Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leeuwarden

Algemene Erfpachtsbepalingen 1917

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeeuwarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Erfpachtsbepalingen 1917
CiteertitelErfpachtsbepalingen 1917
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De historie bij de erfpachtsbepalingen van 1917 is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en de eerste opgenomen wijziging daarvan.

De vindplaatsen en data van de bekendmaking zijn niet meer te achterhalen.

De regeling werkt niet rechtstreeks tegenover derden, maar slechts door een ‘van-toepassing-verklaring’ bij een concrete uitgifte in erfpacht. Voor de datum inwerkingtreding is derhalve dezelfde datum genomen als datum van ondertekening.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Burgerlijk Wetboek

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-06-1989art. 779

05-06-1989

Gedeputeerde Staten van Friesland; 22 juni 1989

8151
12-05-1954-

12-05-1954

Geen

-
26-06-1917nieuwe regeling

26-06-1917

Geen

Nr 258R/138

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Erfpachtsbepalingen 1917

Bepalingen betreffende de uitgifte van Bouwterreinen,

gelegen tussen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehorende aan de Gemeente Leeuwarden.

(Rb. 26-6-1917, gewijzigd Rb. 27-8-1918, Rb. 24-2-1920 en Rb. 12-5-1954)

Artikel 1. Omschrijving

De uit te geven bouwterreinen zijn gelegen ten noorden en oosten van de Oostersingel en ten zuiden van het Cambuursterpad en zijn op de bijbehorende situatiekaart in arcure aangegeven en verdeeld in: Blokken I, II, III, VIII, C, D, E en F.

Artikel 2. Wijze van uitgifte.

  • 1.

    De in het vorig artikel omschreven terreinen worden uitgege- ven in erfpacht tegen een canon van 6% van de waarde van de grond.

  • 2.

    De minimumwaarde van de terreinen, volgens welke de canon wordt berekend, wordt aangegeven in een bij deze bepaling behorende lijst.

  • 3.

    Deze lijst blijft voor de nog onuitgegeven terreinen van kracht, totdat zij door de Gemeenteraad door een andere is vervangen.

Artikel 3. Diepte der terreinen.

Op alle blokken moet het terrein steeds tot een diepte in erfpacht genomen worden als door Burgemeester en Wethouders wordt bepaald.

Artikel 4. Van de terreinen.

  • 1.

    De uit te geven terreinen worden ter weerszijden begrensd door lijnen, loodrecht getrokken op de as van de aangrenzende weg.

  • 2.

    Bij gebogen richting van deze as worden de loodlijnen getrokken op de raaklijnen van de boog.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd van deze bepaling af te wijken.

Artikel 5. Aanvragen.

  • 1.

    Gegadigden zullen een op zegel geschreven en door hen ondertekende aanvrage, ingericht naar het daarvoor tegen betaling der kosten van het zegel aan de secretarie der gemeente verkrijgbaar formulier, moeten bezorgen in een daarvoor bestemde ter secretarie aanwezige bus, welke elke vrijdag des namiddags te vier uur in een openbare vergadering van Burgemeester en Wethouders zal worden geopend. Burgemeester en Wethouders beslissen binnen 14 dagen.

  • 2.

    De aanvrage moet vergezeld gaan van een situatietekening op een schaal van ten minste 1:500. In de aanvrage moet het verlangde terrein duidelijk zijn aangeduid en, behalve een nadere duidelijke omschrijving van het terrein, vermelden de waarde volgens welke men het terrein in erfpacht wenst te bekomen, welke niet lager kan zijn dan het in de lijst voor het terrein aangegeven bedrag.

  • 3.

    In de aanvrage zal moeten worden opgegeven de aard en bestemming van hetgeen op het terrein zal worden aangelegd en gebouwd, waarvan zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders niet mag worden afgeweken.

Artikel 6. Meerdere aanvragen om hetzelfde stuk.

  • 1.

    Indien bij het openen van de bus blijkt, dat twee of meer aanvragen eenzelfde terrein betreffen dat voor dezelfde waarde wordt aangevraagd, zal door ieder der aanvragers, die van Burgemeester en Wethouders zo spoedig mogelijk van deze omstandigheid bericht ontvangen, in een gesloten en ondertekend schrijven, dat vóór de volgende vrijdag in de in het eerste lid van artikel 5 bedoelde bus wordt bezorgd de opgegeven waarde kunnen worden verhoogd. De bus wordt ten tijde en op de wijze, als in het eerste lid van artikel 5 is aangegeven, geopend. Wordt door geen der aanvragers de door hem opgegeven waarde verhoogd, dan wordt door het lot beslist, aan wie van hen het gevraagde terrein provisioneel zal worden toegewezen.

  • 2.

    Blijken twee of meer aanvragen gedeeltelijk hetzelfde terrein te betreffen, dan blijft het ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders, welke aanvrage provisioneel zal worden toegewezen, tenzij zij mochten verkiezen te handelen zoals in het vorige lid is aangegeven.

  • 3.

    De aanvrager, die in dergelijk geval het door hem begeerde terrein niet in zijn geheel kan bekomen, wordt desverlangd van zijn bod ontslagen.

Artikel 7. Toewijzing en eventuele weigering.

  • 1.

    De gevraagde terreinen zullen, behoudens het bepaalde bij art. 26, door Burgemeester en Wethouders in het geval van art. 5 aan de aanvragers of bij aanvragen van hetzelfde terrein tegen verschillende waarde aan de hoogste aanvragers en in het geval van art. 6 aan de hoogste bieder, de door het lot of de door Burgemeester en Wethouders aangewezen aanvrage provisioneel worden toegewezen.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de gevraagde terreinen te weigeren indien zij van oordeel zijn:

    • a.

      dat de uitgifte van een aangevraagd terrein nadelig is voor een goede bebouwing van het gehele terrein, of

    • b.

      dat de aard of bestemming van hetgeen op het terrein zal worden aangelegd en gebouwd, gevaar of hinder voor de eventueel omwonenden of nadeel aan de overige terreinen kan veroorzaken, of

    • c.

      dat het gemeentebelang de weigering geraden maakt.

Artikel 8. Waarborg.

  • 1.

    De provisionele verkrijger moet binnen tweemaal 24 uren, nadat hij van de provisionele toewijzing kennis heeft gekregen, ten kantore van de gemeente-ontvanger als waarborg storten 5 pct. van de waarde van de grond, die tot grondslag van de canon strekt.

  • 2.

    Uit deze waarborgsom worden voor zover mogelijk in de eerste plaats de belopen boeten verhaald. Zij wordt in dat geval op eerste aanmaning van Burgemeester en Wethouders door de erf- pachter tot het oorspronkelijke bedrag aangevuld en zal aan hem worden teruggegeven, wanneer, voor zover van hem afhankelijk, aan de bepalingen van art. 16 - wat al betreft, alleen aan de bepaling van de eerste zinsnede - is voldaan.

Artikel 9. Akte.

  • 1.

    De akte van erfpacht moet notarieel worden verleden binnen twee maanden na de in artikel 7 bedoelde provisionele toewijzing.

  • 2.

    Zij zal het beding bevatten dat de ingeschreven hypothecaire schuldeisers, die ingevolge het bepaalde bij art. 34 van hun optreden hebben kennis gegeven, de rechten kunnen doen gelden die hun in deze bepalingen zijn toegekend.

Artikel 10. Aanvaarding.

  • 1.

    Het terrein wordt aanvaard, zodra de in het vorig artikel bedoelde akte is vertekend, tenzij Burgemeester en Wethouders bij de provisionele toewijzing een ander tijdstip aanwijzen.

  • 2.

    Indien daartoe bij de aanvrage het verzoek wordt gedaan, kan de erfpachter, na daartoe bekomen vergunning van Burgemeester en Wethouders, het terrein echter terstond na de toewijzing, in art. 7 bedoeld, in gebruik nemen tegen vergoeding van |/2 pct van de waarde, die tot grondslag van de canon strekt, voor elke maand of gedeelte daarvan, die hij het terrein vóór de vertekening der akte in gebruik neemt.

  • 3.

    Bij de vertekening der akte of bij vroegere ingebruikneming gaan de hoed, noed en het onderhoud van het terrein over op de erfpachter.

Artikel 11. Levering.

De erfpachter moet het terrein ontvangen zo goed en kwaad als het moge wezen, naar de grootte, die het in de akte is verklaard te hebben en in de toestand, waarin het is bij de vertekening der akte met alle daaraan verbonden bekende of onbekende gebreken, lusten, lasten, actiën, heersende en lijdende erfdienstbaarheden, massaliteiten, bezwaren van onderhoudsrechten en verplichtingen en wat van dien aard meer moge zijn, zonder dat de erfpachter enig verhaal zal kunnen uitoefenen tegen de gemeente, die geen andere vrijwaring belooft, dan voor het volle genot van het terrein, indien de erfpachter daarin mocht worden gestoord.

Artikel 12. Duur van het erfpachtsrecht.

De uitgifte geschiedt, voor zover daaromtrent hieronder geen andere bepalingen zijn gesteld, voor een tijdvak, eindigende de 31e december 1990 en onder de navolgende bepalingen.

Artikel 13. Canon.

  • 1.

    De canon is verschuldigd van de dag der aanvaarding af.

  • 2.

    Hij moet jaarlijks op straffe van een boete, ten bedrage van één jaar canon voor elke maand vertraging, in één termijn vóór of op 31 december aan de gemeente-ontvanger worden betaald, het eerste jaar tot een bedrag, berekend van de dag der aanvaarding af tot het einde van het jaar.

  • 3.

    Alle belastingen, die op de in erfpacht uitgegeven grond of op de daarop gestichte gebouwen mochten liggen of gelegd worden, zijn van de dag der aanvaarding af voor rekening van de erfpachter. Art. 48 der wet van 26 mei 1870 (Staatsblad no. 82) kan door hem niet worden ingeroepen. Hij doet afstand van het hem bij art. 776, 2e lid, van het Burgerlijk Wetboek toegekende recht.

Artikel 14. Kosten.

Alle kosten op de uitgifte in erfpacht vallende (die der over- schrijving en de kosten van uitmeting van het terrein door een landmeter van het kadaster daaronder begrepen), komen ten laste van hem met wie het erfpachtscontract is aangegaan.

Artikel 15. Overdracht.

  • 1.

    De erfpachter en alle volgende rechtverkrijgenden zijn gehouden de verplichting, voortvloeiende uit art. 5, laatste lid, zomede de bepalingen van art. 16 na te leven en die bij overdracht hunner rechten in de akte van overdracht op te nemen.

  • 2.

    Behalve in het geval, dat de erfpachter niet overeenkomstig artikel 16, letter a, binnen vijf jaar de bebouwing heeft voltooid, heeft de gemeente het recht om, wegens het niet naleven dezer bepalingen, een boete op te leggen ten hoogste ten bedrage van twintigmaal de jaarlijkse erfpachtsom. Zij heeft in alle gevallen het recht om wegens het niet naleven van de bepalingen, genoemd in het eerste lid, de vervallenverklaring van het erfpachtsrecht te vorderen.

Artikel 16. Algemene bouwbepalingen.

De erfpachter is behalve tot naleving der wetten en verordeningen op het bouwen en inrichten van woningen, mede gehouden te dier zake de bepalingen in acht te nemen, vermeld onder de volgende letters:

  • a.

    Termijn van bebouwing.

    • 1.

      Binnen vijf jaren na de dagtekening der akte van erfpacht moet de bebouwing van de betreffende percelen met inachtneming van het bepaalde bij art. 5, laatste lid, zijn voltooid.

    • 2.

      Onverminderd de bevoegdheid van de gemeente om de vervallenverklaring van het erfpachtsrecht te vorderen, verbeurt de erfpachter voor iedere volle maand vertraging in de voltooiing van de bebouwing een boete van één gulden per m5 van de oppervlakte van de in het eerste lid bedoelde percelen, voor zover de bebouwing daarvan niet voltooid is. Bij gedeelten van een maand vertraging wordt de boete naar evenredigheid berekend.

    • 3.

      De grond mag uitsluitend worden gebruikt voor de bouw van magazijnen, winkels en woonhuizen.

    • 4.

      Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking van het in het vorige lid bepaalde toestaan.

    • 5.

      Zonder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders mag hetgeen gebouwd is niet worden gesloopt of verbouwd.

    • 6.

      Bij sloping of teniet gaan van het gebouwde moet binnen een door Burgemeester en Wethouders te stellen termijn tot wederopbouw te hunnen genoegen worden overgegaan.

    • 7.

      Indien de Raad van het voorschrift, vervat in het vorige lid, eerste zinsnede, ontheffing heeft verleend, geldt deze voor zolang de door hem gestelde nadere eisen door de erfpachter worden nagekomen.

  • b.

    Rooilijn.

    De rooilijn voor de te stichten gebouwen is voor de verschil- lende blokken vastgesteld, zoals op de situatietekening met zware rode lijnen is aangewezen.

  • c.

    IJzeren hekken.

    • 1.

      De voor de verschillende percelen tussen rooilijn en weg gelegen ruimten moeten onderling en van de weg gescheiden worden door ijzeren hekken, waarvan de tekening en samenstelling door Burgemeester en Wethouders moeten zijn goedgekeurd.

    • 2.

      Deze ruimten moeten als tuin of grasveld worden aangelegd, onderhouden en gebruikt.

    • 3.

      Burgemeester en Wethouders kunnen, behoudens de bepalingen der Bouwverordening, afwijken van het in de vorige leden bepaalde, toestaan.

    Sub d en e opgenomen in de Bouwverordening.

  • f.

    Peil.

    • 1.

      De bovenkant vloer van de begane grond in de tot woning in te richten gebouwen moet ten opzichte van de as van de voorliggende weg een hoogte hebben als is voorgeschreven in art. 13 der Bouwverordening.

    • 2.

      De hoogte van wegen, die nog niet zijn aangelegd, wordt op aanvrage door Burgemeester en Wethouders aangewezen. Zodra aan een der geprojecteerde wegen een gebouw uitwendig voltooid is, overeenkomstig de door Burgemeester en Wethouders goedgekeurde plannen, zullen deze op een door de betrokkene gedaan daartoe strekkend verzoek een begin maken met de aanleg van die weg.

  • g.

    Schuttingen enz.

    • 1.

      Ingeval ten aanzien van nevens- of achter elkaar gelegen terreinen over de wijze van afscheiding der terreinen als bedoeld in artikel 690 van het Burgerlijk Wetboek geen overeenstemming kan worden verkregen, moet zodanige scheiding op gemene kosten gemaakt en onderhouden worden en bestaan uit een ijzeren hek of een houten schutting, waarvan de tekening en samenstelling door Burgemeester en Wethouders moeten worden goedgekeurd.

    • 2.

      De schutting moet worden gemaakt van vuren planken, zwaar drie centimeter, behalve de grondplank, welke van Amerikaans grenen hout moet zijn, alle gespijkerd tegen palen van Amerikaans grenen hout, zwaar tien bij twaalf centimeter, lang drie meter, die op afstanden van twee meter en om de andere op ieders erf moeten geplaatst worden.

    • 3.

      De schuttingen en palen moeten aan alle kanten worden gegrondverfd.

    • 4.

      Wanneer aan de een of andere zijde van een terrein een ijzeren hek of schutting of een gedeelte daarvan bestaat, moet de erfpachter de helft der waarde van het bestaande aan de rechthebbende daarop vergoeden en voor de helft in het voortdurend onderhoud ervan bijdragen.

    • 5.

      Indien partijen het over de waarde van bestaande afscheidingen niet eens kunnen worden, zullen zij op hunne kosten die waarde doen bepalen door drie deskundigen, ter wederzijde een, en de derde door de Kantonrechter te benoemen.

    • 6.

      Waar de terreinen grenzen aan niet in erfpacht uitgegeven terreinen, eigen aan de gemeente, moeten de kosten der te maken scheidingen, zowel als het onderhoud daarvan, geheel door de erfpachter worden gedragen.

  • h.

    Tekeningen.

    • 1.

      Vóór tot het stichten van nieuwe, of tot het geheel of gedeeltelijk vernieuwen van bestaande gebouwen, afsluitingen van terreinen enz. wordt overgegaan, zullen aan Burgemeester en Wethouders plattegrond-, gevel- en doorsnedetekeningen moeten worden overgelegd, alle op een schaal van ten minste 1 B 100 voor de gebouwen en 1 B 50 voor de afsluitingen en met ingeschreven maten voorzien van lengte, breedte en hoogte van alle vertrekken en verdiepingen.

    • 2.

      Eerst na goedkeuring der tekeningen door genoemd college mag met bouwen worden aangevangen.

    • 3.

      Wanneer blijkt, dat bij de uitvoering de goedgekeurde tekeningen niet zijn gevolgd of dat gebouwd wordt zonder de tekeningen eerst te laten goedkeuren, vervalt, onverminderd de bevoegdheid om artikel 15, 2e lid, eerste zin, toe te passen, zonder inmorastelling de erfpacht en wordt de waarborgsom, in artikel 8 omschreven, het eigendom van de gemeente.

  • i.

    Riolering.

    • 1.

      In het terrein moet een riolering gemaakt worden, aansluitende aan het door de gemeente in de publieke weg gelegde riool en de erfpachter moet zorg dragen, dat het terrein niet naar de sloten of naar andere terreinen afwatert.

    • 2.

      Buiten het bouwterrein geschiedt de rioolaanleg vanwege de gemeente, op kosten van de erfpachter.

  • j.

    Aan te brengen toestellen.

De erfpachter moet dulden, dat vanwege de gemeente aan de gestichte gebouwen al de toestellen voor straatverlichting, waterleiding, brandweer en die voor de benaming van straat of weg worden aangebracht, welke Burgemeester en Wethouders nodig oordelen, zonder daarvoor enige vergoeding te kunnen vorderen.

Artikel 17. Canon.

  • 1.

    In 1965 en vervolgens steeds om de 25 jaar, te rekenen van de aanvang der volgende uitgiften, wordt de waarde van de grond op dat tijdstip opnieuw door de Gemeenteraad vastgesteld.

  • 2.

    De opnieuw vastgestelde waarde strekt daarop tot de volgende herziening tot grondslag van de canon.

  • 3.

    Van de herziening van de canon, die een gevolg is van het in de vorige leden bepaalde, wordt op kosten van de erfpachter een akte opgemaakt.

Artikel 18. Overgang en overdracht van het recht.

Bij overdracht of overgang van het recht op het geheel of een gedeelte van het terrein, moet de rechtverkrijgende binnen drie maanden na de overdracht of de overgang, onder staving van zijn recht, daarvan aan Burgemeester en Wethouders en te hunnen genoegen kennis geven, met betaling van hetgeen de vroegere erfpachter blijkens vaststelling door Burgemeester en Wethouders terzake het erfpachtscontract nog aan de gemeente schuldig is.

Artikel 19. Onderscheidene rechthebbenden en gemeenschap.

  • 1.

    Wanneer er onderscheidene rechthebbenden zijn, of wanneer het recht tussen onderscheidene personen gemeen is, kan ieder van hen, ter keuze van Burgemeester en Wethouders, ten opzichte van de gemeente beschouwd worden als de erfpachter.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders behouden echter ten aanzien van alle gevallen de vrijheid enigen of allen tezamen als erf- pachter te beschouwen.

Artikel 20. Splitsing van het recht.

  • 1.

    Indien de bebouwing daartoe aanleiding geeft, kan met inachtneming van door Burgemeester en Wethouders te stellen eisen, op verzoek van de erfpachter het recht worden gesplitst in willekeurige delen, in die zin, dat het terrein, waarop elk deel afzonderlijk betrekking heeft, is bebouwd met of bestemd voor de bouw van een of meer gebouwen, dan wel behoort tot een appartement, als bedoeld in art. 638A van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek is verplicht en moet worden ingewilligd vóór tot het vervreemden of bezwaren van een gedeelte van het recht wordt overgegaan.

  • 2.

    Het verzoek in het vorig lid bedoeld wordt tot Burgemeester en Wethouders gericht, die bij gunstige beschikking tot de in het 4e lid bedoelde akten medewerken.

  • 3.

    Tot de splitsing kan niet worden overgegaan zonder de medewerking van alle ingeschreven hypothecaire schuld-eisers, voor wier schuld het recht op het gehele terrein verbonden is.

  • 4.

    Nieuwe akten van erfpacht, die in plaats der oorspronkelijke treden, worden ten koste van de verzoeker of de verzoekers opgemaakt en in de openbare registers overgeschreven voor ieder door splitsing te ontstaan deel, voor de overblijvende duur van het recht, overigens voor zover mogelijk op de bestaande voorwaarden, behoudens de gevolgen der splitsing en de in verband met de splitsing noodzakelijk geachte voorwaarden.

Artikel 21. Te niet gaan van het erfpachtsrecht.

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde bij art. 765 sub 1o-3o-jo art. 783 van het Burgerlijk Wetboek gaat het erfpachtsrecht te niet:

    • a.

      door beëindiging op gronden van algemeen nut;

    • b.

      door vervallenverklaring;

    • c.

      door verloop van de termijn, waarvoor het is uitgegeven.

  • 2.

    Behoudens het geval, bedoeld bij artikel 29, zo spoedig mogelijk in het geval sub b en één jaar voor de afloop in het geval sub c van het vorig lid bedoeld, wordt het betreffende terrein wederom opgenomen in de in artikel 2 bedoelde lijst.

  • 3.

    Indien bij te niet gaan van het recht, het ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders gewenst is van gemeentewege de grond en de gebouwen te doen ontruimen, zal daartoe door middel van de grosse der akte van uitgifte kunnen worden overgegaan.

Artikel 22. Te niet gaan van het recht door beëindiging op gronden van algemeen nut.

  • 1.

    De Gemeenteraad kan het beëindigen van het recht voor het geheel of een gedeelte van het terrein tegen schadevergoeding, op gronden van algemeen nut, te zijner beoordeling, voor een in het besluit bepaald omschreven doel uitspreken, twee maanden nadat door Burgemeester en Wethouders aan de erfpachter van hun voornemen om een daartoe strekkend voorstel aan de Gemeenteraad te doen, kennis is gegeven (zie ook art. 25).

  • 2.

    Blijft bij de beëindiging van het recht een gedeelte over dat kleiner is dan 1/4 van de uitgestrektheid van het gehele terrein of dan 75 m5, dan zal de Gemeenteraad, indien de erf- pachter dit verklaart te verlangen, de beëindiging van het recht voor het gehele terrein uitspreken, behoudens in geval het terrein aan een ander terrein, bij dezelfde erfpachter in eigendom of erfpacht, grenst.

  • 3.

    Het recht eindigt, ook voordat de schadevergoeding is bepaald of betaald, tenzij een ander tijdstip bij het besluit is bepaald en, behoudens het bepaalde in het vorig lid, niet eerder dan 3 maanden, nadat het raadsbesluit, waarbij de beëindiging van het recht werd uitgesproken, is genomen.

  • 4.

    Een nieuw contract wordt opgemaakt voor het gedeelte niet in de beëindiging begrepen. Het 4e lid van art. 20 is voor zover mogelijk en behoudens het volgende lid van dit artikel ten deze van toepassing.

  • 5.

    Alle kosten die een gevolg zijn van de beëindiging van het recht op gronden van algemeen nut, komen voor rekening van de gemeente.

Artikel 23. Schadevergoeding bij beëindiging op gronden van algemeen nut.

  • 1.

    De schadevergoeding, bedoeld in het 1e lid van het vorig artikel, bestaat uit de vergoeding van de waarde van de opstal in de toestand, waarin die zich ten tijde van de beëindiging bevindt, vermeerderd met 10% der waarde, evenwel onder aftrek van hetgeen de erfpachters blijkens vaststelling door Burgemeester en Wethouders ter zake het erfpachtscontract nog aan de gemeente schuldig is. Deze waarde wordt, ingeval van verschil, bepaald door deskundigen.

  • 2.

    Bij de berekening van de vergoeding, bedoeld in het 1e lid, wordt niet gelet op nieuwe gebouwen of getimmerten of op veranderingen, gemaakt of aangebracht na de kennisgeving van Burgemeester en Wethouders aan de erfpachter, dat aan de Raad de beëindiging van het recht op gronden van algemeen nut zal worden voorgesteld, tenzij hij bewijst dat die werkzaamheden reeds vóór de kennisgeving waren opgedragen.

  • 3.

    Bij beëindiging voor een gedeelte van het recht wordt bij de berekening van de vergoeding, bedoeld in het 1e lid van dit artikel, acht gegeven op de mindere waarde van het overblij- vende gedeelte als noodzakelijk gevolg van de beëindiging.

  • 4.

    Alvorens enige uitbetaling kan plaats hebben, moeten voor zover niet door Burgemeester en Wethouders aan de erfpachter kennis is gegeven, dat dit niet wordt verlangd:

    • a.

      de grond en de gebouwen ontruimd en ter vrije beschikking van de gemeente zijn gesteld;

    • b.

      van het geëindigd zijn van het erfpachtsrecht de vereiste aantekening zijn gedaan in de openbare registers onder verwijzing naar het betrekkelijke raadsbesluit.

Artikel 24. Vervallenverklaring van het recht.

  • 1.

    Onverminderd de te belopen boeten, kan de Gemeenteraad met ingang van de bij het besluit te noemen datum, de vervallen- verklaring van het recht uitspreken in de volgende gevallen:

    • a.

      ingeval, na het uiterste tijdstip ingevolge art. 13 voor de betaling geldende, nog niet volledig is betaald, hetgeen de erfpachter blijkens vaststelling door Burgemeester en Wethouders, krachtens dit artikel aan de gemeente verschuldigd is;

    • b.

      ingeval niet zijn nageleefd de voorschriften van de artikelen 15, 1e lid, voorzover de verplichting tot het opnemen der bepalingen in volgende akten betreft, 16a, f en 18;

    • c.

      ingeval de erfpachter niet medewerkt tot het opmaken van akten welke de overeenkomst voorschrijft, of voor zoveel nodig tot hunne overschrijving in de openbare registers;

    • d.

      indien de erfpachter het terrein en de daarop geplaatste opstallen niet naar genoegen van Burgemeester en Wethouders onderhoudt.

    In al deze gevallen moet de erfpachter met tussenpozen van ten minste twee weken driemaal vooraf door Burgemeester en Wethouders zijn aangeschreven.

  • 2.

    Wanneer er onderscheidene rechthebbenden zijn, kan de Gemeenteraad de vervallenverklaring voor gedeelten van het terrein uitspreken, mits de bebouwing daartoe, te zijner beoordeling, aanleiding geeft.

  • 3.

    Een of meer nieuwe contracten worden op kosten der gemeente opgemaakt en in de openbare registers overgeschreven voor de gedeelten, niet in de vervallenverklaring begrepen. Het vierde lid van art. 20 is voor zover mogelijk ten deze van toepassing.

Artikel 25. Bepalingen aangaande te niet gaan van het recht zowel bij de beëindiging op gronden van algemeen nut als bij vervallenverklaring.

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders geven aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers twee maanden vooraf bij deurwaardersexploit kennis van hun voornemen om aan de Gemeenteraad voor te stellen het uitspreken van de beëindiging van het recht, op gronden van algemeen nut, of de vervallenverklaring van het recht, in het laatste geval met vermelding van de feiten en gronden, die naar hun oordeel tot de vervallenverklaring aanleiding geven.

  • 2.

    De erfpachter en de hypothecaire schuldeisers kunnen hunne bezwaren tegen het voorstel aan de Gemeenteraad schriftelijk kenbaar maken.

Artikel 26. Te niet gaan van het recht door verloop van de tijd waarvoor het is uitgegeven.

  • 1.

    Indien ingevolge het bepaalde bij het tweede lid van art. 21 het terrein één jaar vóór verloop van de termijn waarvoor het is uitgegeven, wederom in de in art. 2 bedoelde lijst is opgenomen en de bestaande erfpachter op de wijze als is voorzien bij art. 5 binnen een half jaar na die opneming een aanvrage doet om hetzelfde terrein tegen de nieuw vastgestelde waarde in erfpacht te verkrijgen, houden Burgemeester en Wethouders de beslissing op die aanvragen aan totdat een halfjaar na gezegde opneming is verstreken.

  • 2.

    Zijn in die tijd geen andere aanvragen voor hetzelfde terrein of voor een gedeelte daarvan ingekomen, dan beslissen Burgemeester en Wethouders op de aanvrage krachtens het bepaalde bij art. 7.

  • 3.

    Zijn in die tijd andere aanvragen voor hetzelfde terrein of voor een gedeelte daarvan ingekomen, dan zijn de artt. 6 en 7 toepasselijk, met dien verstande, dat de bestaande erfpachter bij aanvrage tegen gelijke waarde de voorkeur geniet.

  • 4.

    Belanghebbenden hebben ten deze binnen 30 dagen, nadat de provisionele toewijzing te kunner kennis is gekomen, beroep op de Raad.

  • 5.

    Bij de provisionele toewijzing van het terrein aan de bestaande erfpachter beslissen Burgemeester en Wethouders tevens in hoeverre de artt. 8 en 16 toepasselijk zijn.

Artikel 27. Gevolgen van te niet gaan van het recht, zowel bij beëindiging op gronden van algemeen nut, als na vervallenverklaring, als ingeval van verloop van de termijn zonder vernieuwing van het recht.

  • 1.

    Na het te niet gaan van het recht, ingevolge raadsbesluit, waarbij de beëindiging van het recht op gronden van algemeen nut is uitgesproken, of na vervallenverklaring van het recht, of door verloop van de termijn ingeval van niet-vernieuwing van het recht treedt de gemeente terstond in de eigendom van de opstal; de erfpachter is bijgevolg niet gerechtigd daarna iets weg te ruimen of iets aan de toestand te veranderen.

  • 2.

    Voor zover Burgemeester en Wethouders de erfpachter geen ken- nis geven, dat dit niet wordt verlangd, zal de grond ter vrije beschikking van de gemeente en de daarop gevestigde gebouwen ontruimd en eveneens ter vrije beschikking van de gemeente moeten zijn.

Artikel 28. Te niet gaan van het recht, na vervallenverklaring of door verloop van de termijn, zonder dat vernieuwing plaats heeft.

  • 1.

    Behoudens het bepaalde bij de volgende artikelen treedt de gemeente, na vervallenverklaring of na te niet gaan van het recht, door verloop van de termijn, zonder dat vernieuwing plaats heeft in de eigendom van de opstal, tegen vergoeding van de waarde in de toestand, waarin die opstal zich ten tijde van het te niet gaan bevindt, evenwel onder aftrek van hetgeen de erfpachter, blijkens vaststelling door Burgemeester en Wethouders, ter zake het erfpachtscontract nog aan de gemeente schuldig is. Deze waarde wordt ingeval van verschil bepaald door deskundigen.

  • 2.

    Ingeval van vervallenverklaring wordt bij de berekening der vergoeding niet gelet op nieuwe gebouwen of werken of op veranderingen, gemaakt of aangebracht na de kennisgeving van Burgemeester en Wethouders aan de erfpachter, dat aan de Raad de vervallenverklaring zal worden voorgesteld.

  • 3.

    Ingeval van verloop van de termijn zonder dat vernieuwing plaats vindt wordt bij de berekening der vergoeding niet gelet op nieuwe gebouwen of werken of op veranderingen, gemaakt of aangebracht in het laatste jaar aan de eindiging vooraf gaande.

  • 4.

    Alvorens enige uitbetaling kan plaats hebben, moeten, voor zover niet door Burgemeester en Wethouders aan de erfpachter kennis is gegeven, dat dit niet wordt verlangd:

    • a.

      de grond en gebouwen ontruimd en ter vrije beschikking van de gemeente zijn gesteld;

    • b.

      van het te niet gegaan zijn van het erfpachtsrecht de vereiste aantekening zijn gedaan in de openbare registers, onder verwijzing naar het betrekkelijke raadsbesluit.

Artikel 29. Bepalingen betreffende te niet gaan van het recht na vervallenverklaring.

  • 1.

    Het bepaalde bij het vorig artikel omtrent de vergoeding, bij vervallenverklaring van het recht, is niet toepasselijk indien Burgemeester en Wethouders, na daarvan aan de erfpachter en de ingeschreven hypothecaire schuldeiser binnen twee maanden na de vervallenverklaring kennis te hebben gegeven:

    • a.

      het erfpachtsrecht met de opstal in openbare veiling brengen;

    • b.

      het terrein met de opstal mits met schriftelijk goedvinden van alle ingeschreven hypothecaire schuldeisers op de bestaande voorwaarden voor de overblijvende tijd ondershands in erfpacht uitgeven.

  • 2.

    Het in veiling brengen kan eens of meermalen worden herhaald.

    Over de toewijzing beslist de Gemeenteraad.

  • 3.

    De erfpachter wordt bij toepassing van het 1e lid, sub a uitbetaald de netto-opbrengst van de opstal, bij toepassing van het 1e lid, sub b de vergoeding voor de opstal, berekend volgens het vorig artikel, een en ander onder aftrek van hetgeen de erfpachter, blijkens vaststelling door Burgemeester en Wethouders, ter zake het erfpachtscontract nog aan de gemeente schuldig is.

  • 4.

    Alvorens enige uitbetaling kan plaats hebben, moeten, voor zover niet door Burgemeester en Wethouders aan de erfpachter kennis is gegeven, dat dit niet wordt verlangd:

    • a.

      de grond en gebouwen ontruimd en ter vrije beschikking van de gemeente zijn gesteld;

    • b.

      van het te niet gegaan zijn van het erfpachtsrecht de vereiste aantekening zijn gedaan in de openbare registers, onder verwijzing naar het betrekkelijk raadsbesluit.

  • 5.

    Zolang niet de toewijzing, bedoeld in het 2e lid of de uitgifte, bedoeld in het 1e lid b, is tot stand gekomen, kunnen Burgemeester en Wethouders verklaren af te zien van hun verlangen tot toepassing van dit artikel. Zij zullen daarvan onverwijld kennis geven aan de erfpachter en de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. Na die kennisgeving wordt het bepaalde bij art. 28 weder van toepassing.

Artikel 30. Bevoegdheid tot herstel door ingeschreven hypothecaire schuldeisers van verzuimen van de erfpachter.

  • 1.

    De ingeschreven hypothecaire schuldeisers zijn, mits met goedvinden van Burgemeester en Wethouders, bevoegd te doen, wat de erfpachter, hoewel daartoe volgens de akte verplicht, verzuimt te doen.

  • 2.

    Van elke aanschrijving, gericht tot de erfpachter, waarvan de niet-naleving aanleiding tot het uitspreken der vervallen- verklaring van het recht kan geven, wordt de ingeschreven hypothecaire schuldeisers bij aangetekende brief onverwijld afschrift gezonden.

Artikel 31. Recht van de ingeschreven hypothecaire schuldeisers op de vergoeding enz.

  • 1.

    De ten tijde van het te niet gaan van het recht ingevolge raadsbesluit waarbij de beëindiging van het recht op gronden van algemeen nut is uitgesproken, na vervallenverklaring, of door verloop van de termijn ingeval van niet-vernieuwing ingeschreven hypothecaire schuldeisers wordt door Burgemeester en Wethouders zo spoedig mogelijk kennis gegeven van het bedrag, waarop de vergoedingen, bedoeld in het 1e lid van art. 22 en het 1e lid van art. 28 zijn bepaald, of van het feit, dat zij gebruik maken van de hun bij art. 29 gegeven bevoegdheid en in dat geval van de opbrengst bedoeld in het 3e lid van dat artikel.

  • 2.

    Zij zijn in de gevallen, waarin dit recht aan de erfpachter is toegekend, zelfstandig bevoegd ter zake de beslissing van deskundigen in te roepen, behalve wanneer het bedrag der vergoeding, zoals het door Burgemeester en Wethouders is bepaald, hunne vordering overtreft.

Artikel 32. Bevoegdheid van de ingeschreven hypothecaire schuldeisers, ingeval van te niet gaan van het recht bij beëindiging op gronden van algemeen nut of na vervallenverklaring of door verloop van de termijn ingeval van niet-vernieuwing.

  • 1.

    Aan de hypothecaire schuldeisers, ingeschreven bij het te niet gaan van het recht ingevolge raadsbesluit, waarbij de beëindiging van het recht op gronden van algemeen nut of waarbij vervallenverklaring is uitgesproken, of door verloop van de termijn, zonder dat vernieuwing plaats vindt, komen in afwijking van het bepaalde bij artt. 23, 4e lid, 28, 4e lid en 29, 3e lid, de vergoeding, bedoeld in het 1e lid van art. 22, die bedoeld in het 1e lid van art. 28 en de netto-opbrengst bedoeld in het 3e lid van art. 29 toe en, na voldoening van deze, het overschot aan de erfpachter, zonder dat de door de erfpachter belopen boete van hetgeen de hypothecaire schuldeisers volgens de in dit lid bepaalde toekomt, zal worden afgetrokken.

  • 2.

    Het resterende wordt aan de erfpachter onder aftrek der belopen boeten uitbetaald. Zover die boeten het overschot overtreffen, blijft de erfpachter voor de betaling dier boeten aansprakelijk.

  • 3.

    Zijn partijen overeenkomstig het 4e lid van art. 33 naar de rechter verwezen of wordt volgens die bepaling een rechterlijke beslissing door de gemeente afgewacht of uitgelokt, dan blijft het bedrag, waarover strijd loopt, in afwachting van de beslissing in rechte, bij de gemeente berusten en heeft na die beslissing de uitbetaling volgens de vorige leden van hetgeen alsdan aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers of de erfpachter blijkt toe te komen, plaats.

  • 4.

    De bedragen, die ingevolge het 4e lid van art. 23, het 4e lid van art. 28 en het 3e lid van art. 29 aan de erfpachter moeten worden uitbetaald, worden verminderd met de kosten, die de gemeente ter zake, bedoeld in het vorig lid, heeft gemaakt, volgens vaststelling door Burgemeester en Wethouders, en de proceskosten, die te haren laste mochten zijn gebracht. De vorderingen der ingeschreven hypothecaire schuldeisers, bedoeld in het 1e lid, zullen zich ook uitstrekken over de kosten van hun proces met de erfpachter, die te hunnen laste zijn gekomen.

Artikel 33. Bepaling van het bedrag, dat de ingeschreven hypothecaire schuldeisers ten tijde van het te niet gaan van het erfpachtsrecht te vorderen hebben.

  • 1.

    Om te komen tot de bepaling van de bedragen, die ieder der ingeschreven hypothecaire schuldeisers op het tijdstip der eindiging te vorderen heeft, geldt hetgeen in de volgende leden van dit artikel is bepaald.

  • 2.

    De ingeschreven hypothecaire schuldeisers zowel als de erf- pachter geven ieder voor zich het verschuldigde binnen één maand nadat het bedrag der vergoeding of der opbrengst, bedoeld in het 1e lid van art. 31, te hunner kennis is gebracht, aan Burgemeester en Wethouders op, waartoe, desverlangd, aan hen ter vaststelling van het bedrag, behoorlijk inzage wordt gegeven van en vertoond worden alle betrekkelijke boeken en bescheiden en mondeling of schriftelijk door de schuldeisers alle inlichtingen worden gegeven, die hun ten dienste staan, desgewenst in persoonlijke wederzijdse tegenwoordigheid.

  • 3.

    Heeft de ingeschreven hypothecaire schuldeiser naar het oor- deel van Burgemeester en Wethouders niet aan alle ver-plichtingen, uit dit artikel voortvloeiende, voldaan, dan kunnen dezen het bedrag naar beste weten vaststellen.

  • 4.

    Burgemeester en Wethouders kunnen de erfpachter, met wie en de ingeschreven hypothecaire schuldeisers met wie geen overeenstemming wordt verkregen, naar de rechter verwijzen en in alle gevallen de bepaling van het bedrag door de rechter afwachten of die uitlokken.

Artikel 34. Hypothecaire schuldeisers.

Waar hypothecaire schuldeisers aan de voorgaande artikelen in verband met het bepaalde bij art. 9, 2e lid, rechten ontlenen, zijn slechts die schuldeisers gerechtigd, die van hun optreden en het door hen gekozen domicilie aan Burgemeester en Wethouders en te hunnen genoegen hebben doen blijken.

Artikel 35. Waardebepaling.

  • 1.

    Waar in de voorgaande artikelen gesproken wordt van de waar- den van de grond, wordt, behoudens in het geval dat de waarde door de Gemeenteraad met het oog op het vaststellen van de canon moet worden bepaald, daaronder uitsluitend verstaan de courante verkoopwaarde van de grond, zonder inbegrip van de opstal.

  • 2.

    Waar gesproken wordt van de waarde van de opstal, wordt daaronder uitsluitend verstaan de courante verkoopwaarde van de opstal, zonder inbegrip van de waarde van de grond of van het in de opstal uitgeoefend wordend bedrijf.

  • 3.

    Bij de schatting van de courante verkoopwaarde van de grond wordt vrijheid voorbehouden in de keuze van de gegevens, waarop de zuiverste schatting kan worden gegrond. Tot grondslag kunnen o.a. worden genomen de prijzen bij verkoop uit de hand of bij veiling onder normale omstandigheden in de laatste tijd, van gronden in de omgeving, gelijkwaardige of ongelijkwaardige, in het laatste geval met inachtneming der aan te nemen verhouding. In plaats van verkoop van gronden kan ook die van grond en opstal als één geheel worden beschouwd; dan wordt berekend het gedeelte dat geacht moet worden voor de grond daarin te zijn begrepen.

  • 4.

    Bij de schatting van de courante verkoopwaarde van de opstal wordt vrijheid voorbehouden in de keuze van de gegevens waarop de zuiverste schatting kan worden gegrond. Tot grondslag kunnen o.a. worden genomen de prijzen bij verkoop uit de hand of bij veiling onder normale omstandigheden in de laatste tijd, van panden in de omgeving, gelijkwaardige of ongelijkwaardige, in het laatste geval met inachtneming der aan te nemen verhouding. Daarna wordt berekend het gedeelte dat geacht moet worden voor de opstal daarin te zijn begrepen.

  • 5.

    Is de opstal in onvoldoende staat, dan wordt genomen de waarde die hij zou hebben, na aanbrenging van de nodige herstellingen en verbeteringen, onder aftrek van de kosten die daaraan zouden zijn verbonden. Moet de opstal geacht worden geen andere dan afbraakwaarde te bezitten, doordat hij dient voor een speciale niet courante bestemming en niet dan met, in vergelijking van het te verkrijgen resultaat, onevenredig grote kosten voor een courante bestemming is geschikt te maken, of in een zodanige toestand verkeert, dat hij geacht moet worden op te zijn, dan wordt de afbraakwaarde berekend.

  • 6.

    De waarde van de opstal kan in geen geval worden bepaald boven het bedrag, dat de stichting ten tijde der waardebepaling zou kosten van zodanige of soortgelijke gebouwen als aanwezig zijn, verminderd met hetgeen daarvan in verband met hun ouderdom en de toestand, waarin zij zich bevinden, moet worden afgetrokken.

  • 7.

    Voor zover de aard, inrichting, constructie, samenstelling of bouworde van de opstal of een gedeelte daarvan is van een ten tijde der waardebepaling niet of minder gebruikelijk type met hoger kosten, dan wordt voor de toepassing van het vorig lid in aanmerking genomen een gebruikelijk type, daarmede het meest overeenkomende.

  • 8.

    Is de waarde van de opstal volgens het 2e, 4e en 5e lid hoger dan die bepaald volgens het 6e lid, dan wordt die, bepaald volgens het 6e lid aangenomen.

Artikel 36. Deskundigen.

  • 1.

    Waar in de voorgaande artikelen sprake is van deskundigen, wordt daaronder verstaan een commissie samengesteld uit drie leden, waarvan wordt benoemd: een lid door Burgemeester en Wethouders; een lid door de wederpartij in het geschil (erfpachter of hypothecaire schuldeisers); een lid door beide vorige gezamenlijk of, zo die het niet eens kunnen worden, door de rechter in het kanton Leeuwarden.

  • 2.

    De samenstelling der commissie moet hebben plaatsgevonden binnen twee maanden nadat de uitspraak der deskundigen is ingeroepen, van welk beroep door Burgemeester en Wethouders onverwijld aan betrokkenen kennis wordt gegeven. Indien door hen de benoeming als bedoeld in het 1e lid niet binnen de bepaalde tijd is geschied, heeft deze plaats door de rechter in het kanton Leeuwarden. De uitspraak der commissie wordt binnen twee weken aan Burgemeester en Wethouders, die voor de mededeling aan de belanghebbenden zorgdragen, medegedeeld.

Artikel 37. Domiciliekeuze.

  • 1.

    Ter zake der erfpacht moet door de erfpachter bij de akte van uitgifte domicilie in deze gemeente gekozen worden.

  • 2.

    Bij notariële of bij behoorlijk geregistreerde onderhandse akte kan de erfpachter een ander domicilie kiezen. Deze verandering werkt niet eerder dan nadat aan Burgemeester en Wethouders een afschrift der akte zal zijn ingezonden.

  • 3.

    Aanzeggingen aan hypothecaire schuldeisers geschieden aan het door hen bij de inschrijving der hypotheek gekozen domicilie.

Artikel 38 SLOTBEPALINGEN.

De Raad behoudt zich het recht voor, deze bepalingen en de in art. 2 bedoelde lijst, alsmede de situatiekaart te allen tijde aan te vullen of te wijzigen, zonder dat daardoor aan verkregen rechten schade kan worden toegebracht.

Artikel 39.

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, behoudens voorgaande bepalingen, aan de uitgifte van elk terrein zodanige bijzondere voorwaarden te verbinden, als zij noodzakelijk achten. De belang- hebbende heeft te dien aanzien binnen 30 dagen, nadat hij daarvan kennis heeft gekregen, beroep op de Raad.

Artikel 40.

Tegen de tijd dat de gemeente in de eigendom van de opstal zal treden heeft de erfpachter ten aanzien van het ter bezichtiging stellen daarvan gelijke verplichtingen als volgens plaatselijk gebruik op huurders van gebouwde eigendommen rusten.

Bijlage Lijst bedoeld in artikel 2.

Blok I, VIII, C (gedeelte grenzend aan trambaan diep 25 m) en E (idem) per c.a.

f 8,50

Blok II en III per c.a.

f 8,00

Blok C (gedeelte niet grenzend aan trambaan) D, E (niet grenzend aan trambaan) en F per c.a

f 4,00

Vastgesteld bij Raadsbesluit van 26 juni 1917 no. 258R/138.

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Friesland bij resolutie van de 12e juli 1917, no. 16.

Bijlage Raadsbesluit d.d. 5 juni 1989, nr. 8151

In te stemmen met de “Nota Erfpacht 1989” en derhalve tot:

  • I.

    het uitdrukkelijk verlengen ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek (danwel artikel 5.7.1.9a Nieuw Burgerlijk Wetboek – zonodig met de bijbehorende overgangswetgeving -) van alle op de aan de gemeente Leeuwarden toebehorende goederen rustende op 31 december 1990 expirerende erfpachtsrechten en het te dien einde na 31 december 1990 zonder verzet van de gemeente Leeuwarden in het bezit van de desbetreffende erfpachters laten van deze onroerende goederen;

  • II
    • a.

      Het beperken van de uit de onder I. bedoelde verlenging van ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek voortvloeiende mogelijkheid van de gemeente Leeuwarden om door opzegging een einde te maken aan de onder I. bedoelde erfpachtsrechten tot die gevallen, waarbij zich omstandigheden voordoen welke vóór de onder I. bedoelde verlenging ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek aanleiding zouden hebben gegeven tot een te niet gaan van het erfpachtsrecht door beëindiging op gronden van algemeen nut of door vervallenverklaring als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 22 en 24 van de bepalingen betreffende de uitgifte van bouwterreinen, gelegen tussen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehorende aan de gemeente Leeuwarden (Erfpachtsbepalingen 1917), zoals deze bepalingen thans luiden;

    • b.

      het op een opzegging als hiervoor onder a. bedoeld, voor zoveel mogelijk, op overeenkomstige wijze van toepassing verklaren van de artikelen 21, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35 en 36 van de hiervoor onder a. gemelde Erfpachtsbepalingen 1917, zoals deze bepalingen thans luiden (zonodig met inachtneming van de aanpassingen welke voortvloeien uit een invoering van de desbetreffende boeken van het Nieuw Burgerlijk Wetboek);

    • c.

      het ter zake van de hiervoor onder a. bedoelde beperking van de mogelijkheid van de gemeente Leeuwarden om door opzegging een einde te maken aan de onder I. bedoelde erfpachtsrechten, volstaan met het afleggen van een onherroepelijke éénzijdige verklaring tegenover de desbetreffende erfpachters en het als zodanige verklaring aanmerken van dit besluit;

     

  • III.

    het wat betreft de onder I. bedoelde erfpachtsrechten ter uitvoering van de bestaande overeenkomsten per 1 januari 1991 opnieuw vaststellen van de grondwaarden welke strekken tot grondslag van de caonons;

  • IV.

    het voor alle onder I. bedoelde erfpachtsrechten per 30 juni 1989 blijvend verlengen van de bestaande mogelijkheid tot aankoop van de blote eigendom van de onroerende goederen waarop de erfpachtsrechten rusten, zulks evenwel met dien verstande dat de mogelijkheid tot aankoop van de blote eigendom niet bestaat:

    • -

      voor zover het betreft een aandeel in een erfpachtsrecht, gevormd door toepassing van artikel 875a Burgerlijk Wetboek (voorheen artikel 638 Burgerlijk Wetboek), tenzij allen, die een aandeel als zoëven bedoeld in het erfpachtsrecht hebben, een verzoek om het onroerend goed waarop het erfpachtsrecht rust, te mogen kopen, indienen;

    • -

      voor zover het betreft onroerende goederen in de binnenstad, liggende in een gebied waarvoor de raad nog geen bestemmingsplan heeft vastgesteld;

    • -

      indien naar het oordeel van het gemeentebestuur van Leeuwarden de uitvoering van stedebouwkundige plannen en/of openbare werken zich tegen vervreemding verzet;

  • V.

    het blijk doen geven van de onder I. bedoelde verlenging ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek in de openbare registers.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

Van 5 juni 1989

Voorzoveel nodig goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Friesland bij besluit van 22 juni 1989, nr. BW 89/42.991

Voorzitter

Secretaris

Bijlage Raadsbesluit d.d. 5 juni 1989, nr. 8151

In te stemmen met de “Nota Erfpacht 1989” en derhalve tot:

  • II.

    het uitdrukkelijk verlengen ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek (danwel artikel 5.7.1.9a Nieuw Burgerlijk Wetboek – zonodig met de bijbehorende overgangswetgeving -) van alle op de aan de gemeente Leeuwarden toebehorende goederen rustende op 31 december 1990 expirerende erfpachtsrechten en het te dien einde na 31 december 1990 zonder verzet van de gemeente Leeuwarden in het bezit van de desbetreffende erfpachters laten van deze onroerende goederen;

  • II
    • a.

      Het beperken van de uit de onder I. bedoelde verlenging van ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek voortvloeiende mogelijkheid van de gemeente Leeuwarden om door opzegging een einde te maken aan de onder I. bedoelde erfpachtsrechten tot die gevallen, waarbij zich omstandigheden voordoen welke vóór de onder I. bedoelde verlenging ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek aanleiding zouden hebben gegeven tot een te niet gaan van het erfpachtsrecht door beëindiging op gronden van algemeen nut of door vervallenverklaring als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 22 en 24 van de bepalingen betreffende de uitgifte van bouwterreinen, gelegen tussen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehorende aan de gemeente Leeuwarden (Erfpachtsbepalingen 1917), zoals deze bepalingen thans luiden;

    • d.

      het op een opzegging als hiervoor onder a. bedoeld, voor zoveel mogelijk, op overeenkomstige wijze van toepassing verklaren van de artikelen 21, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35 en 36 van de hiervoor onder a. gemelde Erfpachtsbepalingen 1917, zoals deze bepalingen thans luiden (zonodig met inachtneming van de aanpassingen welke voortvloeien uit een invoering van de desbetreffende boeken van het Nieuw Burgerlijk Wetboek);

    • e.

      het ter zake van de hiervoor onder a. bedoelde beperking van de mogelijkheid van de gemeente Leeuwarden om door opzegging een einde te maken aan de onder I. bedoelde erfpachtsrechten, volstaan met het afleggen van een onherroepelijke éénzijdige verklaring tegenover de desbetreffende erfpachters en het als zodanige verklaring aanmerken van dit besluit;

     

  • III.

    het wat betreft de onder I. bedoelde erfpachtsrechten ter uitvoering van de bestaande overeenkomsten per 1 januari 1991 opnieuw vaststellen van de grondwaarden welke strekken tot grondslag van de caonons;

  • IV.

    het voor alle onder I. bedoelde erfpachtsrechten per 30 juni 1989 blijvend verlengen van de bestaande mogelijkheid tot aankoop van de blote eigendom van de onroerende goederen waarop de erfpachtsrechten rusten, zulks evenwel met dien verstande dat de mogelijkheid tot aankoop van de blote eigendom niet bestaat:

    • -

      voor zover het betreft een aandeel in een erfpachtsrecht, gevormd door toepassing van artikel 875a Burgerlijk Wetboek (voorheen artikel 638 Burgerlijk Wetboek), tenzij allen, die een aandeel als zoëven bedoeld in het erfpachtsrecht hebben, een verzoek om het onroerend goed waarop het erfpachtsrecht rust, te mogen kopen, indienen;

    • -

      voor zover het betreft onroerende goederen in de binnenstad, liggende in een gebied waarvoor de raad nog geen bestemmingsplan heeft vastgesteld;

    • -

      indien naar het oordeel van het gemeentebestuur van Leeuwarden de uitvoering van stedebouwkundige plannen en/of openbare werken zich tegen vervreemding verzet;

  • V.

    het blijk doen geven van de onder I. bedoelde verlenging ex artikel 779 Burgerlijk Wetboek in de openbare registers.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

Van 5 juni 1989

Voorzoveel nodig goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Friesland bij besluit van 22 juni 1989, nr. BW 89/42.991

Voorzitter

Secretaris