Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Delft

Beleidsregel vrijlating van inkomsten Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Delft 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDelft
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel vrijlating van inkomsten Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Delft 2023
CiteertitelBeleidsregel vrijlating van inkomsten Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Delft 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel gedeeltelijke vrijlating inkomsten alleenstaande ouders Participatiewet 2015 en de Beleidsregel algemene vrijlating inkomsten Participatiewet 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet
  2. artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. artikel 8, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  4. artikel 8, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  5. artikel 8, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  6. artikel 8, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  7. artikel 8, 11e lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-11-202301-01-2023nieuwe regeling

24-10-2023

gmb-2023-469261

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel vrijlating van inkomsten Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Delft 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft,

 

gelet op

 

  • artikel 31, tweede lid, onder n, r, y, z en aa, van de Participatiewet;

  • artikel 8, tweede lid, vijfde lid en zevende lid van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en;

  • artikel 8, derde lid, negende lid en elfde lid van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ).

overwegende dat:

 

  • de Participatiewet, IOAW en IOAZ een complementair karakter hebben en aanvullend zijn op eigen middelen. Daarom worden inkomensbestanddelen waarover een uitkeringsgerechtigde kan beschikken tot de middelen gerekend. Binnen de Participatiewet geldt dit ook voor vermogensbestanddelen.

  • hierop een aantal uitzonderingen zijn vastgelegd in de vorm van vrijlatingen en dat inwoners met een uitkering die werken, in een aantal gevallen een deel van de inkomsten bovenop de uitkering mogen houden, waarbij voorwaarden gelden.

  • welke mogelijkheden er zijn en hoe het college omgaat met deze voorwaarden zij in deze beleidsregel regelt.

besluit;

 

vast te stellen de Beleidsregel vrijlating van inkomsten Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Delft 2023.

Artikel 1: Begrippen

Voor zover er in deze beleidsregel bepaalde begrippen worden genoemd dan hebben deze dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.

 

In aanvulling hierop wordt verstaan onder:

  • belanghebbende: degene die uitkering ontvangt;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van Delft;

  • inkomstenvrijlating: het gedeeltelijk vrijlaten van inkomsten uit arbeid, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder n, r, y, z en aa, van de Pw, artikel 8, tweede lid, vijfde lid en zevende lid van de IOAW en artikel 8, derde lid, negende lid en elfde lid van de IOAZ.

  • IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • medisch urenbeperkt: een persoon als bedoeld in artikel 6b Pw, artikel 4b IOAW en artikel 4b IOAZ;

  • uitkering: algemene bijstand op grond van de Pw dan wel een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • Pw: Participatiewet;

  • wet: de Pw, IOAW of IOAZ.

Artikel 2: Volgorde van vrijlatingsregelingen

  • 1.

    Er zijn vijf vrijlatingsregelingen:

    • a.

      Algemene vrijlatingsregeling;

    • b.

      Structurele inkomstenvrijlating medisch urenbeperkten;

    • c.

      Tijdelijke vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie;

    • d.

      Verlengde vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie;

    • e.

      Tijdelijke inkomstenvrijlating alleenstaande ouder.

  • 2.

    De vrijlatingen onder a en e van lid 1 gelden alleen voor personen vanaf 27 jaar.

  • 3.

    Indien van toepassing is het uitgangspunt dat de vrijlatingen in de volgorde zoals in lid 1 staat worden ingezet.

Artikel 3: Algemene vrijlatingsregeling

  • 1.

    Voor de algemene vrijlatingsregeling geldt dat inkomsten uit arbeid voor ten hoogste 6 maanden kunnen worden vrijgelaten. Dat mag alleen als dit bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Het college bepaalt wanneer dit bijdraagt aan arbeidsinschakeling. De vrijlating is tot 25% van de inkomsten met een in de wet geregeld maximumbedrag.

  • 2.

    Deze vrijlating geldt niet voor personen jonger dan 27 jaar. Als een persoon één van de vrijlatingen als genoemd in artikel 4, 5 of 6 ontvangt, wordt op het moment dat de belanghebbende 27 jaar wordt, de lopende inkomstenvrijlating onderbroken. Belanghebbende heeft recht op de algemene vrijlating. Heeft de belanghebbende de algemene vrijlatingsregeling doorlopen, dan wordt de vrijlating als genoemd in artikel 4, 5 of 6 hervat.

  • 3.

