Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Rijn en IJssel

Waterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Rijn en IJssel
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingWaterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel
CiteertitelWaterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet
  2. titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

12-09-2023

wsb-2023-13207

Tekst van de regeling

Intitulé

Waterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel

Het algemeen bestuur van Waterschap Rijn en IJssel;

 

op voordracht van het college van Dijkgraaf en Heemraden van 29 augustus 2023;

 

Gelet op het bepaalde in artikel 78, eerste lid van de Waterschapswet, titel 4.2 en titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 2.5 en 2.8 van de Omgevingswet;

 

Overwegende dat met de komst van de Omgevingswet de grondslag en terminologie van bestaande verordeningen moeten aansluiten op de Omgevingswet;

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen:

  • De Waterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel;

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Bepalingen

 

Paragraaf 1.1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze waterschapsverordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening.

Artikel 1.2 begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op afdeling 1.2 en de hoofdstukken 5 tot en met 7 van deze waterschapsverordening.

 

Paragraaf 1.1.2 Aanwijzing en begrenzing van gebieden

Artikel 1.3 Begrenzing beheergebied

De geometrische begrenzing van het beheergebied Waterschap Rijn en IJssel is opgenomen in het geometrische informatieobject 'beheergebied' in bijlage II bij deze waterschapsverordening.

Artikel 1.4 Begrenzing waterstaatswerken

  • 1.

    De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied waterstaatwerk en de onderdelen daarvan zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage II bij deze verordening:

    • a.

      beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      beperkingengebied waterkering;

    • c.

      kernzone van een bergingsgebied of de kernzone van een uiterwaarde.

  • 2.

    Onder beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam vallen in ieder geval:

    • a.

      kernzone van een oppervlaktewaterlichaam

    • b.

      beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      kernzone van een kade; en

    • d.

      beschermingszone van een kade.

  • 3.

    Onder beperkingengebied waterkering vallen in ieder geval:

    • a.

      kernzone van een waterkering;

    • b.

      beschermingszone van een waterkering;

    • c.

      buitenbeschermingszone 1 van een waterkering;

    • d.

      buitenbeschermingszone 2 van een waterkering; en

    • e.

      profiel van vrije ruimte van een waterkering.

Artikel 1.5 Begrenzing oppervlaktewaterlichaam

De geometrische begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de onderdelen daarvan zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage II bij deze verordening:

  • a.

    oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN of SED of natte EVZ;

  • b.

    oppervlaktewaterlichaam waar varend onderhoud wordt gepleegd ; en

  • c.

    de Oude IJssel en sluiscomplex Doesburg tot aan de Duitse grens.

Artikel 1.6 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone, de buitenbeschermingszone 1, de buitenbeschermingszone 2 en het profiel van vrije ruimte, opgenomen in bijlage III.

 

Paragraaf 1.1.3 Normadressaat

Artikel 1.7 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

 

Paragraaf 1.1.4 Specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.8 Zorgplicht watersysteem

Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 1.9 Maatwerkvoorschriften

In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.8 en de algemene regels in hoofdstuk 2 kunnen in een specifieke situatie in overeenstemming met de beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

 

Paragraaf 1.1.5 Gegevens en bescheiden algemeen

Artikel 1.10 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting

  • 1.

    Een melding of de verstrekking van gegevens wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht; en

    • c.

      de dagtekening.

  • 2.

    Op verzoek van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 3.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

 

Paragraaf 1.1.6 Gesloten periode

Artikel 1.11 Gesloten periode

In de periode van 15 oktober tot 15 maart worden geen werkzaamheden als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening, uitgevoerd in de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een waterkering, met uitzondering van:

  • a.

    werkzaamheden door of namens het bestuur in het kader van hoogwaterveiligheid; en

  • b.

    werkzaamheden door derden die redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode, mits wordt gewerkt volgens een door of namens het bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan.

Paragraaf 1.1.7 Uitzondering bijzondere omstandigheden

Artikel 1.12 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de wet zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.13 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit als bedoeld in artikel 19.0 van de wet bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig in afwijking van verleende omgevingsvergunning of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of te lozen in een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren; en

    • d.

      activiteiten in het beperkingengebied uit te voeren.

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als het bestuur het niet langer noodzakelijk vindt.

 

Paragraaf 1.1.8 Ongewoon voorval

Artikel 1.14 Ongewoon voorval

  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en de eigenschappen; en

    • c.

      informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen.

Paragraaf 1.1.9 Uitzondering beheeractiviteiten

Artikel 1.15 Uitzondering beheeractiviteiten

De hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening zijn niet van toepassing op handelingen die plaatsvinden door of in opdracht van het bestuur, ten behoeve van de reguliere onderhoudswerkzaamheden en beheermaatregelen van het waterschap.

 

Paragraaf 1.1.10 Delegatie

Artikel 1.16 Delegatie

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd om de volgende delen van de waterschapsverordening te wijzigen:

    • a.

      hoofdstuk 2, met uitzondering van paragraaf 2.1.12;

    • b.

      hoofdstuk 3;

    • c.

      bijlage 1;

    • d.

      wijzigingen van technische aard.

  • 2.

    De wijzigingen zoals bedoeld in sub a tot en met c kunnen alleen inhouden:

    • a.

      het toevoegen van een algeheel verbod op het verrichten van activiteiten;

    • b.

      het vergunningvrij maken van vergunningplichtige activiteiten;

    • c.

      het stellen van algemene regels;

    • d.

      het toevoegen van een verbod om zonder melding een activiteit te verrichten; en

    • e.

      het wijzigen van geometrische begrenzingen.

Paragraaf 1.1.11 algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten

Artikel 1.17 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, regionale waterprogramma’s, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

Hoofdstuk 2 Activiteiten bij waterstaatswerken

Afdeling 2.1

 

Paragraaf 2.1.1 Lozen in en afvoeren naar een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op lozen en afvoeren in het beheergebied Waterschap Rijn en IJssel.

Artikel 2.2 Zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de slang of buis benodigd voor de lozing geen hinder veroorzaakt; en

  • b.

    de slang of buis benodigd voor de lozing niet over het onderhoudspad ligt tijdens onderhoudswerkzaamheden door of namens het waterschap.

Artikel 2.3 Meldplicht

Het is verboden meer dan 1 m3 water per uur af te voeren naar of meer dan 1 m3 water per uur te lozen in een oppervlaktewaterlichaam zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, tenzij een vergunning is vereist op grond van artikel 2.4.

Artikel 2.4 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning neerslag die valt op verhard oppervlak van tenminste 500 m2 direct of indirect te laten afstromen naar een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      de hoeveelheid water meer dan 250 m3 per uur bedraagt; of

    • b.

      de hoeveelheid water meer dan 25% bedraagt van de ontwerpcapaciteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, behalve als de hoeveelheid water die wordt geloosd minder bedraagt dan 10 m3 per uur.

Paragraaf 2.1.2 Water onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.5 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.6 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning meer dan 1 m3 water per uur te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam binnen het beheergebied van het waterschap

 

Paragraaf 2.1.3 Afrasteringen

Artikel 2.7 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met uitzondering van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen.

Artikel 2.8 Aanwijzing algemene regels

De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren plaatsen afrasteringen die voldoen aan de artikelen 2.9 tot en met 2.11.

Artikel 2.9 Algemene regel afrastering

  • 1.

    De afrastering is maximaal 1,25 m hoog.

  • 2.

    De afrastering is voldoende kerend.

  • 3.

    De afrastering bevat geen gecreosoteerd hout.

Artikel 2.10 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    De afrastering wordt op 0,05 m uit de eigendomsgrens van het waterschap geplaatst, als er een onderhoudsstrook aanwezig is, waarvan:

    • a.

      het waterschap eigenaar is; en

    • b.

      de breedte 1,8 m of meer is.

  • 2.

    De afrastering wordt op 0,3 m uit de eigendomsgrens van het waterschap geplaatst, als er een onderhoudsstrook aanwezig is, waarvan:

    • a.

      het waterschap eigenaar is; en

    • b.

      de breedte minder dan 1,8 m is.

  • 3.

    De afrastering wordt op 0,3 m uit de insteek geplaatst, als er een onderhoudsstrook is waarvan het waterschap geen eigenaar is.

  • 4.

    De afrastering wordt op 0,3 m uit de eigendomsgrens van kade geplaatst, als het een oppervlaktewaterlichaam is met een daarlangs gelegen kade.

Artikel 2.11 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs waterkeringen

  • 1.

    In het beperkingengebied waterkering buiten de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen wordt de afrastering op 1 m uit de in het veld aanwezige teen van de waterkering geplaatst.

  • 2.

    In het beperkingengebied waterkering buiten de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen wordt de afrastering op de eigendomsgrens geplaatst als deze verder dan 1 m van de teen ligt.

 

Paragraaf 2.1.4 Kabels en leidingen

Artikel 2.12 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het leggen, behouden en verwijderen van kabels of leidingen in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op leidingen met overdruk.

Artikel 2.13 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, als bedoeld in artikel 1.8 , houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de werkzaamheden onafgebroken worden voortgezet vanaf de start;

  • b.

    beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, kades, waterkeringen, onderhoudspaden, werken of kunstwerken, die optreden tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden, worden hersteld in oorspronkelijke constructie en toestand;

  • c.

    het bestuur onmiddellijk wordt geïnformeerd over een breuk of lekkage van een leiding en maatregelen worden getroffen om verdere lekkage te voorkomen; en

  • d.

    de gevolgen van een breuk of lekkage direct en volledig worden hersteld.

Artikel 2.14 Aanwijzing algemene regel parallelle kabels en leidingen

Bij het leggen en behouden van een kabel of leiding parallel aan het oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.17 en 2.18, voor zover de kabel of leiding:

  • a.

    wordt gelegd of behouden in het werkingsgebied algemene regels parallelle kabels en leidingen oppervlaktewaterlichamen, dat bestaat uit de oppervlaktewaterlichamen:

    • 1.

      buiten een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ; en

    • 2.

      buiten de kernzone en beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade;

  • b.

    niet wordt aangelegd door een damwand, een duiker of inspectieput;

  • c.

    wordt aangelegd op een afstand van minimaal 10 m van een bestaand of gepland kunstwerk;

  • d.

    een buitendiameter heeft van niet meer dan 0,3 m;

  • e.

    op ten minste 1 m van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd; en

  • f.

    wordt aangelegd met een gronddekking van ten minste 0,7 m.

Artikel 2.15 Aanwijzing algemene regel kruisende kabels en leidingen

Bij het leggen en behouden van een kabel of leiding die een oppervlaktewaterlichaam of kade kruist, wordt voldaan aan de artikelen 2.15 tot en met 2.18, voor zover de kabel of leiding:

  • a.

    wordt gelegd of behouden in een kernzone van een oppervlaktewaterlichaam buiten de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone 1 van een primaire waterkering, regionale waterkering of zomerkade;

  • b.

    niet wordt aangelegd door een damwand, duiker of inspectieput;

  • c.

    wordt aangelegd op een afstand van minimaal 10 m van een bestaand of gepland kunstwerk;

  • d.

    een buitendiameter heeft van niet meer dan 0,3 m;

  • e.

    wordt aangelegd op een diepte van minimaal 1 m onder het leggerprofiel van het oppervlaktewaterlichaam of kade, gemeten vanaf de bovenzijde van de kabel of leiding;

  • f.

    wordt aangelegd op een diepte van minimaal 1 m onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam; en

  • g.

    bij het kruisen van een duiker:

    • 1.

      wordt aangelegd op minimaal 1 m onder de binnenonderkant van een duiker; of

    • 2.

      wordt aangelegd aan de bovenzijde van een duiker met een tussenliggende gronddekking van minimaal 0,2 m en een gronddekking van minimaal 0,5 m op de kabel of leiding.

Artikel 2.16 Algemene regel kruisende kabels of leidingen

  • 1.

    Een kruisende kabel of leiding wordt niet met een open ontgraving aangelegd, tenzij de kabel of leiding een duiker aan de bovenzijde kruist.

  • 2.

    Een kruisende kabel of leiding wordt haaks op het oppervlaktewaterlichaam of de kade aangelegd, dwars op de as van het oppervlaktewaterlichaam of de kade. Indien een haakse kruising niet mogelijk is, moet dit bij de melding onderbouwd worden.

  • 3.

    Een kruisende kabel of leiding over een duiker wordt aangelegd met een mantelbuis.

Artikel 2.17 Algemene regel alle kabels en leidingen

  • 1.

    Er worden geen markeringsbordjes geplaatst binnen de kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam buiten de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade.

  • 2.

    Het in- en uittredepunt worden onmiddellijk na de werkzaamheden verdicht en afgewerkt in de oorspronkelijke staat.

  • 3.

    De kabel of leiding wordt gewijzigd of verwijderd op eerste aanzegging van het waterschap en op eigen kosten als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheertaken, onderhoudshandelingen of de zorg voor het watersysteem door het waterschap.

  • 4.

    Als een kabel of leiding niet meer wordt gebruikt, wordt deze zo spoedig mogelijk, maar ten minste binnen één jaar na buiten gebruikstelling, verwijderd.

  • 5.

    De kabel of leiding wordt goed onderhouden.

  • 6.

    Na de uitvoering van de werkzaamheden wordt het bestuur hierover geïnformeerd door een email naar handhaving@wrij.nl.

  • 7.

    Bij het verwijderen van de kabel of leiding wordt voldaan aan artikel 2.63.

Artikel 2.18 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in de artikelen 2.14 en 2.15 , te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen activiteit;

    • b.

      de startdatum en einddatum van de werkzaamheden;

    • c.

      een situatietekening met kadastrale gegevens, waarop duidelijk de locatie van de te leggen of te behouden kabel of leiding staat afgebeeld;

    • d.

      de buitendiameter van de kabel of leiding; en

    • e.

      naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de uitvoerder, als de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.19 Vergunningplicht parallelle kabels of leidingen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een kabel of leiding aan te leggen of te behouden, parallel aan een oppervlaktewaterlichaam in de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover de kabel of leiding wordt aangelegd of behouden:

    • a.

      in of langs een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN of SED of natte EVZ; of

    • b.

      in of langs een oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade .

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een kabel of leiding aan te leggen of te behouden, parallel aan een oppervlaktewaterlichaam in de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover de kabel of leiding:

    • a.

      een buitendiameter heeft groter dan 0,3 m;

    • b.

      wordt aangelegd door een damwand, duiker of inspectieput;

    • c.

      wordt aangelegd op minder dan 10 m afstand tot een bestaand of gepland kunstwerk;

    • d.

      wordt aangelegd op een afstand van minder dan 1 m tot de insteek; of

    • e.

      wordt aangelegd met een gronddekking minder dan 0,7 m.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet voor het inblazen of doorvoeren van een kabel of leiding in een bestaande mantelbuis als het intredepunt en het uittredepunt buiten de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam ligt.

Artikel 2.20 Vergunningplicht kruisende kabels of leidingen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een kabel of leiding aan te leggen of te behouden die een oppervlaktewaterlichaam of kade kruist, voor zover de kabel of leiding wordt aangelegd of behouden in een oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering of zomerkade.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een kabel of leiding aan te leggen of te behouden die een oppervlaktewaterlichaam of kade binnen de kernzone of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering of zomerkade kruist, voor zover de kabel of leiding:

    • a.

      wordt aangelegd door een damwand, duiker of inspectieput;

    • b.

      wordt aangelegd op minder dan 10 m afstand tot een bestaand of gepland kunstwerk;

    • c.

      een buitendiameter heeft groter dan 0,3 m;

    • d.

      wordt aangelegd op een diepte van minder dan 1 m beneden het leggerprofiel van het oppervlaktewaterlichaam;

    • e.

      wordt aangelegd op een diepte van minder dan 1 m beneden de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam; of

    • f.

      bij het kruisen van een duiker:

      • 1.

        wordt aangelegd op minder dan 1 m onder de binnenonderkant van een duiker; of

      • 2.

        wordt aangelegd aan de bovenzijde van een duiker met een tussenliggende gronddekking van minder dan 0,2 m of een gronddekking heeft van minder dan 0,5 m op de kabel of leiding.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet voor het inblazen of doorvoeren van een kabel of leiding in een bestaande mantelbuis als het intredepunt en het uittredepunt buiten de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam ligt.

