Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Achtkarspelen

Damoclesbeleid gemeente Achtkarspelen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAchtkarspelen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDamoclesbeleid gemeente Achtkarspelen
CiteertitelDamoclesbeleid gemeente Achtkarspelen
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent Opiumwet 13b en handhavingsmatrix.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 4:83 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  4. artikel 13b van de Opiumwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-11-2023nieuwe regeling

17-10-2023

gmb-2023-469749

Z2020-05059 S2023-09030

Tekst van de regeling

Intitulé

Damoclesbeleid gemeente Achtkarspelen

DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE ACHTKARSEPELEN.

 

Gelet op artikel 4:81, 4:83 en 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht en gelet op artikel 13b Opiumwet.

 

Overwegende dat:

 

De inhoud van de huidige beleidsregel is geactualiseerd notities zijn geharmoniseerd en geactualiseerd;

 

De beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent Opiumwet 13b en handhavingsmatrix kan worden ingetrokken;

 

Artikel 13b Opiumwet per 1 januari 2019 gewijzigd is waarmee ook het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of als bedoeld in artikel 11a Opiumwet onder de reikwijdte van deze bevoegdheid is gebracht.

 

BESLUIT:

 

de beleidsregel “Damoclesbeleid gemeente Achtkarspelen” vast te stellen;

 

I. Inleiding

Handel, productie, teelt en andere illegale activiteiten rondom harddrugs en softdrugs, hebben een ondermijnend en (daarmee) potentieel ontwrichtend effect op de samenleving door de verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de criminele innesteling in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren. De aanpak van georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit vindt al lang niet meer alleen plaats in de strafrechtketen. Het is ook en in toenemende mate een bestuursrechtelijk aangelegenheid geworden, mede vanwege de voornoemde, in de maatschappij merkbare gevolgen ervan.

 

Het laatste decennium is de koers ingezet naar een meer geïntegreerde aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waarbij betrokken instanties, zoals het Openbaar Ministerie, de politie, de Belastingdienst, gemeentebesturen, maar ook woningcorporaties samenwerken.

 

In verband met het beëindigen en voorkomen van herhaling van drugscriminaliteit is artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) hét juridisch instrument waarmee bestuurlijk kan worden opgetreden. In dit beleid staat beschreven op welke wijze en onder welke omstandigheden de burgemeester van de gemeente Achtkarspelen gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

 

1.1 Doel beleidsregels

Het doel van deze beleidsregels is om het huidige beleid te actualiseren. Hiermee wordt beoogd overeenkomstig het (wettelijke) doel van artikel 13b, van de Opiumwet, de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen en te beheersen en de nadelige effecten van de productie en distributie van handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden tegen te gaan.

 

1.2 Bevoegdheid

In verband met het beëindigen en voorkomen van herhaling van drugscriminaliteit is artikel 13b van de Opiumwet (Wet Damocles) het juridische instrument waarmee bestuurlijk kan worden opgetreden. In dit beleid staat beschreven op welke wijze en onder welke omstandigheden de burgemeester van de gemeente Achtkarspelen gebruik maakt van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

II. Juridisch kader

2.1 Vaststellen van de bevoegdheid

Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, of een last onder dwangsom als in woningen of lokalen of een daarbij behorend erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. De last onder bestuursdwang kan het bevel van de burgemeester inhouden om de woning of het lokaal te sluiten. Zoals genoemd geeft deze bevoegdheid ook de mogelijkheid om een last onder dwangsom of waarschuwing op te leggen.

 

De bevoegdheid bestaat ook als in een pand of op een daarbij behorend erf geen drugs worden aangetroffen (noch verkocht, afgeleverd of verstrekt), maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals bepaalde apparatuur (assimilatielampen, slakkenhuizen, IBC-vaten etc.) chemicaliën (apaan, zoutzuur etc.) en versnijdingsmiddelen, oftewel indien sprake is van zogenoemde strafbare voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 (harddrugs), of artikel 11a van de Opiumwet (softdrugs).

 

2.2 Kwalificatie drugshandel

In deze beleidsregels wordt onder drugshandel op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel de aanwezigheid daartoe, van drugs als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen op grond van artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet.

 

Lijst I heeft betrekking op harddrugs, lijst II bevat de verboden op softdrugs. Aan deze laatste lijst is sinds 1 januari 2023 ook lachgas toegevoegd. Deze beleidsregels hebben in zoverre ook daar betrekking op, zij het dat ten tijde van het opstellen van deze beleidsregels nog niet duidelijk is wanneer – buiten evidente gevallen – sprake is van een handelshoeveelheid lachgas. In de toelichting op het lachgasbesluit wordt een norm voor legaal thuisgebruik – zoals door hobbykoks – aangehouden van maximaal 10 ampullen. Ook in deze beleidsregels wordt, behoudens een nadere normstelling op landelijk niveau, uitgegaan van de laatstgenoemde “gedoogde” gebruiksgrens.