    Deze vrijlating geldt alleen wanneer het college van oordeel is dat de belanghebbende extra belemmeringen ondervindt om betaalde arbeid te vinden. De vrijlating geldt daarom alleen voor de volgende vijf doelgroepen;

    • a.

      een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan 12 jaar;

    • b.

      een uitkeringsgerechtigde die aantoonbaar voor ten minste 8 uur per week noodzakelijke mantelzorg verleent aan de echtgenoot, partner of bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      een uitkeringsgerechtigde ouder dan 57½ jaar die vanwege een slechte arbeidsmarktsituatie voor die persoon onvoldoende perspectief heeft op uitstroom naar volledig betaalde arbeid;

    • d.

      een uitkeringsgerechtigde van wie door een onafhankelijk deskundige is vastgesteld dat er sprake is van medische of sociale omstandigheden die uitstroom naar volledig betaalde arbeid kunnen belemmeren;

    • e.

      een uitkeringsgerechtigde die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 4.

    Voor gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding hebben, is er alleen recht op vrijlating van inkomsten wanneer het inkomen wordt verdiend door de persoon die onder de doelgroep van lid 3 valt.

  • 5.

    De vrijlating kan één keer per bijstandsperiode worden verleend.

Artikel 4: Structurele inkomstenvrijlating medisch urenbeperkt

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid kunnen voor een deel vrijgelaten worden wanneer iemand om medische redenen minder uren kan werken.

  • 2.

    Het college bepaalt wanneer iemand om medische redenen minder uren kan werken. Het college kan advies vragen aan het UWV om te bepalen of de belanghebbende minder uren kan werken.

  • 3.

    De vrijlating is tot 15% van de inkomsten uit arbeid, met een in de wet geregeld maximumbedrag.

  • 4.

    Voor personen vanaf 27 jaar wordt deze vrijlating ingezet na de vrijlating van artikel 3.

Artikel 5: Tijdelijke vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid kunnen voor een deel vrijgelaten worden als iemand met loonkostensubsidie werkt. De vrijlating geldt alleen voor de inkomsten verdiend met de uren waarin met loonkostensubsidie wordt gewerkt.

  • 2.

    De vrijlating is tot 15% van de inkomsten uit arbeid, met een in de wet geregeld maximumbedrag. De vrijlating duurt maximaal 12 maanden.

  • 3.

    Deze vrijlating geldt ook voor personen jonger dan 27 jaar.

  • 4.

    De vrijlating wordt ingezet na de vrijlatingen van artikel 3 en artikel 4, indien deze van toepassing zijn.

Artikel 6: Verlengde vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1.

    De tijdelijke vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie kan na 12 maanden worden verlengd voor onbepaalde tijd. De vrijlating is tot 15% van de inkomsten uit arbeid met een in de wet geregeld maximumbedrag.

  • 2.

    Deze vrijlating geldt ook voor personen jonger dan 27 jaar.

  • 3.

    Het college bepaalt na de vrijlatingsperiode van 12 maanden van artikel 5 of er sprake is van een situatie waarin iemand niet meer uren kan werken. Dat kan alleen als door persoonlijke omstandigheden meer uren werken niet mogelijk is.

  • 4.

    Het college kan besluiten om de verlengde vrijlating te beëindigen wanneer de persoonlijke omstandigheden zoals genoemd in artikel 6, vierde lid veranderen, waardoor meer uren werken wel mogelijk is.

  • 5.

    De betreffende persoon moet veranderingen van de persoonlijke omstandigheden zoals genoemd in artikel 6 vierde lid, waardoor iemand meer uren kan werken, melden aan het college. Dit moet op grond van artikel 17 van de Pw.

  • 6.

    De vrijlating wordt ingezet na de vrijlating van artikel 5, indien van toepassing.

Artikel 7: Tijdelijke inkomstenvrijlating alleenstaande ouder

  • 1.

    Inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder kunnen voor een deel vrijgelaten worden.

  • 2.

    De vrijlating geldt alleen voor een alleenstaande ouder vanaf 27 jaar.

  • 3.

    De alleenstaande ouder moet de volledige zorg voor een ten laste komend kind tot 12 jaar hebben.

  • 4.

    De vrijlating is tot 12,5% van de inkomsten uit arbeid, met een in de wet geregeld maximumbedrag. De vrijlating duurt een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

  • 5.

    De vrijlating moet naar het oordeel van het college bijdragen aan arbeidsinschakeling. Het college heeft besloten dat naar haar oordeel alle betaalde werkzaamheden die aangemerkt kunnen worden als algemeen geaccepteerde arbeid zoals bedoeld in de wet, bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de alleenstaande ouder.

  • 6.

    De vrijlating wordt ingezet na de vrijlatingen van artikelen 3, 4, 5 en 6, indien deze van toepassing zijn.

Artikel 8: Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2.

    De beleidsregel gedeeltelijke vrijlating inkomsten alleenstaande ouders Participatiewet 2015 en de beleidsregel algemene vrijlating inkomsten Participatiewet 2015 worden gelijktijdig, met de inwerkingtreding van deze beleidsregel, ingetrokken.

Artikel 9: Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als:

Beleidsregel vrijlating van inkomsten Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Delft 2023

Aldus vastgesteld bij besluit d.d. 24 oktober 2023

Toelichting

De Participatiewet, IOAW en IOAZ hebben een complementair karakter en zijn aanvullend op eigen middelen. Daarom worden inkomensbestanddelen waarover een uitkeringsgerechtigde kan beschikken tot de middelen gerekend. Binnen de Participatiewet geldt dit ook voor vermogensbestanddelen. Er zijn een aantal uitzonderingen vastgelegd in de vorm van vrijlatingen.

 

Er zijn voorwaarden verbonden aan de verschillende vrijlatingsregelingen. Welke mogelijkheden er zijn en hoe het college omgaat met deze voorwaarden regelt zij in deze beleidsregel.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1 Begrippen

 

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 2 Volgorde van vrijlatingsregelingen

 

De vrijlatingen worden, indien van toepassing, in een vaste volgorde ingezet. In onderstaand schema staat aangegeven in welke volgorde de vrijlatingen, indien van toepassing, worden ingezet.

 

 

Schema 1: volgorde inzet vrijlatingsregelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

 

Artikel 3 Algemene vrijlatingsregeling

 

De Participatiewet, IOAW en IOAZ geven de mogelijkheid om gedurende een periode van ten hoogste 6 maanden tot 25% van de inkomsten uit arbeid vrij te laten (niet te korten op de uitkering). De genoemde 25% kent een in de wet geregeld maximum bedrag.

 

Voorwaarde is dat het college van mening is dat voor bepaalde groepen deze vrijlating kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling. In feite stimuleert het college hiermee de parttime arbeidsinschakeling in de hoop dat dit leidt tot een structurele baan waarmee meer wordt verdiend dan de uitkering.

 

Met deze beleidsregel worden enkele groepen aangewezen van wie het college verwacht dat met deze vrijlating een bijdrage wordt geleverd aan deelname op de arbeidsmarkt. Dit zijn:

 

  • a.

    een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan 12 jaar;

  • b.

    een uitkeringsgerechtigde die aantoonbaar voor ten minste 8 uur per week noodzakelijke mantelzorg verleent aan de echtgenoot, partner of bloedverwant in de eerste graad;

  • c.

    een uitkeringsgerechtigde ouder dan 57½ jaar die vanwege een slechte arbeidsmarktsituatie voor die persoon onvoldoende perspectief heeft op uitstroom naar volledig betaalde arbeid;

  • d.

    een uitkeringsgerechtigde van wie door een onafhankelijk deskundige is vastgesteld dat er sprake is van medische of sociale omstandigheden die uitstroom naar volledig betaalde arbeid kunnen belemmeren;

  • e.

    een uitkeringsgerechtigde die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

Deze vrijlatingsregeling geldt voor een periode van ten hoogste 6 maanden.

 

De vrijlating kan één keer per bijstandsperiode worden verleend. Onder bijstandsperiode wordt verstaan:

 

  • De periode tussen toekenning van de uitkering en beëindiging van de uitkering.

  • Als de onderbreking van de bijstandsperiode korter is dan 30 dagen, dan geldt dat als één en dezelfde bijstandsperiode.

Artikel 4 Structurele inkomstenvrijlating medisch urenbeperkt

 

Mensen met een medische urenbeperking mogen een deel van hun inkomsten uit arbeid houden. Onder medisch urenbeperkt wordt verstaan dat iemand als gevolg van een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet een volle werkweek kan werken.

 

Het college bepaalt wanneer iemand om medische redenen minder uren kan werken. Het college kan advies vragen aan het UWV om te bepalen of de belanghebbende minder uren kan werken. Ook een belanghebbende kan een schriftelijke aanvraag doen bij de gemeente.

