deel van de steiger boven het talud/oeverzone wordt beoordeeld aan de hand van de regels uit par.2.1.

    • d.

      De palen aan weerszijden van de steiger staan minimaal 2 m uit elkaar; bij steigers smaller dan 2 m mogen in de lengterichting aan weerszijden palen op ten minste 2 m uit elkaar worden geplaatst.

    • e.

      De palen staan binnen de begrenzing van de steiger zelf, tenzij anders wordt bepaald.

    • f.

      Per perceel is maximaal één steiger toegestaan.

  • Deze regel geldt uiteraard naast de overige criteria uit deze beleidsregel, zoals uit par.2.1 en regel 14, 15 en 16. Steigers kunnen van invloed zijn op de aan- en afvoer en berging van water en op de waterkwaliteit (o.a. schaduwwerking). Door middel van deze regel beperken we het aantal steigers en palen, en daarmee hun (gezamenlijke) effect op het water. Daarom is uitgesloten dat na een steiger met een melding alsnog een vergunning voor een steiger zou worden verleend. Voor andere dan particuliere/individuele belanghebbenden wordt een afweging gemaakt op basis van regel 18.

  • 20)

    Voor steigers die een ander/breder belang dienen maken we per geval een afweging. Voor zover daarbij wordt afgeweken van de overige uitgangspunten uit deze specifieke beleidsregel voor steigers doen we dit op basis van de regels bij de desbetreffende oogmerken uit de ‘Beleidsregels vergunningverlening – algemeen deel’ van HHSK.

     

    Steigers worden ook aangelegd voor andere doeleinden; meestal ten behoeve van meerdere belanghebbenden en/of een algemener maatschappelijk belang. Voorbeelden zijn steigers bij appartementen (gestapelde woningbouw), openbare vis- en aanlegsteigers, zwemsteigers, aanlegvoorzieningen en steigers bij horeca, jachthavens en bootverhuur en wachtvoorzieningen bij bruggen en sluizen. De situaties en belangen zijn zo gevarieerd dat we hiervoor per geval een afweging maken. We toetsen de activiteit daarbij in de eerste plaats aan de (overige) regels van deze beleidsregel voor steigers. Voor zover we daarvan afwijken maken we de afweging aan de hand van regel 2 sub 1 en 4, regel 3, regel 4 en regel 5 uit het ‘algemeen deel’, op grond van de oogmerken uit art. 6.29 van de waterschapsverordening.

  • 21)

    In een oppervlaktewater voor aan- en afvoer met een groot debiet is de afstand tot een gemaal of ander kunstwerk minimaal 10 m.

     

    Voldoende afstand is nodig in verband met onderhoud en inspectie en om schade aan de kunstwerken te voorkomen.

  • 22)

    In een oppervlaktewater voor aan- en afvoer met een klein debiet en een oppervlaktewaterlichaam voor berging is de afstand tot een gemaal minimaal 10 meter en tot een ander kunstwerk minimaal 5 meter.

     

    Voldoende afstand is nodig in verband met onderhoud en inspectie en om schade aan de gemalen en andere kunstwerken te voorkomen.

 

3. Steigers in WATERKERINGEN

Deze regels gelden naast de eventuele regels voor een oppervlaktewaterlichaam (par.2). Op steigers in waterkeringen kunnen daarnaast onder meer de regels uit Waterschapsverordening 5.3 Verharding van toepassing zijn, met de bijbehorende beleidsregels.

3.1. In alle waterkeringen geldende regels

  • 23)

    Voor het verwijderen van steigers maken we per geval een afweging op basis van het desbetreffende oogmerk uit de ‘Beleidsregels vergunningverlening – algemeen deel’ van HHSK.

     

    We betrekken bij de afweging regel 2 sub 3 uit het ‘algemeen deel’, op grond van het oogmerk uit par.6.5 van de waterschapsverordening: het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water

3.2. Primaire en voorliggende waterkeringen

  • 24)

    Aan de buitenzijde van direct aan het water grenzende primaire- en voorliggende waterkeringen worden steigers alleen toegestaan als er een zwaarwegend maatschappelijk belang aanwezig is.

     

    Bij schaardijken worden particuliere steigers niet toegestaan in verband met de impact op de veiligheid (erosiebestendigheid buitenbeloop) van de dijk en de beperkingen van het beheer en onderhoud. Alleen steigers voor een ‘breder’ belang (zoals watergebonden bedrijvigheid of openbare voorzieningen) kunnen hier eventueel onder voorwaarden worden vergund.

  • 25)

    Binnen het beperkingengebied van primaire en voorliggende waterkeringen worden steigers aan de buitenzijde ontworpen volgens de meest recente ontwerpleidraden en technische leidraden voor constructies in deze waterkeringen.

     

    Voor constructies in primaire en voorliggende waterkeringen zijn uitgebreide technische ontwerpleidraden beschikbaar waarin de technische randvoorwaarden gegeven worden om de waterveiligheid te garanderen. Deze leidraden zijn online te vinden via www.helpdeskwater.nl

  • 26)

    Voor het verwijderen van steigers maken we per geval een afweging op basis van het desbetreffende oogmerk uit de ‘Beleidsregels vergunningverlening – algemeen deel’ van HHSK.

     

    We betrekken bij de afweging regel 2 sub 3 uit het ‘algemeen deel’, op grond van het oogmerk uit par.6.5 van de waterschapsverordening: het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water

3.3. Boezemwaterkeringen en peilscheidingen A

  • 27)

    Binnen het beperkingengebied van boezemwaterkeringen en peilscheidingen A ligt een steiger minimaal 1 meter voor de oeverlijn en is met de oever verbonden door een wegneembare loopplank van max. 1 m breed. Hiervan kan worden afgeweken waar dit niet nodig is voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

     

    Deze regel is van belang voor het onderhoud en de inspectie van de waterkering. Waar dit voor dit doel niet van belang is (bijv. ter plaatse van een keermuur), kan deze eis eventueel worden aangepast of komen te vervallen.

  • 28)

    Voor het verwijderen van steigers maken we per geval een afweging op basis van het desbetreffende oogmerk uit de ‘Beleidsregels vergunningverlening – algemeen deel’ van HHSK.

     

    We betrekken bij de afweging regel 2 sub 3 uit het ‘algemeen deel’, op grond van het oogmerk uit par.6.5 van de waterschapsverordening: het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water

3.4. Overige waterkeringen

  • 29)

    Voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van steigers in overige waterkeringen maken we per geval een afweging op basis van het desbetreffende oogmerk uit de ‘Beleidsregels vergunningverlening – algemeen deel’ van HHSK.

     

    We betrekken bij de afweging regel 2 sub 3 uit het ‘algemeen deel’, op grond van het oogmerk uit par.6.5 van de waterschapsverordening: het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water.