 

2.3. Kwalificatie voorbereidingshandelingen

Van een “voorbereidingshandeling” in de zin van deze beleidsregels is sprake als in een woning of een lokaal dan wel een daarbij behorende erf, voorwerpen of stoffen voorhanden zijn die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om hetzij harddrugs, hetzij softdrugs – kortgezegd – te produceren, een en ander zoals bedoeld in artikel 13b, eerste lid, onder b, Opiumwet.

 

De aangetroffen situatie c.q. de aangetroffen voorwerpen en stoffen moeten van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat voorwerpen gebruikt (gaan) worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals door de politie vastgesteld. Het gaat bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit onderzoek blijkende feitelijkheden, zoals gegevens afkomstig uit een bestuurlijke rapportage. Bij deze beoordeling kan ook de Aanwijzing Opiumwet worden betrokken, zoals in het geval van een hennepplantage, waarbij aan de hand van het aantal planten, de mate van professionaliteit en het doel van de teelt, het beroeps- of bedrijfsmatige karakter kan worden gewaardeerd. Dat geldt ook voor het Opiumwetbesluit als het gaat om de beoordeling van de grootschaligheid (art. 1, lid 2).

 

Uit de rechtspraak volgt dat het voor de uitoefening van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, niet nodig is dat alle aangetroffen stoffen en voorwerpen tegelijk geschikt zijn voor het opzetten van drugsproductiepunt. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokken wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen voor dat doel bestemd waren. Ook als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn voor de productie van drugs, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is van belang dat het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.

 

2.4. Belangenafweging

Artikel 13b van de Opiumwet is een bevoegdheid. In meerdere uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat een belangenafweging moet worden gemaakt bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval betrokken worden en moet de burgemeester bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.1 Sinds deze uitspraak ligt het accent bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en de rechterlijke toetsing ervan op de belangenafweging.

 

Een belang waaraan een zeer zwaarwegend gewicht toekomt is het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Dit belang komt in beeld als de bevoegdheid wordt toegepast op woningen. Met het oog op dit belang is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een woning moet worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel. Alleen in ernstige gevallen mag van dit uitgangspunt worden afgeweken2.

 

Uit de ‘overzichtsuitspraak’ van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:2912) inzake het toepassen van de bevoegdheid van 13b Opiumwet volgt dat in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting noodzakelijk is. Als dat zo is moet worden afgewogen of sluiting ook evenredig is. Dit toetsingskader is ontwikkeld voor woningen, maar zal op grond van dit beleid ook als kapstok worden gebruikt bij de toepassing van de bevoegdheid in het geval van lokalen.

 

2.5 Evenredigheidstoets

Als de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een maatregel te treffen, dan moet hij/zij beoordelen of ook van die bevoegdheid gebruikgemaakt moet worden. Zo heeft de Afdeling overwogen dat- kort gezegd – een besluit dat strekt tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet per geval moet voldoen aan artikel 3:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit wordt beoordeeld aan de hand van – voor zover relevant – de volgende stappen:

 

  • Is het besluit noodzakelijk om het doel te bereiken? Is een keuze mogelijk tussen meer geschikte maatregelen, dan moet op basis van deze toets die maatregel worden gekozen die de belanghebbenden het minst belast; en

  • Is de maatregel evenwichtig (evenredigheid)? Is de op zichzelf geschikte en noodzakelijke maatregel in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend voor de belanghebbende?

In deze beleidsregels wordt aangesloten bij het door de Afdeling geformuleerde beoordelings- en toetsingskader.

 

2.6 Noodzakelijkheid

Volgens het hiervoor bedoelde beoordelings- en toetsingskader wordt aan de hand van de ernst van de omvang van de overtreding beoordeeld of sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.

 

Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal.

 

Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan moet de burgemeester – als hij/zij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wel sprake was – nader onderbouwen waarom dat het geval was.

 

2.7 Evenwichtigheid

Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, wordt beoordeeld of de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit deze beleidsregel. Bij de boordeling zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om na de sluiting weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.

 

2.8 Last onder bestuursdwang, last onder dwangsom of waarschuwing

Artikel 13b, eerst lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester in de daarin genoemde gevallen bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Bestuursdwang vindt meestal plaats in de vorm van een sluitingsmaatregel. In het geval van voorbereidingshanddelingen kan bestuursdwang op grond van deze beleidsregel echter ook plaatsvinden in de vorm van een feitelijke verwijdering van de stoffen en voorwerpen die de desbetreffende voorbereidingshandeling opleveren.

 

Artikel 5:31 van de Awb regelt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Als de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven kan een last onder dwangsom, vanuit het oogpunt van evenredigheid, meer op zijn plaats zijn.

