Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsregel Aanbrengen verhard oppervlak 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsregel Aanbrengen verhard oppervlak 2024
CiteertitelBeleidsregel Aanbrengen verhard oppervlak 2024
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

24-10-2023

wsb-2023-13989

2023.10393

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Aanbrengen verhard oppervlak 2024

Deze beleidsregel gaat over het aanbrengen van meer dan 500 m2 verhard oppervlak waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, op een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht, voor zover vergunningplichtig op grond van artikel 2.2, vierde lid, van de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

 

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor een specifieke activiteit. Daarnaast gelden altijd de bepalingen met betrekking tot de zorgplicht en de algemene regels uit de waterschapsverordening

 

Toetsingscriteria voor aanbrengen verhard oppervlak

1. Algemeen

1.1. Kader

Het aanbrengen van meer dan 500m2 verhard oppervlak waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, op een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht binnen het beheergebied van HHSK is vergunningplichtig op grond van art. 2.2 lid 4 van de waterschapsverordening (WSV). Onder het aanbrengen van verhard oppervlak verstaan we het zodanig inrichten of bewerken van de bodem dat minder water in de ondergrond kan worden opgenomen en/of daar tijdelijk kan worden vastgehouden. Lid 5 van artikel 2.2 WSV bepaalt dat onder verhard oppervlak ook wordt verstaan: dakoppervlak en glastuinbouw.

 

Op lozingen kan tevens hoofdstuk 3 van de WSV van toepassing zijn, met name par.3.2, par.3.4 en par.3.10. Deze beleidsregel heeft geen betrekking op het aanbrengen van terreinverharding bij waterkeringen zoals bedoeld in par. 5.3 van de WSV; daar gaat het om het beschermen van waterkeringen tegen aantasting door het aanbrengen of wijzigen van terreinverharding. Wel kan op het aanbrengen van verhard oppervlak bij waterkeringen gelijktijdig WSV art. 2.2 lid 4 van toepassing zijn; en daarmee ook deze beleidsregel.

1.2. Doel

Deze beleidsregel geeft aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor deze activiteit beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en welke voorwaarden aan de vergunning kunnen worden verbonden. De regels in de Waterschapsverordening over deze activiteit zijn, op grond van art. 2.1 van de WSV, gericht op:

 

  • a.

    de goede werking van het watersysteem;

  • b.

    het bewaren en beheersen van de samenhang tussen onderdelen van het watersysteem;

  • c.

    (het beschermen van de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen; en)

  • d.

    de andere doelen, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid.

De andere relevante doelen uit art. 1.2 WSV voor deze activiteit zijn vooral de doelen uit art.1.2 lid 1, a: het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van de watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.

 

Op grond hiervan wordt er bij de beoordeling van de aanvraag in het bijzonder op gelet dat de activiteit geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor:

 

  • a.

    het beschermen van inwoners en bedrijven tegen wateroverlast en overstromingen;

  • b.

    het in stand houden van een effectief watersysteem;

  • c.

    het in stand houden van het waterpeil; en

  • d.

    een duurzame, kostenefficiënte manier van het beheren en onderhouden van waterstaatswerken.

Toelichting: Bij het wijzigen of aanleggen van waterstaatswerken stellen wij eisen, zodat de nieuwe situatie duurzaam voldoet aan de te stellen eisen, met het oog op de functies van het gebied. Bij het aanbrengen van verharding als bedoeld in artikel 2.2, vierde en vijfde lid, WSV gaat het voornamelijk om het voorkómen van ongewenste peilschommelingen en stroming van het oppervlaktewater (‘het systeemgedrag’) door een toename van verhard oppervlak.

1.3. Leeswijzer

In paragraaf 2 staat wanneer een waterhuishoudingsplan onderdeel is van de vergunningaanvraag en wat behandeld wordt in een waterhuishoudingsplan. In paragraaf 3 staat aan welke criteria het systeemgedrag van het oppervlaktewater moet voldoen na het aanbrengen van verhard oppervlak. In paragraaf 4 staat hoe de omvang van het verharde (het te verharden) oppervlak wordt bepaald. In paragraaf 5 staat hoe de compenserende maatregelen worden getoetst die nodig zijn om aan de criteria voor het systeemgedrag te voldoen.

