Organisatie | Achtkarspelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatieverordening 2023 gemeente Achtkarspelen |
Citeertitel | Participatieverordening 2023 gemeente Achtkarspelen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Participatieverordening gemeente Achtkarspelen 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2023 | nieuwe regeling | 12-10-2023 | Z2023-02993 |
Hoofdstuk 2. Beleid en evaluatie
Artikel 2. Evenwichtige verdeling en evaluatie
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Het college zendt één keer per 2 jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de adviesraad Achtkarspelen. Het college verzamelt voor het verslag systematisch informatie over de uitvoering van het participatiebeleid.
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt op grond van de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening. Dit geldt niet voor personen die onder de doelgroep van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vallen tot het moment dat het inkomen uit werk twee aaneengesloten jaren minimaal het minimumloon bedraagt en waarbij de gemeente voor deze persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie heeft verstrekt;
Het college biedt de goedkoopst adequate voorziening aan en houdt bij het aanbod rekening met andere voorzieningen die binnen het sociaal domein beschikbaar zijn. Het college stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.
Artikel 7. Participatievoorziening beschut werk
Jaarlijks maakt het Rijk bekend hoeveel dienstverbanden beschut werk het college moet realiseren. Is het aantal personen waarvoor het UWV heeft vastgesteld dat zij behoren tot de doelgroep beschut werk hoger dan het jaarlijks aantal te realiseren dienstverbanden, dan hanteert het college geen wachtlijst.
Artikel 8. Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan, op grond van artikel 10f van de wet, ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is en het om personen gaat:
Wanneer noodzakelijk, kan het college een persoon van de doelgroep die een uitkering op grond van de wet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ontvangt toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden met behoud van uitkering te verrichten. Dit voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden.
Hoofdstuk 3A. Specifieke bepalingen doelgroep Breed offensief
Paragraaf 3A.1 Administratief proces loonkostensubsidie
Artikel 11 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie
Het college verstrekt op grond van artikel 10d van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die een dienstbetrekking wil aangaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Bij een aanvraag zijn het derde tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.
Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet. Als deze aanvraag is gedaan na het begin van de dienstbetrekking voor een persoon als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de wet, wordt de vaststelling of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.
Paragraaf 3A.2 Procedure persoonlijke ondersteuning bij werk en werknemersvoorzieningen
Artikel 14 Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en/of werknemersvoorzieningen
Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de persoon, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling.
Paragraaf 3A.3 Specifieke bepalingen persoonlijke ondersteuning bij werk
Artikel 20. Interne werkbegeleiding
Heeft een persoon uit de doelgroep loonkostensubsidie voor het kunnen verrichten van werk begeleiding nodig die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, dan kan het college voor maximaal vier keer een halfjaar een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.
Paragraaf 3A.4. Specifieke bepalingen werknemersvoorzieningen
Artikel 22 Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische beperking
Het college kan, wanneer de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, afwijken van deze verordening.
Artikel 26. Intrekken oude verordeningen en overgangsrecht
Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Participatieverordening gemeente Achtkarspelen 2017 die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Participatieverordening gemeente Achtkarspelen 2017 voor de duur:
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van 12 oktober 2023.
De griffier,
Dhr. mr. G.J. Andringa
De voorzitter,
Dhr. mr. O.F. Brouwer
Bijlage 1 Werkproces loonkostensubsidie (artikel 11, vijfde lid)
Bijlage 2 Kwaliteitseisen jobcoach (artikel 18, eerste lid)
Jobcoaching in natura is mogelijk via:
De gemeentelijke jobcoach of externe jobcoach:
Jobcoaching in de vorm van een subsidie aan de werkgever is mogelijk voor een interne jobcoach die in dienst is van de werkgever of een externe jobcoach die de werkgever wil inzetten.
De interne jobcoach die in dienst is van de werkgever of een externe jobcoach die de werkgever wil inzetten:
De directe aanleiding voor aanpassing van de participatieverordening is de wetswijziging ‘Breed offensief’. Het doel van deze wetswijziging is dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen en blijven. Het gaat om mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. Deze mensen vallen onder de doelgroep banenafspraak of de doelgroep Beschut Werk. De uitwerking van deze maatregelen staan in hoofdstuk 3A van deze verordening.