 

In eerste instantie zal bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning worden overgegaan, maar wordt volstaan met een waarschuwing of een soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Op grond van de rechtspraak moet in ieder geval bij een geringe overschrijding van de gebruikshoeveelheden drugs afgewogen worden of met een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing kan worden volstaan.

 

Het hiervoor genoemde uitgangspunt geldt volgens de wetsgeschiedenis niet voor lokalen. Echter kan er in het geval van constatering van een overtreding van de Opiumwet in een lokaal gelet op de betrokken belangen aanleiding bestaan om af te zien van een sluiting en in plaats daarvan een minder verstrekkende maatregel te treffen.

 

In deze beleidsregels zijn de voornoemde toepassingen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet meegewogen. Het beleid biedt ruimte om maatwerk te leveren en de bevoegdheidstoepassing af te stemmen op de specifieke omstandigheden van het geval.

III. Beleidskader algemeen

Artikel 1. Definities

  • 1.

    Harddrugs: een middel als bedoeld in lijst I behorende bij de Opiumwet.

  • 2.

    Softdrugs: een middel als bedoeld in lijst II behorende bij de Opiumwet.

  • 3.

    Drugshandel: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst I of II bij dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet, zoals bedoeld in artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet.

  • 4.

    Handelshoeveelheid: meer dan 0,5 gram, o,5 milliliter, één pil, één bolletje, één ampul, één wikkel harddrugs, respectievelijk meer dan 5 gram softdrugs (bij lachgas is met uitzondering van, onder voorbehoud van evidente gevallen nog niet duidelijk waar de grens precies getrokken wordt om van een handelshoeveelheid te kunnen spreken. In de toelichting op het Lachgasbesluit wordt een norm voor normaal legaal thuisgebruik aangehouden van max. 10 ampullen).

  • 5.

    Voorbereidingshandelingen: als in een woning of een lokaal, dan wel daarbij behorende erf, voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om hetzij harddrugs, hetzij softdrugs – kortgezegd te produceren, als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet.

  • 6.

    Betrokkene: de overtreder, de eigenaar van het pand, de (hoofd)bewoner(s), of degene die anderszins als rechthebbende op de zaak waarop de last betrekking heeft kan worden aangemerkt (zie ook artikel 5:24, derde lid, Awb).

  • 7.

    Van een samenhangend geheel is sprake als een woning of een lokaal ruimtelijke of functionele samenhang vertonen. Van ruimtelijke uitstraling is sprake als zij bijvoorbeeld op hetzelfde kadastrale perceel staan, dezelfde eigenaar hebben, in elkaars nabijheid staan etc. Van functionele samenhang is sprake als bijvoorbeeld in het lokaal drugs en in de woning aan drugs gerelateerde attributen worden aangetroffen of vice a versa, of als in het lokaal of de woning drugs worden aangetroffen en het lokaal en de woning gas-, water- en/of elektra aansluitingen of (andere) voorzieningen delen. Om als samenhangend geheel te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat in alle samenhangende delen drugs zijn aangetroffen. Wel zal tenminste één onderdeel (bijvoorbeeld het lokaal) van het samenhangend geheel een overtreding van de Opiumwet aan de orde moeten zijn.

Artikel 2 Onderscheid tussen hard- en softdrugs

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt bij de te treffen maatregelen onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Dat geldt zowel bij drugshandel als bij voorbereidingshandelingen. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid of voorbereidingshandelingen met betrekking op harddrugs wordt strenger opgetreden dan bij het aantreffen van softdrugs. Dit onderscheid wordt ook in de Aanwijzing Opiumwet gemaakt. Zo wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan een hoeveelheid/dosis van 0,5 gram (één bolletje, één ampul, één wikkel of één pil/tablet), terwijl bij softdrugs onder een gebruikshoeveelheid verstaan wordt, een hoeveelheid van maximaal 5 gram. De ratio van dit onderscheid is dat harddrugs in het algemeen gevaarlijker zijn voor de gezondheid en het milieu dan softdrugs. Ten opzichte van softdrugs zijn de effecten bij harddrugs al merkbaar bij een geringere hoeveelheid. Ook de Afdeling kwalificeert een handelshoeveelheid harddrugs als ernstiger dan een handelshoeveelheid softdrugs.3

  • 2.

    Bij een cumulatie van handelshoeveelheden of voorbereidingshandelingen terzake harddrugs en softdrugs, is bij wijze van uitgangspunt de zwaarst gestelde maatregel van toepassing of kan anderszins in strengere zin worden afgeweken van deze beleidsregels.

Artikel 3 Onderscheid tussen woningen en lokalen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt voor de toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, onderscheid gemaakt tussen woningen en al dan niet voor het publiek openstaande lokalen, omdat sluiting van een woning gevolgen kan hebben die een inmenging kunnen vormen in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Laatstgenoemd recht is niet in het geding bij lokalen.

