Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tilburg

Nota financiële positie gemeente Tilburg 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTilburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota financiële positie gemeente Tilburg 2023
CiteertitelNota financiële positie gemeente Tilburg 2023
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp
Externe bijlageNotitie Auditcommissie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Nota financiële positie gemeente Tilburg 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-11-2023nieuwe regeling

26-09-2023

gmb-2023-467460

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota financiële positie gemeente Tilburg 2023

De raad van de gemeente Tilburg;

 

  • -

    gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

Besluit

  • 1.

    de Nota financiële positie gemeente Tilburg 2023 vast te stellen, waarin is opgenomen:

    • -

      de te hanteren kengetallen in de paragraaf ‘Weerstandsvermogen en risicobeheersing’ voor de programmabegroting en jaarrekening;

    • -

      de hierbij toe te passen signaalwaarden;

    • -

      de wijze van periodieke bespreking tussen college en raad;

  • 2.

    de Nota financiële positie gemeente Tilburg 2019 in te trekken.

1. Inleiding

 

Tilburg beschikt over een solide financiële positie waarmee we kunnen investeren in de stad. Deze toekomstige investeringen leiden tegelijkertijd tot een verandering in onze financiële positie. Het is daarom belangrijk om hier als raad periodiek informatie over te ontvangen en het gesprek over te voeren met het college, zoals ook is opgenomen en verwoord in het Akkoord 2022-2026 ‘Meer voor elkaar’. Deze gewijzigde Nota financiële positie bevat hiervoor de kaders. Dit in tegenstelling tot de vorige Nota financiële positie van 2019, die vooral informatief van aard was.

2. Het begrip financiële positie en kengetallen

 

De financiële positie van gemeenten is een onderwerp dat bij de gemiddelde gemeente, vanuit de rijks- en provinciale overheid en in de literatuur relatief beperkt aandacht krijgt. De focus ligt vooral op de (structurele) exploitatieruimte van gemeenten. Ook in het financieel toezicht op gemeenten ligt de focus primair op het reëel en structureel sluitend zijn van de begroting. De financiële positie van een gemeente is echter zeer relevant. De aard van de positie is immers bepalend voor de financiële ruimte die beschikbaar is om investeringen te doen en impulsen te geven om bij te dragen aan het bereiken van geformuleerde (strategische) doelstellingen. Daarnaast is de financiële positie van belang om onverwachte tegenvallers op te kunnen vangen.

 

In de integrale afweging van en besluitvorming over nieuwe activiteiten en investeringen gaat bij de meeste gemeenten primair aandacht uit naar de dekking ervan in termen van baten en lasten. De wijze van financiering, vanuit eigen liquide middelen (geld op de bank) of door het aantrekken van een lening, krijgt over het algemeen minder aandacht. Aangezien dit direct effect heeft op de financiële positie van een gemeente, is het van belang om ook het aspect financiering in ogenschouw te nemen.

Reëel ramen is in het kader van de financiële positie eveneens van belang. Het te vroeg en/of te ruim ramen van investeringen en onttrekkingen uit reserves maakt immers het goed voorspellen van de ontwikkeling van de financiële positie lastig. De betrouwbaarheid van de doorrekening van het effect van besluitvorming op de financiële positie en de hieruit afgeleide kengetallen komt dan onder druk te staan.

 

Relevant is verder dat Tilburg beschikt over een Nota financieel beleid. Deze nota is kaderstellend en bevat de financiële spelregels, samengevat in een tiental ‘gouden’ regels. Een deel van deze regels speelt ook een rol in het borgen van een solide financiële positie. Dit betreft onder andere:

  • -

    Nieuw beleid kan enkel worden opgevoerd bij een integraal afwegingsmoment (begroting/tussenrapportages/ jaarrekening);

  • -

    Bij een voorstel nieuw beleid dienen naast de initiële kosten ook de eventuele hieruit volgende structurele exploitatielasten in het voorstel te zijn opgenomen;

  • -

    Structurele lasten kunnen niet worden gedekt uit incidentele middelen;

  • -

    Een voorstel tot overheveling mag niet wanneer er sprake is van een structureel budget;

  • -

    Jaarlijks indexeren wij onze budgetten.

Met kengetallen kan inzicht worden gegeven in de financiële positie van een gemeente. De in het BBV (Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten) opgenomen kengetallen zijn het meest bekend en gebruikt. Gemeenten zijn verplicht deze op te nemen in de begroting en de jaarrekening. Ze geven in samenhang informatie over de financiële positie van de gemeente. Overigens geeft het BBV geen normering voor de kengetallen.

 

De BBV kengetallen betreffen:

  • -

    Netto schuldquote

  • -

    Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen

  • -

    Solvabiliteitsratio

  • -

    Structurele exploitatieruimte

  • -

    Grondexploitatie

  • -

    Belastingcapaciteit

Deze kengetallen worden bijvoorbeeld gebruikt in de jaarlijkse BDO-benchmark Nederlandse gemeenten. Maar ook door ‘Findo’, een website gelanceerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken die onder andere financiële informatie over gemeenten ontsluit en benchmarking faciliteert. Daarnaast zijn deze kengetallen opgenomen in het Gemeenschappelijk Financieel Toezichtkader 2020 (GTK 2020) dat provincies hanteren bij hun toezichthoudende rol, hoewel de primaire focus van het toezicht ligt op het reëel en structureel sluitend zijn van de begroting.