 

2. Waterhuishoudingsplan

  • 1)

    Bij omvangrijke, complexe of innovatieve ontwikkelingen kan het, bij de beoordeling of aan de onder 1.2 genoemde doelen wordt voldaan, noodzakelijk zijn dat de initiatiefnemer een waterhuishoudingsplan opstelt. Een waterhuishoudingsplan maakt inzichtelijk dat de activiteiten in hun samenhang leiden tot een goede waterhuishoudkundige situatie, zowel binnen het plangebied als wat betreft de eventuele effecten daarbuiten. Een door de initiatiefnemer opgesteld waterhuishoudingsplan kan dit inzicht bieden.

Toelichting:

 

Met het oog op de doelen die genoemd zijn in par. 1.2 van deze beleidsregel kan het nodig zijn om een plan op te stellen waaruit blijkt hoe de samenhang en de goede werking van het watersysteem, etc. gedurende en na de ontwikkeling worden gewaarborgd. Zo’n ‘waterhuishoudingsplan’ geeft een integraal beeld van de ontwikkeling. Het geeft inzicht in de goede werking tijdens de realisatie en op de lange termijn, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering en bodemdaling. Het plan geeft ook inzicht geven in de mogelijke gevolgen buiten het plangebied en voor bestaande, te handhaven functies en belangen binnen het plangebied, en hoe daarmee wordt omgegaan.

 

Veelal zal in het kader van de op grond van artikel 2.2 van de Omgevingswet verplichte afstemming in samenspraak met HHSK al wel een waterhuishoudingsplan zijn opgesteld. Aan de hand van dit plan is inzichtelijk wat de hoofdlijnen, uitgangspunten en randvoorwaarden zijn ten aanzien van de waterhuishouding. Vaak, maar mogelijk niet altijd, zal aan de hand van deze informatie de samenhang en de borging van de goede werking van het watersysteem blijken. Voor zover dat niet of onvoldoende het geval is, betekent dit dat niet goed (genoeg) beoordeeld kan worden of met het verlenen van een vergunning voldaan wordt aan de beoogde doelen.

 

Of een waterhuishoudingsplan nodig is hangt onder meer af van de omvang van het plangebied (meer dan 10 hectare), de complexiteit (bijv. de gevoeligheid voor een combinatie van bodemdaling, wateroverlast, kwel en/of overstromingen, of de samenloop met andere ruimtelijke ontwikkelingen), mogelijke gevolgen buiten het plangebied en innovativiteit.

 

Onder dat laatste verstaan wij een ontwikkeling die anders is dan gebruikelijk (bijv. drijvend bouwen), die mogelijk andere dan gebruikelijke eisen stelt aan het watersysteem en waterbeheer, of die in andere opzichten afwijkt van de uitgangspunten van onze beleidsregels.

 

De onderwerpen die aan bod komen in het waterhuishoudingsplan zijn afhankelijk van de locatie en de functies. Het kan onder meer gaan om:

 

Waterveiligheid (onder meer beperken gevolgschade bij overstromingen)

 

Waterstructuur (netwerk en vormgeving van het oppervlaktewater)

 

Waterkwantiteit (peilbeheer, wateroverlast en watertekort)

 

Waterkwaliteit (chemisch, ecologisch en zoetwatervoorziening)

 

Grondwater en kwel

 

Afvalwaterketen

 

Duurzaam beheer en onderhoud

 

Kunstwerken zoals stuwen en gemalen, bruggen en duikers

 

Inrichting van het gebied in relatie tot het watersysteem

 

Fasering en tussentijdse situatie

 

Wij beoordelen het plan zoveel mogelijk in lijn met onze beleidsregels voor de vergunningverlening en maken daarbij tevens gebruik van nieuwe relevante kaders en inzichten, zoals de landelijke Klimaat-maatlat, de provinciale Klimaatonderlegger en de principes van Water en bodem sturend.

