Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsregel Oeverconstructies 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregel Oeverconstructies 2024
CiteertitelBeleidsregel Oeverconstructies 2024
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

24-10-2023

wsb-2023-14003

2023.10399

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Oeverconstructies 2024

Deze beleidsregel gaat over activiteiten voor het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van oeverconstructies en het ongedaan maken van een natuurvriendelijke oever in het beperkingengebied van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, voor zover vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor een specifieke activiteit. Daarnaast gelden altijd de bepalingen met betrekking tot de zorgplicht en de algemene regels uit de waterschapsverordening.

Toetsingscriteria voor Oeverconstructies

1. Algemeen

1.1. Kader

Het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van oeverconstructies en natuurvriendelijke oevers (NVO) binnen het beheergebied van HHSK is in veel gevallen vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening. Deze beleidsregel geeft aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor het aanleggen of wijzigen van oeverconstructies en het ongedaan maken van een NVO beoordeelt, welke eisen daarbij kunnen worden gesteld en hoe belangen worden afgewogen.

 

De vergunningplicht voor oeverconstructies is vastgelegd in paragraaf 6.3 van de Waterschapsverordening. Voor het aanbrengen, verwijderen of wijzigen van een oeverconstructie in een oppervlaktewaterlichaam of een waterkering geldt in bepaalde gevallen een meldplicht (art. 6.19 en art. 6.20). In alle andere gevallen geldt in oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen een vergunningplicht (art. 6.21 en 6.22). De vergunningplicht voor het ongedaan maken van een NVO is vastgelegd in paragraaf 7.3 (art. 7.16).

 

De oeverconstructies waar deze beleidsregel op doelt is het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van vaste constructies zoals beschoeiingen en damwanden, maar ook over vaste constructies die dienen om een NVO in stand te houden. Denk aan palenrijen, onderwaterbeschoeiing, constructies met wilgentenen etc.

 

Het ongedaan maken van een NVO gaat over het verwijderen van de ondiepe natte zone die water- en oeverplanten de kans bieden zich te ontwikkelen.

 

Deze beleidsregel gaat niet over het aanbrengen van een diepe wandconstructie (diepwanden, art. 2.4) die de stroming van grondwater beïnvloeden.

 

De beleidsregels voor het aanleggen of vergraven van een NVO (art. 2.2 en par. 5.2) zijn vastgelegd in de Beleidsregel grondverzet waterstaatswerken.

1.2. Doel

Deze beleidsregel geeft aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor het aanleggen, wijzigen en verwijderen van oeverconstructies beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en welke eisen daarbij kunnen worden gesteld.

 

Deze beleidsregel is, volgens de Waterschapsverordening paragrafen 6.3 en 7.3, gericht op:

 

  • a.

    het beschermen van waterstaatswerken en de doelmatige werking daarvan voor het keren van water, het bergen van water en het aan- en afvoeren van water;

  • b.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen; en

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen, in het bijzonder het varen.

Het aanbrengen, wijzigen en verwijderen van oeverconstructies kunnen allerlei gevolgen hebben voor het watersysteem en de waterkeringen. Als de negatieve gevolgen te groot zijn en deze niet voldoende kunnen worden beperkt of gecompenseerd wordt geen vergunning verleend. In andere gevallen kunnen in de vergunning eisen gesteld worden om de nadelige gevolgen te beperken, te voorkomen of te compenseren.

 

2. Oeverconstructies in OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

In deze paragraaf staan de beleidsregels voor oeverconstructies binnen de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam (oppervlaktewater). De extra beoordelingscriteria die gelden voor KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in paragraaf 2.3.

 

Als de oeverconstructie ook binnen het beperkingengebied van een waterkering ligt zijn ook de regels uit paragraaf 3 (over de waterkeringen) ook van toepassing.

 

In onderstaande afbeelding zijn ter verduidelijking een aantal van de gebruikte begrippen weergegeven.