 

De VNG heeft de ‘Houdbaarheidstest’ als instrument ontwikkeld. Met deze relatief complexe houdbaarheidstest kan de financiële conditie van een gemeente in beeld gebracht aan de hand van de volgende 10 financiële kengetallen (cursief overlapt met de BBV-kengetallen):

  • (Effectieve) Netto schuldquote

  • Solvabiliteitsratio

  • Exploitatieresultaat

  • Negatieve resultaten in de laatste 3 jaar

  • Onbenutte belastingcapaciteit

  • Afhankelijkheidsratio

  • Netto investeringsquote

  • Netto lasten per inwoner

  • Houdbaarheidsquote

  • Kasgeldratio

De rode draad in zowel de kengetallen van de BBV als die uit de houdbaarheidstest van de VNG is dat de ontwikkeling van de financiële positie sterk wordt bepaald door de ontwikkeling van schulden in relatie tot de ontwikkeling van het eigen vermogen en de omvang van de jaarlijkse exploitatie. Aanvullend hierop en voortvloeiend hieruit is de ontwikkeling van de (geraamde) rentelasten zeer relevant. Toenemende rentelasten, als gevolg van oplopende schulden, leggen immers beslag op toekomstig inkomen. Bij gelijkblijvende baten zou er bezuinigd moeten worden op andere onderdelen/beleidsterreinen in de begroting. Alternatief is het vergroten van de baten in de vorm van belastingen [hiervoor is het kengetal belastingcapaciteit relevant], of een combinatie. Elke variant vraagt om een zorgvuldige bestuurlijke afweging.

 

Naast de kengetallen die hiervoor aan bod zijn gekomen is het weerstandsvermogen van een gemeente van belang. In de begroting is hiervoor een gelijknamige, verplichte, paragraaf opgenomen. Deze paragraaf bevat ook de BBV-kengetallen en een beknopte reflectie op de financiële positie. Het weerstandsvermogen is het vermogen om incidentele financiële risico's op te kunnen vangen en daarmee de gemeentelijke structurele taken te kunnen voortzetten. We bepalen (de ratio van) het weerstandsvermogen door de relatie te leggen tussen de weerstandscapaciteit (de middelen die beschikbaar zijn om niet begrote kosten te dekken) en de risico's die we als gemeente lopen en waarvoor op onze balans geen voorzieningen zijn getroffen. In onze financiële verordening is opgenomen wat wij tot onze weerstandscapaciteit rekenen. De weerstandscapaciteit bestaat in Tilburg uit:

  • a.

    de reservecapaciteit bestaande uit de vrije ruimte in: de Algemene Reserve (AR), de Reserve Incidentele Opgaven (RIO), de egalisatiereserves (Rioolheffing en Afvalstoffenheffing) en de Financieringsreserve verkoop Essent en Gaswinstuitkering;

  • b.

    de onbenutte belastingcapaciteit;

  • c.

    een eventueel begrotingsoverschot (alleen bij begroting).

Het weerstandsvermogen geeft een indicatie van de robuustheid van de begroting. Een algemeen gehanteerd uitgangsprincipe is dat de weerstandsratio minimaal 1 moet zijn. In dat geval kunnen de geïdentificeerde risico’s worden afgedekt met beschikbare middelen.

 

Bijlage 2 bevat enkele informatieve onderdelen uit de vorige Nota financiële positie (van 2019). Hiermee kan indien gewenst een nader verdiepend inzicht worden verkregen in het effect op de financiële positie van verschillende manieren van dekken en financieren van nieuwe activiteiten en soorten investeringen.

3. Kengetallen voor Tilburg

 

Voor de te hanteren kengetallen om onze financiële positie in beeld te brengen is van dat de kengetallen:

  • 1.

    Begrijpelijk zijn, ook voor niet-financiële deskundigen;

  • 2.

    Zowel individueel als in samenhang betekenisvol en toegepast zijn;

  • 3.

    Passen bij Tilburg maar ook een mate van standaardisatie kennen om zodoende benchmarking faciliteren.

Op basis van deze criteria zijn de BBV-kengetallen geschikt. De kengetallen zijn immers niet complex, zijn in samenhang betekenisvol en passend voor Tilburg, vanuit het BBV reeds verplicht op te nemen in de begroting en de jaarrekening en worden landelijk veel gebruikt waardoor ook benchmarking goed mogelijk is.

 

De kengetallen uit de VNG ‘Houdbaarheidstest’ worden landelijk zeer beperkt gebruikt, benchmarking is daardoor niet mogelijk en ze zijn minder begrijpelijk. Daarmee dragen ze niet bij aan een betere duiding van de financiële positie van Tilburg en worden niet opgenomen in de set van kengetallen. Dit is in lijn met het beeld bij andere gemeenten.

 

Een ander kengetal dat een aantal gemeenten gebruikt betreft de kapitaallastenratio. Deze ratio geeft aan in hoeverre lasten vastliggen in de vorm van kapitaallasten. Hoe hoger de ratio, hoe minder flexibel de begroting is. De kapitaallastenratio wordt berekend door het totaal van rente- en afschrijvingslasten af te zetten tegen de totale baten. Dit kengetal is gezien de in komende jaren oplopende investeringsvolumes relevant voor en passend bij Tilburg.

 

Er zijn echter nog meer kengetallen die reeds in onze huidige begroting zijn opgenomen. Dit betreft de weerstandsratio, het EMU-saldo, de kasgeldlimiet, de renterisiconorm en de (ontwikkeling van de) rentelasten. De eerste 4 kengetallen zijn vanuit het BBV verplicht op te nemen in de begroting en de jaarrekening. Rentelasten en het risico op fluctuatie van rente zijn zeer relevant zoals hiervoor geschetst in paragraaf 2. In het bijzonder voor Tilburg is dit relevant aangezien er veel investeringen komende jaren staan gepland waarvoor leningen moeten worden aangetrokken.

 

Samengevat is de set met kengetallen voor Tilburg als volgt:

  • -

    Netto schuldquote (BBV-kengetal)

  • -

    Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen (BBV-kengetal)

  • -

    Solvabiliteitsratio (BBV-kengetal)

  • -

    Structurele exploitatieruimte (BBV-kengetal)

  • -

    Grondexploitatie (BBV-kengetal)

  • -

    Belastingcapaciteit (BBV-kengetal)

  • -

    EMU-saldo (wettelijk verplicht kengetal)

  • -

    Weerstandsratio (wettelijk verplicht kengetal)

  • -

    Kasgeldlimiet (wettelijk verplicht kengetal)

  • -

    Renterisiconorm (wettelijk verplicht kengetal)

  • -

    (Mutatie van) de rentelasten en duiding van het renterisico

  • -

    Kapitaallastenratio

Inclusief het lopende jaar wordt 4 jaar teruggekeken en 4 jaar vooruit. Een compacte benchmark wordt daarnaast aanvullend opgenomen in de informatievoorziening aan de raad. Deze informatie wordt opgenomen in één paragraaf in de begroting en de jaarrekening en voorzien van een reflectie door het college door de kengetallen en de ontwikkeling hierin in samenhang te beschouwen. In bijlage 1 is hiervoor een indicatief voorbeeld opgenomen. Aanvullend wordt hierbij kwalitatief geschetst wat de positieve effecten zijn van investeringen in de stad op de lange termijn financiële positie en wat het realisatiepercentage van geraamde investeringen is.

Bij de perspectiefnota is de uiteenzetting meer kwalitatief van aard en gebaseerd op de begroting van het lopende jaar aangevuld met inzichten vanuit tussentijdse besluitvorming en de uitkomsten van de jaarrekening. Dit omdat een gedetailleerde doorrekening alleen bij de begroting mogelijk is vanuit de voorstellen nieuw beleid en de herijkingen.

4. Normen en signaalwaarden

 

Uit voorgaande paragrafen blijkt het belang van de financiële positie van een gemeente en de ontwikkeling hiervan. Met een aantal kengetallen brengen we de financiële positie in beeld. Voor de nadere duiding en beoordeling kan gebruik worden gemaakt van normen of signaalwaarden.

 

Het stellen van absolute normen is weinig zinvol door de financiële dynamiek waarmee gemeenten inherent te maken hebben. Er zullen enerzijds altijd verschillen blijven bestaan tussen raming en realisatie en anderzijds doen er zich in de gemeentelijke financiën altijd onverwachte incidentele en/of structurele voor- en/of nadelen voor. Een voorbeeld hiervan zijn onverwachte mee- of tegenvallers vanuit het gemeentefonds. Of een grote subsidiebijdrage voor woningbouwontwikkeling die vooruit wordt ontvangen van het rijk en pas in de jaren daarna tot uitgaven leidt. Daarnaast is de constatering dat er geen eenduidige landelijke normering beschikbaar is. Een norm die ‘veilig’ voelt is vaak afhankelijk van persoonlijke en/of politieke voorkeuren.

 

We koppelen daarentegen signaalwaarden aan de BBV-kengetallen. Met het toepassen van signaalwaarden worden geen harde conclusies verbonden aan de stand van een kengetal. Het ‘verspringen’ naar een andere categorie door het passeren van een signaalwaarde, leidt primair tot een verdere verdieping in het gesprek over de ontwikkeling van de financiële positie. Niet enkel ten aanzien van het specifieke kengetal maar juist ook in de samenhang met de ontwikkeling van de andere kengetallen. De nadelen van absolute normering worden hiermee ondervangen. We passen de signaalwaarden van GTK/BDO/Findo toe. Deze signaalwaarden worden landelijk het meest toegepast en zijn het meest passend bij de financiële positie van Tilburg. De signaalwaarden met bijbehorende risicocategorieën zijn:

 

Risico-classificatie

Laag

Midden

Hoog

Netto schuldquote

<90

90 – 130

>130

Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen

<90

90 – 130

>130

Solvabiliteitsratio

>50

20 – 50

<20

Structurele exploitatieruimte

>0

0

<0

Grondexploitatie

<20

20 - 35

>35

Belastingcapaciteit

<95

95 – 105

>105

 

Voor de kengetallen kasgeldlimiet en renterisiconorm gelden wettelijke normen. Voor de weerstandsratio ontbreekt een geobjectiveerde norm of signaalwaarde. De ontwikkeling van dit getal kan daarentegen periodiek worden gevolgd en beschouwd. Ook voor het EMU-saldo, de kapitaallastenratio en de rentelasten is dit geval.

5. Gesprek met de raad

 

In eerdere paragrafen is geschetst hoe de informatievoorziening aan de raad eruit ziet. Jaarlijks in de aanloop naar de Perspectiefnota wordt een sessie met een afvaardiging van de raad georganiseerd om het gesprek over (de (ontwikkeling van) de financiële positie te voeren. De financieel woordvoerders vormen de afvaardiging namens de raad en voeren het gesprek met de wethouder financiën.

 

Het gesprek wordt gevoerd op basis van de (verwachte) ontwikkeling van de kengetallen, ook in relatie tot de signaalwaarden. Hierbij kunnen, niet uitputtend, daarnaast de volgende zaken aan de orde komen:

  • -

    Welke majeure aanvullende investeringen en impulsen zijn besloten na het vaststellen van de begroting voor het lopende jaar en op welke wijze dekken én financieren wij deze investeringen;

  • -

    Welke positieve effecten hebben voorgenomen investeringen op de lange termijn financiële positie (kwalitatief);

  • -

    Wat is het effect van de wijze van financieren op de rentelasten en het renterisico;

  • -

    Dekken we structurele lasten (inclusief die van voorstellen nieuw beleid) met structurele baten;

  • -

    In welke mate voeren wij actieve grondpolitiek, verwachten we nieuwe projecten bouwgrond in exploitatie te openen en wat is de invloed hiervan op onze financiële positie/risicoprofiel.

Ook zou aan de orde kunnen komen of de verwachte ontwikkeling van de financiële positie mogelijkerwijs om bijsturing vraagt. En op welke wijze zou dit kunnen plaatsvinden [bijvoorbeeld: stoppen, doorschuiven of beperken van investeringen, verhogen van inkomsten, bezuinigen, vrijval van bestemmingsreserves].

 

Bijlage 1  

Financiële positie

Voor de beoordeling van de financiële positie is het belangrijk dat zowel naar de exploitatie als naar de balanspositie wordt gekeken. De kengetallen netto schuldquote, solvabiliteitsratio, grondexploitatie en weerstandsvermogen hebben betrekking op de balans. De kengetallen EMU-saldo, structurele exploitatieruimte, belastingcapaciteit, kapitaallastenratio en rentelasten op de exploitatie. De kasgeldlimiet en renterisiconorm betreffen tenslotte wettelijk eisen/normen op gebied van financiering van de gemeente.

 

Onderstaande kengetallen geven in samenhang informatie over de financiële positie van de gemeente. De kengetallen zijn een weerspiegeling van het gevoerde beleid binnen een gemeente. De kengetallen moeten in samenhang worden beoordeeld, wat ook de onderlinge vergelijkbaarheid met andere gemeenten bemoeilijkt.

 

Verloop kengetallen

2019 (R)

2020 (R)

2021 (R)

2022 (B)

2023 (B)

2024 (B)

2025 (B)

2026 (B)

BBV kengetallen

Netto schuldquote

14%

21%

23%

38%

54%

67%

70%

79%

Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen

11%

17%

19%

34%

50%

63%

67%

75%

Solvabiliteitsratio

73%

67%

67%

58%

51%

46%

45%

44%

Structurele exploitatieruimte

2%

2%

0,1%

4,5%

2%

4,0%

4,2%

-1,3%

Grondexploitatie

6%

2%

3%

3%

4%

5%

4%

3%

Belastingcapaciteit

80%

78%

73%

69%

72%

73%

74%

74%

Overige kengetallen

EMU-saldo (x € 1 mln.)

-41

-52

-29

-159

-159

-124

-46

-35

Rentelasten (x € 1 mln.)

1,5

1,5

1,0

1,5

2,6

5,4

9,4

13,0

Kapitaallastenratio

ntb

ntb

ntb

ntb

ntb

ntb

ntb

ntb

Weerstandsratio

nb

2,1

2,7

2,2

2,7

nnb

nnb

nnb

Kasgeldlimiet realisatie* (x € 1 mln.)

33

27

73

56

nnb

nnb

nnb

nnb

Renterisiconorm* (x € 1 mln.)

186

163

153

190

231

nnb

nnb

nnb

* ruimte (+) / overschrijding (-)

 

Beschouwing

 

Schuldpositie

Onze financieringsstructuur is zodanig dat we veel met eigen vermogen financieren en daardoor weinig schulden hebben. Dit is ook zichtbaar aan de relatief grote ruimte binnen de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. We beschikken over een gezonde financieringspositie. Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe groter de weerbaarheid. Doorrekening van ons huidige ambitieniveau in combinatie met het geprognosticeerde moment van realisatie laat een flinke daling zien van de solvabiliteitsratio van 67% in 2021 aflopend naar 44% in 2026. In lijn hiermee stijgt ook de netto schuldquote oplopend van 23% in 2021 naar 79% in 2026. Ondanks de ervaring dat de prognoses in de tijd gedeeltelijk naar latere jaren verschuiven, waardoor de kengetallen aan het einde van het jaar op basis van werkelijke realisatie afwijken van deze geprognosticeerde kengetallen, zijn bovenstaande kengetallen op basis van ons huidige ambitieniveau wel het toekomstbeeld van onze gemeente.

 

Onderstaande grafiek (links) laat zien hoe de schuldpositie zich in de afgelopen jaren (2019-2021) heeft ontwikkeld en hoe de verwachte ontwikkeling in de periode 2022 tot en met 2026 op basis van de Begroting 2023 is. In de afgelopen jaren was sprake van een relatief beperkte toename van de schuldpositie hetgeen zich vertaalt in een beperkt negatief EMU-saldo en een beperkte oploop van de schuldquote. In de jaren 2022-2026 lopen het EMU-tekort en de schuldquote op. In de laatste jaren vlakt de oploop af. Eind 2026 blijft de schuldquote daardoor binnen de signaleringswaarde van 90%.

De geprognosticeerde groei van de schuldpositie is ook terug te zien in de oploop van de rentelasten in tabel 1. Dit zorgt ervoor dat een groter deel van de gemeentelijke inkomsten nodig is om rente te kunnen betalen. Daardoor zijn minder middelen beschikbaar voor overige uitgaven. Daarnaast zorgt de toename van rentelasten voor een stijging van het renterisico. Dit is het risico dat de werkelijke rente afwijkt van de rente waarmee in de begroting is gerekend. Dit kan zowel een positief risico (lagere rente) als een negatief risico (hogere rente) zijn. In de paragraaf Weerstandsvermogen is de financiële impact van dit risico aangegeven.

 

Onderstaande grafiek laat zien hoe de schuldquote zich (cijfers op basis van resp. begrotingen) ontwikkelt ten opzichte van de overige 100.000+ gemeenten. De grafiek laat zien dat Tilburg richting het gemiddelde van de referentiegemeenten groeit.

Solvabiliteit

Onderstaande grafieken laten zien hoe de solvabiliteit zich in de periode 2019-2026 naar verwachting ontwikkelt en hoe zich dit verhoudt tot de ontwikkeling bij de 100.000+ gemeenten (op basis van resp. begrotingen). De afname van de solvabiliteit is niet zo zeer het gevolg van een daling van de vermogenspositie, maar komt vooral door een toename van de investeringen en schulden. Zie hiervoor ook de geprognosticeerde balans.

Structurele exploitatieruimte

Voor de beoordeling van de financiële positie is het ook van belang te kijken naar de structurele baten en structurele lasten. Structurele baten zijn bijvoorbeeld de algemene uitkering en de opbrengst OZB. Een negatief percentage bij de structurele exploitatieruimte betekent dat onze structurele baten niet toereikend zijn om de structurele lasten (waaronder de rente en aflossing van leningen) te dekken. Een positief percentage betekent dat we structureel niet meer uitgeven dan wat er structureel binnenkomt.

In de nota Financiële positie geldt dan ook als uitgangspunt voor duurzaam financieel beleid dat er structureel niet meer geld wordt uitgegeven dan dat er binnenkomt. We zien dat onze structurele exploitatieruimte op grond van onze huidige prognoses over de komende jaren positief is. In 2026 is sprake van een tekort. Dit tekort moet in samenhang worden gezien met de discussie over de financiële verhouding met het Rijk.

Grondexploitatie

Onze grondpositie, hier gedefinieerd als de waarde van de grond ten opzichte van onze baten, is met 4% in 2023 beperkt, waardoor we ook een beperkt risico lopen.

Belastingcapaciteit

De belastingcapaciteit geeft de mate aan waarin de lokale lasten, en hiermee de gemeentelijke baten, eventueel kunnen worden verhoogd om financiële tegenvallers op te kunnen vangen of om ruimte voor nieuw beleid te creëren. Onze woonlasten van meerpersoonshuishoudens bedragen in 2023 72% van het landelijk gemiddelde. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde hebben we dus nog voldoende ruimte om de woonlasten te verhogen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat feitelijk alleen het onderdeel OZB verhoogd kan worden, omdat wij bij de tariefstelling voor riool- en afvalstoffenheffing uitgaan van 100% kostendekkendheid.

Bijlage 2  

 

Scenario’s

 

Hieronder zijn een drietal scenario's uitgewerkt:

 

  • Eenmalige impuls (dekking vanuit reserve)

  • Investering met meerjarig nut

  • Oprichting revolverend fonds

In alle scenario's wordt uitgegaan van een uitgave van € 50 miljoen, een rente op leningen van 2%, een looptijd/gebruiksduur van 20 jaar en een exploitatiesaldo van € 0 (sluitende begroting). Omvang eigen vermogen is € 750 miljoen en het vreemd vermogen is € 250 miljoen. Dit houdt in dat de solvabiliteit in de uitgangspositie 75% bedraagt. Per scenario zijn meerdere varianten uitgerekend. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het financieren met eigen geld of geleend geld en het dekken van de last vanuit de exploitatie of een dekkingsreserve.

 

1. Eenmalige impuls

Een eenmalige impuls betekent dat er incidenteel een last van € 50 miljoen ontstaat. Bijvoorbeeld door eenmalig subsidies te verstrekken voor de energietransitie. Dit wordt niet uitgegeven aan een investering met meerjarig nut, althans niet aan gemeentelijke eigendommen.

 

Eenmalige impuls (dekking vanuit reserve) betaald met eigen middelen

In deze variant wordt de eenmalige impuls betaald met eigen middelen. Er hoeft dus geen lening te worden aangetrokken om deze uitgaven te kunnen doen.

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Doordat de eenmalige impuls wordt gedekt vanuit een reserve, neemt het eigen vermogen met € 50 miljoen af. Dit is een eenmalig effect en heeft in de jaren erna geen invloed meer.

Vreemd vermogen

Er is geen effect op het vreemd vermogen omdat de eenmalige impuls met eigen geld wordt betaald.

Solvabiliteit

De solvabiliteit neemt af doordat het eigen vermogen is gedaald ten opzichte van het vreemd vermogen. De solvabiliteit wordt 74%.

Meerjarige kasstromen

In jaar één is sprake van een uitgaande kasstroom van € 50 miljoen. In de jaren erna heeft dit geen effect meer.

Exploitatiesaldo

Het exploitatiesaldo wordt niet beïnvloedt door deze impuls, omdat tegenover de incidentele last een incidentele baat staat. Deze baat bestaat uit de onttrekking aan de reserve.

Beschouwing

In dit scenario is er een positief saldo van € 50 miljoen op de bankrekening, waardoor voor de eenmalige impuls geen lening aangetrokken hoeft te worden. Uit de jaarrekening 2016 blijkt dat er € 9,8 miljoen direct beschikbare liquiditeit is. Dit is echter onderdeel van het werkkapitaal en wordt gebruikt voor de reguliere betalingen.

 

Eenmalige impuls (dekking vanuit reserve) betaald met geleend geld

In deze variant moet er wel een lening worden aangetrokken.

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Doordat de eenmalige impuls wordt gedekt vanuit een reserve, neemt het eigen vermogen met € 50 miljoen af. Dit is een eenmalig effect en heeft in de jaren erna geen invloed meer.

Vreemd vermogen

De impuls wordt gefinancierd door geld te lenen. Dit betekent dat het vreemd vermogen met € 50 miljoen toeneemt.

Solvabiliteit

De solvabiliteit daalt harder doordat naast de daling van het eigen vermogen, er sprake is van een toename van het vreemd vermogen. De solvabiliteit na de impuls bedraagt 70%.

Meerjarige kasstromen

In jaar één is per saldo geen kasstroom: de uitgaande kasstroom van € 50 miljoen wordt gecompenseerd door de aangetrokken geldlening. Aangezien het primair surplus 0 is, is er geen ruimte om de lening af te lossen. De lening blijft daardoor op € 50 miljoen staan.

Exploitatiesaldo

Het exploitatiesaldo wordt lager doordat er een rentelast van € 1 miljoen per jaar ontstaat. Aangezien de begroting meerjarig sluitend moet zijn, betekent dit een bezuiniging van € 1 miljoen per jaar. De bezuiniging levert in de kasstromen een financiële ruimte op van € 1 miljoen, waarmee de rentelast kan worden betaald. Per saldo is er daardoor geen effect op de kasstromen.

Beschouwing

In dit scenario wordt de impuls gefinancierd met geleend geld. Er is echter geen financiële ruimte om de aflossing te betalen. Het primair surplus is namelijk 0. Dit betekent dat na afloop van de looptijd er sprake is van herfinanciering. De gemeente loopt daarbij een renterisico: het risico dat door een wijziging van de marktrente de rentekosten van de lening oplopen.

 

In het scenario wordt de rentelast betaald doordat er voor € 1 miljoen structureel wordt bezuinigd. Dat levert financiële ruimte op om de rentelast te kunnen betalen. Het is geen optie om in plaats van te bezuinigen, de rentelast te dekken vanuit een reserve. Dat zou namelijk betekenen dat er geen geld beschikbaar is om de rente te betalen. Hierdoor kan de verplichting niet worden nagekomen. Of er moet een nieuwe financiering voor de rente worden aangetrokken. Dit levert een sneeuwbaleffect op waardoor de omvang van de schulden en rentekosten steeds verder zullen stijgen.

 

Uit dit scenario blijkt dat door de beschikbaarheid van eigen geld, dezelfde beslissing (eenmalige impuls dekken vanuit een reserve) kan leiden tot een andere uitwerking.

 

2. Investering met meerjarig nut

Een investering met meerjarig nut, bijvoorbeeld de bouw van een school of bibliotheek, moet worden geactiveerd als materieel vast actief. Dit houdt in dat de uitgave niet leidt tot een eenmalige last, maar dat het wordt toegerekend aan de gebruiksduur van het actief. Hierdoor ontstaan afschrijvingslasten.

 

Investering met meerjarig nut betaald met eigen middelen en structurele dekking van de afschrijving uit een reserve

In deze variant wordt de investering betaald met eigen middelen en worden de afschrijvingslasten structureel gedekt vanuit een reserve (dekkingsreserve kapitaallasten).

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Op het moment van investeren is er geen effect op het eigen vermogen. Er is alleen een mutatie aan de activazijde van de balans: de liquide middelen nemen af en de materiële vaste activa nemen toe. Het eigen vermogen neemt in de jaren erna af doordat de afschrijvingslasten worden gedekt vanuit een reserve. Hierdoor is het eigen vermogen na de gebruiksduur van 20 jaar afgenomen met € 50 miljoen.

Vreemd vermogen

Er is geen effect op het vreemd vermogen omdat de investering wordt betaald met eigen middelen.

Solvabiliteit

De solvabiliteit neemt geleidelijk af van 75% naar 74%.

Meerjarige kasstromen

In het eerste jaar is sprake van een uitgaande kasstroom van € 50 miljoen. In de jaren erna zijn er geen kasstromen meer.

Exploitatiesaldo

Het exploitatiesaldo wijzigt niet. De afschrijving wordt namelijk gedekt vanuit een reserve. Hierdoor is de investering resultaatneutraal.

Beschouwing

Doordat het geld voor de investering beschikbaar is en de afschrijvingslasten worden gedekt vanuit een reserve, heeft deze transactie nauwelijks invloed op de financiële positie.

 

Er is in dit scenario geen structureel kapitaallastenbudget. Dit betekent dat als de gebruiksduur is verstreken en er vervanging moet plaatsvinden, hiervoor opnieuw naar middelen moet worden gezocht. Dit betreft zowel de dekking van de afschrijvingslasten van de vervangingsinvestering als de liquide middelen die daarvoor benodigd zijn.

 

Investering met meerjarig nut betaald met eigen middelen en structurele dekking van de afschrijving in de exploitatie

In deze variant wordt de investering betaald met eigen middelen en worden de afschrijvingslasten structureel gedekt in de exploitatie.

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Op het moment van investeren is er geen effect op het eigen vermogen. Er is alleen een mutatie aan de activazijde van de balans: de liquide middelen nemen af en de materiële vaste activa nemen toe. Ook in de jaren erna is er geen effect op het eigen vermogen omdat de afschrijvingslasten structureel worden gedekt in de exploitatie.

Vreemd vermogen

Er is geen effect op het vreemd vermogen omdat de investering wordt betaald met eigen middelen en de afschrijving niet wordt gedekt uit een reserve.

Solvabiliteit

De solvabiliteit blijft gelijk.

Meerjarige kasstromen

In het eerste jaar is sprake van een uitgaande kasstroom van € 50 miljoen. In de jaren erna ontstaat een positieve kasstroom omdat de afschrijvingslasten in de exploitatie 'kasstroomvrij' zijn. Na de gebruiksduur van de investering is de oorspronkelijke uitgave van € 50 miljoen daardoor weer gespaard.

Exploitatiesaldo

Het exploitatiesaldo wordt negatief doordat de afschrijvingslast in de exploitatie terecht komt. Om deze te dekken zal een bezuiniging van € 2,5 miljoen per jaar nodig zijn.

Beschouwing

In dit scenario wordt er door de bezuiniging van € 2,5 miljoen een structureel kapitaallastenbudget gecreëerd. Dit betekent dat als de gebruiksduur is verstreken en er vervanging moet plaatsvinden, er zowel kapitaallastenbudget als liquide middelen beschikbaar zijn. Vervanging is daarmee eenvoudig.

 

Investering met meerjarig nut betaald met geleend geld en structurele dekking van de afschrijving uit een reserve

In deze variant wordt de investering betaald door een geldlening aan te gaan en worden de afschrijvingslasten structureel gedekt vanuit een reserve (dekkingsreserve kapitaallasten).

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Op het moment van investeren is er geen effect op het eigen vermogen. In de jaren erna neemt het eigen vermogen geleidelijk af omdat de afschrijvingslasten worden gedekt door een onttrekking aan de reserve.

Vreemd vermogen

Het vreemd vermogen neemt toe omdat de investering wordt betaald met een lening. Vervolgens blijft de lening gelijk omdat er geen ruimte is om af te lossen.

Solvabiliteit

De solvabiliteit daalt van 75% naar 71%. Daarna neemt de solvabiliteit verder af naar 70% omdat de lening niet wordt afgelost, maar het eigen vermogen geleidelijk afneemt.

Meerjarige kasstromen

In het eerste jaar is er per saldo geen kasstroom. De uitgaande kasstroom van € 50 miljoen wordt gecompenseerd door de aangetrokken geldlening. Aangezien het primair surplus 0 is, is er geen financiële ruimte om de lening af te lossen. De lening blijft daardoor op € 50 miljoen staan.

Exploitatiesaldo

De afschrijving wordt gedekt vanuit een reserve. Hierdoor heeft de investering zelf geen invloed op het resultaat. Het exploitatiesaldo wordt wel lager doordat er een rentelast van € 1 miljoen per jaar ontstaat. Aangezien de begroting meerjarig sluitend moet zijn, betekent dit een bezuiniging van € 1 miljoen per jaar. De bezuiniging levert in de kasstromen een financiële ruimte op van € 1 miljoen, waarmee de rentelast kan worden betaald. Per saldo is er daardoor geen effect op de kasstromen.

Beschouwing

In dit scenario wordt de investering gefinancierd met geleend geld. Er is echter geen financiële ruimte om de aflossing te betalen. Het primair surplus is namelijk 0. Dit betekent dat na afloop van de looptijd er sprake is van herfinanciering. De gemeente loopt daarbij een renterisico: het risico dat door een wijziging van de marktrente de rentekosten van de lening oplopen.

 

In het scenario kan de rentelast worden betaald doordat er voor € 1 miljoen structureel wordt bezuinigd. Dat levert financiële ruimte op om de rentelast te kunnen betalen. Het is geen optie om in plaats van te bezuinigen, de rentelast te dekken vanuit een reserve. Dat zou namelijk betekenen dat er geen geld beschikbaar is om de rente te betalen. Hierdoor kan de verplichting niet worden nagekomen. Of er moet een nieuwe financiering voor de rente worden aangetrokken. Dit levert een sneeuwbaleffect op waardoor de omvang van de schulden en rentekosten steeds verder zullen stijgen.

 

Er is in dit scenario geen structureel kapitaallastenbudget. Dit betekent dat als de gebruiksduur is verstreken en er vervanging moet plaatsvinden, hiervoor opnieuw naar middelen moet worden gezocht. Dit betreft zowel de dekking van de afschrijvingslasten van de vervangingsinvestering als de liquide middelen die daarvoor benodigd zijn. Daarnaast is de lening niet afgelost. Een nieuwe lening voor de vervanging leidt tot een stapeling van leningen.

 

Investering met meerjarig nut betaald met geleend geld en structurele dekking van de afschrijving in de exploitatie

In deze variant wordt de investering betaald door een geldlening aan te gaan en worden de afschrijvingslasten structureel gedekt in de exploitatie.

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Op het moment van investeren is er geen effect op het eigen vermogen. Er is alleen een mutatie aan de activazijde van de balans: de liquide middelen nemen af en de materiële vaste activa nemen toe. Ook in de jaren erna is er geen effect op het eigen vermogen omdat de afschrijvingslasten structureel worden gedekt in de exploitatie.

Vreemd vermogen

Het vreemd vermogen neemt toe omdat de investering wordt betaald met een lening. Vervolgens neemt het vreemd vermogen weer af door de aflossingen.

Solvabiliteit

De solvabiliteit neemt eerst af van 75% naar 71%. In de jaren erna stijgt de solvabiliteit omdat de lening wordt afgelost. Aan het einde van de gebruiksduur is deze weer gestegen naar 75%.

Meerjarige kasstromen

In het eerste jaar is er per saldo geen kasstroom. De uitgaande kasstroom van € 50 miljoen wordt gecompenseerd door de aangetrokken geldlening. Doordat de afschrijving wordt gedekt in de exploitatie is er ruimte om jaarlijks de lening af te lossen.