 

3. Eisen aan het systeemgedrag

 

  • 2)

    Door de activiteit mag het systeemgedrag van het oppervlaktewater niet onaanvaardbaar achteruit gaan.

Toelichting: zie kader na regel 5.

 

  • 3)

    Als verharding wordt aangebracht in het kader van een verandering naar een gebruiksfunctie waarvoor zwaardere normen voor wateroverlast gelden, dan moeten maatregelen worden genomen om het systeemgedrag daaraan te laten voldoen.

Toelichting: zie kader na regel 5.

 

  • 4)

    Bij de toetsing wordt rekening gehouden met de klimaatveranderingen en de tijdshorizon die HHSK daarvoor, afhankelijk van de situatie en de toekomstige functie, aanhoudt.

Toelichting: zie kader na regel 5.

 

  • 5)

    De stroomsnelheid in het oppervlaktewaterlichaam waarop het water vanaf het verhard oppervlak wordt gebracht en waarlangs het eventueel wordt afgevoerd neemt bij maatgevende afvoer niet toe tot meer dan 0,2 m/sec; ook toetsen wij de gevolgen van het brengen van het water op het oppervlaktewaterlichaam voor het mogelijk optredende verhang en voor de ecologie.

Toelichting bij criterium 2 t/m 5:

 

Algemeen: onverhard oppervlak kan een deel van de neerslag tijdelijk vasthouden en heeft daarmee een dempende werking op peilschommelingen in het oppervlaktewater en de aan- en af te voeren hoeveelheid water. Wanneer verhard oppervlak wordt aangebracht, zoals bestrating of andere verharding, bebouwing (dakoppervlak) en kassen (glastuinbouw), dan kan regen en andere neerslag niet meer in de bodem worden opgenomen maar wordt het versneld afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het systeemgedrag kan daardoor negatief worden beïnvloed: het peil van het oppervlaktewater kan daardoor sneller stijgen en de stroomsnelheid en het verhang van het oppervlaktewater kunnen toenemen. Ook wordt soms extra water afgevoerd naar andere deelgebieden (‘afwentelen’). De kans op wateroverlast wordt daarmee vergroot. De provincie heeft echter wateroverlast-normen vastgesteld waaraan gebieden met verschillende functies met verschillende functies moeten voldoen. Door een toename van het verharde oppervlak moet ook meer water worden afgevoerd en – in droge perioden - aangevoerd.

 

Criterium 2: De negatieve effecten van het aanbrengen van verhard oppervlak op het watersysteem moeten worden gecompenseerd. Op deze manier blijft de veerkracht van het watersysteem in stand en wordt afwentelen naar andere locaties voorkomen.

 

Criterium 3: Hoe hoger de potentiële schade is, hoe strenger de wateroverlastnorm. Als de functie van een gebied verandert van bijvoorbeeld open agrarisch gebied naar stedelijk gebied of glastuinbouw, dan gelden daarvoor andere, zwaardere normen. De compenserende maatregelen voor het toenemende verharde oppervlak worden in dat geval getoetst aan de normen voor de nieuwe functie. Dat doen we naar rato van de omvang van de activiteit ten opzichte van de omvang van het desbetreffende gebied (peilgebied, etc.). De drooglegging (hoogte boven het oppervlaktewater) van de (nieuwe) functie kan hierop ook van invloed zijn.

 

Criterium 4: Bij de toetsing van het effect van de klimaatveranderingen houden we rekening met de te verwachten levensduur voor verschillende functies (zie Nota Watersystemen HHSK).

 

Criterium 5: De oppervlaktewateren waarop het water wordt gebracht of waarlangs het wordt afgevoerd naar een bergingsgebied of naar elders, moeten voldoende capaciteit hebben. Een beperkte stroomsnelheid voorkomt dat de waterbodem en oevers worden aangetast en beperkt de opstuwing. Dit is ook van belang voor de (ecologische) waterkwaliteit. De toelaatbare stroomsnelheid en het toelaatbare verhang (niveauverschil van het water) kunnen leiden tot nadere eisen aan de afmetingen, vorm en inrichting van het ontvangende oppervlaktewater en de bijbehorende kunstwerken.