In deze verordening wordt aandacht besteed aan de verschillende doelgroepen van de Participatiewet. Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Een verordening is niet geschikt voor gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat een passend re-integratietraject is. In de Participatiewet staat dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij het vinden van werk en voorzieningen die hiervoor noodzakelijk zijn. Daarom is het belangrijk dat uit de verordening duidelijk blijkt welke voorzieningen en ondersteuningsmogelijkheden er zijn.
Hieronder staan alleen de bepalingen die een toelichting nodig hebben.
Met algemeen geaccepteerde arbeid wordt arbeid bedoeld die algemeen maatschappelijk aanvaard is. In het algemeen geldt dat aard en omvang van het werk niet hoeven aan te sluiten bij opleiding, ervaring en wensen. Er mag dus verwacht worden dat men werk aanvaardt met meer of minder uren dan men eerst werkte. Ook gaan we ervan uit dat men een tijdelijk dienstverband of een uitzendbaan aanvaardt of dat men werk aanvaardt met een lagere beloning dan waarvoor men in het verleden werkte.
De doelgroep van de verordening bestaat uit:
personen die algemene bijstand ontvangen;
personen die onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) artikel 34a lid 5 sub b en artikel 35 lid 4 sub b en artikel 36 lid 3 sub b vallen tot het moment dat het inkomen uit werk twee aaneengesloten jaren minimaal het minimumloon bedraagt en waarbij de gemeente voor deze persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie heeft verstrekt;
Dit zijn personen die onder de doelgroep van de Banenafspraak of Beschut Werk vallen. Het gaat dan om personen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen.
Het is noodzakelijk dat de interne werkbegeleider de vaardigheden heeft om de begeleiding op een kwalitatief verantwoorde manier te bieden. Zie verder de toelichting bij artikel 21.
Een jobcoach moet voldoen aan een aantal eisen om de professionaliteit en de kwaliteit van de jobcoaching te waarborgen. Zie verder de toelichting bij artikel 18.
Mantelzorg is intensieve zorg die minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden verleend wordt. De gebruikelijke dagelijkse zorg die partners, ouders, kinderen of andere naasten geacht worden elkaar onderling te bieden, valt hier niet onder. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp.
Nugger is een afkorting voor niet-uitkeringsgerechtigde. Een niet-uitkeringsgerechtigde:
Er zijn drie soorten voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor personen met een arbeidsbeperking. Het gaat om vervoersvoorzieningen, noodzakelijke intermediaire activiteiten en meeneembare voorzieningen.
Persoonlijke ondersteuning bij werk
De begrippen persoonlijke ondersteuning en jobcoach zijn niet hetzelfde. Het begrip persoonlijke ondersteuning is ruimer. Het kan bij persoonlijke ondersteuning gaan om een gekwalificeerde jobcoach maar ook getrainde persoon binnen het bedrijf kan de dagelijkse werkbegeleiding op zich nemen (ook wel een “Harrie” genoemd). Een combinatie van beiden is ook mogelijk.
Opname in het doelgroepenregister vindt op verschillende manieren plaats. Naast de aanvraagroute via het UWV is er ook een route die loopt via de gemeente. Deze route staat bekend als de praktijkroute. Het is een proces waarbij het college door middel van een loonwaardemeting op de werkplek vaststelt dat de loonwaarde van een werknemer bij voltijdse arbeid minder bedraagt dan het wettelijk minimumloon. Deze vaststelling leidt tot opname in het doelgroepenregister. Deze route is alleen mogelijk op het moment dat iemand al een werkplek heeft.
Artikel 2. Evenwichtige verdeling en evaluatie
In de verordening moet staan onder welke voorwaarden welke personen en werkgevers van deze personen in aanmerking komen voor voorzieningen. De voorzieningen moeten evenwichtig over deze personen worden verdeeld. Daarbij moet rekening worden gehouden met omstandigheden zoals zorgtaken, het feit dat een persoon onder de doelgroep loonkostensubsidie (Banenafspraak en Beschut Werk) valt of een functionele beperking heeft.
Het college kan personen met een afstand tot de arbeidsmarkt een werkervaringsplaats, maatschappelijke participatie, scholing of een proefplaats aanbieden.
Rekening houden met omstandigheden en beperkingen
Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. Het college moet in ieder geval rekening houden met:
Het college informeert één keer per twee jaar de gemeenteraad over de uitvoering van het participatiebeleid en de doeltreffendheid van de verordening.