 

De vrijlating kan worden toegepast voor beide partners als beiden aan alle voorwaarden voldoen.

 

Artikel 5 Tijdelijke vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie

 

Om te zorgen dat werken loont, ook voor werknemers die in deeltijd werken en aanvullende bijstand ontvangen en voor wie de werkgever loonkostensubsidie ontvangt, is er een vrijlatingsregeling voor de doelgroep loonkostensubsidie. De regeling geeft de mogelijkheid om inkomsten vrij te laten voor de duur van maximaal 12 maanden.

 

De vrijlating geldt alleen voor de inkomsten verdiend met de uren waarin met loonkostensubsidie wordt gewerkt.

 

De vrijlating kan worden toegepast voor beide partners als beiden aan alle voorwaarden voldoen.

 

Ondanks dat de vrijlatingsregeling nog niet wettelijk is geregeld in de IOAW en IOAZ, kan de vrijlating ook op deze doelgroep worden toegepast. Deze wijzigingen zullen namelijk met terugwerkende kracht worden toegepast tot en met 1 januari 2023. Dit volgt uit de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2024.1

 

Artikel 6 Verlengde vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie

 

Het college beoordeelt na de tijdelijke vrijlatingsregeling van 12 maanden voor de doelgroep loonkostensubsidie of er sprake is van een situatie waarin uitbreiding van de uren niet of bijna niet mogelijk is. Als dit zo is, kent het college een verlenging van de vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie toe. Deze wordt toegekend voor onbepaalde tijd en geldt zolang de werknemer niet in staat is om meer uren te werken en uitbreiding van de deeltijduren dus niet mogelijk is.

 

De vrijlating kan verlengd worden als ‘in de persoon gelegen factoren’ ervoor zorgen dat uitbreiding van uren (bijna) niet mogelijk is en de werknemer dus niet meer uren kan werken. Hierbij is altijd sprake van een persoonlijke toetsing en dus sprake van maatwerk. Te denken valt aan belemmeringen, zoals het niet beschikbaar zijn van noodzakelijk vervoer van en naar het werk of ontbreken van beschikbare hulp van derden bij de dagelijkse verzorging of het huishouden.

 

Voordat de verlengde vrijlating formeel beëindigd kan worden toetst het college of de persoonlijke omstandigheden, waardoor meer uren werken niet mogelijk was, zijn veranderend en neemt het college een besluit. Anders loopt de vrijlating door.

 

Voor de werknemer geldt dat hij/zij veranderende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de vrijlating van inkomsten, op grond van artikel 17 van de Participatiewet moet melden aan het college.

 

Net als de tijdelijke vrijlatingsregeling doelgroep loonkostensubsidie is de verlengde vrijlatingsregeling nog niet geregeld in de IOAW en IOAZ. Ook voor deze regeling geldt dat de vrijlating al kan worden toegepast voor personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering vooruitlopend op de beoogde wetswijzigingen.

 

Artikel 7 Tijdelijke inkomstenvrijlating alleenstaande ouder

 

De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden om te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen.

 

Voor toepassing van de inkomstenvrijlating is nodig dat:

 

  • De alleenstaande ouder 27 jaar of ouder is en een uitkering van de gemeente ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ;

  • Het jongste ten laste komend kind jonger is dan 12 jaar;

  • De alleenstaande ouder moet al gebruik hebben gemaakt van de algemene vrijlating van inkomsten gedurende 6 maanden;

  • Het werk dat wordt gedaan moet belangrijk zijn voor de verdere inschakeling in de arbeid in de toekomst. Het college is van mening dat voor alleenstaande ouders geldt dat alle werkzaamheden (voor normaal gebruikelijk werk) bijdragen aan de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Daarom besluit zij dat de vrijlatingsregeling zoals bedoeld in de wet van toepassing is op alle inkomsten die worden verdiend door de alleenstaande ouders. Deze vrijlatingsregeling kan bestaan naast andere vrijlatingsregelingen, zoals bijvoorbeeld de onkostenvergoeding vrijwilligerswerk.

De vrijlating duurt een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden. Als iemand binnen de lopende 30 maanden van baan wisselt, is er ook met de nieuwe baan recht op vrijlating áls dit binnen de lopende 30 maanden valt.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding en artikel 9 Citeertitel

 

Deze artikelen behoeven geen toelichting.


1

Kamerstukken II 2022/23, 36415, nr. 5 p. 18 (MvT).