Artikel 2.21 Vergunningplicht voor kabels of leidingen waterkering

Het is verboden zonder vergunning een kabel of leiding aan te leggen of te behouden in de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering.

 

Paragraaf 2.1.5 Agrarische werkzaamheden

Artikel 2.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op agrarische werkzaamheden in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

Artikel 2.23 Aanwijzing algemene regels grondbewerking

Bij het bewerken van grond in de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering wordt voldaan aan artikel 2.24.

Artikel 2.24 Algemene regel grondbewerking bij waterkering en kade

  • 1.

    Er wordt geen grond bewerkt in de zone tot 1 m uit de teen van een waterkering in het beperkingengebied waterkering.

  • 2.

    Er wordt geen grond bewerkt in de kernzone van een kade.

Artikel 2.25 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning agrarische werkzaamheden uit te voeren in de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning agrarische werkzaamheden anders dan grondbewerking uit te voeren in de kernzone van een waterkering.

  • 3.

    Het verbod geldt niet op gronden waarvan het waterschap geen eigenaar is, vanaf de insteek in de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam.

 

Paragraaf 2.1.6 Varen en ligplaats innemen

Artikel 2.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op varen en een ligplaats innemen in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.27 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    In de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.28 en 2.30 als:

    • a.

      wordt gevaren zonder mechanische middelen; of

    • b.

      wordt afgemeerd, geladen, gelost of een ligplaats wordt ingenomen aan een plaats die daarvoor bestemd en ingericht is.

  • 2.

    Bij het varen met mechanische middelen en innemen van een ligplaats op de Oude IJssel en sluiscomplex Doesburg tot aan de Duitse grens wordt voldaan aan de artikelen 2.28 en 2.30 als:

    • a.

      wordt gevaren in de Oude IJssel vanaf Doesburg met inbegrip van het sluizencomplex tot aan de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8, voor zover niet harder wordt gevaren dan 9 km per uur en door beroepsvaart geladen niet harder wordt gevaren dan 7 km per uur;

    • b.

      wordt gevaren in de Oude IJssel vanaf de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8 tot aan de stuw in Ulft, voor zover niet harder wordt gevaren dan 9 km per uur; of

    • c.

      wordt gevaren in de Oude IJssel vanaf de stuw in Ulft en op de Aastrang tot aan de Duitse grens:

      • 1.

        met een boot die maximaal 4,5 meter lang en maximaal 1,5 meter breed is; en

      • 2.

        met een snelheid van 7 km per uur of minder.

Artikel 2.28 Algemene regel ligplaats innemen

  • 1.

    Voorzieningen worden alleen gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn aangelegd en zijn bestemd. Het gaat hier om wachtplaatsen, wachtruimten, aan- en afmeervoorzieningen voor de beroepsvaart dan wel de recreatievaart.

  • 2.

    Op een ligplaats worden geen herstelwerkzaamheden uitgevoerd.

  • 3.

    Op een ligplaats wordt niet geladen, gelost of ontgast.

Artikel 2.29 Algemene regel gebruik ankers

  • 1.

    Er wordt geen anker gebruikt om een schip te stoppen.

  • 2.

    Met een krabbend anker wordt niet gevaren.

  • 3.

    Binnen een afstand van 100 m tot een sluis, brug of stuw, wordt niet afgemeerd met een anker.

  • 4.

    Als de aanwezigheid van kabels en buisleidingen met borden is aangegeven, wordt niet afgemeerd met een anker.

  • 5.

    Het ankeren van een vaartuig met een maximale afmeting van 4,50 meter bij 1,50 meter op minimaal 1 meter uit de oever is toegestaan, indien voorzieningen voor het meren ontbreken.

Artikel 2.30 Algemene regel afmeervoorziening recreatievaart

  • 1.

    Aan een afmeervoorziening voor recreatie worden maximaal twee recreatievaartuigen langszij afgemeerd als:

    • a.

      er geen andere afmeermogelijkheid dichtbij beschikbaar is;

    • b.

      afmeren door twee recreatievaartuigen niet verboden is; en

    • c.

      er geen hinder of gevaar veroorzaakt wordt voor het overige scheepvaartverkeer of voor de afmeervoorziening.

  • 2.

    Aan een afmeervoorziening voor recreatievaart wordt:

    • a.

      maximaal 24 uur achter elkaar een ligplaats ingenomen; en

    • b.

      niet binnen 12 uur na het verlaten van de afmeervoorziening opnieuw een ligplaats ingenomen aan dezelfde afmeervoorziening.

  • 3.

    Het innemen van een ligplaats is niet beëindigd als het recreatievaartuig minder dan 500 m is verplaatst.

Artikel 2.31 Vergunningplicht varen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning te varen in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam met een voertuig of vaartuig dat door mechanische middelen wordt aangedreven.

  • 2.

    Het verbod geldt niet in de Oude IJssel vanaf Doesburg met inbegrip van het sluizencomplex tot aan de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8, voor zover niet harder wordt gevaren dan 9 km per uur en door beroepsvaart geladen niet harder wordt gevaren dan 7 km per uur.

  • 3.

    Het verbod geldt ook niet in de Oude IJssel vanaf de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8 tot aan de stuw in Ulft, voor zover niet harder wordt gevaren dan 9 km per uur.

  • 4.

    Het verbod geldt ook niet in de Oude IJssel vanaf de stuw in Ulft en op de Aastrang tot aan de Duitse grens, voor een boot die maximaal 4,5 m lang is en 1,5 m breed is, als niet harder wordt gevaren dan 7 km per uur.

Artikel 2.32 Vergunningplicht afmeren, laden, lossen en ligplaats innemen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning vaartuigen of vlotten af te meren, te laden, te lossen of een ligplaats in te nemen op andere oppervlaktewaterlichamen dan de Oude IJssel en sluiscomplex Doesburg tot aan de Duitse grens.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning vaartuigen of vlotten af te meren, te laden, te lossen of een ligplaats in te nemen buiten plaatsen die zijn ingericht en bestemd voor afmeren, laden, lossen of ligplaats innemen.

  • 3.

    De verboden gelden niet als het afmeren, laden, lossen of ligplaats innemen is toegestaan voor een activiteit bedoeld in de paragrafen 2.1.7, 2.1.9 en 2.1.11 tot en met 2.1.15.

 

Paragraaf 2.1.7 Georganiseerde activiteiten

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op georganiseerde activiteiten in een beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

Artikel 2.34 Specifieke zorgplicht georganiseerde activiteiten

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    schade aan waterstaatswerken wordt voorkomen;

  • b.

    direct na afloop van een activiteit al het afval en gebruikte materialen worden opgeruimd en afgevoerd;

  • c.

    eventueel bevestigde of ingegraven werken of objecten worden verwijderd na een activiteit en gegraven gaten worden hersteld;

  • d.

    het waterstaatswerk in originele staat wordt teruggebracht; en

  • e.

    tijdens een activiteit de doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam wordt gewaarborgd.

Artikel 2.35 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van een georganiseerde activiteit in de kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering buiten een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ wordt voldaan aan de artikelen 2.36 tot en met 2.38:

  • a.

    de activiteit alleen plaatsvindt:

    • 1.

      op opengestelde dijkvakken; en

    • 2.

      op de verharde onderhoudspaden en openbare wegen op een waterkering.

  • b.

    de activiteit plaatsvindt tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • c.

    de activiteit plaatsvindt zonder gemotoriseerde voertuigen of gemotoriseerde vaartuigen;

  • d.

    de activiteit geen hondentraining is;

  • e.

    de activiteit niet plaatsvindt op het moment dat er onderhoud of andere werkzaamheden plaatsvinden aan het oppervlaktewaterlichaam of de waterkering en aanliggende kunstwerken.

Artikel 2.36 Algemene regel georganiseerde activiteiten

  • 1.

    Tijdens de activiteit wordt rekening gehouden met het medegebruik van de onderhoudspaden door derden.

  • 2.

    Het waterstaatswerk of de onderhoudspaden worden niet als parkeerplaats gebruikt.

  • 3.

    Als er schade aan waterstaatkundige voorzieningen of verstoring van de waterhuishouding als gevolg van de recreatieve activiteit ontstaat, wordt het bestuur hierover onverwijld geïnformeerd via het telefoonnummer 0314-369369.

  • 4.

    De initiatiefnemer informeert voorafgaand aan de activiteit de belanghebbenden en omwonenden van de locatie waar de activiteit plaatsvindt, over de voorgenomen activiteit.

Artikel 2.37 Algemene regel voor georganiseerde activiteiten in of nabij een oppervlaktewaterlichaam

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing in de kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam buiten HEN, SED of natte EVZ (gebied).

  • 2.

    Op aanzegging van het waterschap worden direct alle objecten verwijderd, of verlaten alle deelnemers het water.

  • 3.

    De bestemde in- en uitstapplaatsen worden gebruikt om stuwen te passeren en om in en uit het water te stappen.

  • 4.

    Als er geen in- en uitstapplaatsen zijn, wordt schade aan taluds en verstoring van flora en fauna voorkomen.

  • 5.

    Bij activiteiten in het oppervlaktewaterlichaam wordt minimaal 50 m afstand gehouden van een stuw of overlaat.

  • 6.

    Een ballenlijn in het water wordt niet gepasseerd.

Artikel 2.38 Algemene regel voor georganiseerde activiteiten in of nabij een waterkering

  • 1.

    Buiten verharde wegen wordt niet gefietst, gewandeld of met een rij- of lastdier gereden of gewandeld.

  • 2.

    Er worden geen werken of objecten bevestigd of geplaatst in het beperkingengebied waterkering.

  • 3.

    Dijkbekleding wordt niet beschadigd en er wordt niet gegraven.

Artikel 2.39 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.35, te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      een omschrijving van de aard, de omvang en de reden van de geplande activiteiten;

    • b.

      een situatietekening met de locatie en het adres van de geplande activiteit; en

    • c.

      de start- en einddatum van de geplande activiteit.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.40 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een georganiseerde activiteit te houden in de kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering, als de activiteit plaatsvindt in, op of nabij een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN of SED of natte EVZ.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een georganiseerde activiteit te houden in de kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering:

    • a.

      buiten opengestelde dijkvakken;

    • b.

      buiten de verharde onderhoudspaden of openbare wegen op een waterkering;

    • c.

      plaatsvindt tussen zonsondergang en zonsopgang;

    • d.

      plaatsvindt met gemotoriseerde voertuigen of vaartuigen;

    • e.

      een hondentraining is; of

    • f.

      plaatsvindt terwijl er onderhoud of andere werkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam of waterkering en aanliggende kunstwerken plaatsvinden.

Paragraaf 2.1.8 Bomen en andere beplantingen

Artikel 2.41 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, behouden of beschadigen van bomen en andere beplanting in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

Artikel 2.42 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning beplanting en bomen aan te brengen of te behouden in de kernzone van een kade, de beschermingszone van een kade en het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met uitzondering van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen, tenzij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.84, 2.85, 2.97 of 2.98 van deze verordening.

 

Paragraaf 2.1.9 Bruggen

Artikel 2.43 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug in een beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

Artikel 2.44 Specifieke zorgplicht bruggen

De specifieke zorgplicht, bedoeld in 1.8 houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de werkzaamheden onafgebroken worden voortgezet vanaf de start;

  • b.

    tijdens de werkzaamheden de doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam wordt gewaarborgd;

  • c.

    beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, kades, waterkeringen, onderhoudspaden, werken of kunstwerken, die optreden tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden, worden hersteld naar de oorspronkelijke constructie en toestand; en

  • d.

    deugdelijk en niet-uitlogend materiaal wordt gebruikt.

Artikel 2.45 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een brug wordt voldaan aan de artikelen 2.46 tot en met 2.49 als de brug:

  • a.

    wordt aangelegd in het werkingsgebied algemene regels brug, dat bestaat uit de oppervlaktewaterlichamen:

    • 1.

      buiten een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ;

    • 2.

      buiten de kernzone of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade; en

    • 3.

      buiten een oppervlaktewaterlichaam waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd;

  • b.

    maximaal 4 m breed is en de onderzijde van de brug niet lager dan het maaiveld is;

  • c.

    wordt aangelegd met een afstand van meer dan 10 m tot een kunstwerk, kruising of T-kruising met een ander oppervlaktewaterlichaam of het begin van een bocht in het oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    wordt aangelegd met landhoofden buiten de insteek van het oppervlaktewaterlichaam;

  • e.

    geen belemmering vormt voor bestaand varend medegebruik;

  • f.

    wordt aangelegd op een kadastraal perceel waar nog geen brug aanwezig is;

  • g.

    wordt aangelegd zonder pijlers; en

  • h.

    wordt aangelegd zonder het oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk af te dammen.

Artikel 2.46 Algemene regels aanleggen brug

  • 1.

    Direct na het aanleggen van de brug wordt de ontgraving aangevuld.

  • 2.

    Tijdens de aanleg worden binnen het stroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam geen werkzaamheden uitgevoerd of tijdelijke voorzieningen aangebracht, behalve het tijdelijk afdammen van het oppervlaktewaterlichaam voor het aanbrengen van taludverdediging.

  • 3.

    De in de legger vastgestelde afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam wijzigen niet.

  • 4.

    Na de uitvoering van de werkzaamheden wordt het bestuur hierover geïnformeerd door een email naar handhaving@wrij.nl.

Artikel 2.47 Algemene regels talud brug

  • 1.

    Onder een brug wordt taludverdediging aangebracht tot de waterbodem en tot 2 meter uitstekend aan weerszijden van de brug.

  • 2.

    De taludverdediging wordt aangebracht in de vorm van beton of een betonblokkenmat op geotextiel met een dikte van 0,15 m.

Artikel 2.48 Algemene regel onderhoudspaden

  • 1.

    Een onderhoudspad langs het oppervlaktewaterlichaam blijft obstakelvrij voor onderhoudsmaterieel van het waterschap.

  • 2.

    De breedte van een onderhoudspad blijft gewaarborgd.

  • 3.

    Een onderhoudspad sluit vloeiend aan op het brugdekniveau met een maximale helling van 1:8.

Artikel 2.49 Algemene regel verwijderen brug

Bij het verwijderen van de brug wordt voldaan aan artikel 2.63.

Artikel 2.50 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.45, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen activiteit;

    • b.

      de start- en einddatum van de werkzaamheden;

    • c.

      een situatietekening met kadastrale gegevens, waarop duidelijk de locatie van de te leggen of te behouden brug staat afgebeeld;

    • d.

      de afmetingen van de brug (lengte, breedte, hoogte onderkant brug ten opzichte van het waterpeil); en

    • e.

      naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de uitvoerder, als de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.51 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een brug aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen, als de brug wordt aangelegd:

    • a.

      over een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN of SED of natte EVZ;

    • b.

      over een oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering of binnen de kernzone van een kade of de beschermingszone van een kade; of

    • c.

      in een oppervlaktewaterlichaam waar varend onderhoud wordt gepleegd.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een brug aan te leggen, te wijzigen of te verwijderen, als de brug:

    • a.

      breder is dan 4 m of de onderzijde van de brugconstructie lager is dan het maaiveld;

    • b.

      wordt aangelegd met een afstand van minder dan 10 m tot een kunstwerk, kruising of T-kruising met een ander oppervlaktewaterlichaam of het begin van een bocht in een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      wordt aangelegd met de landhoofden binnen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      een belemmering vormt voor bestaand varend medegebruik;

    • e.

      wordt aangelegd op een kadastraal perceel waar al minstens één brug aanwezig is;

    • f.

      wordt aangelegd met pijlers; of

    • g.

      wordt aangelegd waarbij het oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk wordt afgedamd.

