Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heerlen

Gemeente Heerlen - Erfgoedverordening Heerlen 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeerlen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGemeente Heerlen - Erfgoedverordening Heerlen 2023
CiteertitelErfgoedverordening Heerlen 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpErfgoedverordening Heerlen 2023

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Erfgoedwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024vervangende verordening

27-09-2023

gmb-2023-467058

OBM-23000231

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeente Heerlen - Erfgoedverordening Heerlen 2023

 

 

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    archeologisch bodemarchief:

  • alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen;

  • b.

    archeologisch onderzoek:

  • onderzoek verricht volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA) door of namens een dienst of instelling die over certificering beschikt;

  • c.

    Adviescommissie Omgevingskwaliteit:

  • de door de gemeenteraad op basis van artikel 17.9 Omgevingswet ingestelde commissie, met als taak om burgemeester en wethouders op verzoek onder andere te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, over deze verordening, over het erfgoedbeleid in het algemeen. De taken samenstelling, benoeming en werkwijze van de commissie is vastgelegd in de “Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Heerlen 2023”.

  • d.

    gemeentelijk beschermd archeologisch monument:

  • archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • e.

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed:

  • cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • f.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht:

  • stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • g.

    gemeentelijke beschermde verzameling:

  • verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • h.

    gemeentelijk erfgoedregister

  • het register waarin het in overeenstemming met deze verordening aangewezen en beschermde cultureel erfgoed is geregistreerd;

  • i.

    gemeentelijk monument:

  • monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • j.

    gemeentelijk groen- of landschapsmonument:

  • groen- of landschapsmonument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • k.

    gemeentelijke archeologiebeleid:

  • het door de gemeenteraad vastgestelde beleid ten aanzien van het archeologische bodemarchief;

  • l.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart:

  • kaart, die onderdeel uitmaakt van het gemeentelijk archeologie-beleid en waarop archeologische monumenten, archeologische vindplaatsen en archeologische verwachtingen zijn aangegeven;

  • m.

    groen- of landschapsmonument:

  • elementen of terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege, de door mensen aangebrachte bomen, beplanting, (aangelegde) reliëfs, waterpartijen en paden;

  • n.

    minister:

  • de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • o.

    omgevingsvergunning:

  • vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;

  • p.

    onderzoek:

  • een onafhankelijke en deskundige cultuurhistorische rapportage als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht MOR naar:

    • de architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijke en/of cultuur-historische waarde van een beschermd rijksmonument of een gemeentelijk monument; of

    • de esthetische kwaliteiten, de ruimtelijk (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; of

    • de esthetische kwaliteiten, de tuinhistorische, natuurhistorische of landschappelijke waarden evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk groen- of land-schapsmonument of

    • de archeologische relicten in de bodem;

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

 

Paragraaf 2 Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

 

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijke beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

  • b.

    cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • a.

    door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

  • b.

    beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erf-goedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 3 Aanwijzing gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 5 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk erfgoed

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een monument, een archeologisch monument of een groen- of land-schapsmonument, dat van bijzonder belang is voor de gemeente aan te wijzen tot gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument of gemeentelijk groen- of landschapsmonument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op rijksmonumenten.

 

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders op de gebruikelijke wijze gepubliceerd via de plaatselijke informatiekanalen, waarbij voor belanghebbenden de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen wordt aangegeven.

  • 2.

    Indien het ontwerpbesluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen wordt het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 door burgemeester en wethouders tevens schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden van de onroerende zaak, die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 2 is niet van toepassing voor hypothecaire schuldeisers. Voor zover dit ingevolge de hypothecaire overeenkomst noodzakelijk is, worden de hypothecaire schuldeisers door hypotheekgevers (eigenaren) in kennis gesteld van het voornemen tot aanwijzing.

  • 4.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

 

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument, het archeologisch monument of het groen- of landschapsmonument, ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, advies aan de Adviescommissie Omgevingskwaliteit zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Heerlen 2023.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

 

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een voornemen om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na de dag dat het voornemen tot aanwijzing is bekend gemaakt.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding of een gebiedsaanduiding, de datum van aanwijzing, en een redengevende omschrijving van het gemeentelijke monument, het gemeentelijke archeologisch monument of het gemeentelijke groen- of landschapsmonument.

 

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt op de gebruikelijke wijze via de plaatselijke informatiekanalen bekendgemaakt

  • 2.

    Indien de aanwijzing betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen wordt de aanwijzing tevens schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders ambtshalve een monument, een archeologisch monument of een groen- of landschapsmonument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de Adviescommissie Omgevingskwaliteit advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig gemeentelijk archeologisch monument voorlopig gemeentelijk groen- of land-schapsmonument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig gemeentelijk archeologisch monument of voorlopig gemeentelijk groen- of landschapsmonument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het voorlopig gemeentelijk monument, het voorlopig gemeentelijk archeologisch monument of het voorlopig gemeentelijk groen- of landschapsmonument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van (voorlopige) gemeentelijke monumenten, (voorlopig) gemeentelijk archeologisch monumenten of (voorlopig) gemeentelijk groen- of landschapsmonumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het (voorlopige) gemeentelijke monument, het (voorlopig) gemeentelijk archeologisch monument of (voorlopig) gemeentelijk groen- of landschapsmonument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijke monument, het gemeentelijk archeologisch monument of het gemeentelijk groen- of landschapsmonument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 4 Bescherming gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk erfgoed

Het is verboden een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument:

  • a.

    te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a.

    de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

  • b.

    alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

  • c.

    het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

  • 1˚. plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

  • 2˚. doen van begravingen of asbijzettingen, of

  • 3˚. ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 15 (Vervallen)

 

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Paragraaf 5 (Vervallen)

 

Artikel 17 (Vervallen)

 

Paragraaf 6 Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

Artikel 18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen, voorafgaande aan het voorstel aan de gemeenteraad, advies aan de Adviescommissie Omgevings-kwaliteit. Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

Paragraaf 7 Archeologie

 

Artikel 21 Gemeentelijke archeologische beleidskaart

  • 1.

    De gemeenteraad kan een gemeentelijke archeologische beleidskaart vaststellen, waarop de gebieden waar archeologische vondsten worden verwacht, dan wel aanwezig zijn aangegeven.

  • 2.

    Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart wordt in elk geval onderscheid gemaakt in categorieën gebieden met een lage, middelhoge, hoge en zeer hoge verwachtingswaarde.

  • 3.

    De gemeenteraad kan regels opstellen over de mate van verstoring die per categorie, van de op de gemeentelijke archeologische beleids-kaart aangegeven verwachtingen is toegestaan.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gemeentelijke archeologische beleidskaart te wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse een andere trefkans op archeologische vondsten is, dan in eerdere instantie werd aangenomen.

 

Artikel 22 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied dat op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid met lage, middelhoge, hoge of zeer hoge archeologische waarden of -verwachtingswaarden, als in het daar geldende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

  • a.

    voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevings-wet is verleend;

  • b.

    het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

  • c.

    de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen of

  • d.

    met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

 

Paragraaf 8 Handhaving en toezicht

 

Artikel 23 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of met het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 24 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de toezichthouders bouwen en wonen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

Paragraaf 9 Slotbepalingen

 

Artikel 25 Intrekken oude regeling

Op het moment van inwerkingtreding van deze verordening wordt de ‘Erfgoedverordening Heerlen 2021”, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 23 juni 2021, ingetrokken.

 

Artikel 26 Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de in artikel 25 genoemde verordening aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument, gemeentelijk groen- of landschapsmonument of gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wordt geacht te zijn aangewezen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening Heerlen 2021.

 

Artikel 27 Inwerkingtreding en citeerregel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden artikel 21 en 22 in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Erfgoedverordening Heerlen 2023’.

 

 

 

Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 27 september 2023.

voorzitter,

drs. R. Wever

griffier,

drs. T.W. Zwemmer

TOELICHTING ERFGOEDVERORDENING HEERLEN 2023

 

ALGEMEEN

 

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow.

In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

In afwijking van de modelverordening van de VNG is in deze verordening ervoor gekozen om naast gebouwde en archeologische monumenten, ook groen- en landschapselementen aan te kunnen wijzen tot gemeentelijk monument. Een aantal van deze elementen zijn al beschermd in bestemmingsplannen. In het toekomstige Omgevingsplan, dat in de periode 2021-2029 fasegewijs zal worden geïntroduceerd zullen alle cultuurhistorisch waardevolle groen- en landschapselementen worden opgenomen. Om te voorkomen dat waardevolle elementen in tussentijd verdwijnen, is in deze verordening de mogelijkheid geboden om deze objecten of structuren een (voorlopige) bescherming te geven op grond van deze verordening.

Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen die na de inwerkingtreding van de Ow deel uitmaken van het (tijdelijk) omgevingsplan, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien. In artikel 21 is daarvoor een verwijzing naar de archeologische beleidskaart gemaakt, terwijl artikel 22 bepaald dat de bepalingen van de beleidskaart van toepassing zijn voor de gebieden waar geen archeologische bepalingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.

 

ARTIKELSGEWIJS

 

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1 Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn voorts:

- archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

- archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

- beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

a. als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

b. voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

c. in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

- beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

- cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

- cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

- kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

- monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

- normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

- rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

- rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;

- verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

 

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, gemeentelijk groen- of landschapsmonument, archeologische monumenten en archeologische zones, cultuurgoederen of verzamelingen.

 

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.

 

 

Paragraaf 2 De aanwijzing van beschermde gemeentelijke

cultuurgoederen en verzamelingen

 

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijke beschermde cultuurgoederen of gemeentelijke beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 3 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijke beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijke beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

 

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijke beschermd cultuurgoed of gemeentelijke beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijk bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

 

Paragraaf 3 Aanwijzing gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 5 De aanwijzing als gemeentelijk erfgoed

Algemeen

Dit artikel regelt de toekenning van de status gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument of gemeentelijk groen- of landschapsmonument. In de Heerlense Erfgoedverordening is, in afwijking van de modelverordening, ervoor gekozen om naast gebouwde en archeologische monumenten, ook groen- en landschapselementen aan te kunnen wijzen tot gemeentelijk monument. Een aantal van deze elementen zijn al beschermd in bestemmingsplannen. In het toekomstige Omgevingsplan, dat in de periode 2021-2029 fasegewijs zal worden geïntroduceerd zullen alle cultuurhistorisch waardevolle groen- en landschapselementen worden opgenomen. Om te voorkomen dat waardevolle elementen in tussentijd verdwijnen, is in deze verordening de mogelijkheid geboden om deze objecten of structuren een (voorlopige) bescherming te geven op grond van deze verordening.

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monumenten tot gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve concreet worden onderzocht.

Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van een monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Lid 1

De gemeenteraad stelt het beleid en de juridische instrumenten, zoals deze verordening, vast. Burgemeester en wethouders geven uitvoering aan het vastgestelde beleid. Gelet op het duale systeem is de aanwijzingsbevoegdheid dan ook neergelegd bij het college van burgemeester en wethouders. Voordat tot aanwijzing wordt besloten worden eerst alle betrokken belangen afgewogen. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden dient nadrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren te komen (de indicatieve redengevende omschrijving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Lid 2

Monumenten die al op de rijkslijst voorkomen, komen niet in aanmerking voor aanwijzing als gemeentelijk monument. Dit geldt niet als het rijk voornemens is om de van bescherming van rijkswege te laten vervallen. In dit geval kan voorafgaande aan het vervallen van de rijksbescherming het object, terrein of gebied reeds worden aangewezen tot gemeentelijk monument, waarmee wordt voorkomen dat object of gebied na het vervallen van de rijksstatus vogelvrij is. Anderzijds vervalt de gemeentelijke bescherming na aanwijzing van het object of gebied tot rijksmonument.

 

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

Lid 1 en 2

Op de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat, voor zover het ontwerpbesluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en/of percelen, het ontwerp besluit voorafgaande aan de terinzagelegging wordt toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, met vermelding van de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als aangegeven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders . Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing.

Lid 3

Onder zakelijk gerechtigden vallen in principe ook de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. In het verleden is echter gebleken dat de namen, rechtspersoon en adressen van ingeschreven hypothecaire schuldeisers vaak niet meer kloppen, waardoor de kennisgevingen de hypothecaire schuldeisers niet bereiken. Om deze reden is ervoor gekozen om hypothecaire schuldeisers, voor zover dit op basis van de hypothecaire overeenkomst noodzakelijk is, via de hypotheekgevers (eigenaren) in kennis te laten stellen van het voornemen tot aanwijzing omdat zij wel beschikken over de juiste gegevens.

Lid 4

De aanwijzing van een kerkelijk object als gemeentelijk monument vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Voor bijvoorbeeld een pastorie of een catechisatieruimte geldt deze verbijzondering niet. Deze vallen, net als de overige gemeentelijke monumenten, onder artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 7 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

 

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Ow gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Ow zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Ow zal op basis van (artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Heerlen 2023.

 

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

In dit artikel wordt de termijn en inhoud van het aanwijzingsbesluit geregeld. Voor de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid). In het tweede lid is aangegeven welke gegevens het aanwijsbesluit minimaal moet bevatten.

 

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

 

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel bieden burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument, archeologisch monument of groen- of landschapsmonument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Lid 1

Dit lid bepaalt dat burgemeester en wethouders gerechtigd zijn om ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen in het erfgoedregister. Het betreft name administratieve, taalkundige correcties en aanvullingen op de redengevende omschrijving, die geen gevolgen hebben voor de omvang van de bescherming.