 

 

In het belang van het oppervlaktewater stellen we eisen met het oog op:

 

  • Het in stand houden of compenseren van het bergend vermogen;

  • De aan- en afvoercapaciteit: het in stand te houden doorstroomprofiel;

  • Het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam (vooral de bereikbaarheid);

  • De waterkwaliteit (vooral de ecologie: de leefomstandigheden voor plant en dier);

  • Maatschappelijke functies (in het bijzonder het varen).

Bij de vergunningaanvraag wordt overwogen welke oeverinrichting in redelijkheid tegemoet kan komen aan het belang van de initiatiefnemer, zonder dat dit in onevenredige mate ten koste gaat van de (ecologische) waterkwaliteit en andere waterstaatkundige belangen. Daarbij wegen we ook de aard en omvang van het belang van de initiatiefnemer. Het beschermen van een perceel tegen afkalving zal bijvoorbeeld zwaarder wegen dan het vergroten van het oppervlakte van een (groot) terrein met behulp van een damwand, of de ‘aanblik’. En een beperkte lengte kan eerder worden vergund dan een grotere lengte. Ook speelt de belevingswaarde van de oever vanuit de woon- of werkomgeving een rol.

 

Uit ecologisch oogpunt is een onbeschoeide oever te verkiezen boven een beschoeide variant. En een meer natuurvriendelijke oeverconstructies zijn te verkiezen boven de meer traditionele beschoeiingen en damwanden.

 

Oeverconstructies

 

Een beschoeiing is een constructie die de oever van een waterlichaam verstevigt en voorkomt dat de oever afkalft of instort. Een damwand is een constructie die nodig is voor de stabiliteit van de oever, het waterstaatswerk of de waterkering. Naast deze traditionele oeverconstructies zijn er ook meer plant- en diervriendelijke oeverconstructies (schanskorven, speciale matten, kokosrollen etc.).

 

Voor het in stand houden van natuurvriendelijke oevers of het voorkomen van erosie of oeverafslag, zijn soms ook oeverconstructies nodig. Denk bijvoorbeeld aan doorgroeibaar geotextiel, onderwaterbeschoeiingen (plasbermen) of vooroeverconstructies met wilgentenen of wiepen tussen palenrijen.

 

Met het oog op de handhaafbaarheid, regeldruk en praktisch draagvlak is het aanbrengen of wijzigen van een oeverconstructie tot 20 meter per perceel overigens in veel gevallen vergunningvrij (meldplicht).

 

Vanuit de zorgplicht uit de natuurwetgeving dienen we, bij het vergunnen van een verticale oeverconstructie, na te gaan of het nodig is om faunavoorzieningen aan te leggen voor al dan niet beschermde dieren.

2.1. In alle oppervlaktewaterlichamen geldende regels

Deze regels gelden voor oeverconstructies in alle categorieën van oppervlaktewaterlichamen.

Deze regels gelden naast de specifieke regels per situatie, zie 2.2 t/m 2.4.

 

  • 1)

    De gewenste oeverconstructie wordt alleen vergund voor zover dat van belang is voor de instandhouding en het gebruik van het water en het land (waaronder de waterkering) en de voorgestelde inrichting niet onevenredig ten koste gaat van het ecologisch functioneren van het water en de oever. Wij toetsen daarbij in de eerste plaats op ‘geen onnodige achteruitgang’ ten opzichte van de huidige situatie, en in de tweede plaats op het waar mogelijk oplossen van bestaande knelpunten.

     

    Deze regel vormt het algemene uitgangspunt voor oeverinrichting in oppervlaktewateren. Bij elke aanvraag wegen we het belang van de inrichting en gewenste constructie af tegen de eventuele nadelen voor (vooral) de ecologische functie van het water en de oeverzone.