Paragraaf 2.1.10 Uitstroomvoorzieningen

Artikel 2.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen, behouden en verwijderen van een uitstroomvoorziening in het beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.53 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de werkzaamheden onafgebroken worden voortgezet vanaf de start;

  • b.

    de stabiliteit van het talud niet wordt aangetast; en

  • c.

    beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, taluds, onderhoudsstroken, werken en/ of kunstwerken, die optreden tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na het gereed melden van de werkzaamheden, in overleg met het waterschap worden hersteld, voor zover deze beschadigingen of verzakkingen het gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, wijzigen, behouden of verwijderen van een uitstroomvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.55 tot en met 2.57, als de uitstroomvoorziening:

  • a.

    wordt aangelegd bij een beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam buiten de kernzone en beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade; en

  • b.

    niet wordt uitgevoerd met een uitstroombak.

Artikel 2.55 Algemene regel uitstroomvoorziening

  • 1.

    De in de legger vastgestelde afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam wijzigen niet.

  • 2.

    De uitstroombuis wordt haaks op de as van het oppervlaktewaterlichaam gelegd.

  • 3.

    De afvoerbuis heeft een gronddek van ten minste 0,5 m in het onderhoudspad.

  • 4.

    De uitstroomvoorziening zorgt niet voor uitspoeling van de bodem of het talud.

  • 5.

    Drijfvuil, zandafzettingen en slibafzettingen worden verwijderd.

  • 6.

    De uitstroomvoorziening wordt goed onderhouden.

  • 7.

    Na de uitvoering van de werkzaamheden wordt het bestuur hierover geïnformeerd door een email naar handhaving@wrij.nl.

Artikel 2.56 Algemene regel taludafwerking

  • 1.

    De uitstroomvoorziening wordt schuin afgewerkt in het talud, overeenkomstig de helling van het talud en op een manier dat de uitstroomvoorziening niet buiten het talud steekt.

  • 2.

    Een uitstroomvoorziening met een buis met een diameter kleiner dan 125 mm in een talud of oever wordt afgewerkt met een taludgoot of betonnen afwerking.

  • 3.

    Een uitstroomvoorziening met een buis met een diameter van 125 mm of groter in een talud of oever wordt afgewerkt met een betonnen afwerking.

  • 4.

    Een uitstroomvoorziening met een buis met een diameter kleiner dan 125 mm in een natuurvriendelijke oever, verflauwd talud of in een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ, wordt afgewerkt met een taludgoot of steenbestorting.

  • 5.

    Een uitstroomvoorziening met een buis met een diameter van 125 mm of groter in een natuurlijkvriendelijke oever, verflauwd talud of in een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ, wordt afgewerkt met een steenbestorting.

  • 6.

    Een taludgoot wordt:

    • a.

      tot op de bodem van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd; en

    • b.

      in het talud of de bodem verankerd.

  • 7.

    Een betonnen afwerking:

    • a.

      is minimaal 0,15 m dik;

    • b.

      wordt tot 0,5 m aan weerszijden van de uitstroombuis aangelegd;

    • c.

      wordt tot 0,3 m boven de uitstroombuis aangelegd; en

    • d.

      wordt tot op de bodem van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd.

  • 8.

    Een steenbestorting:

    • a.

      bestaat uit breuksteen in een sortering van 90 - 250 mm;

    • b.

      wordt aangelegd op geotextiel;

    • c.

      wordt tot 0,5 m aan weerszijden van de uitstroombuis aangelegd;

    • d.

      wordt tot 0,3 m boven de uitstroombuis aangelegd; en

    • e.

      wordt tot op de bodem van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd.

Artikel 2.57 Algemene regel verwijderen uitstroomvoorziening

  • 1.

    De uitstroomvoorziening wordt gewijzigd of verwijderd op eerste aanzegging van het waterschap en op eigen kosten als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheertaken, onderhoudshandelingen of de zorg voor het watersysteem door het waterschap.

  • 2.

    Als een uitstroomvoorziening niet meer wordt gebruikt wordt deze zo spoedig mogelijk, maar tenminste binnen één jaar na buiten gebruikstelling, verwijderd.

  • 3.

    Bij het verwijderen van de uitstroomvoorziening wordt voldaan aan artikel 2.63.

Artikel 2.58 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.54, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen activiteit;

    • b.

      de start- en einddatum van de werkzaamheden;

    • c.

      een situatietekening met kadastrale gegevens, met daarop de rijksdriehoekscoördinaten van de locatie waar de werkzaamheden plaats zullen vinden;

    • d.

      het materiaal en de afmetingen van de uitstroomvoorziening; en

    • e.

      naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de uitvoerder, als de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.59 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een uitstroomvoorziening te maken in een oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een uitstroomvoorziening te maken met een uitstroombak.

 

Paragraaf 2.1.11 Verwijderen van werken, objecten, bomen en beplanting

Artikel 2.60 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van werken, objecten, bomen en beplanting in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

Artikel 2.61 Specifieke zorgplicht verwijderen van werken, objecten, bomen en beplanting

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de werkzaamheden onafgebroken worden voortgezet vanaf de start;

  • b.

    tijdens de werkzaamheden de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt gewaarborgd; en

  • c.

    beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, kades, waterkeringen, onderhoudspaden, werken of kunstwerken, die optreden tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden, worden hersteld naar de oorspronkelijke constructie en toestand.

Artikel 2.62 Aanwijzing algemene regels

Bij het verwijderen van een werk, object, boom of beplanting wordt voldaan aan artikel 2.63, voor zover:

  • a.

    het te verwijderen kunstwerk, werk, object, boom of beplanting buiten de kernzone en beschermingszone van een waterkering wordt verwijderd;

  • b.

    het te verwijderen werk, object, boom of beplanting niet door het waterschap wordt gebruikt om bij een onderhoudspad te komen;

  • c.

    bij het verwijderen het oppervlaktewaterlichaam niet gedeeltelijk of helemaal wordt afgedamd;

  • d.

    het te verwijderen kunstwerk geen peilregulerend werk is; en

  • e.

    het te verwijderen kunstwerk, bouwwerk, werk of beplanting alleen door of namens de onderhoudsplichtige of eigenaar wordt verwijderd.

Artikel 2.63 Algemene regel werken, objecten, bomen en beplantingen verwijderen

  • 1.

    De werken, objecten, bomen en beplanting worden volledig verwijderd, inclusief bijbehorende of ondersteunende werken zoals landhoofden, funderingen of wortels.

  • 2.

    Op de plaats waar het, werk, object, boom of beplanting wordt verwijderd, wordt het oppervlaktewaterlichaam of de kade zo afgewerkt dat deze aansluit op het aanliggende profiel.

  • 3.

    De in de legger vastgestelde afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam of de kade wijzigen niet.

  • 4.

    Als er gaten in de grond ontstaan, worden die gevuld en de aangebrachte grond wordt gelijkmatig verdicht.

  • 5.

    Degene die de werken, objecten, bomen en beplantingen heeft verwijderd, is verantwoordelijk voor eventuele vervolghandelingen die als gevolg van de werkzaamheden ontstaan.

  • 6.

    Na de uitvoering van de werkzaamheden wordt het bestuur hierover geïnformeerd door een email naar handhaving@wrij.nl.

Artikel 2.64 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 2.62, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen activiteit;

    • b.

      de start- en einddatum van de werkzaamheden;

    • c.

      een situatietekening met kadastrale gegevens, waarop duidelijk de locatie van het te verwijderen werk, object, boom of beplanting staat afgebeeld;

    • d.

      de rijksdriehoekscoördinaten van de locatie waar de werkzaamheden zullen plaatsvinden; en

    • e.

      naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de uitvoerder, als de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 2.65 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een werk, object, boom of beplanting te verwijderen als deze worden verwijderd binnen de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een werk, object, boom of beplanting te verwijderen als:

    • a.

      het werk door het waterschap wordt gebruikt om bij een onderhoudspad te komen;

    • b.

      het oppervlaktewaterlichaam wordt afgedamd;

    • c.

      een te verwijderen werk een peilregulerend werk is; of

    • d.

      het te verwijderen werk, boom of beplanting namens iemand anders dan de onderhoudsplichtige of kadastraal eigenaar wordt verwijderd.

Paragraaf 2.1.12 Aanleggen en wijzigen waterstaatswerken

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en wijzigen van oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken in het beheergebied Waterschap Rijn en IJssel.

Artikel 2.67 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een oppervlaktewaterlichaam of een ondersteunend kunstwerk in een oppervlaktewaterlichaam, aan te leggen of te wijzigen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor sloten of greppels niet dieper dan 0,5 m, aangelegd voor drainage.

 

Paragraaf 2.1.13 Werken plaatsen

Artikel 2.68 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en behouden van een werk in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing als de paragrafen 2.1.1 tot en met 2.1.12 van toepassing zijn.

Artikel 2.69 Vergunningplicht werk plaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een werk te plaatsen in de kernzone van een kade, beschermingszone van een kade, kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning een werk te plaatsen of te behouden in het profiel van vrije ruimte van een waterkering.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning een bouwwerk met holle ruimte te bouwen in de buitenbeschermingszone 1 van een waterkering, als de holle ruimte wordt aangelegd beneden:

    • a.

      de denkbeeldige lijn, die vanaf de beschermingszone met een helling van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt; of

    • b.

      de denkbeeldige lijn vanaf het profiel van vrije ruimte, die met een helling van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt.

Artikel 2.70 Vergunningplicht windturbine plaatsen

Het is verboden zonder vergunning een windturbine te plaatsen, wijzigen, vervangen of te verwijderen in het beperkingengebied waterkering en in de buitenbeschermingszone 2 van een waterkering.

Artikel 2.71 Vergunningplicht werk met overdruk plaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een werk met overdruk te plaatsen in de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een waterkering.

  • 2.

    Het verbod geldt niet in de buitenbeschermingszone 1 van een waterkering als de berekende verstoring die optreedt bij een beschadiging of calamiteit:

    • a.

      bij een grotere beschermingszone dan 15 meter, buiten de beschermingszone blijft en buiten de zone die vanaf de beschermingszone punt daalt met een helling van 1:5 uit de richting van de waterkering; of

    • b.

      buiten de zone blijft die 15 meter horizontaal gemeten vanuit de teen van de waterkering begint en vanaf dat punt daalt met een helling van 1:5 uit de richting van de waterkering.

Paragraaf 2.1.14 Overige werkzaamheden

Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op werkzaamheden in het beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden, anders dan bedoeld in de paragrafen 2.1.1 tot en met 2.1.13.

Artikel 2.73 Vergunningplicht bodemonderzoek

Het is verboden zonder vergunning in de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering, vermeerderd met een hellend vlak van 1:5 uit de richting van de waterkering:

  • a.

    grondonderzoek te verrichten waarbij gegraven, gesondeerd of gepulseerd wordt;

  • b.

    grondwateronderzoek te verrichten waarbij gegraven, gesondeerd of gepulseerd wordt;

  • c.

    geotechnisch onderzoek te verrichten waarbij gegraven, gesondeerd of gepulseerd wordt; of

  • d.

    geohydrologisch onderzoek te verrichten waarbij gegraven, gesondeerd of gepulseerd wordt.

Artikel 2.74 Vergunningplicht permanente afgraving, seismisch onderzoek en explosiegevaar

Het is verboden zonder vergunning in de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een waterkering:

  • a.

    permanente afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten; of

  • b.

    explosiegevaarlijk materiaal te hebben of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben of te wijzigen.

Artikel 2.75 Vergunningplicht overige werkzaamheden

Het is verboden zonder vergunning andere werkzaamheden uit te voeren dan genoemd in de paragrafen 2.1.1 tot en met 2.1.13 en de artikelen 2.73 en 2.74 in de kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering.

 

Paragraaf 2.1.15 Overige activiteiten

Artikel 2.76 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten in het beperkingengebied waterstaatwerk, anders dan bedoeld in de paragrafen 2.1.1 tot en met 2.1.14.

Artikel 2.77 Vergunningplicht activiteiten kernzone waterstaatswerk

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in de kernzone van een kade, kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of de kernzone van een waterkering op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning zich anders dan als rechthebbende te bevinden in de kernzone van een kade of in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of de kernzone van een waterkering als dat door het bestuur is aangegeven.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of de kernzone van een waterkering of de kernzone van een kade buiten verharde wegen:

    • a.

      met een rijtuig of voertuig te rijden;

    • b.

      met een rijdier of lastdier te rijden; of

    • c.

      vee te drijven.

Artikel 2.78 Vergunningplicht activiteit in kernzone waterkering

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning bemesting toe te passen in de kernzone van een waterkering op het talud en de kruin.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning dijkbekleding te beschadigen in de kernzone van een waterkering.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning andere dieren dan schapen te brengen en hebben in de kernzone van een waterkering op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen, behalve op de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen.

Artikel 2.79 Vergunningplicht waterpeil

Het is verboden zonder vergunning de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat door het waterschap voor het betreffende peilgebied is vastgesteld of dat normaal wordt aangehouden.

Artikel 2.80 Vergunningplicht activiteit in bergingsgebied of uiterwaarden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning het maaiveld te verhogen in de kernzone van een bergingsgebied of de kernzone van een uiterwaarde.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning waterkerende constructies of volumebeperkende constructies aan te brengen, te wijzigen of te verwijderen in de kernzone van een bergingsgebied of de kernzone van een uiterwaarde.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning bouwwerken aan te brengen of te wijzigen in de kernzone van een bergingsgebied of de kernzone van een uiterwaarde.

  • 4.

    Het is verboden zonder vergunning werken, bomen of beplantingen aan te brengen in de kernzone van een bergingsgebied of de kernzone van een uiterwaarde, als het geen eenjarige landbouwkundige gewassen zijn.

Artikel 2.81 Vergunningplicht activiteit beschermingszone oppervlaktewaterlichaam

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning buiten verharde wegen in de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      met een rijtuig of voertuig te rijden;

    • b.

      met een rijdier of lastdier te rijden; of

    • c.

      vee te drijven.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning zich anders dan als rechthebbende te bevinden in de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam als dat door het bestuur is aangegeven.

 

Paragraaf 2.1.16 Werken, beplantingen, bomen en werkzaamheden in de kernzone, beschermingszone en het profiel van vrije ruimte van de waterkering

Artikel 2.82 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen en verwijderen van werken, beplantingen en bomen en het uitvoeren van werkzaamheden in het beperkingengebied waterkering, voor zover:

  • a.

    het groene en/ of verholen waterkeringen betreft;

  • b.

    uitgevoerd door of namens particulieren.

Artikel 2.83 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

 

  • a.

    de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering gewaarborgd wordt;

  • b.

    de waterkering toegankelijk blijft voor inspectie, beheer en onderhoud door het waterschap;

  • c.

    schade aan waterstaatswerken wordt voorkomen;

  • d.

    schade aan waterstaatkundige werken onmiddellijk wordt gemeld (alle dagen, ook buiten kantooruren) aan het waterschap via het telefoonnummer 0314 - 369369.

Artikel 2.84 Aanwijzing algemene regel kernzone en beschermingszone van een waterkering

Er geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in hoofdstuk 2.1 van deze verordening, voor zover binnen de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering:

 

  • a.

    Voor het aanbrengen en verwijderen van tuininrichtingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, waarbij grondroering plaatsvindt tot maximaal een halve meter beneden maaiveld.

  • b.

    Voor het aanbrengen en verwijderen van erfafscheidingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering en tot maximaal een meter beneden maaiveld.

  • c.

    Voor het aanleggen en verwijderen van kabels ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden het maaiveld.

  • d.

    Voor het aanleggen en verwijderen van leidingen met een maximale diameter van 25 millimeter en een maximale druk van 3 bar ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 20 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden maaiveld.

  • e.

    Voor het aanplanten en verwijderen van bomen, op minimaal 20 meter uit de binnenteen van de waterkering.

  • f.

    Voor het uitvoeren van werkzaamheden waarbij grondroering plaatsvindt, tot maximaal een halve meter beneden maaiveld en minimaal 1 meter uit de binnenteen van de waterkering.

Artikel 2.85 Aanwijzing algemene regel profiel van vrije ruimte van een waterkering

Er geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in hoofdstuk 2.1 van deze verordening, voor zover binnen het profiel van vrije ruimte van een waterkering:

 

  • a.

    Voor het aanbrengen en verwijderen van tuininrichtingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, waarbij grondroering plaatsvindt tot maximaal een halve meter beneden maaiveld.