Lid 2

In dit lid is bepaald dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Wijzigingen of intrekking van de aanwijzing worden geregistreerd in het gemeentelijk erfgoedregister.

Lid 3

Dit lid regelt dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.

 

 

Paragraaf 4 Bescherming gemeentelijk erfgoed

 

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

 

Artikel 15

(Vervallen)

 

Nadere toelichting

Artikel 15 vervalt vanwege de inwerkingtreding van de Ow en wordt vervangen door een beperkender regime. Na inwerkingtreding van de Ow zijn de intrekkingsgronden van een omgevingsvergunning uitputtend geregeld in onder andere de artikelen 5.39 en 5.40 van de Ow, artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en – i.v.m. overgangsrecht – ook artikel 10a.12 van het Bkl.

 

Artikel 16 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt overigens alleen als de wijzigingen betrekking hebben op religieuze aspecten. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

Paragraaf 5 Rijksmonumenten

 

Artikel 17

(Vervallen)

 

Paragraaf 6 Gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

 

Artikel 18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt.

Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en van gemeentelijke monumenten artikel 13. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Ow regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

 

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads - of dorpsgezicht

Dit artikel is synchroon aan artikel 12. Het bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- en of dorpsgezicht aan een omgevings-vergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevings-planactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

Paragraaf 7 Archeologie

 

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel planologisch geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. De paragraaf Archeologie is vooral toegevoegd om een vangnet te vormen voor deze gebieden.

 

Artikel 21 Gemeentelijke archeologische beleidskaart

In 2007 werd de eerste archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart werd in 2013 geactualiseerd, waarbij ook de ondergrenzen voor een archeologische onderzoeksplicht werden vastgesteld. In 2018 werd de gemeentelijke beleidsnota archeologie vastgesteld.

De archeologische beleidskaart uit 2013 is gaandeweg opgenomen in bestemmingsplannen. In de loop der jaren heeft echter een groot aantal archeologische onderzoeken plaatsgevonden waardoor nadere archeologische kennis is verkregen. De gemeentelijke archeologische beleidskaart vormt de basis voor archeologiebepalingen in nieuwe bestemmingsplannen en voor het vangnet archeologie in artikel 22 van deze verordening. Om deze reden is belangrijk om de vastgestelde kaart actueel te houden. Om de beleidskaart waar nodig te herzien is aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om op basis van uitgevoerd onderzoek de archeologische verwachtingen aan te passen. Veelal zullen de aanpassingen betrekking hebben op gebieden waar uit onderzoek is gebleken dat geen archeologische resten (meer) aanwezig zijn. In uitzonderlijke gevallen zullen de verwachtingen naar boven worden bijgesteld. Bij ingrijpende wijzigingen van de archeologische verwachtingen en/of regels zal de besluitvorming hieromtrent aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

 

Artikel 22 Vangnet Archeologie

Er zijn echter nog enkele bestemmingsplannen van kracht waarin niet aan deze wettelijke verplichting is voldaan. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen. Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.

 

Paragraaf 8 Handhaving en toezicht

 

Artikel 23 Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: “Wed”). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo. Zover overtredingen van de verordening niet zijn geregeld via de Wet economische delicten (Wed) bestaat de mogelijkheid op grond van overtredingen te sanctioneren op grond van artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet. Dit artikel met strafbepaling vormt dus het vangnet voor overige niet omgevingsvergunning gerelateerde overtredingen.

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 23 verwijst naar de artikelen 13 en 14, derde lid. Artikel 13 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 14, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

 

Artikel 24 Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.

 

Paragraaf 9 Slotbepalingen

 

Artikel 25 Intrekken oude regeling

Dit artikel regelt de intrekking van de oude verordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Om geen hiaten te laten ontstaan, vervalt de oude verordening op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt.

 

Artikel 26 Overgangsrecht

In de praktijk blijkt het overgangsrecht vaak problemen te geven. Indien bijvoorbeeld een regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking moet hebben voor op die regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. De bestaande rechten betreffen in dit geval de aanwijzing van gemeentelijk erfgoed en de vergunning verlening. In het eerste lid worden de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke erfgoedlijst voorkomende objecten geacht te zijn aangewezen en geregistreerd in overeenstemming met deze nieuwe verordening. In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor gemeentelijk erfgoed, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening.

 

Artikel 27 Inwerkingtreding en citeerregel

Lid 1

De verordening wordt na vaststelling zo spoedig mogelijk door publicatie op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet moet de bekendmaking ten minste acht dagen voor inwerkingtreding plaatsvinden indien in deze verordening geen ander tijdstip is aangewezen.

Lid 2

Dit artikellid noemt de naam van de verordening.