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college moet aanbieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid. Afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op maatschappelijke participatie en het voorkomen van isolement (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk), het leren van vaardigheden of kennis of het opdoen van werkervaring
Het college kan nadere verplichtingen verbinden aan de participatievoorziening. Dit kan bijvoorbeeld
zijn het verplicht meewerken aan een traject van derden zoals de GGZ, het Veiligheidshuis of schulddienstverlening.
Het tweede lid geeft aan wanneer het college een voorziening kan weigeren. Het gaat om een “kan-bepaling”. Het college moet dus altijd een afweging maken of een weigering in een individuele situatie op zijn plaats is. Dit omdat re-integratie om maatwerk vraagt.
Het vierde lid regelt dat het college, afgestemd op de situatie van de persoon, de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Dit betekent dat de voorziening goed genoeg moet zijn om een verantwoorde oplossing te bieden. Die oplossing hoeft dus niet de meest optimale oplossing te zijn. Zijn er meerdere adequate opties voor ondersteuning, dan zijn de kosten van deze opties doorslaggevend. Deze afweging wordt per persoon gemaakt.
Het vierde lid regelt ook de afstemming binnen het gemeentelijke sociale domein. Het gaat om de integraliteit van de geboden ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de continuïteit van de geboden ondersteuning bij de overgang van onderwijs naar werk, van werk naar onderwijs en van werk naar werk. Het is belangrijk om bij de inzet van voorzieningen hier rekening mee te houden en dit te op te nemen in het plan van aanpak.
Lid 5 tot en met 7 geeft het kader aan waarlangs het plan van aanpak vorm wordt gegeven.
Uitgangspunt hierbij is dat de ondersteuning gericht moet zijn op aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid of maatschappelijke participatie.
Artikel 4. Werkervaringsplaats
Doelgroep aanbieden werkervaringsplaats
Het college kan personen met een afstand tot de arbeidsmarkt een werkervaringsplaats aanbieden. Een voorwaarde daarbij is dat een persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
Doel van de werkervaringsplaats
Om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven, staat in het tweede lid specifiek wat het doel is van de werkervaringsplaats. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkervaringsplaats kan meerdere doelen hebben. In de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. In de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In een werkervaringsplaats kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
In het derde lid staat dat de werkervaringsplaats alleen wordt verstrekt als er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
Opstellen schriftelijke overeenkomst
In het vierde lid staat dat er voor de werkervaringsplaats een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin staan in ieder geval het doel van de werkervaringsplaats, de wijze van begeleiding en de duur van de werkervaringsplaats. Door deze schriftelijke overeenkomst wordt nog eens gewaarborgd dat het bij een werkervaringsplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Artikel 5 Maatschappelijke participatie
Volgens de Participatiewet moet maatschappelijke participatie uiteindelijk gericht zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde personen is arbeidsinschakeling te hoog gegrepen. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Begrip maatschappelijke participatie
Onder 'maatschappelijke participatie' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, op het zelfstandige kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Bij maatschappelijke participatie kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
College stemt duur activiteiten af op de persoon
Het tweede lid geeft aan dat het college de duur van maatschappelijke participatie moet afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon.
Zie de toelichting bij artikel 4.
Een startkwalificatie is een havo, VWO- of een mbo-2 diploma. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben om een opleiding te volgen met studiefinanciering (uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs) kunnen geen voorziening ontvangen gericht op scholing.
Artikel 7 Participatievoorziening beschut werk
Het college is verplicht beschut werk aan te bieden aan personen die alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Dit op advies van het UWV. Deze verplichting is begrensd. Er geldt namelijk een jaarlijkse taakstelling voor beschutte werkplekken. Geeft het UWV een lager aantal positieve adviezen af dan de taakstelling, dan is de verplichting beperkt tot het aantal afgegeven positieve adviezen. Geeft het UWV een hoger aantal positieve adviezen af dan de taakstelling, dan hoeven gemeenten niet meer dienstverbanden te realiseren dan de taakstelling.
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep voor Beschut Werk hoort, moet deze persoon geplaatst worden op een beschutte werkplek. Deze plaatsing moet worden afgestemd op de persoonlijke eigenschappen en omstandigheden van de persoon, dus maatwerk. Het kan zijn dat er voor de persoon niet direct een geschikte werkplek is. Het college is dan verplicht om ter overbrugging tot de plaatsing voorzieningen aan te bieden die bijdragen aan een succesvolle plaatsing. Deze voorzieningen staan in het derde lid:
Ook is het mogelijk om voorzieningen op grond van andere regelingen in te zetten die bijdragen aan een geslaagde plaatsing. Bijvoorbeeld voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning zoals arbeidsmatige dagbesteding.