  • b.

    Voor het aanbrengen en verwijderen van erfafscheidingen op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering en tot maximaal een meter beneden maaiveld.

  • c.

    Voor het aanleggen en verwijderen van kabels ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering, tot een halve meter beneden het maaiveld.

  • d.

    Voor het aanleggen en verwijderen van leidingen met een maximale diameter van 25 millimeter en een maximale druk van 3 bar ten behoeve van de tuininrichting op minimaal 20 meter uit de binnenteen van de waterkering.

  • e.

    Voor het aanplanten en verwijderen van bomen, op minimaal 20 meter uit de binnenteen van de waterkering.

Artikel 2.86 Algemene regel

Er wordt voldaan aan artikelen 2.84 en 2.85 indien:

 

  • a.

    minimaal 5 meter uit de binnenteen van de waterkering obstakelvrij wordt gehouden;

  • b.

    geen holle ruimten ontstaan;

  • c.

    ontgravingen direct opgevuld worden met grond of massieve betonfundering tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld en met eenzelfde draagkracht en samenstelling als de omliggende grond;

  • d.

    geen permanente maaiveldverlagingen ontstaan.

Artikel 2.87 Vergunningplicht activiteit in kernzone, beschermingszone en profiel van vrije ruimte van een waterkering

Het is verboden zonder vergunning werken, bomen en beplantingen aan te brengen en te verwijderen en werkzaamheden uit te voeren binnen de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering of het profiel van vrije ruimte van een waterkering, voor zover:

 

  • a.

    het geen groene en/ of verholen waterkeringen betreft;

  • b.

    wordt uitgevoerd door of namens anderen dan particulieren;

  • c.

    niet wordt voldaan aan artikel 2.84, 2.85 en 2.86 van deze verordening.

Paragraaf 2.1.17 Werken en werkzaamheden in en aan bestaande permanente bebouwing in de kernzone (KZ), beschermingszone (BZ) en het profiel van vrije ruimte (PVVR) van een waterkering

Artikel 2.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden in en aan bestaande permanente bebouwing in de kernzone van een waterkering, beschermingszone van een waterkering of profiel van vrije ruimte.

Artikel 2.89 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

 

  • a.

    de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering gewaarborgd wordt;

  • b.

    de waterkering toegankelijk blijft voor inspectie, beheer en onderhoud door het waterschap;

  • c.

    schade aan waterstaatswerken wordt voorkomen;

  • d.

    schade aan waterstaatkundige werken onmiddellijk wordt gemeld (alle dagen, ook buiten kantooruren) aan het waterschap via het telefoonnummer 0314 - 369369.

Artikel 2.90 Aanwijzing algemene regel kernzone van een waterkering

Er geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in hoofdstuk 2.1 van deze verordening, voor zover binnen de kernzone van een waterkering:

 

  • a.

    Voor het verrichten van dagelijkse werkzaamheden en onderhoudswerkzaamheden aan de binnenzijde of buitenzijde van bestaande permanente bebouwing.

Artikel 2.91 Algemene regel

Er wordt voldaan aan artikel 2.90 indien:

 

  • a.

    voor het uitvoeren van de werkzaamheden geen (tijdelijke) ontgravingen nodig zijn.

Artikel 2.92 Aanwijzing algemene regel beschermingszone en profiel van vrije ruimte van een waterkering

Er geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in hoofdstuk 2.1 van deze verordening, voor zover binnen de beschermingszone van een waterkering of het profiel van vrije ruimte van een waterkering:

 

  • a.

    voor het aanbrengen van werken aan de binnenzijde of buitenzijde van bestaande permanente bebouwing.

  • b.

    voor het verrichten van dagelijkse werkzaamheden en onderhoudswerkzaamheden aan de binnenzijde of buitenzijde van bestaande permanente bebouwing.

Artikel 2.93 Algemene regel

Er wordt voldaan aan artikel 2.92 indien:

 

  • a.

    het geen explosiegevaarlijke inrichtingen betreffen;

  • b.

    leidingen worden aangelegd met een maximale druk van 3 bar en/of een maximale diameter van 110 mm;

  • c.

    leidingen met een maximale druk hoger dan 3 bar en/of met een grotere diameter dan 110 mm worden gebruikt voor industriële doeleinden en aangetoond wordt dat wordt voldaan aan de daarvoor geldende NEN normen;

  • d.

    geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande bouwoppervlak;

  • e.

    boven bestaand maaiveld en aan de buitenzijde van bestaande bebouwing een werk wordt bevestigd aan of op de constructie van de bebouwing;

  • f.

    beneden bestaand maaiveld geen doorgaande gaten of doorvoeren door bestaande (kelder)wanden en (kelder)vloeren worden aangebracht;

  • g.

    geen (tijdelijke) ontgravingen plaatsvinden.

Artikel 2.94 Vergunningplicht werken en werkzaamheden in en aan bestaande permanente bebouwing in de kernzone (KZ), beschermingszone (BZ) en het profiel van vrije ruimte (PVVR) van een waterkering

Het is verboden zonder vergunning werken aan te leggen en werkzaamheden uit te voeren in en aan bestaande permanente bebouwing in de kernzone van een waterkering, beschermingszone van een waterkering of profiel van vrije ruimte voor zover:

 

  • a.

    (tijdelijke) ontgravingen plaatsvinden;

  • b.

    het explosiegevaarlijke inrichtingen betreffen;

  • c.

    leidingen worden aangelegd met een druk hoger dan 3 bar of een diameter van meer dan 110 mm;

  • d.

    voor industriële doeleinden leidingen worden aangelegd met een druk hoger dan 3 bar en een diameter groter dan 110 mm en niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende NEN normen;

  • e.

    uitbreiding plaatsvindt van het bestaande bouwoppervlak;

  • f.

    een werk niet wordt bevestigd aan de bestaande constructie van het bouwwerk;

  • g.

    beneden maaiveld doorgaande gaten of doorvoeren door bestaande (kelder)wanden en (kelder)vloeren worden aangebracht.

Paragraaf 2.1.18 Werken, beplantingen, bomen en werkzaamheden in de kernzone en beschermingszone van een kade

Artikel 2.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van werken, het aanplanten van bomen en beplantingen en het uitvoeren van werkzaamheden in de kernzone van een kade of de beschermingszone van een kade

Artikel 2.96 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat:

 

  • a.

    de kerende functie van de kade niet in het geding komt;

  • b.

    de stabiliteit en erosiebestendigheid van de kade gewaarborgd wordt;

  • c.

    de kade toegankelijk blijft voor inspectie, beheer en onderhoud door het waterschap;

  • d.

    schade aan waterstaatswerken wordt voorkomen;

  • e.

    schade aan waterstaatswerken onmiddellijk wordt gemeld (alle dagen, ook buiten kantooruren) aan het waterschap via het telefoonnummer 0314 - 369369

Artikel 2.97 Aanwijzing algemene regel kernzone van een kade

Er geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in hoofdstuk 2.1 van deze verordening, voor zover binnen de kernzone van een kade:

 

  • a.

    beplanting (geen bomen) wordt aangebracht, waarbij een maximale ontgraving plaatsvindt van 30 cm beneden maaiveld.

  • b.

    reguliere tuinwerkzaamheden worden uitgevoerd, waaronder groenonderhoud

Artikel 2.98 Aanwijzing algemene regel beschermingszone van een kade

Er geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in hoofdstuk 2.1 van deze verordening, voor zover binnen de beschermingszone van een kade:

 

  • a.

    semi-permanente (bouw)werken worden opgericht, waarbij geen tijdelijke maaiveldverlaging plaatsvindt;

  • b.

    bomen worden aangeplant en beplanting wordt aangebracht;

  • c.

    reguliere tuinwerkzaamheden worden uitgevoerd, waaronder groenonderhoud;

  • d.

    grond wordt bewerkt voor agrarische doeleinden, met een maximale grondroering van 25 cm beneden maaiveld

Artikel 2.99 Algemene regel

Er wordt voldaan aan de artikelen 2.97 en 2.98, voor zover:

 

  • a.

    er geen permanente maaiveldverlagingen plaatsvinden;

  • b.

    het werk in 1 handeling, ononderbroken, wordt uitgevoerd;

  • c.

    de werkzaamheden niet worden uitgevoerd bij een aanwezige of te verwachten verhoogde waterstand;

  • d.

    de onderhoudspaden van het waterschap obstakelvrij blijven;

  • e.

    geen holle ruimtes ontstaan;

  • f.

    ontgravingen direct worden opgevuld met grond dat voldoet aan het Besluit bodemkwaliteit, tot minimaal het peil van het omliggende maaiveld.

Artikel 2.100 Vergunningplicht werken, beplantingen, bomen en werkzaamheden in de kernzone van een kade

Het is verboden zonder vergunning werken aan te leggen, bomen te planten, beplantingen aan te brengen en werkzaamheden uit te voeren in de kernzone van een kade voor zover:

 

  • a.

    bij het aanbrengen van beplanting, een ontgraving van meer dan 30 cm plaatsvindt;

  • b.

    niet wordt voldaan aan artikel 2.97 en 2.99.

Artikel 2.101 Vergunningplicht werken, beplantingen, bomen en werkzaamheden in de beschermingszone van een kade

het is verboden zonder vergunning werken aan te leggen, bomen te planten, beplantingen aan te brengen en werkzaamheden uit te voeren in de beschermingszone van een kade voor zover:

 

  • a.

    bij het bewerken van grond voor agrarische doeleinden, een grondroering van meer dan 25 cm beneden maaiveld plaatsvindt;

  • b.

    niet wordt voldaan aan artikel 2.98 en 2.99.

Hoofdstuk 3 Activiteiten met betrekking tot grondwater

Afdeling 3.1 Onttrekken van grondwater

 

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water.

Artikel 3.2 Gegevens bij een melding

Een melding op grond van de paragrafen 3.1.2 tot en met 3.1.8 bevat:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 3.3 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltreren van water

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het bestuur in de voorschriften van de omgevingsvergunning of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1. opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

     

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

    vierwekelijks

    Kleur

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het bestuur de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 van de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met het vijfde lid gelden niet:

    • a.

      voor zover dat in paragraaf 3.1.2 tot en met 3.1.8 is bepaald; of

    • b.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Paragraaf 3.1.2 Onttrekken van grondwater voor bronbemaling

Artikel 3.4 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bronbemaling.

Artikel 3.5 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor bronbemaling wordt voldaan aan de artikelen 3.6 en 3.7 als:

  • a.

    de pompcapaciteit meer is dan 10 m3 per uur;

  • b.

    er niet meer dan 100.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van 30 dagen wordt onttrokken; en

  • c.

    de onttrekking niet langer duurt dan 180 dagen.

Artikel 3.6 Algemene regel bronbemaling

  • 1.

    De freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket worden niet verder verlaagd dan 0,5 m beneden het gewenste ontgravingsniveau.

  • 2.

    Als de gewenste grondwaterstandsverlaging is bereikt, wordt de bemalingscapaciteit teruggebracht om verdere verlaging te voorkomen.

  • 3.

    Zo dicht mogelijk bij het op dat moment diepste ontgravingsniveau wordt een peilbuis geplaatst.

  • 4.

    Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de bronnen gedicht en daarbij wordt de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen hersteld.

Artikel 3.7 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.5, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3.2.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.8 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken voor bronbemaling als:

  • a.

    meer dan 100.000 m3 grondwater wordt onttrokken per aaneengesloten periode van 30 dagen; of

  • b.

    de onttrekking langer duurt dan 180 dagen.

Paragraaf 3.1.3 Onttrekken van grondwater voor proeven

Artikel 3.9 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor proeven.

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor proeven wordt voldaan aan de artikelen 3.11 en 3.12, als:

  • a.

    de pompcapaciteit meer is dan 10 m3 per uur;

  • b.

    er niet meer dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen wordt onttrokken; en

  • c.

    de onttrekking niet langer duurt dan 180 dagen.

Artikel 3.11 Algemene regel proeven

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de bronnen gedicht en daarbij wordt de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen hersteld.

Artikel 3.12 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.10, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3.2.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.13 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken voor proeven als:

  • a.

    meer dan 100.000 m3 water wordt onttrokken per aaneengesloten periode van 30 dagen; of

  • b.

    de onttrekking langer duurt dan 180 dagen.

Paragraaf 3.1.4 Onttrekken van grondwater voor grondwatersanering

Artikel 3.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering en beheersmaatregelen voor grondwaterverontreiniging.

Artikel 3.15 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.16 en 3.17, als:

  • a.

    de pompcapaciteit meer is dan 1 m3 per uur; en

  • b.

    niet meer dan 25.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van 30 dagen wordt onttrokken.

Artikel 3.16 Algemene regel grondwatersanering

  • 1.

    De freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket worden niet verder verlaagd dan 0,5 m beneden het gewenste ontgravingsniveau of saneringsniveau.

  • 2.

    Zo dicht mogelijk bij het zwaartepunt van de onttrekking wordt een peilbuis geplaatst.

  • 3.

    Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de bronnen gedicht en daarbij wordt de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen hersteld.

Artikel 3.17 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.14, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3.2.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

  • 4.

    Voor zover er geen vergunningplicht geldt ingevolge artikel 3.16 doet degene die grondwater onttrekt, daarvan melding aan het bestuur indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 50.000 m³ per kalenderjaar bedraagt.

Artikel 3.18 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken voor grondwatersanering als de pompcapaciteit meer is dan 1 m3 per uur en er meer dan 25.000 m3 grondwater wordt onttrokken in een aaneengesloten periode van 30 dagen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning meer dan 5 m3 grondwater per uur te onttrekken voor beheersmaatregelen voor een grondwaterverontreiniging.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning op een diepte van meer dan 50 m beneden het maaiveld grondwater te onttrekken, in het gebied van het waterschap dat gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Deventer.

 

Paragraaf 3.1.5 Onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking

Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking.

Artikel 3.20 Aanwijzing algemene regel

Bij het onttrekken van grondwater voor beregening, bevloeiing of veedrenking wordt voldaan aan de artikelen 3.21 tot en met 3.23 als:

  • a.

    de onttrekking plaatsvindt buiten de beschermde gebieden grondwater;

  • b.

    de pompcapaciteit meer is dan 20 m3 per uur;

  • c.

    niet meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

  • d.

    er niet meer wordt onttrokken dan 25.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van 90 dagen.

Artikel 3.21 Algemene regel beregening, bevloeiing of veedrenking

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de bronnen gedicht en daarbij wordt de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen hersteld.

Artikel 3.22 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.20 te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3.2.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.23 Uitzondering meetverplichting

Artikel 3.3 is niet van toepassing als de pompcapaciteit minder is dan 35 m3 per uur.

Artikel 3.24 Vergunningplicht

Het is buiten de beschermde gebieden grondwater verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken voor beregening, bevloeiing of veedrenking als:

  • a.

    meer dan 60 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; of

  • b.

    meer dan 25.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van 90 dagen wordt onttrokken.

Artikel 3.25 Verbod

Het is verboden grondwater te onttrekken voor beregening of bevloeiing binnen de beschermde gebieden grondwater.

 

Paragraaf 3.1.6 Onttrekken van grondwater voor industriële toepassing

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een industriële toepassing met uitzondering van wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.27 Aanwijzing algemene regel

Bij het onttrekken van grondwater voor industriële toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.28 en 3.29 , als:

  • a.

    de pompcapaciteit meer is dan 10 m3 per uur; en

  • b.

    er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van 90 dagen wordt onttrokken.

Artikel 3.28 Algemene regel industriële toepassing

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de bronnen gedicht en daarbij wordt de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen hersteld.

Artikel 3.29 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.27 te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3.2.

  • 3.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.30 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning meer dan 12.000 m3 grondwater per aaneengesloten periode van 90 dagen te onttrekken voor industriële toepassing.

 

Paragraaf 3.1.7 Onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening

Artikel 3.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.

Artikel 3.32 Aanwijzing algemene regel

Bij het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.33 en 3.34.

Artikel 3.33 Informatieplicht noodvoorziening

Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over het gebruik van de noodvoorziening.