  • 2.

    In het beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen huur- en koopwoningen en ook niet tussen particuliere en sociale verhuur.

  • 3.

    Bij het bepalen van het sluitingsregime wordt bij de toepassing van deze beleidsregels als vertrekpunt de plek waar de hard- en softdrugs, dan wel de voorbereidingshandelingen worden aangetroffen. Is op een erf zowel sprake van een drugsvondst in een lokaal als in een woning, dan wordt – als uitgangspunt- het regime voor woningen als uitgangspunt genomen.

  • 4.

    Voor al dan niet voor publiek toegankelijke lokalen geldt het wettelijke uitgangspunt van eerst waarschuwen niet. Ook als een woning niet feitelijk voor bewoning wordt gebruikt geldt dit niet. Daarom wordt in deze beleidsregels op niet-bewoonde woningen hetzelfde regime toegepast als op lokalen. Omgekeerd kan een lokaal als woning aangemerkt worden als blijkt dat er sprake is van feitelijke bewoning. Dit moet worden afgeleid uit alle omstandigheden van het geval.

  • 5.

    Of er sprake is van bewoning wordt in beginsel aangenomen als een pand ten tijde van de constatering van de overtreding kan worden aangemerkt als de plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt. Dit wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw, aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook door de daadwerkelijk, feitelijk daaraan gegeven bestemming.

Artikel 4 Samenhangend geheel

  • 1.

    Worden (alleen) in een lokaal een handelshoeveelheid drugs of voorbereidingshandelingen geconstateerd, maar worden op hetzelfde erf in een woning aan drugshandel dan wel voorbereidingshandelingen gerelateerde zaken aangetroffen, dan wordt aangenomen dat er sprake is van een ‘samenhangend geheel’. In dat geval wordt voor het gehele erf (inclusief de woning) het beleid voor lokalen toegepast.

  • 2.

    Worden (alleen) in een woning een handelshoeveelheid drugs aangetroffen of wordt geconstateerd dat er sprake is voorbereidingshandelingen, en is er ook in hetzelfde op dat erf bevindende lokaal sprake van het aantreffen van aan drugshandel/voorbereidingshandelingen gerelateerde zaken, dan is eveneens sprake van een ‘samenhangend geheel’. In dat geval wordt voor het gehele erf het beleid voor woningen toegepast.

Artikel 5 Verlening sluiting/nadere maatregelen

  • 1.

    Als er sprake is van vrees voor herhaling van een overtreding op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dan kan de burgemeester in een afzonderlijk besluit beslissen de gelaste sluitingsduur van de woning of het lokaal of het daarbij behorende erf te verlengen. Bij het bepalen van de duur van de verlenging wordt bij wijze van uitgangspunt aangesloten bij de matrixen uit de artikelen 9a, 10a, 11 en 12 van de beleidsregels en wordt ook rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.

  • 2.

    Als er sprake is van herhaalde overtreding of een reële vrees voor herhaling van een overtreding op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, dan kan de burgemeester ook besluiten het beheer van het pand over te (doen) nemen (artikelen 13b en 14 van de Woningwet).

Artikel 6 verzoek om opheffen sluiting/intrekking last onder dwangsom

  • 1.

    Ingeval van een sluiting voor de duur van 6 maanden of minder zal de burgemeester in beginsel niet overgaan tot een tussentijdse opheffing.

  • 2.

    De betrokkene kan de burgemeester tussentijds schriftelijk verzoeken om de sluiting op te heffen of, als daarvoor is gekozen, een last onder dwangsom op te heffen (zie voor laatste geval artikel 5:34 van de Awb). De burgemeester neemt alleen schriftelijke verzoeken in behandeling. De burgemeester hanteert bij zijn beslissing de oorspronkelijk getroffen maateregel als uitgangspunt er zal slechts nagegaan of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen niet meer aan de orde zijn. De betrokkene moet daarom zijn verzoek motiveren. Er moet onderbouwd worden dat er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat e niet opnieuw een overtreding van de Opiumwet in of vanuit de woning, het lokaal of het daarbij behorende erf zullen worden gepleegd. Er moeten dus minimaal voldoende maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat in of vanuit het pand opnieuw overtredingen plaatsvinden van de Opiumwet. Dit ter beoordeling van de burgemeester.

  • 3.

    Bij de beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid neemt de burgemeester onder andere in overweging:

    • a.

      Of de te realiseren doelen van de sluiting zijn behaald. Deze afweging wordt (mede) gemaakt op basis van een door de politie en eventuele andere veiligheidspartners gemaakte inschatting. Daartoe kan een bestuurlijke rapportage of advies worden aangevraagd van één of meer veiligheidspartners;

    • b.

      De bereidheid en de bekwaamheid van de betrokkene om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van de geconstateerde overtreding(en) te voorkomen;

    • c.