 

4. Bepalen omvang te compenseren verhard oppervlak

  • 6)

    De bruto toename van het afwaterende verharde oppervlak is het totaal van het verharde oppervlak in de nieuwe situatie minus het totaal van het verharde oppervlak in de oude situatie.

Voor zover de neerslag niet direct of indirect in het oppervlaktewater binnen het beheergebied van HHSK terecht komt mag het desbetreffende deel van de te compenseren oppervlakte worden afgetrokken. ‘Indirect afwaterend’ kan bijvoorbeeld zijn: via de drainage, een berm, een uitlaat van de riolering of een regenwaterbassin.

 

De bij deze stap bepaalde bruto omvang van het te compenseren verharde oppervlak wordt bij de volgend stappen van deze paragraaf waar nodig gecorrigeerd tot het ‘netto’ te compenseren oppervlak.

 

  • 7)

    Verhard oppervlak kan tot maximaal 5 jaar na het verwijderen daarvan worden meegerekend als ‘bestaand verhard oppervlak’.

Soms verstrijkt enige tijd tussen het moment dat oude verharding (inclusief kassen en bebouwing) wordt verwijderd en het moment dat een locatie opnieuw wordt ontwikkeld. Als meer dan 5 jaar is verstreken gaan we er in principe van uit dat sprake is van een nieuwe ontwikkeling.

 

  • 8)

    De te compenseren omvang bij een bruto toename van 500 tot 1000 m2 verhard oppervlak wordt (in m2) berekend als (bruto toename - 500) x 2. Waar de bruto toename meer dan 1000 m2 bedraagt is het te compenseren oppervlakte gelijk aan de bruto toename aan verhard oppervlak.

Volgens de Waterschapsverordening valt een toename van het verharde oppervlak van tot 500 m2 buiten de vergunningplicht. Het effect van zo’n beperkte oppervlakte is gering en we beperken hiermee het aantal vergunningplichtige gevallen. Om te voorkomen dat bij een oppervlakte van ‘501 m2’ ineens de volledige oppervlakte moet worden gecompenseerd, passen we van 500 tot 1000 m2 de aangegeven rekenregel toe. Daarboven telt het hele bruto toename als te compenseren oppervlak.

 

  • 9)

    De bruto oppervlakte wordt berekend per project of samenhangende ontwikkeling.

Deze bepaling voorkomt dat door het opknippen van wat in feite één project of ontwikkeling is, meerdere keren gebruik zou worden gemaakt van de vrijstelling tot 500 m2 of de beperkte compensatie tot 1000 m2. Als een project in meerdere onderdelen (fasen) wordt ontwikkeld kan eventueel een vergunning worden aangevraagd voor de zaken die voor de gehele ontwikkeling van belang zijn, zoals het aanbrengen van verhard oppervlak en de compensatie daarvoor. Andere, meer specifieke onderdelen kunnen binnen dat kader nader worden vergund.

 

  • 10)

    Bij de vaststelling van het netto verhard oppervlak houden we rekening met de aard van het oppervlak en met mogelijke ontwikkelingen die daarop van invloed kunnen zijn.

Bepalend voor het effect van verhard oppervlak op het oppervlaktewatersysteem is (1) de hoeveelheid neerslag die wordt geabsorbeerd in verhouding tot de oorspronkelijke situatie en (2) de mate en het tempo waarin de neerslag vervolgens wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Voor (1) is niet alleen de aard van het oppervlak zelf van belang maar ook die van de laag daaronder. Voor (2) geldt: niet te snel - want dan heeft het geen vertragend effect - en niet te langzaam, zodat de capaciteit ook weer tijdig beschikbaar is voor een volgende bui.

 

  • 11)

    Zonder af te doen aan de vorige regel hanteren we voor enkele veel voorkomende vormen van verharding de volgende vuistregels:

     

    • a.

      Van open bestrating en andere waterdoorlatende verharding wordt alleen het netto verharde percentage als verharding meegerekend, op voorwaarde dat het overige oppervlak bestaat uit waterdoorlatend materiaal.

    • b.

      Daken worden (bij deze stap) volledig gerekend als verhard oppervlak.

    • c.