Exploitatiesaldo

Het exploitatiesaldo wordt negatief doordat de afschrijvingslast in de exploitatie terecht komt. Tevens drukt de rentelast van € 1 miljoen (wordt jaarlijks minder) op de exploitatie. Om de begroting sluitend te houden is een bezuiniging van € 3,5 miljoen in het eerste jaar nodig. Dit bedrag loopt in 20 jaar terug naar € 2,5 miljoen omdat de rente jaarlijks minder wordt.

Beschouwing

In dit scenario wordt er door de bezuiniging een structureel kapitaallastenbudget van € 2,5 miljoen gecreëerd. Dit betekent dat als de gebruiksduur is verstreken en er vervanging moet plaatsvinden, er kapitaallastenbudget beschikbaar is. Er moet op dat moment wel opnieuw worden geleend, maar er is geen sprake van stapeling van leningen (de vorige is immers afgelost).

 

3. Oprichting revolverend fonds

Vanuit een revolverend fonds worden leningen verstrekt aan particulieren, bedrijven en/of instellingen om bijvoorbeeld duurzaamheidsinvesteringen te doen. Rentebetalingen en aflossingen vloeien terug in het fonds. Dit wordt gebruikt om nieuwe leningen te verstrekken. Bij een dergelijk fonds worden alle risico's die ermee gepaard gaan, verwerkt in het rentetarief. Hiermee is het fonds over de hele looptijd in principe neutraal en is er aan het einde net zoveel geld beschikbaar als bij het begin.

 

Oprichting revolverend fonds vanuit eigen middelen

In deze variant wordt het fonds gefinancierd vanuit eigen middelen. In de uitwerking wordt er vanuit gegaan dat het gehele bedrag in één keer wordt uitgeleend en dat dit in de jaren erna gelijkmatig wordt terugbetaald. De renteopbrengst compenseert eventuele wanbetaling, waardoor dit per saldo geen effect heeft.

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Er is geen effect op het eigen vermogen.

Vreemd vermogen

Er is geen effect op het vreemd vermogen.

Solvabiliteit

Er is geen effect op de solvabiliteit.

Meerjarige kasstromen

Bij oprichting van het fonds wordt € 50 miljoen gestort. Dit is een uitgaande geldstroom. In de jaren erna is er sprake van een inkomende kasstroom van € 2,5 miljoen per jaar.

Exploitatiesaldo

Het exploitatiesaldo verandert niet.

Beschouwing

Door de oprichting van het fonds worden liquide middelen omgezet in een financieel vast actief. Dit is een mutatie die alleen van invloed is op de activazijde van de balans. Zolang de renteopbrengst en wanbetaling in evenwicht zijn, is er geen effect op de exploitatie en op het eigen vermogen. Aan het einde van de looptijd is het banksaldo weer aangevuld tot € 50 miljoen.

 

Het grootste risico is dat het aantal particulieren, bedrijven en/of instellingen die niet aan de betalingsverplichtingen kan voldoen, groter is dan vooraf is ingecalculeerd. Dit risico uit zich in een afwaardering van het financieel vast actief (de uitgezette leningen) en heeft daardoor effect op het resultaat en het eigen vermogen.

 

Oprichting revolverend fonds vanuit geleend geld

In deze variant wordt het fonds gefinancierd met geleend geld. In de uitwerking wordt er vanuit gegaan dat het gehele bedrag in één keer wordt uitgeleend en dat dit in de jaren erna gelijkmatig wordt terugbetaald. De renteopbrengst moet niet alleen eventuele wanbetaling compenseren, maar ook de rente die de gemeente betaald op de aangetrokken geldlening. Het rentetarief zal dus een stuk hoger zijn dan wanneer het fonds wordt gefinancierd met eigen geld.

 

Effect op

Toelichting

Eigen vermogen

Er is geen effect op het eigen vermogen.

Vreemd vermogen

Het vreemd vermogen neemt met € 50 miljoen toe doordat er een lening wordt aangetrokken. Deze neemt in de jaren erna weer af doordat er wordt afgelost.

Solvabiliteit

De solvabiliteit neemt eerst af naar 71%. Door de aflossingen neemt dit weer geleidelijk toe naar 75%.

Meerjarige kasstromen

De inkomende geldstroom is steeds gelijk aan de uitgaande geldstoom. De aangetrokken lening wordt namelijk doorgestort en de ontvangen aflossingen worden gebruikt om de aangetrokken lening af te lossen.

Exploitatiesaldo

De rentelast van de aangetrokken lening bedraagt € 1 miljoen. Dit betekent dat het minimaal vereiste rendement op het fonds € 1 miljoen bedraagt. Anders is de begroting namelijk niet sluitend.

Beschouwing

De oprichting van het fonds heeft ook in dit scenario in beginsel geen effect op het eigen vermogen. Doordat het fonds wordt gefinancierd met geleend geld, is het vereiste rendement hoger. De rente die wordt betaald op de aangetrokken lening moet worden terugverdiend.

 

Het grootste risico is dat het aantal particulieren, bedrijven en/of instellingen die niet aan de betalingsverplichtingen kan voldoen, groter is dan vooraf is ingecalculeerd. Dit risico uit zich in een afwaardering van het financieel vast actief (de uitgezette leningen) en heeft daardoor effect op het resultaat en het eigen vermogen.

 

Samenvatting scenario’s

Legenda

  • Rood = risicovol

  • Oranje = neutraal

  • Groen = behoudend