In het Beleidsplan Participatie “Iedereen doet mee” is al vastgelegd dat het college geen wachtlijst hanteert en dat het dus mogelijk is dat er meer dienstverbanden worden gerealiseerd dan de taakstelling. Lid 4 van dit artikel bevestigt dit.
Artikel 8. Ondersteuning bij leer-werktraject
Wanneer nodig, kunnen personen in aanmerking komen voor ondersteuning bij leer-werktrajecten. Dat kan alleen voor personen van:
Bij dreigende schooluitval is de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar die door het volgen van een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot zevenentwintig jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Personen jonger dan zevenentwintig jaar die een opleiding met studiefinanciering volgen of kunnen volgen komen niet in aanmerking voor ondersteuning.
Aan een persoon kan een vergoeding voor reiskosten worden verleend of andere vergoedingen die bijdragen aan het welslagen van de overeenkomst of het plan van aanpak Hierbij valt te denken aan de kosten van kinderopvang, aanschaf werkkleding etc. Het college kan dit uitwerken in beleidsregels.
Het college kan aan personen die een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van de IOAW ontvangen, toestemming geven om gebruik te maken van een proefplaats bij een werkgever. Het gaat dan om een proefplaats van twee maanden die met maximaal vier maanden kan worden verlengd. Om voor meer harmonisatie te zorgen is voor de termijn aangesloten bij de wetgeving van het UWV en het door het UWV gevoerde beleid.
Artikel 11. Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie
Uit de verordening moet blijken hoe het administratief proces voor de betaling van loonkostensubsidie eruit ziet. Werkgevers weten dan beter waar zij aan toe zijn.
Het eerste lid maakt duidelijk dat de loonkostensubsidie voor de werkgever is bedoeld, ook wanneer een werknemer een aanvraag doet. Dit volgt ook uit de Participatiewet waarin staat dat de loonkostensubsidie wordt verleend aan de werkgever.
Uit het eerste en tweede lid blijkt dat alleen voor personen die onder de doelgroep loonkostensubsidie vallen (Banenafspraak en Beschut Werk) loonkostensubsidie kan worden verstrekt. Vraagt een werkgever loonkostensubsidie aan voor een persoon bij wie nog niet is vastgesteld dat deze onder de doelgroep valt? Dan moet deze aanvraag worden gezien als een aanvraag om deze persoon onder de doelgroep te brengen. Dat gebeurt dan volgens de in artikel 1 gedefinieerde praktijkroute.
In het vierde lid staat de termijn waarbinnen de loonwaarde wordt vastgesteld.
Het vijfde lid verwijst naar het administratieve werkproces dat door het college wordt gevolgd Zie hiervoor bijlage 1. Op deze manier wil de wetgever het proces duidelijk maken zodat meer personen met loonkostensubsidie aan het werk komen.
Een subsidieaanvraag op grond van dit artikel valt niet onder de reikwijdte van de Algemene subsidieverordening.
Artikel 12. Persoonlijke ondersteuning bij werk
De voorziening persoonlijke ondersteuning bij werk is nader uitgewerkt in hoofdstuk 3A. Dit artikel verwijst daarom naar dit hoofdstuk. Dit artikel verwijst ook naar artikel 3 waarin de algemene voorwaarden voor alle te verstrekken voorzieningen zijn vastgelegd.
Artikel 13. Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en/of werknemersvoorzieningen
In dit artikel staan een aantal voorwaarden voor toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en/of werknemersvoorzieningen aan personen met een arbeidsbeperking. Het artikel is een aanvulling op artikel 3 waarin de algemene voorwaarden staan om in aanmerking te komen voor een voorziening.
Personen moeten onder de doelgroep van deze verordening vallen en minimaal achttien jaar oud zijn. Dat geldt niet als deze personen VSO/PRO-onderwijs hebben gevolgd. Zij komen ook voor persoonlijke ondersteuning bij werk en/of werknemersvoorzieningen in aanmerking (a).
Het is van belang dat de inzet van de persoonlijke ondersteuning en/of werknemersvoorziening noodzakelijk is om het werk uit te kunnen voeren (b).
Om voor een doelmatige inzet van de re-integratiemiddelen te zorgen, moet het gaan om een dienstbetrekking van minimaal 12 uur (c).