      Ondergrondse bebouwing wordt meegerekend als verhard oppervlak, voor zover het effect daarvan niet wordt ondervangen door een voldoende grond(be)dekking daar bovenop.

    • d.

      Bij de aanleg van stedelijk gebied wordt de waterberging op straat en in de riolering betrokken in de berekening.

    • e.

      Bij glastuinbouw houden we rekening met de (positieve) effecten van maatregelen die voortvloeien uit andere regelgeving voor de glastuinbouw.

    • f.

      Kunstgras rekenen we als onverhard oppervlak, tenzij het op een verharde ondergrond wordt aangebracht.

    • g.

      Tuinen in stedelijk gebied worden gerekend als gemiddeld voor 50% verhard.

Regel 10 is de ‘hoofdregel’ om te bepalen in welke mate een bepaald oppervlak moet worden aangemerkt als verhard oppervlak. Om praktische redenen zijn in regel 11 echter een aantal vuistregels opgenomen voor veel voorkomende vormen van verhard oppervlak. Waar daar in een bepaalde situatie aanleiding voor bestaat kan dus op grond van regel 9 van deze vuistregels worden afgeweken. Het is van belang dat de initiatiefnemer zo goed mogelijk onderbouwt waarom een bepaald oppervlak niet volledig als verhard hoeft te worden aangemerkt. Toelichting per ‘soort’ verhard oppervlak:

 

Ad a. - Het effect van open bestrating of waterdoorlatende verharding hangt af van veel factoren, waaronder ook de ondergrond (fundering). Het vervangen van dergelijke bestrating door een gesloten of minder doorlatende bestrating kan overigens (opnieuw) vergunningplichtig zijn.

 

Ad b. - Voorzieningen zoals groen/blauwe daken en andere middelen om regenwater van daken tijdelijk vast te houden worden bij een latere stap eventueel aangemerkt als alternatieve maatregelen (zie par. 5.1 en 5.4).

 

Ad c. - Hoe dikker en hoe meer absorberend de grondlaag bovenop ondergrondse bebouwing is, hoe beperkter het effect is op het watersysteem.

 

Ad d. Neerslag in stedelijk gebied wordt deels tijdelijk vastgehouden op straat en in de riolering. Dat beperkt de hoeveelheid en de intensiteit van de afstroming naar het oppervlaktewater.

 

Ad e. - Glastuinbouw: op grond van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving is bij de meeste glastuinbouwbedrijven een regenwaterbassin van minimaal 500 m3 aanwezig. Het bufferende effect daarvan op de afvoer van neerslag van het glasdek wordt daarom betrokken bij de bepaling van het te compenseren verhard oppervlak (in de praktijk zijn de regenwaterbassins veelal groter, maar omdat die niet wettelijk zijn voorgeschreven is de beschikbaarheid daarvan te onzeker om daarmee rekening te houden).

 

Ad f. - Sportvelden bestaan soms voor een aanzienlijk deel uit kunstgras. Ook worden bestaande sportvelden soms omgezet in kunstgras. Het materiaal, de opbouw en de eigenschappen daarvan kunnen sterk verschillen. Om praktische redenen merken wij kunstgras echter in principe aan als onverhard oppervlak.

 

Ad g. - Tuinen in stedelijk gebied zijn veelal kleiner dan 500 m2, waarmee ze onder de vrijstelling (meldplicht) van artikel 2.2 lid 4 WSV zouden vallen. Gezien het gezamenlijke effect merken we ze bij een stedelijke ontwikkelingen echter aan als onderdeel van die ontwikkeling; zie ook regel 9. Om praktische redenen gaan we ervanuit dat gemiddeld de helft van het oppervlak van de tuinen verhard zal worden. Vooral bij kleine tuinen is dit in de praktijk vaak meer, en kan door de ontwikkelende partijen overwogen worden wat dit betekent voor de kans op wateroverlast en welke maatregelen nodig zijn om dit te voorkomen.

 

5. Toetsen/vaststellen compensatiemaatregelen

5.1. Algemeen

 

Deze paragraaf bevat regels die altijd gelden voor compensatiemaatregelen voor het aanbrengen van afwaterend verhard oppervlak. Afhankelijk van de soort compensatiemaatregel gelden daarnaast de regels uit de paragrafen 5.2, 5.3 of 5.4.

