Organisatie | Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wegen 2024 |
Citeertitel | Beleidsregel Wegen 2024 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 24-10-2023 | 2023.10406 |
Deze beleidsregel gaat over diverse activiteiten in het beperkingengebied van openbare wegen in de Krimpenerwaard, voor zover vergunningplichtig op grond van de waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Opmerkingen met betrekking tot de regeling
Deze beleidsregel geeft specifieke richtlijnen en toetsingscriteria voor een specifieke activiteit. Daarnaast gelden altijd de bepalingen met betrekking tot de zorgplicht en de algemene regels uit de waterschapsverordening.
Toetsingscriteria voor activiteiten met betrekking tot het wegbeheer
Het uitvoeren van verschillende activiteiten in en langs openbare wegen in de Krimpenerwaard binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is in veel gevallen vergunningplichtig op grond van de Waterschapsverordening Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze beleidsregels geven aan hoe het hoogheemraadschap vergunningaanvragen voor het uitvoeren van enkele van deze activiteiten beoordeelt, hoe belangen worden afgewogen en welke eisen daarbij kunnen worden gesteld.
De vergunningplicht voor de verschillende activiteiten in en langs de openbare wegen is vastgelegd in de artikelen 11.10, 11.14, 11.17, 11.22, 11.26, 11.31, 11.32, 11.35, 11.38, 11.39 en 11.42 van de waterschapsverordening. Voor de activiteiten geldt in bepaalde gevallen een meldplicht.
Deze beleidsregels geven uitleg aan de regels in de waterschapsverordening over activiteiten welke volgens de waterschapsverordening Hoofstuk 11 gericht zijn op het behoeden van de staat en werking van openbare wegen voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die weg behoort en het behoeden van de ecologische kwaliteit van eco-bermen voor nadelige gevolgen van activiteiten in die bermen.
In hoofdstuk 3, 4 en 5 zijn specifieke beleidsregels opgenomen voor vergunningaanvragen voor activiteiten met betrekking tot uitwegen, kabels en leidingen en aansluitende wegverhardingen. Vergunningaanvragen voor andere activiteiten worden beoordeeld op grond van, hoofdstuk 2.
In de afbeelding op de volgende pagina zijn ter verduidelijking een aantal van de gebruikte begrippen weergegeven.
2. Algemene beoordelingscriteria voor activiteiten op of rond wegen en eco-bermen.
Algemene criteria: activiteiten rondom wegen
De omgevingsvergunningaanvraag wordt in ieder geval beoordeeld op de invloed van de activiteit op de belangen die spelen met betrekking tot een weg. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de activiteit geen onevenredig negatieve invloed heeft op:
d. de milieuaspecten en landschappelijke inpassing;
e. het beheer en onderhoud, waarbij het uitgangspunt geld dat kosten voor extra beheer en onderhoud voor rekening komen van degene die de activiteit verricht.
Rekening houden met de duur van de activiteit
Wanneer een vergunningaanvraag betrekking heeft op een activiteit met een korte duur of geringe omvang, wordt hiermee rekening gehouden bij de weging van de algemene beoordelingscriteria. De duur en omvang van een activiteit moeten zoveel mogelijk beperkt worden.
In dit hoofdstuk staan de beleidsregels voor het maken of aanpassen van een uitweg naar de openbare weg als bedoeld in paragraaf 11.2 van de waterschapsverordening. Deze regels gaan niet over aansluitende verharding als bedoeld in paragraaf 11.10 van de waterschapsverordening.
Bij meer uitwegen per (kadastraal) perceel is de afstand tussen de uitwegen minimaal 10,00 meter. Om dubbele uitwegen met naastgelegen percelen te voorkomen, moeten uitwegen van of naar bedrijven minimaal 0,50 meter van de perceelsgrens afliggen. Als het uitwegen betreft die alleen voor het inrijden of uitrijden gebruikt worden (beide éénrichtingsverkeer), dan mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. Uit de uitvoering moet echter wel duidelijk blijken dat het twee aparte uitwegen zijn.
4. Beleidsregel kabels en leidingen
Het is noodzakelijk om de aanleg van kabels en leidingen in de directe omgeving van de openbare weg te reguleren. Kabels en leidingen kunnen de weg aantasten. Voor de aanleg van kabels en leidingen moet er in de weg gegraven of geboord worden. Schade en lekkages komen regelmatig voor en kunnen grote gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid en de instandhouding van de weg. Wanneer bijvoorbeeld vloeistof uit een leiding lekt, stroomt de grond mee en ontstaan er verzakkingen. Schade en lekkages zijn bovendien moeilijk op tijd te constateren. Is er schade dan vraagt dat vaak veel hersteltijd. Het aantal kabels en leidingen in de openbare weg moet daarom zo beperkt mogelijk worden gehouden.
4.2. In alle wegen zonder eco-bermen geldende regels
Deze regels gelden voor kabels en leidingen in alle categorieën van wegen zonder eco-bermen.
Kabels en leidingen die een weg kruisen worden aangelegd door middel van een sleufloze techniek. Alleen als dit niet mogelijk is dan worden kabels en leidingen aangelegd door middel van een open ontgraving.
Kabels en leidingen die parallel aan de weg worden aangelegd, worden aangelegd buiten de weg. Als er geen andere oplossing is dan de kabels en leidingen binnen de weg te leggen moet aangetoond worden waarom het gaat om een onvermijdelijke situatie en er geen reëel alternatief bestaat.
Proefsleuven of las- of aansluitgaten die in de openbare weg worden gegraven hebben een oppervlakte van maximaal 4 m². Bij een grotere oppervlakte zal de weg ter plaatse van de proefsleuven of las- of aansluitgaten over de gehele wegbreedte moeten worden voorzien van een nieuwe fundering en asfaltverharding.
4.3. In wegen met eco-bermen geldende regels
Kabels en leidingen die parallel aan de weg met een eco-berm worden aangelegd, worden aangelegd buiten de weg. Als er geen andere oplossing is dan de kabels en leidingen binnen de weg te leggen, moeten de kabels en leidingen worden aangelegd door middel van een sleufloze techniek. Het boren van de kabels en leidingen vindt plaats vanaf een punt buiten de weg.
Niet meer in gebruik zijnde kabels en leidingen mogen alleen uit de eco-bermen worden verwijderd als wordt aangetoond dat het verwijderen van de kabels en leidingen noodzakelijk is. In dat geval kunnen extra voorschriften worden opgenomen ten aanzien van de werkperiode, werkwijze, fasering en afwerking van de sleuven. Niet verwijderde kabels en leidingen blijven in beheer en onderhoud bij de eigenaar van de kabels of leidingen.
Proefsleuven of las- of aansluitgaten die in de openbare weg worden gegraven hebben een oppervlakte van maximaal 4 m². Bij een grotere oppervlakte zal de weg ter plaatse van de proefsleuven of las- of aansluitgaten over de gehele wegbreedte moeten worden voorzien van een nieuwe fundering en asfaltverharding.
5. Beleidsregel aansluitende wegverhardingen
Met aansluitende wegverhardingen wordt bijvoorbeeld bedoeld het aanleggen van parkeerplaatsen en parkeerstroken en van aansluitende wegen niet zijnde een uitweg.