Op het moment dat het gaat om een voorziening waarvan verwacht mag worden dat de werkgever hiervoor zorgt, omdat dit bijvoorbeeld voortvloeit uit de Arbo-regels, dan wordt de voorziening niet verstrekt op grond van deze verordening (d, e en f).
De aan de voorziening(en) verbonden kosten kunnen in uitzonderlijke gevallen leiden tot het afwijzen van de gevraagde voorziening(en). Dat kan op het moment dat deze kosten in geen verhouding staan tot de (maatschappelijke) baten die verbonden zijn aan de verstrekking van de voorziening(en) (g).
Artikel 14 . Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en werknemers voorzieningen
Het is niet verplicht om een aanvraag te doen voor persoonlijke ondersteuning bij werk en/of werknemersvoorzieningen. Het college kan ook zonder aanvraag beoordelen wat nodig is. In de praktijk zal dit meestal het geval zijn. In dit artikel staan de verschillende stappen die het college moet nemen om een zorgvuldig en onderbouwd besluit te nemen.
Het college bespreekt met de aanvrager, en wanneer nodig de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Het college vraagt om een deskundig oordeel/advies als dat nodig is.
In het vierde lid staat dat het college zorgt voor integrale dienstverlening. Wanneer nodig worden voorzieningen ingezet uit andere wetten (jeugdhulp, Wmo, schuldhulpverlening, enz.)
Artikel 15. Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk
In het eerste lid staat de termijn waarbinnen een aanvraag om persoonlijke ondersteuning moet worden gedaan. Dit gerekend vanaf de datum van indiensttreding. Wordt er een aanvraag gedaan ruim na de datum van indiensttreding, dan kan de vraag worden gesteld in hoeverre de voorziening nog noodzakelijk is. De werknemer heeft dan blijkbaar geruime tijd zonder deze persoonlijke ondersteuning de werkzaamheden kunnen uitvoeren. In die situatie rechtvaardigt dat de conclusie dat het verstrekken van persoonlijke ondersteuning in principe niet noodzakelijk is, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie.
In het tweede lid staan de aspecten waarmee het college rekening moet houden bij het verstrekken van individuele ondersteuning. Dit artikel benadrukt ook het belang van het leveren van maatwerk. In artikel 17 is dit verder uitgewerkt
Artikel 16. Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen
Een beschikking (besluit) moet voldoen aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht en de Participatiewet. In dit artikel is bepaald welke informatie minimaal in een beschikking moet staan.
Artikel 17. Persoonlijke ondersteuning bij werk
Persoonlijke ondersteuning bij werk kan bestaan uit jobcoaching en interne werkbegeleiding. In het eerste en tweede lid staat hoe het college persoonlijke ondersteuning in natura en in de vorm van een subsidie verstrekt. De gemeente kan een eigen jobcoach inzetten of jobcoaching inkopen. Ook is het mogelijk dat een werkgever zelf een eigen jobcoach in dienst heeft (interne jobcoach) of een jobcoach inhuurt (externe jobcoach). De werkgever kan ook een collega inzetten om de werknemer te begeleiden (interne werkbegeleider).
De ondersteuning kan ook worden aangeboden voor het verrichten van werkzaamheden, anders dan in dienstverband, zoals bij een proefplaats.
Uit de verordening moet blijken aan welke eisen een jobcoach moet voldoen en hoe deze eisen worden gewaarborgd. Deze eisen staan in bijlage 2.
In het tweede lid staat de intensiteit van de jobcoaching.
Het derde lid maakt het mogelijk om in bijzondere situaties af te wijken van de in lid 2 genoemde intensiteit van de jobcoaching. Het is mogelijk om intensievere jobcoaching aan te bieden of de periode van jobcoaching te verlengen. Deze extra kosten zijn voor rekening van de werkgever.
Heeft de gemeente eigen jobcoaches in dienst, dan gaat de inzet van deze eigen jobcoaches voor op op inkoop van jobcoaching.
Het college kan de in de verordening gestelde eisen uitwerken in beleidsregels. Dat is vastgelegd in het zevende lid.
Artikel 19 Subsidie voor het organiseren van jobcoaching
In dit artikel is geregeld hoe het college subsidie verstrekt voor jobcoaching.
De randvoorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen staan in het tweede lid.