 

Op de compensatiemaatregelen kunnen, afhankelijk van aard, omvang en locatie, ook andere vergunningplichten uit de WSV van toepassing zijn, zoals die voor het aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk (art.2.2 lid 1), activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor kwel of wegzijging (art.2.3), grondverzet (par.5.2).

 

  • 12)

    Voor compenserende maatregelen voor het effect van een toenemend verhard oppervlak, en om bij een functiewijziging te gaan voldoen aan de wateroverlastnormen die daarvoor gelden, geldt de volgende voorkeursvolgorde:

    • (1)

      Berging in de vorm van oppervlaktewater;

    • (2)

      Berging in de vorm van een bergingsgebied;

    • (3)

      Alternatieve oplossingen; uitsluitend waar oppervlaktewater of bergingsgebied in bepaalde gevallen niet haalbaar zijn.

    • (4)

      Afvoeren van extra water naar elders: dit is in principe ongewenst, maar is soms – over zo kort mogelijke afstanden - onvermijdelijk bij (1), (2) of (3).

Overeenkomstig de Nota Watersystemen HHSK hanteren we de voorkeursvolgorde (trits) ‘vasthouden, bergen, afvoeren’. Onder vasthouden verstaan we primair dat de neerslag, daar waar die valt, op natuurlijke wijze infiltreert in de ondergrond; dit is betrokken bij het bepalen van het netto verhard oppervlak in paragraaf 4.

 

Ad (1) Berging in oppervlaktewater: dit is een robuuste oplossing die goed kan worden vastgelegd en in stand gehouden op grond van de legger en de Onderhoudsverordening van HHSK. Nadere uitgangspunten voor deze vorm van compensatie staan in paragraaf 5.2.

 

Ad (2) Bergingsgebied: soms ontbreekt redelijkerwijs de ruimte voor berging in oppervlaktewater of is dit om andere (waterstaatkundige) redenen niet gewenst of uitvoerbaar. In dat geval kan berging in de vorm van een bergingsgebied worden overwogen. Een bergingsgebied wordt eveneens vastgelegd in de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet en de functie moet wettelijk ook zijn vastgelegd in het gemeentelijke Omgevingsplan. Nadere uitgangspunten voor deze vorm van compensatie staan in paragraaf 5.3.

 

Ad (3) Alternatieve oplossingen: voor zover berging in oppervlaktewater of een bergingsgebied niet tegen redelijke kosten kan worden gerealiseerd, kan in bepaalde gevallen worden overwogen om alternatieve oplossingen te realiseren. Nadere uitgangspunten voor alternatieve oplossingen staan in paragraaf 5.4.

 

Ad (4) Afvoeren van (extra) water naar elders is in principe ongewenst (‘niet afwentelen’) maar is soms onvermijdelijk waar voorzieningen ad (1), (2) of (3) op enige afstand van het aan te brengen verhard oppervlak liggen. Aan de desbetreffende oppervlaktewateren en kunstwerken worden waar nodig eisen gesteld overeenkomstig criterium 5) van deze beleidsregel en eventuele andere vergunningplichten uit de WSV.

 

  • 13)

    Een eventueel surplus (‘overmaat’) aan compensatiemaatregelen van een bepaalde activiteit kan alleen worden toegerekend aan andere activiteit voor zover die voor die laatste activiteit voldoet aan de uitgangspunten van deze beleidsregel en afspraken hierover zijn vastgelegd tussen de initiatiefnemer en HHSK.

Om te bepalen of een overmaat aan compenserende maatregelen van een bepaalde effectief is voor een volgende activiteit, moeten die maatregelen voldoen aan de andere criteria uit deze beleidsregel voor die volgende activiteit. In de praktijk zal dat alleen het geval zijn voor activiteiten binnen hetzelfde peilgebied en/of op korte afstand en binnen een beperkte tijdsspanne vanaf de oorspronkelijke activiteit.