Artikel 3.34 Algemene regel noodvoorziening

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de bronnen gedicht en daarbij wordt de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen hersteld.

 

Paragraaf 3.1.8 Overige grondwateronttrekkingen

Artikel 3.35 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater, anders dan bedoeld in de paragrafen 3.1.2 tot en met 3.1.7 en afdeling 3.2.

Artikel 3.36 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden, als de onttrokken hoeveelheid grondwater meer is dan 50.000 m3 per kalenderjaar.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als de activiteit vergunningplichtig is op grond van artikel 3.37.

  • 3.

    Een melding bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3.2.

  • 4.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.37 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken, indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m3 per uur.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning water in de bodem te infiltreren.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning op een diepte van meer dan 50 m beneden het maaiveld grondwater te onttrekken, in het gebied van het waterschap dat gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Deventer.

 

Afdeling 3.2 Drainage

 

Paragraaf 3.2.1 Drainage

Artikel 3.38 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op:

  • a.

    het onttrekken van grondwater voor het draineren van gronden; en

  • b.

    het aanleggen en behouden van drainage in het beperkingengebied waterstaatswerk.

Artikel 3.39 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt in ieder geval in dat beschadigingen en verzakkingen aan het oppervlaktewaterlichaam, kades, waterkeringen, onderhoudspaden, werken of kunstwerken, die optreden tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na het gereedkomen van de werkzaamheden, worden hersteld naar de oorspronkelijke constructie en toestand.

Artikel 3.40 Aanwijzing algemene regel drainage

Bij het aanleggen, vervangen of verwijderen van drainage wordt voldaan aan de artikelen 3.41 en 3.42 voor zover:

  • a.

    de drainage wordt aangelegd, vervangen of gewijzigd in het werkingsgebied algemene regel drainage, dat bestaat uit het beheergebied Waterschap Rijn en IJssel buiten:

    • 1.

      natte landnatuur, de beschermingszone van natte landnatuur en Natuurgebied Overijssel;

    • 2.

      Natura 2000 gebied en de beïnvloedingszone Natura 2000;

    • 3.

      een tijdelijke beschermingszone;

    • 4.

      het stroomgebied HEN en SED; en

    • 5.

      de kernzone en beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade;

  • b.

    het maximaal drainerende peil 0,80 m -mv bedraagt;

  • c.

    bij peilgestuurde drainage het laagst instelbare peil 0,80 m -mv bedraagt ten opzichte van het hoogste punt van de te draineren gronden;

  • d.

    de afwatering van het perceel niet verschuift naar een ander stroomgebied;

  • e.

    de drainagevoorzieningen bestaan uit buisdrainage of greppels of sloten, dieper dan 0,5 m;

  • f.

    de uitstroomvoorziening niet wordt uitgevoerd met een uitstroombak; en

  • g.

    bij peilgestuurde of andere samengestelde drainage de verzamelput zich niet bevindt in het onderhoudspad.

Artikel 3.41 Algemene regel drainage

Na de uitvoering van de werkzaamheden wordt het bestuur hierover geïnformeerd door een email naar handhaving@wrij.nl.

Artikel 3.42 Meldplicht

  • 1.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in artikel 3.40, te verrichten zonder dit ten minste vier weken en ten hoogste één jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding bevat:

    • a.

      een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de geplande werkzaamheden;

    • b.

      de start en einddatum van de werkzaamheden;

    • c.

      een situatietekening; en

    • d.

      de rijksdriehoekscoördinaten van het perceel waar de drainage zal worden aangelegd.

  • 3.

    Een situatietekening bevat:

    • a.

      de aanduiding van het te draineren perceel;

    • b.

      de kadastrale aanduiding van het te draineren perceel;

    • c.

      de diepte van de drainagebuizen, greppels of sloten ten opzicht van het maaiveld;

    • d.

      de locaties van de uitstroomvoorzieningen;

    • e.

      de onderlinge afstanden tussen de draineervoorzieningen of greppels dieper dan 0,5 m; en

    • f.

      bij peilgestuurde drainage: de locatie van het regulerend kunstwerk en de maximale hoogte van de hiermee gedraineerde gronden in meter boven NAP.

  • 4.

    Voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.43 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning drainage aan te leggen, te vervangen of te wijzigen als de drainage wordt aangelegd, vervangen of gewijzigd in:

    • a.

      natte landnatuur of in de beschermingszone van natte landnatuur;

    • b.

      een Natura 2000 gebied of in de beïnvloedingzone van Natura 2000;

    • c.

      een tijdelijke beschermingszone;

    • d.

      het stroomgebied HEN of SED; of

    • e.

      de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering of de kernzone van een kade of de beschermingszone van een kade.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning drainage aan te leggen, te vervangen of te wijzigen als:

    • a.

      de drainage wordt aangelegd, vervangen of gewijzigd met een maximaal drainerend peil van meer dan 0,8 m -mv;

    • b.

      bij peilgestuurde drainage: als het laagst instelbare peil meer dan 0,80 m -mv bedraagt ten opzichte van het hoogste punt van de te draineren gronden;

    • c.

      de afwatering van het perceel verschuift naar een ander stroomgebied;

    • d.

      de drainagevoorzieningen uit iets anders bestaan dan greppels, buisdrainage of sloten;

    • e.

      de uitstroomvoorziening wordt uitgevoerd met een uitstroombak; of

    • f.

      bij peilgestuurde of andere samengestelde drainage de verzamelput zich bevindt in het onderhoudspad.

  • 3.

    De verboden gelden niet voor het vervangen van bestaande drainage als:

    • a.

      de nieuwe drainage aantoonbaar gelijk is aan de bestaande, vergunde drainage, qua diepte, lengte, breedte, onderlinge afstand en diameter; en

    • b.

      bij drainage in de gebieden, bedoeld in lid 1, de nieuwe drainage een ontwateringsdiepte heeft gelijkwaardig aan de bestaande drainage, met een maximale diepte van 80 cm.

  • 4.

    De verboden gelden niet voor de uitoefening van de taken voor hemelwater en grondwater, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1º en 2º , van de wet.

Hoofdstuk 4 Aansluiting openbaar riool

Afdeling 4.1

 

Paragraaf 4.1.1 Aansluiting openbaar riool

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aansluiten van het openbaar riool op en het brengen van afvalwater in een zuiveringtechnisch werk in beheer bij Waterschap Rijn en IJssel.

Artikel 4.2 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een openbaar riool aan te sluiten op of afvalwater vanuit het openbaar riool te brengen in een zuiveringtechnisch werk.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als er een afvalwaterakkoord van kracht is.

  • 3.

    In een afvalwaterakkoord wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      hoe afvalwater doelmatig wordt ingezameld, getransporteerd en gezuiverd;

    • b.

      wat de eisen aan de kwaliteit van afvalwater bij het overnamepunt zijn;

    • c.

      hoe verontreiniging door diffuse bronnen wordt voorkomen;

    • d.

      wat de kenmerken van de overnamepunten en aansluitpunten zijn; en

    • e.

      dat er structureel overleg plaatsvindt.

Artikel 4.3 Aanvraagvereisten vergunning

Bij de aanvraag van een vergunning worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de technische gegevens van het openbaar riool, waaronder mede begrepen de verschillende aansluitpunten en een overzichtstekening van het rioleringsgebied;

  • b.

    het aantal particuliere huishoudens per aansluitpunt die zijn en zullen worden aangesloten op het openbaar riool;

  • c.

    het aantal en de aard van de bedrijven per aansluitpunt die zijn en zullen worden aangesloten op het openbaar riool;

  • d.

    een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheid afvalwater uitgedrukt in m3/h, gedifferentieerd naar hoeveelheden, droogweerafvoer en regenweerafvoer en gegevens over de pompovercapaciteit uitgedrukt in m3/h;

  • e.

    een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheden afvalstoffen, uitgedrukt in inwonerequivalenten en gedifferentieerd naar inwoners en bedrijven;

  • f.

    per aansluitpunt het aantal hectare verhard oppervlak waarvan het afvloeiend hemelwater wordt afgevoerd via het openbaar riool; en

  • g.

    gegevens over de in het kader van beheer en onderhoud van het openbaar riool te ondernemen activiteiten.

Artikel 4.4 Vergunningvoorschriften

  • 1.

    Het bestuur kan alleen voorschriften aan de vergunning verbinden:

    • a.

      zodat de nakoming van de artikelen 4.608 tot en met 4.612 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt verzekerd;

    • b.

      tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam waarin het afvalwater wordt gebracht vanuit het zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringtechnische werken.

  • 2.

    De voorschriften kunnen in ieder geval inhouden dat:

    • a.

      emissiegrenswaarden voor aan te wijzen stoffen worden gesteld; of

    • b.

      signaleringswaarden voor aan te wijzen stoffen worden gesteld.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders houdt rekening met de maatwerkvoorschriften die over de artikelen 4.608 tot en met 4.612 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn gesteld op grond van artikel 2.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.5 Overschrijding emissiewaarden en signaleringswaarden

  • 1.

    Als de emissiegrenswaarden en signaleringswaarden bedoeld in artikel 4.4 tweede lid, stelselmatig worden overschreden bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool op een zuiveringtechnisch werk, wordt het bestuur hierover geïnformeerd.

  • 2.

    Bij stelselmatige overschrijding van de emissiegrenswaarden en signaleringswaarden kunnen de vergunningvoorschriften worden gewijzigd.

  • 3.

    Het bestuur kan de houder van de vergunning verplichten te onderzoeken wat de oorzaken zijn van de overschrijdingen en hoe deze voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.

  • 4.

    Het bestuur kan als voorschrift aan de vergunning verbinden:

    • a.

      binnen welke termijn en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd;

    • b.

      binnen welke termijn en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek worden overlegd; en

    • c.

      binnen welke termijn en de wijze waarop de vergunninghouder op basis van de resultaten van het onderzoek maatregelen treft om overschrijdingen ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen.

Artikel 4.6 Advies

Bij het verlenen van een vergunning en bij het voornemen om ambtshalve een vergunning te wijzigen of in te trekken, stelt het bestuur de volgende overheidsorganen in de gelegenheid advies te geven:

  • a.

    Inspectie Leefomgeving en Transport; en

  • b.

    de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam, als vanuit het zuiveringtechnisch werk afvalwater naar een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht dat niet in het beheer van Waterschap Rijn en IJssel is.

HOOFDSTUK 5 LOZINGSACTIVITEITEN OP EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM OF EEN ZUIVERINGTECHNISCH WERK

AFDELING 5.1 ALGEMEEN

 

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 5.2 Oogmerken

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • b.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • c.

    het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.

Artikel 5.3 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 5.4 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 5.2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 5.5 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 5.4 en 5.9 tot en met 5.60.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 5.9 tot en met 5.60.

Artikel 5.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Artikel 5.7 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 5.6, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 5.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 5.9 Informeren over een ongewoon voorval

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 5.10 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

AFDELING 5.2 LOZEN VAN GRONDWATER BIJ SANERING OF ONTWATERING

Artikel 5.11 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

  • Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 μg/l

    Minerale olie

    500 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 g/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

  • Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 μg/l

    Cadmium

    0,4 μg/l

    Kwik

    0,1 μg/l

    Koper

    1,1 μg/l

    Nikkel

    4,1 μg/l

    Lood

    5,3 μg/l

    Zink

    12 μg/l

    Chroom

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 μg/l

    Tolueen

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

    4 μg/l

    Xyleen

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

    3 μg/l

    Trichlooretheen

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 μg/l

    Vinylchloride

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

    1 μg/l

Artikel 5.12 Lozen van grondwater bij ontwatering

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat grondwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering; en

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2.

    Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 5.13 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 5.14 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.11 en 5.12, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

 

AFDELING 5.3 LOZEN VAN AFVLOEIEND HEMELWATER DAT NIET AFKOMSTIG IS VAN EEN BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING

Artikel 5.15 Lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 5.16 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

 

AFDELING 5.4 LOZEN VAN HUISHOUDELIJK AFVALWATER

Artikel 5.17 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 5.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

  • Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    • 1.

      g/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

  • Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 5.19 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 5.20 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.17, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

AFDELING 5.5 LOZEN VAN KOELWATER

Artikel 5.21 Koelwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

  • 3.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 1000 kJ/s bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan 10 kJ/s bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.22 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.21, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

     

AFDELING 5.6 LOZEN BIJ REINIGEN, CONSERVEREN, BOUWEN, RENOVEREN OF SLOPEN VAN BOUWWERKEN

Artikel 5.23 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 5.24 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 5.25 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 5.26 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 5.27 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 5.28 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 5.23 tot en met 5.25, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 5.24; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 5.25.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

     

AFDELING 5.7 LOZEN BIJ OPSLAAN EN OVERSLAAN VAN INERTE GOEDEREN

Artikel 5.29 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 5.30 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.31 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

     

AFDELING 5.8 LOZEN BIJ OPSLAAN OF OVERSLAAN VAN ANDERE DAN INERTE GOEDEREN

Artikel 5.32 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen, worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 m is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

  • Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 5.33 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 5.34 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2.

    Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3.

    Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • b.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 5.35 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 5.32 en 5.34, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

AFDELING 5.9 LOZEN UIT GEMEENTELIJKE VOORZIENINGEN VOOR INZAMELING EN TRANSPORT VAN AFVALWATER

Artikel 5.36 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 5.37 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

 

AFDELING 5.1 LOZEN BIJ ONTGRAVINGEN, BAGGERWERKZAAMHEDEN EN WERKZAAMHEDEN DOOR DE WATERBEHEERDER OP EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM

Artikel 5.38 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.39 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 5.40 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 5.38 op een oppervlaktewaterlichaam en worden verricht door of namens de waterbeheerder in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.41 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij dezelfde waterbeheerder, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens de beheerder in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.42 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.38, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 5.39; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden plaatsvinden door de beheerder of ter uitvoering van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

     

AFDELING 5.11 LOZEN BIJ SCHOONMAKEN DRINKWATERLEIDINGEN

Artikel 5.43 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

     

AFDELING 5.12 LOZEN BIJ CALAMITEITENOEFENINGEN

Artikel 5.44 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 5.45 Gegevens en bescheiden

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.44, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

AFDELING 5.13 LOZEN BIJ TELEN, KWEKEN, SPOELEN OF SORTEREN VAN GEWASSEN

Artikel 5.46 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

  • Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 5.47 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 5.48 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.7, gemeten in een steekmonster.

  • Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 5.49 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.8, gemeten in een steekmonster.

  • Tabel 2.8 Emissiegrenswaarden

  •  

    Stof

    Emissiegrenswaarde in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3.

    De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 5.50 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 m is.

  • 2.

    Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 5.51 Meet- en rekenbepalingen

  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705; en

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 5.52 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in de artikelen 5.46 tot en met 5.50, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

     

AFDELING 5.14 LOZEN BIJ MAKEN VAN BETONMORTEL EN UITWASSEN VAN BETON

Artikel 5.53 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in die artikelen, geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of via die andere route.

 

AFDELING 5.15 LOZEN BIJ NIET-INDUSTRIËLE VOEDSELBEREIDING

Artikel 5.54 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 5.55 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2.

    Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 5.56 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.55, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

     

AFDELING 5.16 LOZEN VAN SPUIWATER UIT RECREATIEVE VISVIJVERS

Artikel 5.57 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 5.58 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit, bedoeld in artikel 5.57, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

     

AFDELING 5.17 LOZEN VANAF VAARTUIGEN OF ANDERE DRIJVENDE WERKTUIGEN BIJ SPOELEN OF SCHEIDEN VAN ZAND OF GRIND

Artikel 5.59 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

AFDELING 5.18 ASVERSTROOIING

Artikel 5.60 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

 

AFDELING 5.19 ANDERE LOZINGEN

Artikel 5.61 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 5.2 tot en met 5.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

Artikel 5.62 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

     

AFDELING 5.2 AANVRAAGVEREISTEN, BEOORDELINGSREGELS EN VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING LOZINGSACTIVITEIT

Artikel 5.63 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 5.64 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.65 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN

AFDELING 6.1 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER EN INFILTREREN VAN WATER

Artikel 6.1 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, waarvoor op grond van deze waterschapsverordening geen omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • i.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover het bepaalde in dat lid in strijd is met regels in het tijdelijke deel van deze waterschapverordening, bedoeld in artikel 4.7, onder a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 6.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, voor aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.3 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.4 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.5 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt door een daarvoor bedoelde voorziening of water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kan het dagelijks bestuur van het waterschap in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3.

    Degene die water in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, meet de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 3.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

  • Tabel 3.1 Parameters en meetfrequentie

  •  

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

    vierwekelijks

    Kleur

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    Totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

    driemaandelijks

  • 4.

    Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

  • 5.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6.

    Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      voor zover in deze waterschapsverordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

AFDELING 6.2 ONTTREKKEN VAN OPPERVLAKTEWATER

Artikel 6.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken oppervlaktewater wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meter water per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

HOOFDSTUK 7 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT EEN WATERSTAATSWERK

AFDELING 7.1 AANVRAAGVEREISTEN OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN

Artikel 7.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de activiteit, waarbij wordt vermeld op welke wijze gebruik zal worden gemaakt van het beperkingengebied;

  • b.

    een toelichtende tekening en de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van de activiteit met daarbij het ontwerp en de afmetingen van het werk of het tracé van de kabel of de leiding;

  • c.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • d.

    als een waterstaatswerk wordt gekruist door een boring: een boorplan met de volgende informatie:

    • 1.

      een beschrijving van de horizontaal gestuurde boring overeenkomstig de Handleiding wegenbouw, ontwerp onderbouw, richtlijn Boortechnieken, uitgegeven door Rijkswaterstaat;

    • 2.

      een tekening met een aanduiding van de boorlijn;

    • 3.

      een tekening van de dwarsdoorsnede in de langsrichting van de gekozen boorlijn; en

    • 4.

      gegevens over de controleberekening of sterkteberekening van de buis op basis van een grondmechanisch onderzoek; en

  • e.

    als de activiteit op, in of bij een kade of waterkering plaatsvindt: een stabiliteitsberekening van de kade of waterkering.

Artikel 7.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden, als de activiteit betrekking heeft op werkzaamheden waarbij een waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, in aanvulling op artikel 7.1 de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de hoeveelheid te verwijderen materiaal; en

  • b.

    een aanduiding van het totaal te baggeren oppervlak in kubieke meter.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 8.1

 

Paragraaf 8.1.1 Overgangsbepalingen

Artikel 8.1 Overgangsrecht omgevingsvergunningen

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten geldt, geldt een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit verbonden voorschrift als een maatwerkvoorschrift, voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bestuur maatwerkvoorschriften kan stellen.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze waterschapsverordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de vergunning onherroepelijk wordt. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als die vergunning onherroepelijk wordt.

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.

Artikel 8.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en dat onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 8.3 Bestuurlijke sanctie

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3.

      de last is opgeheven.

Paragraaf 8.1.2 Citeertitel

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Rijn en IJssel.

 

Paragraaf 8.1.3 inwerkingtreding

Artikel 8.5. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2023 ingetrokken.

Doetinchem, 12 september 2023

Het algemeen bestuur,

drs. C. Roos

secretaris-directeur

drs. H.Th.M. Pieper

dijkgraaf

Bijlage I Begripsbepalingen

 

  • aangewezen oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II;

  • bestuur het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rijn en IJssel;

  • bodemonderzoek alle soorten grondonderzoek, grondwateronderzoek, geotechnisch onderzoek en geohydrologisch onderzoek waarbij gesondeerd, gegraven, gepulsd of verticaal geboord wordt. Hieronder valt ook het plaatsen van peilbuizen;

  • bronbemaling het onttrekken van grondwater voor het uitvoeren van bouwactiviteiten en ontgravingen;

  • georganiseerde activiteiten activiteiten die in georganiseerd recreatief of bedrijfsmatig verband worden uitgevoerd;

  • infiltreren van water water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • kunstwerk waterstaatkundig bouwwerk dat van belang is voor de functie die waterstaatswerken hebben en daar ook onderdeel vanuit maakt of die ligt in, op, boven of onder een waterstaatswerk;

  • NEN 6600-1: NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

  • NEN 6646: NEN 6646/C1:2015: Water – Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem – Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat, versie 2015 + C1:2015;

  • NEN 6966: NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2006;

  • NEN-EN 872: NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

  • NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

  • NEN-EN 13284-1: NEN-EN 13284-1:2001: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode, versie 2001;

  • NEN-EN-ISO 5667-3: NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

  • NEN-EN-ISO 5815-1: NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

  • NEN-EN-ISO 5815-2: NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;

  • NEN-EN-ISO 6878: NEN-EN-ISO 6878:2004: Water – Bepaling van fosfor – Ammoniummolybdaat spectometrische methode, versie 2004;

  • NEN-EN-ISO 9377-2: NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

  • NEN-EN-ISO 10301: NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;

  • NEN-EN-ISO 11732: NEN-EN-ISO 11732:2005: Water – Bepaling van ammonium stikstof – Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 2005;

  • NEN-EN-ISO 11885: NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

  • NEN-EN-ISO 12846: NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

  • NEN-EN-ISO 13395: NEN-EN-ISO 13395:1997: Water – Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie, versie 1997;

  • NEN-EN-ISO 15587-1: NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

  • NEN-EN-ISO 15587-2: NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

  • NEN-EN-ISO 15680: NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;

  • NEN-EN-ISO 15681-1: NEN-EN-ISO 15681-1:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA), versie 2005;

  • NEN-EN-ISO 15681-2: NEN-EN-ISO 15681-2:2018: Water – Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA), versie 2018;

  • NEN-EN-ISO 15682: NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

  • NEN-EN-ISO 17294-2: NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

  • NEN-EN-ISO 17852: NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

  • NEN-EN-ISO 17993: NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

  • NEN-ISO 5663: NEN-ISO 5663:1993: Water – Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof – Methode na mineralisatie met seleen, versie 1993;.

  • NEN-ISO 15705: NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

  • NEN-ISO 15923-1: NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

  • niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II.

  • onderhoudspad pad op of langs een waterkering of kade of langs een oppervlaktewaterlichaam dat nodig is voor het plegen van onderhoud. Het pad kan zowel verhard als onverhard zijn;

  • uitstroomvoorziening een constructie in een oppervlaktewaterlichaam waarmee water wordt geloosd. De uitstroomvoorziening is een uitstroombuis en de bijbehorende taludafwerking;

  • wet Omgevingswet.

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

 

  • andere oppervlaktewaterlichamen dan de Oude IJssel en sluiscomplex Doesburg tot aan de Duitse grens /join/id/regdata/ws0152/2023/0322b9e021824603b881675f63ca4ac7/nld@2023-06-30;1

  • beheergebied /join/id/regdata/ws0152/2022/9a97a7bb90c34a69957ff2be4fa37e3b/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam /join/id/regdata/ws0152/2022/626424bc972c4df183ea206c2e098034/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam buiten de kernzone en beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade /join/id/regdata/ws0152/2022/b5b7ca198f0e47f398b472e0226b032a/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied oppervlaktewaterlichaam en het beperkingengebied waterkering met uitzondering van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen /join/id/regdata/ws0152/2023/8b0171db44744c73ba62c06a9639b76b/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/a2273daf37fb463593571198a4d990a6/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied waterkering buiten de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen /join/id/regdata/ws0152/2023/518d1a6d48ba4e02852398c850ab863c/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied waterstaatswerk met uitzondering van bergingsgebieden en uiterwaarden /join/id/regdata/ws0152/2022/0548a4c05ad149dbbf5fa806dd9dae21/nld@2023-06-30;1

  • beperkingengebied waterstaatwerk /join/id/regdata/ws0152/2022/adbe38578fbd4ea0b2f9c7ee147fa331/nld@2023-06-30;1

  • beschermde gebieden grondwater /join/id/regdata/ws0152/2023/c4b09a09d53c42fc8313df42ce2d2cc0/nld@2023-06-30;1

  • beschermingszone van een kade /join/id/regdata/ws0152/2023/108d3282d1e84b5fbb05b95a9883bece/nld@2023-06-30;1

  • beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam /join/id/regdata/ws0152/2022/51140556a19947c9963ecf97360ddb2a/nld@2023-06-30;1

  • beschermingszone van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/897c4040fde94da0bb09057aaaf5df46/nld@2023-06-30;1

  • buiten de beschermde gebieden grondwater /join/id/regdata/ws0152/2023/fa50e51593bf421b98acc3caf0ec4b51/nld@2023-06-30;1

  • buiten de kernzone en beschermingszone van een waterkering of kernzone en beschermingszone van een kade /join/id/regdata/ws0152/2022/c3d53d696874455aaba559f917198ca9/nld@2023-06-30;1

  • buitenbeschermingszone 1 van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/9f0ef0a5faee4575b3337aaf00665090/nld@2023-06-30;1

  • buitenbeschermingszone 2 van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/20db7a3921054d47a887c5c0fd6f90b7/nld@2023-06-30;1

  • de Oude IJssel en sluiscomplex Doesburg tot aan de Duitse grens /join/id/regdata/ws0152/2023/fe289f404d6f425baf182dc55f9738c3/nld@2023-06-30;1

  • de Oude IJssel vanaf de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8 tot aan de stuw in Ulft /join/id/regdata/ws0152/2023/9fb97b959449487db389bec3a4a3165d/nld@2023-06-30;1

  • de Oude IJssel vanaf de stuw in Ulft en op de Aastrang tot aan de Duitse grens /join/id/regdata/ws0152/2023/04b9972a07d8490f9719871db90219a2/nld@2023-06-30;1

  • de Oude IJssel vanaf Doesburg met inbegrip van het sluizencomplex tot aan de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8 /join/id/regdata/ws0152/2023/15e035056c914af59ccb4ec0c6659940/nld@2023-06-30;1

  • kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam buiten de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade /join/id/regdata/ws0152/2023/6a78b32b15564a6dba4a4cb9d2542865/nld@2023-06-30;1

  • kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam buiten HEN, SED of natte EVZ (gebied) /join/id/regdata/ws0152/2023/7bf0409e89cb406fb41e0aa69fba8547/nld@2023-06-30;1

  • kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/1d6f1385b9d44c2092e7d1dc8e669c08/nld@2023-06-30;1

  • kernzone en beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en de kernzone en beschermingszone van een waterkering buiten een oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN, SED of natte EVZ /join/id/regdata/ws0152/2023/02756da74d8f4ab19a240485e97d1be9/nld@2023-06-30;1

  • kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam /join/id/regdata/ws0152/2023/113227d332db4a77bc8255b4fb0bd135/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een bergingsgebied of de kernzone van een uiterwaarde /join/id/regdata/ws0152/2023/c47028c1f4024897ab0ee02a337de2c4/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een kade /join/id/regdata/ws0152/2023/d5be4b26d67942899cd87dc68cf3770d/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een oppervlaktewaterlichaam /join/id/regdata/ws0152/2022/22765f9b56d14f929bbfe271c3511c38/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een oppervlaktewaterlichaam buiten de kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone 1 van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade /join/id/regdata/ws0152/2023/9f4b52854b784130a871875767745fa0/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of de kernzone of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade /join/id/regdata/ws0152/2023/58e7d7ed66a247c1a30646e66e56a687/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of de kernzone van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/4f8c376b890c4422aad66a397972de5f/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/c796dd16d8a3405ab8ce1ec6dfa1d8e2/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/1a76832c7ebb4adea2d798a715a8a33b/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een waterkering op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen, behalve op de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen /join/id/regdata/ws0152/2023/24a3807e542a4f48a4f24a88f322823b/nld@2023-06-30;1

  • kernzone van een waterkering, beschermingszone van een waterkering of profiel van vrije ruimte /join/id/regdata/ws0152/2023/30d5e46b65834f9fa514a2de3906d0f5/nld@2023-06-30;1

  • kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/950c74bec3e745b8ab867a0dc9ae69af/nld@2023-06-30;1

  • natte EVZ /join/id/regdata/ws0152/2023/625fd760d6bf40baa3544f5ce3405820/nld@2023-06-30;1

  • natte landnatuur /join/id/regdata/ws0152/2023/e943c496adba428da881ddfe647bbc4a/nld@2023-06-30;1

  • oppervlaktewaterlichaam waar varend onderhoud wordt gepleegd /join/id/regdata/ws0152/2023/06398612a5434ced8bb4ffd3860c3dbb/nld@2023-06-30;1

  • oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade /join/id/regdata/ws0152/2023/ba555e9c98f1424ba774f93bd98b8ed3/nld@2023-06-30;1

  • oppervlaktewaterlichaam binnen de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone 1 van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade /join/id/regdata/ws0152/2023/e04e6c417ecb44619c1cbeb8607b0ebe/nld@2023-06-30;1

  • oppervlaktewaterlichaam met de functie HEN of SED /join/id/regdata/ws0152/2023/28b9b86dbb1243d1acf0008b6102991a/nld@2023-06-30;1

  • profiel van vrije ruimte van een waterkering /join/id/regdata/ws0152/2023/30a60afd15d04ff29ac3b91f2582f532/nld@2023-06-30;1

  • werkingsgebied algemene regel drainage /join/id/regdata/ws0152/2023/57c2b702be5d43f2b18409f825f54dc3/nld@2023-06-30;1

  • werkingsgebied algemene regels brug /join/id/regdata/ws0152/2023/6e0bed39f3a846faa63c05770bfe680e/nld@2023-06-30;1

  • werkingsgebied algemene regels parallelle kabels en leidingen oppervlaktewaterlichamen /join/id/regdata/ws0152/2023/a23d10636c4046c78b37cb4ca21d0456/nld@2023-06-30;1

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen als bedoeld in deze waterschapsverordening zijn:

Aastrang

Barchemse Veengoot

Bolksbeek

Didamse Wetering

Dommerbeek

Eefse Beek en Molenbeek

Elsbeek

Grote Waterleiding

Keizersbeek

Meibeek / Nieuwe Waterleiding

Oosterwijkse Vloed

Oude IJssel

Oude Schipbeek

Stroomkanaal Hackfort

Vierakkerselaak

Wehlse Beek

Wijde Wetering en Zevenaarse Wetering

Zuidelijk Afwateringskanaal

 

 

Bijlage III Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

 

1 Primaire waterkering

Kernzone: van binnenteen tot buitenteen van de waterkering

Beschermingszone: binnen- en buitendijks 15 meter uit de teen, vermeerderd met een denkbeeldige lijn vanaf dat punt dalend met een helling van 1:5

Buitenbeschermingszone 1: binnen- en buitendijks vanaf de teen tot een afstand van 100 meter

Buitenbeschermingszone 2: binnen- en buitendijks vanaf de teen tot een afstand van 250 meter

Profiel van vrije ruimte: nvt

 

2 Regionale waterkering

Kernzone: van binnenteen tot buitenteen van de waterkering

Beschermingszone: binnen- en buitendijks 10 meter uit de teen, vermeerderd met een denkbeeldige lijn vanaf dat punt dalend met een helling van 1:5

Buitenbeschermingszone 1: binnen- en buitendijks vanaf de teen tot een afstand van 100 meter

Buitenbeschermingszone 2: nvt

Profiel van vrije ruimte: nvt

 

3 Zomerkade

Kernzone: van binnenteen tot buitenteen van de waterkering

Beschermingszone: binnen- en buitendijks 10 meter uit de teen, vermeerderd met een denkbeeldige lijn vanaf dat punt dalend met een helling van 1:5

Buitenbeschermingszone 1: binnen- en buitendijks vanaf de teen tot een afstand van 50 meter

Buitenbeschermingszone 2: nvt

Profiel van vrije ruimte: nvt

 

4 Oppervlaktewaterlichaam

Kernzone oppervlaktewaterlichaam: insteek + 50cm tot insteek 50cm of maatwerk (bij meer ‘natuurlijke’ situaties, onduidelijke insteek of inundeerbare zones).

Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam: insteek tot 5m uit insteek of 4,5m naast kernzone ooppervlaktewaterlichaam (bij meer ‘natuurlijke’ situaties, onduidelijke insteek of inundeerbare zones).

 

5 Kade

Kernzone kade: buitenteen + 50cm tot binnenteen + 50cm (theoretisch)

beschermingszone kade = 5m uit Kernzone kade aan binnendijkse zijde

 

6 Uiterwaarde

Kernzone uiterwaarde: buitenkruinlijn kade tot buitenkruinlijn kade of insteek aan overzijde (bij eenzijdige kade)

 

7 Bergingsgebied

Kernzone bergingsgebied: Begrenzing zoals aangegeven in bestemmingsplan (op basis van buitenkruinlijn, kunstwerken en hoge gronden)

 

8 Kunstwerk

Kernzone duiker: 2,5m bufferzone aan weerszijde hartlijn

Kernzone overige waterstaatskundige kunstwerken: 2,5m bufferzone rondom object

 

9 HEN, SED en EVZ

Kernzone oppervlaktewaterlichaam HEN, SED en EVZ: oppervlaktewaterlichaam onderdeel uitmakend van door de provincie vastgestelde HEN, SED en EVZ wateren

 

10 Varend onderhoud

Kernzone oppervlaktewaterlichaam varend onderhoud: oppervlaktewaterlichaam waar met varend materieel onderhoud gepleegd wordt

 

11 Vaarweg Oude IJssel

Kernzone oppervlaktewaterlichaam vaarweg Oude IJssel: oppervlaktewaterlichaam dat onderdeel is van de vaarweg Oude IJssel

 

Toelichting

Algemene toelichting

 

1 Opbouw van de Waterschapsverordening

De kern van de waterschapsverordening bestaat uit regels over activiteiten van burgers, bedrijven en mede-overheden die van invloed zijn op het watersysteem, de waterveiligheid en de zuiveringtechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallaties, RWZI). Voor de opbouw van de waterschapsverordening is daarom gekozen naar een indeling in de verschillende soorten activiteiten.

Hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening bevat alle regels over activiteiten bij waterstaatswerken, zoals oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen. Dit zijn regels over bijvoorbeeld het aanleggen van bruggen of steigers bij oppervlaktewaterlichamen, het aanleggen van kabels bij waterkeringen of het lozen van water in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Hoofdstuk 3 van deze waterschapsverordening gaat over activiteiten met betrekking tot grondwater. Daarbij kan gedacht worden aan grondwateronttrekkingen voor bijvoorbeeld beregening, veedrenking of bronneringen, maar ook het infiltreren van water in de bodem en het aanbrengen van drainage.

Hoofdstuk 4 van deze waterschapsverordening bevat de regels over het aansluiten van de gemeentelijke riolering op de RWZI.

In de hoofdstukken 5, 6 en 7 van deze waterschapsverordening zijn de regels opgenomen die afkomstig zijn uit de bruidsschat (de voormalige rijksregels die niet terugkomen onder de Omgevingswet). Hoofdstuk 5 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of de RWZI. Hoofdstuk 6 bevat de aanvraagvereisten, beoordelingsregels en meetvoorschriften voor wateronttrekkingsactiviteiten (het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem in samenhang met dergelijke onttrekkingen, en het onttrekken van oppervlaktewater). In hoofdstuk 7 staan de aanvraagvereisten voor beperkingengebiedactiviteiten (activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen, zoals de eerder genoemde bruggen, kabels en dergelijke).

Naast de activiteitgerichte hoofdstukken, bevat deze waterschapsverordening algemene bepalingen in hoofdstuk 1 en slotbepalingen in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 1 bevat onder meer de aanwijzing van de werkingsgebieden van deze verordening, de normadressaat voor de regels over activiteiten, de specifieke zorgplicht, algemene indieningsvereisten voor meldingen en bepalingen over bijzondere omstandigheden en ongewone voorvallen. Hoofdstuk 8 bevat het overgangsrecht en de citeertitel.

Binnen de hoofdstukken 2 en 3 is een vaste indeling van regels gekozen. Deze hoofdstukken zijn onderverdeeld in paragrafen, die ieder over een specifieke activiteit gaan. Binnen de paragraaf zijn de artikelen opgebouwd volgens het uitgangspunt “ja, mits”. Dat betekent dat eerst de regels worden gegeven voor vaak voorkomende activiteiten die relatief weinig risico opleveren voor de belangen die het waterschap behartigt. Vaak kan daarvoor met de specifieke zorgplicht of enkele algemene regels worden volstaan. Daarna volgen de regels voor activiteiten met grotere impact, waarvoor een melding is vereist of een beoordeling vooraf in de vorm van een vergunningplicht. Elke paragraaf bevat daarom – voor zover nodig – de volgende artikelen:

 

  • a.

    Het toepassingsbereik: over welke activiteit gaat de paragraaf?

  • b.

    Een verdere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor de activiteit.

  • c.

    De aanwijzing van algemene regels: in welke gevallen gelden welke algemene regels?

  • d.

    De concrete algemene regels, gerangschikt naar onderwerp.

  • e.

    Meldingsplichten.

  • f.

    De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen.

2 Inhoud van de Waterschapsverordening

De waterschapsverordening is de verordening op grond van de Omgevingswet, waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving van het waterschap zijn opgenomen. Vrijwel alle regels, omdat enkele onderwerpen op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit buiten de waterschapsverordening moeten blijven. Dat betreft als eerste de regels over onderhoudsplichten. Voor de aanwijzing van onderhoudsplichten en onderhoudsplichtigen blijft de legger op grond van artikel 78 lid 2 van de Waterschapswet bestaan (de zogeheten onderhoudslegger). De regels over de inhoud van de onderhoudsplichten, die voorheen in hoofdstuk 2 van de keur waren opgenomen, komen daarom niet terug in deze waterschapsverordening. Die regels worden opgenomen in de onderhoudslegger.

Daarnaast mag de waterschapsverordening volgens het Omgevingsbesluit geen strafbepalingen bevatten. De strafbaarstelling van overtredingen van de waterschapsverordening is immers al geregeld in artikel 1, onderdeel 1° en onderdeel 3°, van de Wet op de economische delicten.

Tot slot moeten ook de regels over de belastingen van het waterschap buiten de waterschapsverordening blijven. Voor de watersysteemheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing blijven aparte verordeningen bestaan.

De eerste versie van de Waterschapsverordening Rijn en IJssel ontstaat van rechtswege bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Die waterschapsverordening bevat (op basis van artikel 22.14 van de Omgevingswet en artikel 4.7 van de Invoeringswet Omgevingswet):

 

  • a.

    de regels die zijn opgenomen in de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009, met uitzondering van hoofdstuk 2 (over de onderhoudsplichten);

  • b.

    de regels die zijn opgenomen in de Aansluitverordening Rijn en IJssel;

  • c.

    de regels die zijn opgenomen in de Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009;

  • d.

    artikel 8 Verkeersbesluit Oude IJssel;

  • e.

    de zones rond waterstaatswerken, die zijn opgenomen in de legger op grond van artikel 5.1 van de Waterwet; en

  • f.

    de zogeheten “bruidsschat”: voormalige rijksregels (met name over lozingsactiviteiten), die onder de Omgevingswet niet op rijksniveau terugkeren.

De eerste wijziging van de Waterschapsverordening Rijn en IJssel heeft tot doel om de waterschapsverordening die van rechtswege is ontstaan te integreren tot een goed geordende versie, die conform de toepasselijke standaarden is vormgegeven en van de benodigde annotaties en digitale werkingsgebieden is voorzien. Dit zorgt ervoor dat de waterschapsverordening volledig raadpleegbaar en doorzoekbaar is in de functionaliteit “regels op de kaart” van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en dat deze kan dienen voor het ontsluiten van toepasbare regels in de functionaliteit “checken” (de vergunningcheck) en “aanvragen”. De wijziging van de waterschapsverordening is grotendeels beleidsneutraal. Dat wil zeggen dat er bijna geen inhoudelijke wijzigingen in de regels zijn aangebracht; de verplichtingen voor burgers en bedrijven blijven in principe gelijk. De wijzigingen die zijn aangebracht betreffen met name de opbouw van de verordening en de formulering van artikelen, om te zorgen dat de regels goed aansluiten bij de Omgevingswet. De inhoudelijke wijzigingen die zijn doorgevoerd betreffen enerzijds het oplossen van een aantal praktische problemen in de regels (waaronder de gesloten periode die nu minder streng is) en het toevoegen van regels en zones voor windmolens. Ook zijn de zoneringen voor watersysteem opnieuw (nauwkeuriger) ingetekend.

 

3 Werkingsgebieden

Een nieuw element in de waterschapsverordening is dat alle regels een digitaal werkingsgebied hebben. Deze werkingsgebieden stonden voorheen (deels) in de legger op grond van de Waterwet, maar komen in de legger op grond van de Omgevingswet niet terug. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit.

Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is het juiste werkingsgebied gekoppeld. In het Digitaal Stelsel Omgevingswet kan, bij het raadplegen van regels op de kaart, daarmee steeds het exacte werkingsgebied van een regel getoond worden. De werkingsgebieden worden daarnaast gebruik voor de automatische beantwoording van vragen in de vergunningcheck.

 

4 Lozingsactiviteiten en wateronttrekkingsactiviteiten uit oppervlaktewater

Lozingsactiviteiten zijn volgens de Omgevingswet activiteiten die bestaan uit het brengen van stoffen, warmte of water direct op een oppervlaktewaterlichaam. Het werkingsgebied van de regels over lozingsactiviteiten omvat dus alle oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is ook gedefinieerd in de Omgevingswet: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna. Deze definitie geeft ook de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen aan: een oppervlaktewaterlichaam houdt op waar de oever over gaat in de landbodem. Dat is meestal bij de insteek van de oever. De geometrische begrenzing is vastgelegd in het digitale werkingsgebied “oppervlaktewaterlichaam” (zie artikel 1.1.2.3). De regels over lozingsactiviteiten zijn opgenomen in paragraaf 2.1.1 en hoofdstuk 5 (dat hoofdstuk is afkomstig uit de bruidsschat). De regels over wateronttrekkingsactiviteiten uit oppervlaktewater staan in paragraaf 2.1.2.

 

5 Beperkingengebiedenactiviteiten

Beperkingengebieden zijn in de Omgevingswet gedefinieerd als “bij of krachtens de wet aangewezen gebieden waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object”. Ieder gebied waar een regel geldt ter bescherming van een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of bergingsgebied is dus onderdeel van het beperkingengebied met betrekking tot dat waterstaatswerk. De wet geeft ook een definitie van beperkingengebiedactiviteiten: dat zijn alle activiteiten in het beperkingengebied. In deze waterschapsverordening staan de regels over beperkingengebiedactiviteiten in hoofdstuk 2, vanaf paragraaf 2.1.3.

De beperkingengebieden die Waterschap Rijn en IJssel hanteert zijn onderverdeeld in verschillende zones. Die zones worden gebruikt om te variëren in de inhoudelijke regels over activiteiten. Zo gelden in het algemeen in de kernzone van waterkeringen strengere regels dan in de beschermingszone, en zijn er in de buitenbeschermingszone alleen voor een aantal specifieke activiteiten vergunningplichten ingesteld.

Er is voor gekozen om het toepassingsbereik van iedere paragraaf over de verschillende beperkingengebiedactiviteiten bij oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen steeds het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk als werkingsgebied te geven. De inhoudelijke regels over die activiteiten in de betreffende paragraaf hebben vaak een beperkter werkingsgebied (zoals de kernzone of de kernzone plus beschermingszone). Door het artikel over het toepassingsbereik het ruimste werkingsgebied te geven, is voor alle activiteiten in dat gebied in ieder geval de specifieke zorgplicht van artikel 1.1.4.1 van toepassing is. De specifieke zorgplicht fungeert daarmee als vangnet voor activiteiten die niet aan andere inhoudelijke algemene regels of een vergunningplicht zijn gebonden. Zo heeft het waterschap altijd een grond om een initiatiefnemer aan te spreken als diegene een activiteit verricht die potentiële schade voor een waterstaatswerk kan opleveren.

 

Het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam is onderverdeeld in:

 

  • a.

    kernzone van een oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    kernzone van een waterstaatkundig kunstwerk

  • c.

    kernzone van een uiterwaarde

  • d.

    beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam;

  • e.

    kernzone van een kade; en

  • f.

    beschermingszone van een kade.

Hiernaast zijn er beperkingengebieden voor de bescherming van waterbergingsgebieden (kernzone waterberging), grondwateronttrekkingen, drainage, wateren met ecologische doelstellingen (HEN, SED en EVZ), wateren waar varend onderhoud wordt gepleegd en waar aanvullende regels gelden tav de vaarweg Oude IJssel.

 

Al deze beperkingengebieden hebben als doel de bescherming van de waterstaatswerken of het onderhoud ervan. Hierbij wordt zo goed mogelijk aangesloten bij de werkelijke situatie, dus bijvoorbeeld onderhoudsstroken (binnen de beschermingszone oppervlaktewater) daar waar daadwerkelijk onderhoud plaatsvindt. De begrenzing van het oppervlaktewater is zoveel mogelijk gebaseerd op de situatie het veld. Het onderscheidt tussen de bovengenoemde beperkingengebieden maakt het mogelijk om specifieke regels te koppelen aan de verschillende onderdelen van een watersysteem.

 

De beperkingengebieden zijn geen ‘statisch gegeven’. Veranderingen in het veld, onderhoudsregime, beleid, inzichten en uitgangspunten kunnen ertoe leiden dat de gebieden veranderen. Echter beschermen wat nodig is, dus niet te veel en niet te weinig, blijft ten alle tijden het uitgangspunt.

 

Voor waterkeringen is het beperkingengebied onderverdeeld in:

 

  • a.

    kernzone van een waterkering;

  • b.

    beschermingszone van een waterkering;

  • c.

    buitenbeschermingszone 1 van een waterkering;

  • d.

    buitenbeschermingszone 2 van een waterkering; en

  • e.

    profiel van vrije ruimte van een waterkering.

De hoogwaterveiligheid is niet alleen afhankelijk van de dijk of waterkerende constructie zelf. De omliggende grond en de ondergrond spelen een rol in de stabiliteit van de dijk of waterkerende constructie. De bovengenoemde zoneringen zijn bedoeld om de waterkering veilig en stabiel te houden, zodat het achterliggende gebied voldoende kan worden beschermd tegen hoge waterstanden op de rivieren en beken. Hoe verder een zone van de waterkering afligt, hoe minder een werk of activiteit van invloed is op de waterkering en hoe minder beperkingen er gelden. Daar waar wel beperkingen gelden kunnen voorschriften worden gesteld om ervoor te zorgen dat een activiteit of werk geen negatieve invloed heeft op de waterkering.

 

De kernzone van een waterkering is de dijk of waterkerende constructie. Meestal is de waterkering buiten zichtbaar als grondlichaam (dijk) of waterkerende constructie (damwand of kademuur). De kernzone is op enkele meters uit de waterkering begrensd.

 

De beschermingszone is ondersteunend aan de kernzone en zorgt ervoor, dat de dijk of waterkerende constructie bij hoogwater stabiel blijft. De beschermingszone wordt bepaald door de opbouw van de ondergrond, de vorm, constructie en afmetingen van de waterkering zelf en de mate waarin de waterkering bij hoog water wordt belast. Deze zone is zoveel mogelijk op maat gemaakt aan de hand van berekeningen, zodat we niet te veel, maar ook niet te weinig beschermen.

 

De buitenbeschermingszone 1 is de zone waarin permanente afgravingen ervoor kunnen zorgen dat er ongewenste waterstromen onder de waterkering door plaats kunnen vinden, die ervoor kunnen zorgen dat de grond onder de waterkering wegspoelt.

 

De buitenbeschermingszone 2 is bedoeld om ervoor te zorgen, dat windmolens zodanig worden geplaatst dat ze geen bedreiging voor de waterkering vormen door trilling of bezwijken van de windmolens.

 

Het profiel van vrije ruimte is een reservering voor toekomstige dijkversterkingen. Dijkversterkingen zijn een terugkerend fenomeen. Ook in de toekomst hebben we voldoende ruimte nodig om de waterkeringen te kunnen versterken om het achterliggende gebied veilig te houden.