    Als hulp bij de afweging kan de ‘voorkeursladder’ (zie Figuur 1) gebruikt worden. De voorkeursladder geeft aan welke oeverinrichting vanuit ecologisch oogpunt de voorkeur geniet. Een ecologisch minder gunstige inrichting kan noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het oppervlaktewaterlichaam (doorstroomprofiel, etc.), of voor de instandhouding en het gebruik van het aangrenzende perceel.

    Het uitgangspunt van ‘geen achteruitgang’ houdt niet is dat in de vergunning een oeverinrichting met een groter ruimtebeslag wordt voorgeschreven dan in de bestaande situatie (tenzij de aanvragers daar zelf voor kiezen of mee instemmen).

    Het uitgangspunt over bestaande knelpunten houdt in dat bijvoorbeeld bij het vervangen van een bestaande, ecologisch minder gunstige constructie niet zonder meer weer een vergunning voor een soortgelijke constructie wordt verleend, maar dat wordt overwogen of gunstiger alternatieven voor handen zijn die passen in de gegeven situatie.

  • 2)

    De stroomsnelheid in het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de oeverconstructie neemt niet toe tot meer dan 0,2 m/s bij maatgevende afvoer.

     

    Een beperkte stroomsnelheid voorkomt dat de waterbodem en oevers worden aangetast en beperkt de opstuwing die een oeverconstructie kan veroorzaken. De stroomsnelheid en het toelaatbare verhang (niveauverschil van het water) kunnen medebepalend zijn voor de vereiste doorstroombreedte.

  • 3)

    Bij het vervangen van een oeverconstructie wordt de nieuwe oeverconstructie op de bestaande oeverlijn (waterlijn) geplaatst. Tenzij het een vooroeverconstructie betreft in een NVO. Bij vervangen van een vooroeverconstructie moet deze altijd buiten het minimaal benodigde doorstroomprofiel geplaatst worden.

     

    Oeverconstructies kunnen, afhankelijk van hoe ze geplaatst worden, een zekere beperking opleveren voor de aan- en afvoercapaciteit of berging van wateren. Om verlies van capaciteit en berging te voorkomen worden oeverconstructies in principe aan de landzijde van de bestaande oeverlijn (waterlijn) geplaatst.

     

    Voorkomen moet worden dat door het toepassen van oeverconstructies de watergang versmald wordt, bijvoorbeeld doordat bij vervangen van een oeverconstructie de nieuwe constructie in het water voor de bestaande wordt geplaatst.

     

    Vooroevers beschermen de natuurlijke oever tegen golfslag en erosie. Bestaande vooroeverconstructies zijn binnen de bestaande watergang gerealiseerd.

  • 4)

    In wateren die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland kunnen nadere eisen worden gesteld aan de toe te passen oeverconstructie om de barrièrewerking van deze oeverconstructie voor plant en dier te beperken.

     

    Wateren en oevers vervullen een belangrijke rol als leefgebied en verbindingsroutes voor plant en dier. Een oeverconstructie kan echter een obstakel zijn voor deze ecologische functie van de oppervlaktewaterlichamen. In het bijzonder binnen het Natuurnetwerk Nederland (zie deze link voor de kaart) moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen. Bijvoorbeeld door de oeverzone in stand te houden, en/of de oeverconstructies op andere manieren ‘eco-passeerbaar’ te maken.

  • 5)

    In vaarwegen en andere bevaarbare wateren kunnen nadere eisen worden gesteld met het oog op de vaargelegenheid.

     

    Op veel wateren in het beheergebied wordt gevaren. Aan oeverconstructies kunnen nadere eisen worden gesteld om de scheepvaart (recreatievaart) niet onnodig te beperken of te hinderen, eventueel bestaande knelpunten op te lossen en ervoor te zorgen dat het vaarverkeer veilig en vlot gebruik kan blijven maken van het water. De Beleidsuitwerking Varen HHSK biedt hiervoor nadere uitgangspunten.

  • 6)

    Bij de beoordeling van de activiteit wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van en eisen aan het watersysteem.