 

  • 14)

    Het (waterstaatkundig) onderhoud van de compenserende voorzieningen berust, tenzij anders wordt bepaald, bij de initiatiefnemer. Indien voor HHSK meer dan reguliere beheer- en onderhoudskosten ontstaan dan komen die ten laste van de initiatiefnemer.

Het ligt voor de hand dat de initiatiefnemer het onderhoud van de compenserende maatregelen en voorzieningen verzorgt. De situatie en functie van de voorzieningen kunnen het echter wenselijk maken dat een andere partij het onderhoud uitvoert. Voor zover het onderhoud door HHSK wordt uitgevoerd worden de meerkosten verrekend voor zover die de gangbare kosten in vergelijkbare situaties te boven gaan (kostenveroorzakingsbeginsel, zie Nota Watersystemen HHSK).

 

  • 15)

    De omvang van de compensatie in oppervlaktewater ligt altijd tussen de 5% en 20% van de netto toename van het verhard oppervlak.

Om te voorkomen dat in gebieden met een grote drooglegging of andere bijzondere situaties te sterke wisselingen in het oppervlaktewaterpeil gaan optreden of andere vormen van achteruitgang plaatsvinden, moet altijd minimaal 5% open waterberging worden gerealiseerd, of het equivalent daarvan in de vorm van bergingsgebied (5.3) of alternatieve oplossingen (5.4).

 

Om te voorkomen dat in gebieden met een zeer geringe drooglegging onevenredig veel open waterberging zou moeten worden gerealiseerd, is de hoeveelheid gemaximeerd op 20% van de netto toename van het verhard oppervlak; of het equivalent daarvan in de vorm van bergingsgebied (5.3) of alternatieve oplossingen (5.4).

5.2. Compensatie in oppervlaktewater

Naast de bepalingen uit paragraaf 5.1 gelden bij compensatie in de vorm van oppervlaktewater de volgende regels:

 

  • 16)

    Waterberging in de vorm van oppervlaktewater wordt, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gerealiseerd in het peilvak waarop het verharde oppervlak afwatert, op zo kort mogelijke afstand daarvan.

Om ongewenste peilschommelingen te voorkomen met het effect van het verharden moet worden gecompenseerd in het oppervlaktewater waarop de versnelde afvoer vanaf dat oppervlak van invloed is. Dus binnen het peilgebied waarin het verharde oppervlak ligt of in het aangrenzende peilgebied voor zover het daarop afwatert. Het aanleggen of verruimen van oppervlaktewaterlichamen is ook vergunningplichtig op grond van artikel 2.2 lid 1 van de WSV en/of de regels over grondverzet uit par.5.2 WSV.

 

  • 17)

    Waar realisatie van compenserende waterberging in hetzelfde peilvak redelijkerwijs niet mogelijk is kan worden overwogen om waterberging in een aangrenzend benedenstrooms peilvak te realiseren, mits dit geen nadelige effecten heeft in beide peilvakken of elders in het gebied.

Als het effect van extra verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd in hetzelfde peilvak wordt het water versneld afgevoerd naar een eventueel aangrenzend lager peilvak. In dat peilvak moeten dan compenserende maatregelen worden getroffen. En aan de wateren en kunstwerken waarlangs het wordt afgevoerd worden eisen gesteld overeenkomstig criterium 5) van deze beleidsregel, en in het kader van eventuele andere vergunningplichten uit de WSV, zoals voor het wijzigen van waterstaatswerken (WSV art.2.2 lid 1).

5.3. Compensatie in bergingsgebied

Naast de bepalingen uit paragraaf 5.1 gelden bij compensatie in de vorm van bergingsgebied de volgende regels:

 

  • 18)

    Voor het realiseren van compensatie in de vorm van een bergingsgebied wordt altijd per geval een afweging gemaakt.

Het realiseren van een bergingsgebied stelt gezien de wettelijke uitgangspunten niet alleen eisen vanuit de waterhuishouding, maar de status (functie) moet ook in het omgevingsbeleid (omgevingsplan) van de gemeente zijn vastgelegd. Eventuele andere functies moeten met de bergingsfunctie te verenigen zijn. Het beheer en onderhoud van het bergingsgebied met de bijbehorende waterstaatkundige voorzieningen moet zijn gewaarborgd, ook voor de langere termijn.

 

Het aanleggen of wijzigen van een bergingsgebied is ook vergunningplichtig op grond van artikel 2.2, lid 1 van de WSV.

5.4. Alternatieve oplossingen

Naast de bepalingen uit paragraaf 5.1 gelden bij compensatie in de vorm van alternatieve oplossingen de volgende regels:

 

  • 19)

    Waar in bestaand stedelijk gebied de ruimte voor berging in oppervlaktewater of bergingsgebied redelijkerwijs ontbreekt kunnen alternatieve oplossingen worden overwogen.

In de praktijk zijn deze alternatieve oplossingen veelal technisch oplossingen (‘kunstgrepen’) die het water tijdelijke vasthouden. Zoals in par. 5.1 is aangegeven geven wij, met het oog op een robuust en toekomstbestendig waterbeheer, de voorkeur aan oppervlaktewater (par.5.2) of bergingsgebied (par. 5.3). In bestaand stedelijk gebied is de ruimte hiervoor echter niet altijd tegen redelijke kosten beschikbaar; alleen in dat geval zijn wij bereid om alternatieve oplossingen te overwegen, onder de hiernavolgende uitgangspunten en overwegingen.

 

  • 20)

    Per geval wordt getoetst of de alternatieve oplossing vanuit een oogpunt van waterbeheer aanvaardbaar is. De effectiviteit moet worden onderbouwd met praktijkgegevens of berekeningsmodellen.

De alternatieve voorziening moet de neerslag effectief kunnen verwerken, opslaan en weer af kunnen voeren.

 

  • 21)

    De voorzieningen hebben robuuste afmetingen en worden zo min mogelijk versnipperd.

Robuuste afmeting houdt minimaal in dat de voorziening buien die eens in de honderd jaar vallen kunnen opvangen, nu en zolang de voorziening aanwezig is, rekening houdend met veranderende klimaatomstandigheden.

 

  • 22)

    Met het oog op instandhouding, toezicht en handhaving hanteren we de volgende voorkeursvolgorde:

    • 1.

      Zichtbare voorzieningen in de publieke ruimte.

    • 2.

      Voorzieningen in de openbare ruimte die niet (direct) zichtbaar zijn, zoals ondergrondse voorzieningen.

    • 3.

      Zichtbare voorzieningen buiten de openbare ruimte.

    • 4.

      Niet (direct) zichtbare voorzieningen buiten de openbare ruimte.

Voorzieningen in de openbare ruimte kunnen eventueel ook worden vastgelegd in het omgevingsbeleid van de gemeente, of in afspraken tussen de gemeente en HHSK. En de werking en aanwezigheid van zichtbare voorzieningen is beter en gemakkelijke te controleren en te garanderen dan van voorzieningen die niet zichtbaar zijn. Daarom houden we deze voorkeursvolgorde aan.

 

  • 23)

    De beschikbaarheid, het beheer en het functioneren moeten, ook op de langere termijn, afdoende zijn gewaarborgd. De initiatiefnemer dient bij de aanvraag altijd een beheer- en onderhoudsplan en een monitoringsplan in.

Omdat de alternatieve voorzieningen (meestal) geen waterstaatswerken zijn in de zin van de Omgevingswet, kan de instandhouding niet via legger en onderhoudsverordening van HHSK worden gegarandeerd. Op de langere termijn is vastlegging van de instandhouding en het beheer in een vergunning veelal niet afdoende en moet dit op aanvullende wijze worden gewaarborgd. Bijvoorbeeld in een overeenkomst of een kadastraal vastgelegd kettingbeding, zodat ook toekomstige eigenaren of gebruikers daaraan gebonden zijn.

 

  • 24)

    De ledigingstijd van de voorziening ligt tussen 1 en 2 mm per uur of gebeurt op verzoek van het hoogheemraadschap.

De alternatieve voorzieningen moet na gebruik weer op tijd geleegd zijn voor een volgende bui. Te snelle lediging kan te grote belasting geven voor het oppervlaktewater.