      De betrokkene van het pand en/of het daarbij behorende erf heeft geen nieuwe overtreding van de Opiumwet begaan;

    • d.

      Er is sprake van een nieuwe betrokkene, die een andere is dan degene die ten tijde van de sluiting betrokkene was en die ook geen directe relatie (zakelijk of privé) met de betrokkene heeft en deze nieuwe betrokkene heeft de laatste drie jaar geen overtreding van de Opiumwet begaan;

    • e.

      Bij het verzoek moet een plan worden overgelegd, waaruit blijkt op welke wijze wordt voorkomen dat er opnieuw een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt;

    • f.

      Als er sprake is van een lokaal: bij het verzoek moet een (ondernemings)plan worden overgelegd, waaruit blijkt welke invulling aan het gebruik van het lokaal wordt gegeven en op welke wijze wordt voorkomen, dat er opnieuw een overtreding(en) van de Opiumwet plaatsvindt. Het voorgenomen gebruik moet in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan.

Artikel 7 Bij sluiting: kostenverhaal en Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen roerende zaken

  • 1.

    Als de burgemeester overgaat tot sluiting van een woning, of bijbehorend erf worden de kosten die daarmee gemoeid zijn in beginsel verhaald op de overtreder(s). In het besluit tot toepassing van bestuursdwang (sluitingsbesluit) wordt in dat geval het kostenverhaal aangezegd aan de overtreder(s). Het kostenverhaal zal achterwege blijven bij iedere ontbrekende verwijtbaarheid aan de zijde van de overtreder (zie artikel 5:25 Awb).

  • 2.

    De burgemeester zal overeenkomstig de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKBP) na bekendmaking van het sluitingsbesluit in het beperkingenregister aantekenen dat een woning, een lokaal of daarbij behorende erf is gesloten. Wanneer de sluiting wordt opgeheven of wanneer de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in het beperkingenregister.

Artikel 8 spoedeisende bestuursdwang

Er kunnen zich situaties voordoen dat een direct optreden van de burgemeester wordt verlangd. Dat kan zich bijvoorbeeld – maar zeker niet uitsluitend – voordoen als drugshandel of voorbereidingshandelingen op “heterdaad” worden betrapt, zich gevaarzetting voordoet, zoals vanwege het ontsnappen van giftige stoffen, of als de openbare orde en veiligheid direct moet worden hersteld. In dat geval is sprake van een spoedeisende situatie en kan de burgemeester besluiten bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last of zelfs zonder voorafgaand besluit. In dergelijke gevallen kan ook niet eerst de gelegenheid worden geboden om een zienswijze in te dienen.

III Beleidskader Woningen (of daarbij behorend erf)

Artikel 9a Drugshandel in een woning of daarbij behorend erf

  • 1.

    Bij drugshandel in lokalen of daarbij behorende erven, in de zin van artikel 13b, eerste lid onder a, van de Opiumwet, wordt in beginsel het regime toegepast zoals opgenomen in de onderstaande matrix:

     

    • Regime softdrugs

    • Regime harddrugs

    • 1e overtreding (geen ernstig geval)

    • Waarschuwing/ soortgelijke maatregel

    • Waarschuwing/ soortgelijke maatregel

    • 1e overtreding (ernstig geval)

    • Sluiting voor periode van 3 maanden

    • Sluiting voor periode van 6 maanden

    • 2e overtreding binnen 3 jaar

    • Sluiting voor periode van 6 maanden

    • Sluiting voor periode van 12 maanden

    • 3e e.v. overtreding binnen 3 jaar

    • Sluiting voor periode van 12 maanden

    • Sluiting voor periode van 24 maanden

  • 2.

    Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt4

  • 3.

    Is bij één van de opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt het regime voor de eerstvolgende overtreding overeenkomstig de matrix voor harddrugs5 (

  • 4.

    Bij het opleggen van een last onder dwangsom wordt de hoogte van de dwangsom onder meer afgestemd op de verwachte opbrengst van de aangetroffen handelshoeveelheid. Als dwangsommodaliteit geldt als uitgangspunt de eenmalige verbeurte van een dwangsom (ineens) bij een eerstvolgende constatering van een overtreding.

Artikel 9b. Indicatoren ernstig geval

  • 1.

    Uitgangspunt is dat bij een 1e overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan, maar wordt volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter als uitgangspunt worden gezien en hier kan in ernstige gevallen van worden afgeweken. Is er sprake van een ernstig geval, dan is volgens deze beleidsregels in beginsel ook de noodzaak tot sluiting gegeven. Van een ernstig geval is in ieder geval sprake als één of meer van de hieronder staande indicatoren van toepassing is/zijn. Daarbij is geen sprake van een limitatieve opsomming:

     

    • a.

      De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Bij harddrugs geldt dat sprake is van een ernstig geval als ten minste 5 gram of milliliter (of voor zover dit de 5 gram of 5 milliliter niet overschrijdt tien pillen, tien tabletten, tien ampullen, tien bolletjes of tien wikkels, etc.) wordt aangetroffen. Bij softdrugs wordt een ernstig geval aangenomen bij minimaal 30 gram of minimaal 20 cannabis/hennepplanten.

    • b.

      Een combinatie van handelshoeveelheden soft- en harddrugs overeenkomstig de Aanwijzing Opiumwet. Wordt er een combinatie van meer dan 2,5 gram /2,5 milliliter harddrugs en meer dan 15 gram softdrugs aangetroffen dan is sprake van een ernstig geval.

    • c.

      Ongeacht de indicator genoemd onder a en b, is sprake van een ernstig geval als naast handelshoeveelheden soft- en harddrugs ook attributen worden aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, versnijdingsmiddel, grote sommen contant geld en/of wapens;

    • d.

      De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Dit kan onder andere blijken uit politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen van omwonenden of betrokkenen, (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden contant geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen in de woning.

    • e.

      Er is sprake van (andere) strafbare feiten, zoals geweldsdelicten, wapenbezit in de zin van de Wet wapens en munitie, diefstal van stroom, etc., of er is sprake van openbare ordeverstoringen gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond.

    • f.

      Er is sprake van recidive als in dezelfde woning binnen een periode van drie jaar opnieuw drugs worden aangetroffen.6

    • g.

      Er zijn vermoedens van verwijtbaar gedrag van de betrokkene. Dit geldt als de betrokkene zelf betrokken is bij de aangetroffen drugs of dat hij/zij op de hoogte is dan wel redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Hierbij kan meewegen of sprake is van antecedenten, relaties van de betrokkene met personen die bij de politie bekend staan als drugsdelinquenten, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit, of als de betrokkene zelf als zodanig bij de politie bekend staan. Ook speelt in dit verband mee de mate waarin degene die een woning verhuurt of anderszins aan anderen in gebruik geeft zich in voldoende mate tot op zekere hoogte heeft geïnformeerd over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Woningeigenaren en hoofdhuurders moeten concreet toezicht houden op het gebruik van hun pand. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.7

    • h.

      De mate van gevaarzetting of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Hierbij kan worden gedacht aan een buurt waarin de woning zich bevindt en de mate waarin deze kwetsbaar is voor drugscriminaliteit gelet op de demografische samenstelling of omdat al langer druk op de omgeving bestaat in verband met drugsoverlast, of vanwege de vermoedelijke betrokkenheid van (georganiseerde) drugscriminaliteit en daarmee verband houdende gevaren, zoals geweldpleging, de aanwezigheid of inzet van vuurwapens/explosieven, etc.;

    • i.

      De aannemelijkheid dat naast de woning of het bijbehorende erf, nog een of meer andere locaties betrokken zijn bij de drugshandel;

    • j.

      Bij hennepteelt, de inrichting, het bedrijfsmatig karakter evenals de professionaliteit van de hennepplantage-/kwekerij of productiepunt. Bijvoorbeeld illegale stroom aftap, aanwezige hennep-/drugsresten van een productie en randapparatuur voor het in stand houden en onderhouden van de hennepplantage-/kwekerij of productiepunt.

Artikel 10a Voorbereidingshandelingen in een woning of daarbij behorend erf

  • 1.

    Bij de constatering van voorbereidingshandelingen in woningen of daarbij behorende erven, in de zin van artikel 13b, eerste lid onder B van de Opiumwet, wordt in beginsel het regime toegepast zoals opgenomen in onderstaande matrix:

     

    Regime softdrugs

    Regime harddrugs

    1e overtreding (incomplete opstelling of geen ernstig geval)

    Last onder bestuursdwang of last onder dwangsom

    Last onder bestuursdwang of last onder dwangsom

    1e overtreding (complete opstelling of ernstig geval)

    Sluiting voor periode van 3 maanden

    Sluiting voor periode van 6 maanden

    2e overtreding binnen 3 jaar

    Sluiting voor periode van 6 maanden

    Sluiting voor periode van 12 maanden

    3e e.v. overtreding binnen 3 jaar

    Sluiting voor periode van 12 maanden

    Sluiting voor periode van 24 maanden

  • 2.

    Er is sprake van een incomplete opstelling als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, dan wel een productiepunt voor harddrugs. Er is sprake van een complete opstelling als sprake is van een in werking zijnde beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij, of een inwerking productiepunt (in werking) voor harddrugs. Ook is sprake van een complete opstelling als met weinig handelingen de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerij, of het productiepunt voor harddrugs in werking te brengen is, bijvoorbeeld omdat vrijwel alle benodigdheden daarvoor voorhanden zijn.

  • 3.

    Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt. Dit geldt ook als bij de 1e overtreding een last onder dwangsom is opgelegd;

  • 4.

    Is bij één van de opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt het regime voor de eerstvolgende overtreding overeenkomstig de matrix voor harddrugs;

  • 5.

    Bij de 3e en volgende overtredingen wordt bij voorbereidingshandelingen in verband met softdrugs de woning of het daarbij behorende erf gesloten voor de duur van 12 maanden en bij voorbereidingshandelingen in verband met harddrugs voor de duur van 24 maanden.

  • 6.

    Is er tegelijkertijd sprake van een overtreding met voorwerpen en/of stoffen die wijzen op zowel voorbereidingshandelingen in verband met harddrugs als op voorbereidingshandelingen in verband met softdrugs, dan geldt het uitgangspunt van een overtreding in verband met harddrugs.

Artikel 10b Indicatoren ernstig geval

  • 1.

    Uitgangspunt is dat bij een 1e overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Een last onder dwangsom kan aangemerkt worden als een soortgelijke maatregel. Is sprake van een ernstig geval, dan is volgens deze beleidsregels in beginsel ook de noodzaak tot sluiting gegeven. Van een ernstig geval is in ieder geval sprake als één of meer van de hieronder staande indicatoren van toepassing is/zijn. Daarbij is geen sprake van een limitatieve opsomming en kunnen ook elementen – voor zover hier niet al genoemd – uit artikel 2, eerste lid van deze beleidsregels, betrokken worden:

     

    • a.

      De aard van de stoffen of goederen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen welke niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs;

    • b.

      De professionaliteit van de aangetroffen goederen en stoffen. Hierbij kan bij softdrugs aangesloten worden bij paragraaf 3.2.1 en bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet. Bij harddrugs is dit een kwestie van een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Gedacht kan worden aan voor de productie van harddrugs geprepareerde ketels. De mate van professionaliteit van de goederen en stoffen duidt op de betrokkenheid van een drugscircuit waarin die goederen en stoffen voorhanden zijn en beschikbaar worden gesteld;

    • c.

      De combinatie van aangetroffen stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, danwel aanwezig hebben van goederen die voor (grootschalige) verwerking, transport of bereiding van drugs bedoeld zijn (grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen);

    • d.

      De hoeveelheid aangetroffen stoffen of goederen. Ook hier kunnen de Aanwijzing Opiumwet en het Opiumwetbesluit worden meegewogen;

    • e.

      De mate van bekendheid van de woning en het daarbij behorende erf waar dergelijke producten geproduceerd, verkocht, verhandeld of gebruikt kunnen worden;

    • f.

      Er is sprake van (andere) strafbare feiten, zoals geweldsdelicten, wapenbezit in de zin van de Wet wapens en munitie, diefstal van stroom, etc., of er is sprake van openbare ordeverstoringen gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond; en/of

    • g.

      De mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. Hierbij kan gedacht worden aan een buurt die door drugscriminaliteit al zwaar onder druk staat of het gevaar dat een hennepkwekerij of drugslaboratorium met zich meebrengt, zoals fluctuaties op het stroomnet en (daardoor) brandgevaar of door de ontwikkeling van giftige dampen.

  • 2.

    Als zich een zeer ernstig geval voordoet kunnen strengere maatregelen worden toegepast ten opzichte van, dan wel kunnen stappen worden overgeslagen in, de matrix zoals opgenomen in artikel 10a, eerste lid, van deze beleidsregels. Van een zeer ernstig geval kan (in ieder geval) sprake zijn als zich minimaal vijf indicatoren in de zin van het eerste lid van dit artikel.

IV Beleidskader lokalen (of daarbij behorende erf)

Artikel 11 Drugshandel in lokaal of een daarbij behorende erf

  • 1.

    Bij drugshandel in lokalen of daarbij behorende erven, in de zin van artikel 13b, eerste lid onder a, van de Opiumwet, wordt in beginsel het regime toegepast zoals opgenomen in de onderstaande matrix:

     

    Regime softdrugs

    Regime harddrugs

    1e overtreding

    Sluiting voor periode van 6 maanden

    Sluiting voor periode van 12 maanden

    2e overtreding binnen 3 jaar

    Sluiting voor periode van 12 maanden

    Sluiting voor periode van 24 maanden

    3e e.v. overtreding binnen 3 jaar

    Sluiting voor periode van 24 maanden

    Sluiting voor periode van 36 maanden

  • 2.

    Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt (toelichting: als dus binnen drie jaar na een overtreding in hetzelfde lokaal of daarbij behorend lokaal een volgende overtreding wordt geconstateerd geldt het regime voor deze volgende overtreding. Het is niet noodzakelijk dat een volgende overtreding door dezelfde overtreder of rechthebbende op het lokaal of het bijbehorend erf wordt begaan).

  • 3.

    Is bij één van de opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt het regime voor de eerstvolgende overtreding overeenkomstig de matrix voor harddrugs

  • 4.

    Bij de 3e en volgende overtredingen wordt bij softdrugs het lokaal of het daarbij behorende erf gesloten voor de duur van 24 maanden en bij harddrugs voor de duur van 36 maanden.

  • 5.

    Is er tegelijkertijd sprake van een overtreding met zowel harddrugs als softdrugs, dan geldt het regime voor een overtreding met harddrugs.

Artikel 12 Voorbereidingshandelingen in een lokaal of een daarbij behorende erf

  • 1.

    Bij drugshandel in lokalen of daarbij behorende erven, in de zin van artikel 13b, eerste lid onder a, van de Opiumwet, wordt in beginsel het regime toegepast zoals opgenomen in de onderstaande matrix:

     

    Regime softdrugs

    Regime harddrugs

    1e overtreding (incomplete opstelling)

    Last onder dwangsom

    Last onder dwangsom

    1e overtreding (complete opstelling)

    Sluiting voor periode van 6 maanden

    Sluiting voor periode van 12 maanden

    2e overtreding binnen 3 jaar

    Sluiting voor periode van 12 maanden

    Sluiting voor periode van 24 maanden

    3e e.v. overtreding binnen 3 jaar

    Sluiting voor periode van 24 maanden

    Sluiting voor periode van 36 maanden

  • 2.

    Artikel 10a, tweede lid, van deze beleidsregels is van overeenkomstig toepassing.

  • 3.

    Er is sprake van een volgende overtreding (de 2e of 3e overtreding) als deze binnen een termijn van drie jaar na de daaraan voorafgaande overtreding plaatsvindt.

  • 4.

    Is bij één van de opvolgende overtredingen (de 1e, 2e of 3e overtreding) sprake van harddrugs, dan geldt het regime voor de eerstvolgende overtreding overeenkomstig de matrix voor harddrugs

  • 5.

    Bij de 3e en volgende overtredingen wordt bij voorbereidingshandelingen in verband met softdrugs het lokaal of het daarbij behorende erf gesloten voor de duur van 24 maanden en bij voorbereidingshandelingen in verband met harddrugs voor de duur van 36 maanden.

  • 6.

    Is er sprake van een overtreding met voorwerpen en/of stoffen die wijzen op zowel voorbereidingshandelingen betreffende harddrugs als op voorbereidingshandelingen betreffende softdrugs, dan geldt het regime voor een overtreding met harddrugs.

V Overige bepalingen

Artikel 13 Afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    De in de onderdelen III en IV van deze beleidsregels uitgewerkte bevoegdheidstoepassingen gelden als uitganspunten, waarvan de burgemeester in bijzondere situaties altijd kan afwijken. Dat betekent concreet dat de burgemeester bevoegd is op grond van de concrete feiten en omstandigheden van het geval van deze beleidsregels af te wijken, zowel in het voordeel als in het nadeel van betrokkene. Dat kan betekenen dat bij zeer ernstige overtredingen een stap wordt overgeslagen of voor een langere periode wordt gesloten. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen, zoals wanneer er sprake is van een verminderde verwijtbaarheid waardoor juist voor een minder ingrijpende maatregel, bijvoorbeeld een kortere sluitingsduur kan worden gekozen dan de beleidsregels voorschrijven. Dit wordt altijd per situatie beoordeeld (maatwerk). In beginsel wordt echter overeenkomstig de beleidsregels beslist.

  • 2.

    Voor zover er in een concreet geval van de beleidsregels wordt afgeweken, wordt in het besluit gemotiveerd welke redenen tot de afwijking aanleiding hebben gegeven.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden direct in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

  • 2.

    Bij inwerkingtreding van deze beleidsregels vervalt de beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent Opiumwet 13b en handhavingsmatrix.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Damoclesbeleid gemeente Achtkarspelen.

Aldus vastgesteld op 17 oktober 2023.

De burgemeester van Achtkarspelen,

Mr. O.F. Brouwer


1

ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.

2

Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2

3

O.a. ABRvS 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388.

4

Toelichting: als dus binnen 3 jaar na een overtreding in dezelfde woning of daarbij behorend lokaal een volgende overtreding wordt geconstateerd geldt het regime voor deze volgende overtreding. Het is niet noodzakelijk dat een volgende overtreding door dezelfde overtreder of rechthebbende op de woning of het bijbehorende erf wordt begaan).

5

Toelichting: als dus de 1e overtreding verband houdt met softdrugs maar bij de 2e overtreding sprake is van harddrugs geldt de voorgeschreven maatregel bij de 2e overtreding van harddrugs. Ook als de 1e overtreding harddrugs betrof maar de 2e overtreding softdrugs, wordt bij de 2e overtreding de matrix van harddrugs aangehouden.

6

Vgl. ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851.

7

Vgl. ABRvS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.