In het derde lid staat dat het college een maximum tarief per uur hanteert. De tarieven voor een bepaald jaar moeten bekend en vindbaar zijn voor werkgevers en de doelgroep. Dat kan bijvoorbeeld door de tarieven te vermelden op de website van de gemeente. Daarbij geldt de eis dat het tarief toereikend moet zijn om jobcoaching in te kopen. Het college moet dus onderzoeken in de markt wat een toereikend tarief is. Het feit dat een persoon of werkgever ondersteund wil worden door een duurdere jobcoach, betekent niet dat het college hieraan is gehouden. Er is immers een maximumtarief waarvan is bepaald dat dit toereikend is om passende jobcoaching in te kopen.
Een subsidie aanvraag op grond van dit artikel valt niet onder de reikwijdte van de Algemene subsidieverordening.
Artikel 20. Interne werkbegeleiding
In dit artikel is geregeld hoe het college subsidie verstrekt voor persoonlijke ondersteuning door een interne werkbegeleider.
In het tweede lid staat dat het aanbod van het college ook een training voor een collega van de persoon kan zijn, zodat deze de begeleiding op een verantwoorde manier kan bieden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een “Harrie-training” .
Artikel 21 Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening
Dit artikel regelt het verstrekken van een vervoersvoorziening zodat de persoon zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken. In dit artikel staat onder welke voorwaarden dit kan en hoe de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld als het college het vervoer niet zelf (in natura) organiseert. Bij de bepaling van de vergoeding wordt uitgegaan van het reguliere tarief in de markt. De goedkoopst adequate oplossing is hierbij het uitgangspunt. Ontvangt de werknemer een reiskostenvergoeding van de werkgever, dan brengt het college dit in mindering op de vervoersvoorziening.
Artikel 22. Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorischebeperking
In dit artikel staat hoe het college het verstrekken van een noodzakelijke intermediaire activiteit regelt wanneer er sprake is van een visuele of motorische beperking. De specifieke aard van de voorziening is niet opgenomen omdat dit sterk afhankelijk is van de behoefte van de persoon. Het college kan dit in beleidsregels verder uitwerken. Het is de bedoeling dat de voorziening die zich richt op de intermediaire activiteit in verband met een visuele beperking op termijn worden verstrekt, beoordeeld en bekostigd door het UWV. Naar verwachting is dit vanaf 1 januari 2024.
Artikel 23 Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen
Het college moet ook meeneembare voorzieningen verstrekken voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en de bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen. Hiervoor is geen limitatieve lijst. Te denken valt aan een aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon, enzovoort. Wat een passende voorziening is, is sterk afhankelijk van de individuele behoefte van de persoon. Dit vraagt om maatwerk. Het uitgangspunt is dat de voorzieningen in bruikleen beschikbaar worden gesteld. Het college kan de wijze waarop de noodzaak en meerwaarde van een voorziening wordt bepaald in beleidsregels verder uitwerken.
Preventie is per definitie een kortdurende en vaak snelle interventie, zoals bijvoorbeeld een VCA-opleiding 1 van enkele dagen of bemiddeling naar werk. Preventie is niet alleen gericht op het voorkomen van werkloosheid, maar kan ook gericht zijn op het voorkomen van maatschappelijke uitval, problematische schulden en voortijdig schooluitval. Met preventie wordt beoogd in een vroeg stadium zelfredzaamheid en participatie te behouden door een preventief instrument in te zetten.
Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de persoon af te wijken van wat in de verordening is vastgelegd. Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.
Artikel 26. Intrekken oude verordeningen en overgangsrecht
In dit artikel is het intrekken van de oude Participatieverordening en het overgangsrecht geregeld. Het kan voorkomen dat personen een voorziening ontvangen op grond van de oude verordening die niet voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Te denken valt aan een verstrekte voorziening op grond van de oude verordening die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer wordt verstrekt. De toegekende voorziening moet dan op grond van artikel 3, tweede lid worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in het tweede lid geregeld dat deze voorziening wordt behouden voor maximaal 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit natuurlijk voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de oude verordening. Is dat niet het geval, dan moet de voorziening worden beëindigd. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Voortzetten toegekende voorzieningen
Toegekende voorzieningen op grond van de oude verordening worden dus in principe behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. In lid 4 is geregeld dat het college na afloop van die periode kan besluiten om een voorziening voort te zetten. Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten met re-integratieaanbieders.
Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd omdat de persoon niet meer voldoet aan de voorwaarden op grond van de oude verordening. Dit geldt ook voor een voorziening die is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening.