Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsregel Onttrekken of infiltreren van grondwater 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregel Onttrekken of infiltreren van grondwater 2024
CiteertitelBeleidsregel Onttrekken of infiltreren van grondwater 2024
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

24-10-2023

wsb-2023-14005

2023.10395

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Onttrekken of infiltreren van grondwater 2024

Deze beleidsregel gaat over activiteiten voor onttrekken van water aan of het infiltreren van water in een grondwaterlichaam, voor zover vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hoogheemraadschap).

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor een specifieke activiteit. Daarnaast gelden altijd de bepalingen met betrekking tot de zorgplicht en de algemene regels uit de waterschapsverordening.

 

Toetsingscriteria voor grondwateronttrekkingen en infiltraties

1. Algemeen

1.1. Kader

Het onttrekken of infiltreren van grondwater binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap is in veel gevallen vergunningplichtig op grond van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (waterschapsverordening).

 

Deze beleidsregel geeft aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor het onttrekken of infiltreren van grondwater beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en welke eisen daarbij kunnen worden gesteld. Voor activiteiten met grote effecten in de omgeving wil het hoogheemraadschap toetsen of het grondwater niet te veel beïnvloed wordt. Dit soort activiteiten wordt met specifieke, op maat toegesneden voorschriften gereguleerd in een vergunning.

 

De vergunningplichten voor grondwateronttrekkingen en infiltraties zijn vastgelegd in paragraaf 4.3 respectievelijk paragraaf 4.4 van de waterschapsverordening. Voor infiltraties door glastuinbouwbedrijven en grondwateronttrekkingen geldt in bepaalde gevallen een meldplicht. Voor het onttrekken van grondwater kan in niet-meldingplichtige gevallen een vergunningplicht gelden, maar voor kleine onttrekkingen is het ook mogelijk dat geen meldingsplicht of vergunningplicht van toepassing is. Voor het infiltreren van water geldt in alle niet-meldingplichtige gevallen een vergunningplicht.

 

Wanneer onttrokken grondwater wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of wanneer bij het infiltreren van water stoffen aan het water worden toegevoegd kan ook een omgevingsvergunningplicht gelden voor lozen. De regels over lozen staan in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. De lozingsregels gelden naast de regels voor grondwateronttrekkingen en infiltraties en kunnen ertoe leiden dat voor een meldingplichtige grondwateronttrekking of infiltratie toch een vergunning is wordt gevraagd.

1.2. Effect, gebruiksfuncties en schade

Een grondwateronttrekking of waterinfiltratie in de ondergrond kan leiden tot een effect buiten het beoogde doel van die onttrekking of infiltratie. Dat is bijvoorbeeld een verandering van de grondwaterstand buiten een bouwput, of een verandering van de grondwaterstromingsrichting. Een effect hoeft op zichzelf niet te leiden tot schade. Of er kans is op schade, kan pas beoordeeld worden als in beeld is of het effect gevolgen heeft voor gebruiksfuncties.

 

Doelstelling van deze driedeling (effect, gebruiksfuncties en schade) is om snel risico’s in beeld te brengen en daarmee effectief te kunnen bepalen, of dat de schade die een grondwateronttrekking of waterinfiltratie in de ondergrond kan veroorzaken reden is om de onttrekking of infiltratie niet toe te staan.

 

De bijkomende effecten van grondwateronttrekkingen of waterinfiltraties in de bodem kunnen van invloed zijn op diverse functies in de omgeving. De omgeving wordt bepaald door het gebied waar effecten op kunnen treden in de grondwaterhuishouding. De functies in deze omgeving die minimaal moeten worden beschouwd voordat een waterinfiltratie gestart kan worden, worden zijn: bebouwing, landbouw, natuur, waterhuishouding, infrastructuur, waterkeringen, strategische zoetwatervoorziening, drinkwatervoorziening, openbaar groen en verplaatsing van bodemverontreiniging.

1.3. Doel

De vergunningplichten voor grondwateronttrekkingen en infiltraties zijn, op grond van artikel 4.1 van de waterschapsverordening, gericht op:

 

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het aan- en afvoeren van water en het besparen van water;

  • b.

    het beschermen van grondwaterlichamen en de doelmatige werking daarvan voor het infiltreren en vasthouden van water;

  • c.

    het beschermen of het beheersen van het peil van water;

  • d.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van het belang van het doorspoelen van water; en

  • e.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen, en door grondwaterlichamen, in het bijzonder de dragende functie van grondwaterlichamen.

Deze doelen passen binnen de beleidsdoelstelling van het hoogheemraadschap dat het beheer van het grondwatersysteem ervoor zorgt dat de functies die grondwater heeft, worden behouden en beschermd. Het grondwatersysteem heeft zowel samenhang met het behoud van bodemfuncties (zoals draagkracht en het in stand houden van veengrond) als waterfuncties (interactie met oppervlaktewatersysteem). Daarnaast wordt grondwater gebruikt voor diverse maatschappelijke functies.

 

Het hoogheemraadschap streeft samen met de omliggende waterschappen, provincie en gemeenten naar een duurzaam grond watersysteem. Het belangrijkste daarbij is de doelrealisatie van de grondwater afhankelijke functies. Andere doelstellingen zijn het voorkomen van onomkeerbare schade, het in stand houden van de zoetwatervoorraad, het mogelijk maken van economische ontwikkeling en het verbeteren van de waterkwaliteit. De invulling van deze taak doen we op via rolbewuste samenwerking, heldere informatievoorziening en tijdige, transparante communicatie.

 

2. Grondwateronttrekkingen

2.1. Grondwateronttrekkingen algemeen

In deze paragraaf staan de beleidsregels voor grondwateronttrekkingen. De regels over grondwateronttrekkingen zijn niet van toepassing op:

 

  • a.

    het onttrekken van grondwater uit een grondwaterlichaam voor industriële toepassing of voor de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • b.

    het onttrekken van grondwater dat in samenhang met dat onttrekken in de bodem is gebracht.

Als het gaat om het onttrekken van grondwater dat in samenhang met die onttrekking in de bodem is gebracht, zijn de regels over grondwaterinfiltraties uit paragraaf 3 van toepassing.

 

Een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 4.10 van de waterschapsverordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de dragende functie van het watersysteem.

 

  • 1)

    Onomkeerbare schade aan de omgeving als gevolg van een grondwateronttrekking wordt zoveel mogelijk voorkomen. De mate waarin effecten van een grondwateronttrekking zijn toegestaan zijn uitgewerkt in paragraaf 2.2.

     

    Grondwateronttrekkingen en infiltraties brengen veranderingen mee in de waterhuishouding. Het grondwaterniveau, de stromingsrichting en de grondwaterkwaliteit kunnen hierdoor worden beïnvloed. De grootte van het beïnvloedingsgebied is afhankelijk van de onttrekking en de geohydrologische omstandigheden, zoals grondwaterdruk en bodemopbouw.

  • 2)

    Voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van een grondwateronttrekking wordt eerst onderzocht of de onttrekking een effect heeft op (gebruiks)functies of (kwaliteit)doelstellingen en vervolgens of vindt een risicobeoordeling plaatst op basis van een door de vergunningaanvrager aangeleverde onderbouwing.

     

    Het doel van deze aanpak is om risico’s in beeld te brengen en daarmee effectief te kunnen bepalen of de schade die een onttrekking kan veroorzaken reden is om een onttrekking niet toe te staan. Het gaat erom dat de activiteit vergunningplichtig is, zodat de gedupeerde bezwaar kan maken.

  • 3)

    Een vergunning voor een grondwateronttrekking wordt alleen afgegeven als de initiatiefnemer, door middel van een variantenstudie, kan aangeven dat het werk anders niet doelmatig gerealiseerd kan worden.

     

    Een initiatiefnemer moet aannemelijk kunnen maken dat zijn activiteit een grondwateronttrekking van een bepaald debiet legitimeert. Een activiteit kan veelal op verschillende wijze worden gerealiseerd, zogenaamde varianten. De variant die leidt tot het laagste onttrekkingsdebiet en/of de minste gevolgen is de vergunbare variant.

  • 4)

    Het hoogheemraadschap wil ongewenste cumulatieve effecten als gevolg van meerdere vergunningen zoveel mogelijk voorkomen. Het hoogheemraadschap ziet daarom grondwateronttrekkingen binnen een werk van een initiatiefnemer als één activiteit.

     

    Een initiatiefnemer voor een werk kan voor dat werk hooguit één grondwateronttrekkingsvergunning aanvragen. Het cumulatieve effect van de gezamenlijk opgetelde debieten moeten worden beoordeeld op de impact op de omgeving.

  • 5)

    Grondwaterbemalingen moeten worden aangestuurd op grondwaterstanden. Cumulatieve effecten worden zoveel mogelijk beperkt. Het aansturen op alleen een onttrekkingsdebiet is niet toegestaan.

     

    De grondwaterbemaling moet worden aangestuurd op de gewenste grondwaterstand, die nodig is om het werk te realiseren. Het aansturen op alleen een onttrekkingsdebiet is niet toegestaan. Het aansturen op een debiet leidt in droge omstandigheden en in geval dat er in de omgeving meerdere grondwaterbemalingen actief zijn tot een te lage grondwaterstand, die onvoorziene en onacceptabele risico’s voor de omgeving met zich mee brengt.

2.2. Waardering van effecten van grondwateronttrekkingen

 

  • 6)

    Droogstand van houten funderingspalen als gevolg van grondwateronttrekkingen over de gehele levensduur van de woning willen we, gesommeerd, niet langer laten duren dan 10 jaar.

     

    De tijdsduur van de droogstand is een belangrijke factor die (mede) bepaalt of schade aan houtenpalen kan ontstaan. Droogstand kan leiden tot schimmelaantasting. Na 10 tot 20 jaar droogstand met schimmelaantasting heeft een funderingspaal zijn dragende functie verloren. De paal hoeft niet onafgebroken droog gestaan te hebben.

     

  • 7)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer een grondwateronttrekking leidt tot een extra droogstand van houten palen van meer dan 70 dagen.

     

    Rechthebbenden ten aanzien van gronden waarin het grondwater invloed ondergaat door het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water krachtens een vergunning, zijn, gehouden dat onttrekken of infiltreren te gedogen (artikel 10.3, derde lid, Ow).

     

    De schade aan een onroerende zaak, veroorzaakt door het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water krachtens een vergunning, wordt doorgaans volledig vergoed op grond van afdeling 15.2 van de Ow. Het hoogheemraadschap staat hierbuiten.

  • 8)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer wordt vastgesteld dat als gevolg van de grondwateronttrekking een extra hoekverdraaiing zal optreden van bebouwing van meer dan 1:300.

     

    Een hoekverdraaiing van meer dan 1:300 wordt in het algemeen als kritisch gezien voor bebouwing. Een grotere hoekverdraaiing heeft een grotere kans op schade.

  • 9)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer wordt vastgesteld dat als gevolg van de grondwateronttrekking een verlaging van de grondwaterstand zal optreden, lager dan de laagst bekende grondwaterstand, in een gebied met een hoge of middelhoge trefkans op archeologische resten in de bodem.

     

  • 10)

    Wanneer een grondwateronttrekking droogstand van gevoelige archeologie veroorzaakt is de grondwateronttrekking niet toegestaan. De vorm/aard van de archeologische waarden wordt primair beoordeeld op grond van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Een andere bron is de Cultuur Historische Atlas Zuid-Holland waarin de provincie Zuid-Holland de waarden en trefkans heeft geduid.

     

    Een belangrijke voorwaarde voor het behoud van archeologisch erfgoed is de afwezigheid van de zuurstof in de bodem door de aanwezigheid van grondwater. Veranderingen van de grondwaterstand en –kwaliteit kan het behoud van archeologisch erfgoed beïnvloeden. Overheidsdoel is om veel archeologische waarden in de ondergrond (ter plekke) te behouden, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is.

     

    Of grondwaterstandsverlaging een knelpunt vormt voor archeologische waarden, is zeer sterk afhankelijk van de aard van de archeologische materialen. Hout is gevoelig voor aantasting en kan in enkele weken gevolgen ondervinden van droogval, terwijl stenen artefacten dat veel minder zijn.

  • 11)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer wordt vastgesteld dat als gevolg van de grondwateronttrekking een zetting zal optreden van 20 mm of meer van een waterkering.

     

    De waterveiligheid kan afnemen als gevolg van grondwateronttrekkingen. Het kan verlies veroorzaken van de waterkerende hoogte en ook verlies van stabiliteit van de waterkering.

  • 12)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer wordt vastgesteld dat als gevolg van de grondwateronttrekking een hoekverdraaiing van meer dan 1:600 of zettingen van meer dan 10 mm van railinfrastructuur zal optreden.

     

    Zetting van railinfrastructuur als gevolg van grondwateronttrekkingen kan de verkeersveiligheid in het geding brengen. Grondwateronttrekkingen die leiden tot hoekverdraaiing van meer dan 1:600 van railinfrastructuur en zettingen van meer dan 10 mm zijn niet toegestaan.

  • 13)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer wordt vastgesteld dat als gevolg van de grondwateronttrekking bij een leiding onder druk een zetting zal optreden van meer dan 10 mm en hiervoor geen goedkeuring is verleend van de beheerder.

     

    Drukleidingen kunnen als gevolg van grondwateronttrekkingen scheuren of breken. Dat leidt tot een gevolgschade door falen (uitval) van nutsvoorzieningen. HHSK vraagt dat ten minste binnen het gebied waar zetting optreedt de aanwezigheid van Drukleidingen in beeld is gebracht. Dit in beeld brengen kan via het Kadaster, via een oriëntatieverzoek (WION).

  • 14)

    Grondwateronttrekkingen die leiden tot een hoekverdraaiing van meer 1:300 voor drukleidingen zijn niet toegestaan.

     

    Drukleidingen kunnen als gevolg van grondwateronttrekkingen scheuren of breken. Dat leidt tot een gevolgschade door falen (uitval) van nutsvoorzieningen. Het hoogheemraadschap vraagt dat ten minste binnen het gebied waar zetting optreedt de aanwezigheid van Drukleidingen in beeld is gebracht. Dit in beeld brengen kan via het Kadaster, via een oriëntatieverzoek (WION).

  • 15)

    Een grondwateronttrekking mag er niet toe leiden dat een bodemverontreiniging van meer dan 1000 m3 wordt verplaatst of verspreid.

     

    Grote bodemverontreinigingen die kunnen worden verplaatst met grondwateronttrekkingen moeten eerst worden verwijderd voordat er in de omgeving grondwater mag worden onttrokken.

  • 16)

    Verzilting van het watersysteem en verzilting van het (grond)watersysteem wordt zoveel mogelijk voorkomen. Verzilting van het (grond)watersysteem wordt door het hoogheemraadschap beschouwd als achteruitgang van de waterkwaliteit.

     

    Het hoogheemraadschap heeft de plicht om achteruitgang van de waterkwaliteit te voorkomen. Zoetgrondwater is schaars in Schieland. De zoetgrondwatervoorraad willen we in stand houden om verzilting van het oppervlaktewater tegen te gaan.

  • 17)

    Permanente grondwateronttrekkingen van meer dan 5 m3/uur van brak of zoet grondwater in Schieland zijn niet toegestaan voor koelwater en andere laagwaardige toepassingen.

     

    Het onttrekken van grondwater om gebouwen en/of infrastructuur te koelen wordt gezien als een laagwaardige toepassing. Onttrekkingen voor gebruik en/of het realiseren van werken wordt gezien als hoogwaardige toepassing. Alleen in Schieland, omdat daar het zoetgrondwater meer schaars is.

  • 18)

    Wanneer de extra bodemdaling als gevolg van grondwateronttrekkingen een orde kleiner is dan de autonome bodemdaling wordt dit als acceptabel beschouwd.

     

    Bodemdaling gebeurt in het laagveen al honderden jaren. Grondwateronttrekkingen kunnen mede oorzaak zijn van bodemdaling. Een deel van deze bodemdaling is omkeerbaar. Bodemdaling kan onomkeerbaar zijn in het geval van oxideerbaar veen. Door oxidatie van het organisch stof treedt mineralisatie van het veen op. Bodemdaling vormt een bedreiging voor het karakteristieke veenweidelandschap.

     

    Figuur 1: Impact grondwaterstand veranderingen

2.3. Aanvullende beoordelingscriteria voor grondwaterlichamen

  • 19)

    Voor een grondwateronttrekking als bedoeld in artikel 4.10 van de waterschapsverordening wordt alleen een vergunning verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

     

    • 1.

      De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de kwantitatieve toestand van aangewezen grondwaterlichamen wordt voorkomen.

    • 2.

      Er is voldaan aan de plicht tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een grondwaterlichaam als een stof of kwaliteitselement waarvoor op grond van een omgevingswaarde als bedoeld in 2.13, eerste lid, of 2.14, eerste lid, van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) voor water geldt:

       

      • a.

        in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen;

        of

      • b.

        in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

         

  • Een omgevingsvergunning voor een grondwateronttrekking wordt geweigerd als die activiteit ertoe leidt dat achteruitgang optreedt van de chemische of kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam of dat verbetering van die toestand wordt belemmerd.

     

    Deze aanvullende beoordelingsregel is opgenomen om te voldoen aan instructieregels van het Rijk. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bal) is in artikel 6.2 een minimumverplichting opgenomen voor het beoordelen van vergunningaanvragen op grond van een waterschapsverordening. Met deze aanvullende beoordelingscriteria wordt aan deze minimumverplichting voldaan.

  • 20)

    Van [de bovenstaande voorwaarden] kan slechts worden afgeweken voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1.12, vierde lid, van de waterschapsverordening.

    Figuur 2: Grondwaterlichaam Zout RijnWest en Deklaag Rijn-west

 

3. Infiltreren van water in de bodem

3.1. Infiltraties in het algemeen

Bij het infiltreren van water gaat het alleen om het brengen van water in de grond met de intentie om het later weer te onttrekken of om het retourneren van grondwater ter voorkoming van ongewenste effecten van onttrekkingen. Andere infiltraties worden gezien als lozingen.

 

Het retourneren van onttrokken grondwater valt bijvoorbeeld niet onder het begrip ‘infiltreren', omdat er geen sprake is van het aanvullen van het grondwater. Ook hemelwaterinfiltratie zoals dat wel voorkomt in steden is niet te zien als een infiltratie in de zin van de Waterwet. Het onttrekkingsoogmerk ontbreekt immers.

 

Een omgevingsvergunning voor een infiltratie als bedoeld in artikel 4.15 van de waterschapsverordening, waarbij het in de bodem te brengen water afkomstig is uit een oppervlaktewaterlichaam, wordt alleen verleend als in het in de bodem te brengen water stoffen voorkomen:

 

  • a.

    in lagere concentraties dan in bijlage XIX, onder A, van het Besluit kwaliteit leefomgeving voor die stoffen is aangegeven; of

  • b.

    als bedoeld in bijlage XIX, onder B, van het Besluit kwaliteit leefomgeving als die stoffen niet zijn aangegeven in bijlage XIX, onder A, van dat besluit en die stoffen in zulke geringe hoeveelheden en concentraties aanwezig zijn dat gevaar voor verslechtering van de kwaliteit van het grondwater is uitgesloten.

 

  • 21)

    Aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water dat afkomstig is uit een oppervlaktewaterlichaam worden vergunningvoorschriften verbonden over:

     

    • a.

      de kwaliteit van het in de bodem te brengen water, waarbij dat water in ieder geval van zodanige kwaliteit is dat geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater;

    • b.

      de beheersing van de hydrologische, waarbij in ieder geval de verspreiding van het in de bodem te brengen water zo veel mogelijk wordt beheerst, om het in de bodem te brengen water grotendeels weer te kunnen onttrekken;

    • c.

      de beëindiging van het in de bodem brengen van water, waarbij in ieder geval voorschriften worden gesteld dat een evaluatie plaatsvindt van de gevolgen van de infiltratie voor de kwaliteit van de bodem, gevolgd door een planmatige aanpak van de beëindiging van de activiteit en van het opheffen van eventuele nadelige gevolgen; en

    • d.

      de controle van de kwaliteit van het grondwater.

  • Dit vergunningvoorschrift vloeit voort uit artikel 4.3 van de waterschapsverordening en artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het is wettelijk verplicht vergunningvoorschriften te stellen over de hier genoemde onderwerpen. Over voorschriften over de controle van de kwaliteit van het grondwater (onderdeel d) zijn regels gesteld in artikel 4.4 van de waterschapsverordening. Van de frequentie van de meetverplichting uit dat artikel kan bij vergunningvoorschrift worden afgeweken.

  • 22)

    Onomkeerbare schade aan de omgeving als gevolg van een infiltratie wordt zoveel mogelijk voorkomen. De mate waarin effecten van een grondwateronttrekking zijn toegestaan zijn uitgewerkt in paragrafen [3.2 en 3.3]

     

    Infiltraties brengen veranderingen mee in de waterhuishouding. Het grondwaterniveau, de stromingsrichting en de grondwaterkwaliteit kunnen hierdoor worden beïnvloed. De grootte van het beïnvloedingsgebied is afhankelijk van de onttrekking en de geohydrologische omstandigheden, zoals grondwaterdruk en bodemopbouw.

  • 23)

    Voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van een infiltratie wordt eerst onderzocht of de infiltratie een effect heeft op (gebruiks)functies of (kwaliteit)doelstellingen en vervolgens of vindt een risicobeoordeling plaatst op basis van een door de vergunningaanvrager aangeleverde onderbouwing.

     

    Het doel van deze aanpak is om snel risico’s in beeld te brengen en daarmee effectief te kunnen bepalen of de schade die een onttrekking kan veroorzaken reden is om een onttrekking niet toe te staan.

3.2. Waardering van effecten van infiltraties

  • 24)

    Geen vergunning wordt verleend voor infiltraties in de glastuinbouw groter dan 70.000 m3/jaar per infiltratiepunt waarbij het verticaal evenwicht niet is gegarandeerd.

     

  • 25)

    Waterinfiltraties in de ondergrond waarbij de neerwaartse gronddruk minder dan 110% is van de opwaartse grondwaterdruk zijn niet toegestaan.

     

    De watergangen in het beheergebied van het hoogheemraadschap zijn noodzakelijk om de voeten droog te houden. Het opbarsten van de slootbodems veroorzaakt risico’s op wateroverlast. Het barsten van de slootbodems leidt tot extra kwel. Deze kwel is veelal van slechte kwaliteit. Het hoogheemraadschap beoordeelt daarom waterinfiltraties in de ondergrond.

  • 26)

    Geen vergunning wordt verleend voor een permanente waterinfiltratie in de ondergrond van een natuurgebied.

     

    Waterinfiltraties in de ondergrond kunnen de freatische grondwaterstand verhogen en de kwel doen toenemen. Veranderingen in de grondwaterstand kunnen invloed hebben op natuurwaarden en de oppervlaktewaterkwaliteit.

  • 27)

    Geen vergunning wordt verleend wanneer wordt vastgesteld dat als gevolg van de infiltratie een instabiliteit zal optreden van een waterkering.

     

    De waterveiligheid kan afnemen als gevolg van waterinfiltraties in de ondergrond. Het kan verlies veroorzaken van stabiliteit van de waterkering. Elke waterinfiltratie in de ondergrond die een effect heeft op de grondwaterstand onder een waterkering kan verlies veroorzaken van de waterkerende hoogte en ook verlies van stabiliteit van de waterkering.

  • 28)

    Waterinfiltraties in de ondergrond mogen de strategische zoetwatervoorraad niet schaden. Alle waterinfiltraties in de ondergrond in het 1e watervoerende pakket zijn daarom niet toegestaan in de strategische zoetwatervoorzieningsgebieden.

     

    De strategische zoetwatervoorziening is bedoeld om ook voor de toekomst de drinkwatervoorziening veilig te stellen. Indien drinkwateronttrekkingen verplaatst moeten worden, moet dit op korte termijn kunnen gebeuren. De strategische zoetwatervoorziening gebieden zijn daarom beschermd.

  • 29)

    Waterinfiltraties in de ondergrond mogen de drinkwatervoorziening niet schaden. Het hoogheemraadschap geeft daarom geen toestemming voor alle waterinfiltraties in de ondergrond in het 1e watervoerende pakket onder het milieubeschermingsgebied voor grondwater.

     

    Het milieubeschermingsgebied voor grondwater is beschermd via de Provinciale Milieuverordening (PMV) Zuid-Holland die gebaseerd is op de Wet Bodembescherming en Wet Milieubeheer. De PMV onderscheidt specifieke beschermde gebieden. Voor bepaalde activiteiten in deze gebieden is dan ook ontheffing van de provincie vereist. Het al dan niet verlenen van deze ontheffing is onafhankelijk van het oordeel van het hoogheemraadschap.

  • 30)

    Een infiltraties mag er niet toe leiden dat een bodemverontreiniging wordt verplaatst of verspreid.

     

    Grote bodemverontreinigingen die kunnen worden verplaatst met infiltraties moeten eerst worden verwijderd voordat er in de omgeving grondwater mag worden geïnfiltreerd.

3.3. Aanvullende beoordelingscriteria voor krw-oppervlaktewaterlichamen

  • 31)

    De onderstaande regel is van toepassing op de beoordeling van aanvragen om infiltraties als bedoeld in artikel 4.15 voor zover die activiteit wordt verricht in oppervlaktewaterlichaam dat door de Provincie Zuid-Holland als krw-oppervlaktewaterlichaam is aangewezen of in de directe omgeving daarvan.

     

    Hier wordt dynamisch verwezen naar het regionaal waterprogramma van PZH. Op deze manier hoeft de beleidsregel niet opnieuw te worden vastgesteld iedere keer dat PZH een wijziging aanbrengt in de lijst met krw-oppervlaktewaterlichamen.

  • 32)

    Voor een het infiltreren van water wordt alleen een omgevingsvergunning verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

     

    • 1.

      De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de ecologische toestand aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen wordt voorkomen, net als het belemmeren van een verbetering van die toestanden.

    • 2.

      Er is voldaan aan de plicht tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam als een stof of kwaliteitselement waarvoor op grond van een omgevingswaarde als bedoeld in artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) voor water geldt:

       

      • a.

        in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen;

        of

      • b.

        in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

    • 3.

      Het tweede lid geldt voor zover het gaat om de stoffen waarvoor dit in bijlage III van Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) is aangegeven.

  • Een omgevingsvergunning voor een infiltratie wordt geweigerd als die activiteit ertoe leidt dat achteruitgang optreedt van de chemische of ecologische toestand van een door PZH aangewezen krw-oppervlaktewaterlichaam of dat verbetering van die toestand wordt belemmerd.

    Of sprake is van achteruitgang van die toestand of belemmering van verbetering daarvan wordt beoordeeld op grond van artikel 2.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het gaat over de chemische toestand, en op grond van artikel 2.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het gaat over de ecologische toestand.

  • 33)

    In afwijking van [de bovenstaande regel] kan een omgevingsvergunning worden verleend, voor zover:

     

    • a.

      is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1.12 van de waterschapsverordening;

    • b.

      de omvang van de activiteit niet meer dan één procent van het ecologisch areaal beslaat; en

    • c.

      de omvang van de activiteit een negatief effect heeft op niet meer dan één procent van het ecologisch relevante areaal per kwaliteitselement, waarbij ook rekening wordt gehouden met eventuele cumulatieve effecten.

  • Deze hardheidsclausule volgt uit het artikel 1.12 van de waterschapsverordening wordt ingekleurd met landelijk beleid. De één-procent-regel is landelijk beleid dat door het hoogheemraadschap wordt overgenomen. Bij het vaststellen of een activiteit binnen de grenzen van de één-procent-regel valt zijn andere activiteiten relevant, omdat cumulatieve effecten ervoor kunnen zorgen dat de één-procent-grens wordt overschreden.

3.4. Aanvullende beoordelingscriteria voor grondwaterlichamen

  • 34)

    Voor een infiltratie als bedoel in artikel 4.15 van de waterschapsverordening wordt alleen een vergunning verleend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

     

    • 1.

      De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de kwantitatieve toestand van aangewezen grondwaterlichamen wordt voorkomen.

    • 2.

      Er is voldaan aan de plicht tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een grondwaterlichaam als een stof of kwaliteitselement waarvoor op grond van een omgevingswaarde als bedoeld in 2.13, eerste lid, of 2.14, eerste lid, van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) voor water geldt:

       

      • a.

        in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen;

        of

      • b.

        in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

  • Een omgevingsvergunning voor een infiltratie als bedoeld in artikel 4.15 van de waterschapsverordening wordt geweigerd als die activiteit ertoe leidt dat achteruitgang optreedt van de chemische of kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam of dat verbetering van die toestand wordt belemmerd.

     

    Deze aanvullende beoordelingsregel is opgenomen om te voldoen aan instructieregels van het Rijk. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bal) is in artikel 6.2 een minimumverplichting opgenomen voor het beoordelen van vergunningaanvragen op grond van een waterschapsverordening. Met deze aanvullende beoordelingscriteria wordt aan deze minimumverplichting voldaan.

 

  • 35)

    Van [de bovenstaande regel] kan slechts worden afgeweken voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1.12, vierde lid, van de waterschapsverordening.