     

    Gezien de verwachte levensduur en het de geringe aanpasbaarheid van eenmaal gerealiseerde oeverconstructies, moet voldoende ruimte blijven voor toekomstige ontwikkelingen en aanpassingen van het watersysteem, mede in verband met ruimtelijke ontwikkelingen en klimaatveranderingen.

     

    Figuur 1

     

    Compensatie van bergingsverlies

    De waterberging kan door het aanbrengen of verwijderen van oeverconstructies als beschoeiingen en damwanden verminderen. Er is dan sprake van demping. Dat is niet altijd toegestaan.

  • 8)

    Indien het hoogteverschil tussen het schouwpeil en het maaiveld ter plaatse 0,60 meter of minder bedraagt, dan mag de beschoeiing doorgetrokken worden tot aan het maaiveld.

    In gebieden met een geringe drooglegging is nauwelijks sprake van bergingscapaciteit in de taluds van de watergang. Het aanbrengen van een oeverconstructie zal in deze gebieden daarom niet tot nauwelijks leiden tot een verlies aan waterberging.

  • 9)

    In stedelijk gebied waar geldt dat oevers (taluds) die grenzen aan tuinen van particulieren niet meetellen in het waterbergend vermogen, mogen oeverconstructies zonder compensatie van de waterberging doorgetrokken worden tot aan het maaiveld.

     

    In het stedelijk gebied, en met name in nieuwbouwlocaties, worden tuinen veelal grenzend aan waterpartijen aangelegd. Het bruikbare tuinoppervlak is soms klein, waardoor veel particulieren een groter bruikbaar tuinoppervlak creëren door het aanbrengen van een beschoeiing of damwand in het talud.

  • 10)

    In alle andere situaties (waar regels 8 en 9 niet van toepassing zijn) moet een bergingsverlies van meer dan 3 m2 en/of meer dan 3 m3 als gevolg van een oeverconstructie volledig gecompenseerd worden binnen hetzelfde peilgebied.

     

    Om wateroverlast te voorkomen is het belangrijk dat in natte perioden voldoende water tijdelijk in het gebied kan worden geborgen.

     

    Door het aanbrengen van, met name een harde verticale, oeverconstructie in het oppervlaktewaterlichaam kan berging verloren gaan door het, boven het waterniveau, rechttrekken en opvullen van het talud. Om dit te voorkomen moet de hoeveelheid waterberging in het oppervlaktewater in stand blijven of volledig worden gecompenseerd, in principe binnen het peilgebied en op korte afstand van de constructie.

     

    Voor het berekenen van het verlies van bergend vermogen kan als gemiddelde maatgevende peilstijging gerekend worden met 0,60 m. Bij de toetsing van de vergunning geldt de in de praktijk geldende maatgevende peilstijging.

     

    Ook in gebieden met beperkt beschikbare ruimte kan, in overleg met het waterschap, mogelijk een passende compensatieoplossing gevonden worden.

     

    Figuur 2

     

  • 11)

    In andere gevallen dan regel 8 wordt een oeverconstructie die meer dan 15 cm boven het schouwpeil uitkomt geacht beperkend te zijn voor waterberging en dient te worden gecompenseerd.

     

    Figuur 3

2.2. Oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer

Naast de bepalingen uit 2.1 gelden binnen oppervlaktewaterlichamen voor aan- en afvoer de volgende regels:

 

  • 12)

    Oeverconstructies worden zodanig uitgevoerd dat het onderhoud van de watergang door of namens het hoogheemraadschap mogelijk blijft.

     

    Bij onderhoud aan de watergang wordt er met materieel langs de watergang gereden of door de watergang gevaren. De oeverinrichting moet ook tegen de hierbij optredende belastingen bestand zijn.

     

    Voor het te water laten van boten kunnen nadere eisen worden gesteld.

  • 13)

    Het verwijderen van een oeverconstructie in een oppervlaktewater voor aan- en afvoer met een groot debiet (volumesnelheid), die onderdeel is van het waterstaatswerk en dient om de waterhuishoudkundige functie in stand te houden, is niet toegestaan.

     

  • 14)

    Bij het verwijderen van een oeverconstructie, zonder deze te vervangen door een nieuwe constructie, mag er geen grond in het leggerprofiel komen.

     

    Een oeverconstructie dient meestal om de achterliggende oever en/of het perceel in stand te houden. Door de constructie te verwijderen kan er materiaal uit het talud in de watergang terecht komen en zo het minimaal benodigde profiel voor doorstroming wijzigen.

  • 15)

    Het plaatsen van een beschoeiing (anders dan een onderwaterbeschoeiing) of damwand bij een natuurvriendelijke oever met een talud flauwer dan 1:2 is niet toegestaan. Wanneer er door de nieuwe oeverconstructies toch areaal natuurvriendelijke oever verloren gaat, moet dit verlies volledig gecompenseerd worden.

     

    Voor het verbeteren van de waterkwaliteit streven we naar een zo natuurvriendelijk mogelijke inrichting van oevers. Dit doen we onder andere door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. De flauwe taludverhouding van deze oevers borgt de stabiliteit van de oever.

     

    Om de ecologische waterkwaliteit in stand te houden, of achteruitgang daarvan te voorkomen, moet het areaal natuurvriendelijke oevers (lengte en oppervlak) in stand blijven of volledig worden gecompenseerd, in principe in hetzelfde peilgebied. Ook de waarden en potenties moeten per saldo minimaal gelijkwaardig zijn aan de huidige.

2.3. Aanvullende beoordelingscriteria voor oeverconstructies m.b.t. KRW- oppervlaktewaterlichamen

Onderdeel 1. Toepassingsbereik beoordelingscriteria uit deze paragraaf

 

Naast de bepalingen uit 2.1 t/m 2.3 gelden voor oppervlaktewaterlichamen die door de Provincie Zuid-Holland als KRW-oppervlaktewaterlichaam zijn aangewezen of in de directe omgeving daarvan de volgende regels:

 

Een deel van de wateren is aangewezen als oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Voor deze KRW-waterlichamen zijn doelen voor een goede ecologische en chemische toestand vastgesteld. De KRW streeft een goed ecologisch en een goede chemische toestand voor alle oppervlaktewateren na.

 

Indien een oeverconstructie wordt aangebracht, gewijzigd of verwijderd in of nabij een KRW-waterlichaam moet worden getoetst of hiervoor een watervergunning nodig is. Eén van zaken die wordt beoordeeld is of de activiteit mogelijk een negatief effect heeft op de ecologische of chemische toestand van het betreffende of nabij gelegen KRW-waterlichaam. Indien negatieve effecten te verwachten zijn wordt getoetst of deze effecten voorkomen of gecompenseerd kunnen worden.

 

Onderdeel 2. Algemeen aanvullend criterium: krw-oppervlaktewaterlichamen

 

  • 1.

    Voor het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een oeverconstructie wordt alleen een omgevingsvergunning verleend als is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 1.12a van de Waterschapsverordening, voor zover deze voorwaarden betrekking hebben op een krw-oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    De achteruitgang van de chemische toestand en de achteruitgang van de ecologische toestand aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen wordt voorkomen, net als het belemmeren van een verbetering van die toestanden.

  • 3.

    Voor zover het gaat over een stof of kwaliteitselement uit bijlage III van Besluit kwaliteit leefomgeving die voor krw-oppervlaktewateren geldt, wordt achteruitgang van de toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam geacht te zijn voorkomen als het krw-oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      in dezelfde toestandsklasse is gebleven of in een hogere terecht is gekomen; of

    • b.

      in de laagste toestandsklasse niet is verslechterd.

Een omgevingsvergunning voor een activiteit wordt geweigerd als die activiteit ertoe leidt dat achteruitgang optreedt van de chemische of ecologische toestand van een door PZH aangewezen krw-oppervlaktewaterlichaam of dat verbetering van die toestand wordt belemmerd.

 

Of sprake is van achteruitgang van die toestand of belemmering van verbetering daarvan wordt beoordeeld op grond van artikel 2.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het gaat over de chemische toestand, en op grond van artikel 2.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het gaat over de ecologische toestand.

 

  • 16)

    Wanneer door het aanbrengen of wijzigen van de oeverinrichting natuurlijk oeverareaal van het betreffende krw-waterlichaam verloren gaat, moet dit verlies volledig gecompenseerd worden.

     

    Wateren en oevers vervullen een belangrijke rol als leefgebied en verbindingsroutes voor plant en dier. Om negatief effect op de ecologische toestand te voorkomen moet het verloren areaal/habitat volledig worden gecompenseerd, in principe binnen het betreffende KRW-waterlichaam, of in nabij gelegen water dat in open verbinding staat met dit KRW-waterlichaam

     

    Onderdeel 3. Hardheidsclausule

     

    In afwijking van het tweede onderdeel kan een omgevingsvergunning worden verleend, voor zover:

     

    • a.

      is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1.12b van de waterschapsverordening;

    • b.

      de omvang van de activiteit niet meer dan één procent van het ecologisch areaal beslaat; en

    • c.

      de omvang van de activiteit een negatief effect heeft op niet meer dan één procent van het ecologisch relevante areaal per kwaliteitselement, waarbij ook rekening wordt gehouden met eventuele cumulatieve effecten.

  • Deze hardheidsclausule volgt uit het artikel 1.12b van de waterschapsverordening en wordt ingekleurd met landelijk beleid. De één-procent-regel is landelijk beleid dat door HHSK wordt overgenomen. Bij het vaststellen of een activiteit binnen de grenzen van de één-procent-regel valt zijn andere activiteiten relevant, omdat cumulatieve effecten ervoor kunnen zorgen dat de één-procent-grens wordt overschreden.

 

3. Oeverconstructies in WATERKERINGEN

HHSK heeft de wettelijke taak om de waterkeringen (ook dijken of kades genoemd) te beheren om overstromingen te voorkomen.

 

Bij de inrichting en het gebruik van dijken staan waterveiligheid en efficiënt beheer bij HHSK voorop. Aanvragen voor oeverconstructies toetsen we daarom aan de hand van de volgende criteria:

 

  • Overstromingskans

  • Beheer en onderhoud

  • Uitbreidbaarheid van de kering

Een oeverconstructie kan van invloed zijn op de mogelijkheden voor beheer en onderhoud en in het bijzonder versterkingen. Ook kan een constructie invloed hebben op de overstromingskans. De invloeden kunnen positief zijn, maar ook negatief uitwerken. Deze criteria vormen daarom de basis van deze beleidsregel.

 

Invloed op overstromingskans

 

Een oeverconstructie kan op verschillende manieren de overstromingskans beïnvloeden.

 

Sterkte en stabiliteit

Een oeverconstructie in een kade kan gevolgen hebben voor de sterkte van de kade. Dit geldt voor de werkzaamheden om de beschoeiing of damwand te plaatsen of te verwijderen, maar kan ook van toepassing zijn op de aanwezigheid van oeverconstructie. Wanneer een oeverconstructie zorgt voor een doorsnijding van waterdichte grondlagen, kan hydraulische kortsluiting optreden. De waterdruk van het hoger gelegen (boezem)water kan dan voor een afname van stabiliteit zorgen. Ook de sterkte van de oeverconstructie zelf kan van belang zijn voor de sterkte van de kade. Bij een waterdichte beschoeiing of damwand bestaat het gevaar dat een waterkering uitdroogt of juist heel erg nat wordt door opgesloten hemel- of grondwater. Eventueel benodigde ankers kunnen van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering.

 

Piping en lekkage

In een dijk kunnen door de druk van het buitenwater en grondwaterstroming tunnels (piping) ontstaan. Kleilagen in, onder en op de dijk voorkomen dit. Wanneer er voor een oeverconstructie palen of (damwand)planken worden aangebracht, kan de weerstand tegen piping of lekkage verminderen.

 

Invloed op beheer en onderhoud van de dijk

 

Oeverconstructies die niet vanuit het beheer en onderhoud van de dijk zelf geplaatst worden, maar vanuit een andere functie of belang, kunnen efficiënt en doelmatig onderhoud en beheer van een dijk of kade belemmeren. Dijken kunnen minder toegankelijk worden voor onderhoudsmaterieel als de oeverconstructie hier niet op berekend is. Ook ophoging van een kade kan door de aanwezigheid van een oeverconstructie complexer zijn. Er moet rekening gehouden worden met regelmatige ophogingen.

 

Invloed op uitbreidbaarheid van de dijk

 

Voor dijkversterkingen en kadeophoging is ruimte nodig. Bijvoorbeeld om een nieuwe of extra kleilaag of berm aan te brengen. Afhankelijk van locatie en type oeverconstructie kunnen deze een belemmering vormen.

 

Vanuit een oogpunt van waterveiligheid stellen we altijd zodanige eisen aan een oeverconstructie dat het waterkerend vermogen niet wordt aangetast en dat toekomstige versterkingen, beheer en onderhoud zo min mogelijk worden belemmerd.

 

Voor de beoordeling van oeversconstructies in waterkeringen zijn de locatie en het soort waterkeringen van belang. Een oeverconstructie kan zich aan de buitenzijde (de hoge kant, bij het te keren water) van een waterkering bevinden of aan de binnenzijde. Aan de binnenzijde gaat het dan vaak om een teensloot, parallel aan de dijk of kade. Bij het soort waterkering wordt voor oeverconstucties onderscheid gemaakt tussen primaire- en voorliggende waterkeringen en boezemwaterkeringen en peilscheidingen vanwege het grote verschil in omstandigheden bj deze soorten waterkeringen. Dit wordt in paragraaf 3.2 en 3.3 nader toegelicht.

 

 

 

3.1. In alle waterkeringen geldende regels

Deze regels gelden voor oeverconstructies in alle categorieën van waterkeringen.

Deze regels gelden naast de eventuele regels voor een oppervlaktewaterlichaam in paragraaf 2, als de oeverconstructie in een oppervlaktewaterlichaam van HHSK geplaatst wordt.

Deze regels gelden eveneens naast specifieke regels per situatie, zie 3.2 t/m 3.3

 

  • 17)

    Wanneer het gaat om een oeverconstructie met een beschoeiing of damwand die een constructieve functie heeft voor de waterkering dan maakt deze onderdeel uit van de waterkering en zal deze ook als zodanig worden beoordeeld.

     

    Hierbij kan gedacht worden aan ontwerprichtlijnen en technische leidraden voor verschillende soorten waterkeringen en berekeningen om aan te tonen dat de constructie met de vergraven geometrie technisch aan de waterkeringseisen voldoet.

  • 18)

    De veiligheid van de waterkering moet tijdens de uitvoering van de werkzaamheden altijd geborgd zijn.

     

    Een vergunningaanvraag voor een oeverconstructie wordt niet alleen beoordeeld op de definitieve situatie maar ook op de uitvoeringsaspecten. Het kan nodig zijn hiervoor in de vergunning aanvullende voorschriften op te nemen.

  • 19)

    De waterkeringen moeten op een duurzame, kostenefficiënte manier kunnen worden beheerd en onderhouden.

     

    De aanwezigheid van oeverconstructies langs een oppervlaktewaterlichaam in het beperkingengebied van een waterkering kan het onderhoud bemoeilijken. Onevenredige meerkosten voor het waterschap moeten worden voorkomen

  • 20)

    Bij de beoordeling van de activiteit wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van en eisen aan de waterkering.

     

    Afhankelijk van de verwachte levensduur en de mate van aanpasbaarheid van eenmaal gerealiseerde oeverconstructies, moet voldoende ruimte blijven voor toekomstige ontwikkelingen en aanpassingen van de waterkering, mede in verband met ruimtelijke ontwikkelingen en klimaatveranderingen.

3.2. Primaire waterkeringen en voorliggende waterkeringen

  • 21)

    Oeverconstructies met een constructieve functie voor de waterkering aan de kerende zijde (buitendijks) van primaire en voorliggende waterkeringen worden ontworpen volgens de meest recente ontwerpleidraden en technische leidraden voor het ontwerpen van deze waterkeringen.

     

    Bij oeverconstructies aan de kerende zijde binnen de beperkingengebieden van primaire en voorliggende waterkeringen is de oeverconstructie meestal een integraal onderdeel van de waterkering en moet daarom voldoen aan de eisen die voor die waterkering gelden.

  • 22)

    Oeverconstructies in watergangen aan de binnenzijde van primaire waterkeringen die onderdeel zijn van het ontwerp van de waterkering, mogen alleen worden aangepast als hierbij aangetoond wordt dat dit geen negatief effect op de waterveiligheid heeft.

     

    In sommige gevallen maakt de oeverconstructie in de watergang deel uit van het ontwerp van de waterkering (bijvoorbeeld slotgracht Capelle ad IJssel). Deze constructies kunnen niet eenvoudig aangepast worden zonder naar het ontwerp van de hele waterkering te kijken.

  • 23)

    Werkzaamheden in de kernzone van de primaire waterkering die de waterkerende toestand verminderen worden uitgevoerd buiten het stormseizoen.

     

    Ieder jaar voor 1 oktober inspecteren we de dijken, zowel de buitenzijde, kruin als de binnenzijde. We kijken of de dijken in orde en klaar zijn voor het ‘stormseizoen’ van 1 oktober tot 15 april. Tijdens het ‘stormseizoen’ zijn werkzaamheden op of in het buitentalud van dijken verboden. De dijken zijn als het ware ‘gesloten’ voor werkzaamheden, vandaar dat we ook spreken over het ‘gesloten seizoen’. Het doel van dit ‘gesloten seizoen’ is het beschermen van de dijk. De dijk moet in die periode het sterkst zijn, omdat de kans op (langdurig) hoogwater en storm dan groot is.

3.3. Boezemwaterkeringen en Peilscheidingen (A)

  • 24)

    Een oeverconstructie met een constructieve functie voor de waterkering wordt alleen toegestaan als dit vanuit een andere functie noodzakelijk is.

     

    Een oeverconstructie die een deel van de waterkering vervangt kan noodzakelijk zijn vanuit bijvoorbeeld vaarwegbeheer of ligplaatsen voor woonboten of bij bruggen of viaducten.

  • 25)

    Van een oeverconstructie zonder constructieve functie voor de waterkering is sprake als minimaal het bestaande buitentalud zowel boven als onder water in stand blijft.

     

    De bestaande taluds worden bij deze oeverconstructies minimaal in stand gehouden (het profiel van de waterkering mag hierdoor wel ruimer worden, maar niet kleiner). Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij toepassing van eenvoudige beschoeiingen die dienen om afkalving te voorkomen.

  • 26)

    De invloed van een oeverconstructie op de grondwaterstroming van en naar de waterkering mag geen nadelige invloed hebben op de waterkering (bijvoorbeeld door het optreden van hydraulische kortsluiting).

     

    Oeverconstructies kunnen invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming in de waterkering. Dit kan leiden tot het verzwakken van de waterkering.

  • 27)

    De oeverconstructie is bestand tegen het uitvoeren van periodieke onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering.

     

    Bij onderhoud aan de waterkering wordt er met materieel over de waterkering gereden en wordt er extra gewicht op de waterkering aangebracht. Oeverconstructies moeten ook tegen deze toekomstige belasting bestand zijn.