 

6 Wateronttrekkingsactiviteiten grondwater

Het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in samenhang met die onttrekking is volgens de Omgevingswet ook een wateronttrekkingsactiviteit. Grondwater kan in principe overal worden onttrokken, dus het werkingsgebied van de regels over grondwateronttrekkingen is het hele beheergebied van het waterschap. Bij enkele regels wordt een specifieker werkingsgebied gehanteerd, zoals natte landnatuur, de beschermingszone van natte landnatuur, Natura 2000 gebied en de beïnvloedingzone van Natura 2000. Dit zijn bijzondere gebieden die aanvullende bescherming nodig hebben. Ook deze gebieden zijn als digitale werkingsgebieden opgenomen in de verordening. De regels over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem staan in hoofdstuk 3.

 

7 Aansluiting openbare riolering

Het waterschap draagt zorg voor de zuivering van stedelijk afvalwater in zuiveringtechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallaties, RWZI). Ter bescherming van de zuiveringtechnische werken zijn regels gesteld over het aansluiten van de openbare riolering – die beheerd wordt door de gemeente – op het zuiveringtechnische werk. Zuiveringtechnische werken omvatten volgens de definitie in de Omgevingswet ook de werken voor het transport van stedelijk afvalwater (de gemalen en persleidingen) die in beheer zijn bij het waterschap. Het werkingsgebied van de regels over aansluiten op de RWZI bestaat strikt genomen uit alle overnamepunten: de punten waar de openbare riolering van de gemeente wordt aangesloten op een gemaal of persleiding van het waterschap. Deze overnamepunten zijn niet als digitaal werkingsgebied opgenomen. Ze zouden in het DSO nauwelijks zichtbaar zijn, en bovendien zijn de regels alleen relevant voor gemeenten en niet voor burgers en bedrijven. De gemeenten weten zelf ook precies waar de overnamepunten liggen. Voor het werkingsgebied van de regels is daarom het hele beheergebied gekozen.

De regels over aansluiten van de openbare riolering op de RWZI staan in hoofdstuk 4.

 

Artikelsgewijze Toelichting

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

AFDELING 1.1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het nieuwe stelsel. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB’s, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening.

 

Artikel 1.4

Er zijn verschillende zones van een waterstaatswerk waarvoor de bepalingen uit dewaterschapsverordening gelden:- de kernzone (komt overeen met het waterstaatswerk);- de beschermingszone (aansluitend aan de kernzone);- de buitenbeschermingszone (alleen bij waterkeringen, aansluitend aan de beschermingszone);- het profiel van vrije ruimte (alleen bij waterkeringen).

Voor de kernzone bevat de waterschapsverordening de meeste verbodsbepalingen. De kernzone vaneen watergang bestaat globaal gezegd uit de watergang, de strook waar vanaf het onderhoud plaatsvindt en eventuele kades. De kernzone van een waterkering bestaat globaal gezegd uit de waterkering zelf.Voor de beschermingszone gelden minder verboden. Vooral het graven, bouwen en het planten vanbomen en struiken zijn in deze zone verboden. Bij watergangen is er globaal gezegd alleen een beschermingszone langs kades en in sommige gevallen langs de onderhoudsstroken. Bij waterkeringen is er altijd een beschermingszone. De breedte is afhankelijk van de locatie, maar minimaal 5 meter, aansluitend aan de kernzone. Daarbuiten loopt de zone schuin weg in de ondergrond.In de buitenbeschermingszone 1 gelden alleen nog verboden voor explosiegevaarlijke materialen/inrichtingen en werken met overdruk en dergelijke. Dit is een zone van 100 meter (primaire waterkering) of 50 m (overige waterkeringen) langs de waterkeringen. De buitenbeschermingszone 2 wordt alleen gebruikt in de regels over windturbines.Het profiel van vrije ruimte is de ruimte langs en boven waterkeringen die nodig is voor toekomstigeverbeteringen van de waterkeringen. Globaal wordt hier uitgegaan van de dijkverzwaring die nodig is bij een dijkverhoging van 1 meter. In deze zone is het alleen verboden om bouwwerken teplaatsen.

 

Artikel 1.6

Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, gelden de grenzen van het waterstaatswerk, de beschermingszone, buitenbeschermingszone en het profiel van vrije ruimte, opgenomen in bijlage II.

Er zijn verschillende zones van een waterstaatswerk waarvoor de bepalingen uit dewaterschapsverordening gelden:- de kernzone (komt overeen met het waterstaatswerk);- de beschermingszone (aansluitend aan de kernzone);- de buitenbeschermingszone 1 en 2 (alleen bij waterkeringen, aansluitend aan debeschermingszone);- het profiel van vrije ruimte (alleen bij waterkeringen).Voor de kernzone bevat de waterschapsverordening de meeste verbodsbepalingen. De kernzone van een watergang bestaat globaal gezegd uit de watergang, de strook waar vanaf het onderhoud plaatsvindt en eventuele kades. De kernzone van een waterkering bestaat globaal gezegd uit dewaterkering zelf.Voor de beschermingszone gelden minder verboden. Vooral het graven, bouwen en het planten vanbomen en struiken zijn in deze zone verboden. Bij watergangen is er globaal gezegd alleen een beschermingszone langs kades en in sommige gevallen langs de onderhoudsstroken. Bij waterkeringen is er altijd een beschermingszone. De breedte is afhankelijk van de locatie, maar minimaal 5 meter, aansluitend aan de kernzone. Daarbuiten loopt de zone schuin weg in de ondergrond.In de buitenbeschermingszone 1 gelden alleen nog verboden voor explosiegevaarlijke materialen/inrichtingen en werken met overdruk en dergelijke. Dit is een zone van 100 meter (primaire waterkering) of 50 m (overige waterkeringen) langs de waterkeringen.Het profiel van vrije ruimte is de ruimte langs en boven waterkeringen die nodig is voor toekomstigeverbeteringen van de waterkeringen. Globaal wordt hier uitgegaan van de dijkverzwaring die nodigis bij een dijkverhoging van 1 meter. In deze zone is het alleen verboden om bouwwerken teplaatsen.

 

Artikel 1.7

Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de verordening op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

 

Artikel 1.8

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen.Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen die zijn gedaan om aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aandoen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt,inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het waterschap dient dan ook te voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, is het nuttig dat het waterschap ook de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen, afdwingt.

 

Artikel 1.12

Artikel 19.0 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om bij waterschapsverordening een onderwerp aan te wijzen als een ‘bijzondere omstandigheid in de fysieke leefomgeving’. Door dit tedoen kan het dagelijks bestuur met een besluit afwijken van de regels uit de verordening, op het moment dat de bijzondere omstandigheid zich voordoet.Als zich een omstandigheid zoals genoemd in dit artikel voordoet, kan het dagelijks bestuur van het waterschap dus beslissen om bijvoorbeeld uitzonderingen op de vergunningplicht geheel ofgedeeltelijk op te schorten.

 

Artikel 1.13

In dit artikel worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water te lozen in of water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. Erwordt dan afgeweken van de normaal geldende regels. Verleende vergunningen verliezen tijdelijk hun werking. De Omgevingswet (artikelen 19.13 tot en met 19.16) stelt regels over het gevaar voorwaterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

 

Artikel 1.14

Een ongewoon voorval is een gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, calamiteit, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, waaronder: a. een geval vaneen inbreuk op vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of b. een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso-richtlijn.Het bestuur moet direct worden geïnformeerd over een ongewoon voorval. Dit artikel bepaalt dat.

 

Artikel 1.15

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw aanlegt in de beschermingszone van een primaire waterkering), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde. Voor handelingen die in opdracht van het bestuur worden verricht in het kader van reguliere onderhoudswerkzaamheden en beheermaatregelen gelden de regels van de waterschapsverordening niet.

 

AFDELING 1.1.11 ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSVERGUNNINGEN VOOR WATERACTIVITEITEN

 

Artikel 1.17 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Bal).

Het tweede en derde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt.

In aanvulling op deze algemene beoordelingsregels, zijn specifieke beoordelingsregels voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten die betrekking hebben op een waterstaatswerk opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 4.

 

HOOFDSTUK 2 ACTIVITEITEN BIJ WATERSTAATSWERKEN

 

PARAGRAAF 2.1.1 LOZEN IN EN AFVOEREN NAAR EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM

 

Artikel 2.3

Het is van belang dat de werkzaamheden op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.

 

PARAGRAAF 2.1.2 WATER ONTTREKKEN AAN EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM

 

Artikel 2.6

Onttrekkingen van water, met name aan kleine watergangen, hebben invloed op het beheer en het peil. Daar komt nog bij dat in periodes van droogte de kans aanwezig is dat meerdere belanghebbenden tegelijkertijd zullen willen onttrekken. In die situatie kan onttrekking van water leiden tot problemen voor het beheer. Dit noopt ertoe de vergunningplicht voor onttrekking van water laag te houden en al in te laten gaan bij een onttrekking van meer dan 1 m³ per uur.

 

PARAGRAAF 2.1.3 AFRASTERINGEN

 

Artikel 2.8

De regels over afrasteringen zijn bedoeld om vee te weren, zonder daarbij het onderhoud aan waterstaatswerken te bemoeilijken.

 

Artikel 2.10

De regels over afrasteringen zijn bedoeld om vee te weren, zonder daarbij het onderhoud aan waterstaatswerken te bemoeilijken. Het is het streven van het waterschap om onderhoudsstroken te krijgen met een breedte van 4 meter, waarbij de onderhoudsmachine achter de afrastering langsrijdt.

 

PARAGRAAF 2.1.4 KABELS EN LEIDINGEN

 

Artikel 2.12

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en vervangen van kabels, leidingen en mantelbuizen langs, onder of over waterstaatswerken. Voor het verwijderen van bestaande kabels, leidingen en mantelbuizen moet worden voldaan aan de paragraaf uit de waterschapsverordening over het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten, bomen en beplanting.

 

Artikel 2.13

De initiatiefnemer is in het kader van de zorgplicht verplicht om verzakkingen te herstellen, die zijn ontstaan binnen een jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden. Deze verplichting geldt één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft.

 

Artikel 2.14

Om te voorkomen dat het waterschap of derden schade kunnen toebrengen aan een kabel of leiding, bijvoorbeeld tijdens het uitvoeren van onderhoud aan een watergang, moeten kabels en leidingen die in de lengterichting langs een watergang worden gelegd, met minimaal 0,7 meter gronddekking worden aangelegd. De afstand tot de insteek van de watergang moet minimaal 1 meter bedragen. Tenslotte moet bij het leggen van een kabel of leiding over een bestaande duiker een minimale gronddekking van 0,5 meter worden gehanteerd.

 

Artikel 2.16

De aanleg van kabels en leidingen kan leiden tot verstoring van de afvoer van watergangen en aantasting van voorzieningen en waarden in en om de watergangen, zoals beschoeiingen, taluds, bomen en struiken. Daarom is het verboden de watergang te kruisen door middel van een open ontgraving, tenzij de kabel of leiding een duiker aan de bovenzijde kruist.

 

Artikel 2.17

Markeringsbordjes die de ligging van de kabel of leiding aanduiden, zijn niet zonder meer toegestaan in de kern- en/of beschermingszone van de watergang omdat deze door onderhoud aan de watergang beschadigd kunnen worden. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd.

Wanneer de aangelegde kabel of leiding in de toekomst een obstakel vormt voor het door het waterschap uit te voeren beheer en/of onderhoud of anderszins de zorg voor het watersysteembelemmert, moet de meldingsplichtige de kabel of leiding op eigen kosten verwijderen. Deze bepaling ligt in lijn met het gestelde in de artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet. Ook indien een kabel of leiding op aanzegging van het waterschap verwijderd moet worden, moet hierbij worden voldaan aan de bepalingen uit de paragraaf over het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten, bomen en beplanting.

Als de kabel of leiding zijn functie heeft verloren, moet de meldingsplichtige deze (laten) verwijderen. Hiervoor gelden de bepalingen uit de paragraaf over het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten, bomen en beplanting.

 

Artikel 2.18

Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij de watergang op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is deze meldplicht opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.

 

Artikel 2.19

Het leggen of vervangen van kabels en leidingen parallel aan een watergang met een natuurfunctie (HEN/SED/natte EVZ) is vanwege mogelijke verstoring van de ecologie niet vergunningvrij. Bij deze wateren moet ruimte blijven bestaan voor toekomstige ontwikkelingen, zoals de aanleg van een plas- drasoever of (her)meandering. Deze ontwikkelingen kunnen belemmerd worden door de aanwezigheid van een ondergrondse kabel of leiding. Voor deze watergangen geldt dan ook de vergunningplicht. Kabels en leidingen in of nabij een waterkering moeten in verband met risico’s voor de veiligheid van de waterkering zoveel mogelijk worden voorkomen. In deze gevallen geldt altijd de vergunningplicht.

Het is niet toegestaan een kabel of leiding aan te leggen waarbij een damwand, een bestaande duiker of inspectieput wordt doorboord. Deze waterstaatswerken mogen niet worden aangetast.

Het inblazen of doorvoeren van een kabel of leiding in een bestaande mantelbuis is vrijgesteld van de vergunningplicht indien het intrede- en uittredepunt buiten de zoneringen van het oppervlaktewaterlichaam liggen. Er zijn bij deze werkzaamheden geen risico`s te verwachten voor het watersysteem, want de werkzaamheden worden buiten het oppervlaktewaterlichaam uitgevoerd.

 

Artikel 2.20

Kabels en leidingen in of nabij een waterkering moeten in verband met risico’s voor de veiligheid van de waterkering zoveel mogelijk worden voorkomen. In deze gevallen geldt altijd de vergunningplicht.

Het is niet toegestaan een kabel of leiding aan te leggen waarbij een damwand, een bestaande duiker of inspectieput wordt doorboord. Deze waterstaatswerken mogen niet worden aangetast.

Het inblazen of doorvoeren van een kabel of leiding in een bestaande mantelbuis is vrijgesteld van de vergunningplicht indien het intrede- en uittredepunt buiten de zoneringen van het oppervlaktewaterlichaam liggen. Er zijn bij deze werkzaamheden geen risico`s te verwachten voor het watersysteem, want de werkzaamheden worden buiten het oppervlaktewaterlichaam uitgevoerd.

 

Artikel 2.21

Kabels en leidingen in of nabij een waterkering moeten in verband met risico’s voor de veiligheid van de waterkering zoveel mogelijk worden voorkomen. In deze gevallen geldt altijd de vergunningplicht.

 

PARAGRAAF 2.1.5 AGRARISCHE WERKZAAMHEDEN

 

Artikel 2.25

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone of beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor het uitvoeren van agrarische werkzaamheden.

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone van een waterkering voor het uitvoeren van agrarische werkzaamheden.

Onderhoudsstroken die geen eigendom zijn van het waterschap blijven beschikbaar voor normaal agrarische werkzaamheden. Voor zover het gaat om kaden in de kernzone mag daarin geen grondbewerking (ploegen en spitten) plaatsvinden, omdat daardoor de kaden te veel worden beschadigd.

 

PARAGRAAF 2.1.6 VAREN EN LIGPLAATS NEMEN

 

Artikel 2.31

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning in watergangen te varen met voer- of vaartuigen, die door mechanische middelen worden aangedreven. Dit verbod geldt niet voor het gedeelte van de Oude IJssel dat door de provincie Gelderland als scheepvaartweg is aangewezen, het daarop volgende gedeelte van de Oude IJssel tot aan de stuw in Ulft en voor kleinere boten in het traject van de Oude IJssel vanaf de Stuw Ulft tot aan de Duitse grens en in de Aastrang tot aan de Duitse grens.

 

PARAGRAAF 2.1.7 GEORGANISEERDE ACTIVITEITEN

 

Artikel 2.33

Deze algemene regel voor alle waterkeringen en watergangen binnen het beheergebied van het waterschap, behalve het deel van de Oude IJssel van Doesburg tot aan de brug Slingerparallel in de Oude IJssel bij Doetinchem. Voor activiteiten in dit deel van de Oude IJssel geldt vanwege de beroepsvaart de vergunningplicht.

 

Artikel 2.34

Er mag geen schade optreden aan het waterstaatswerk als gevolg van de activiteit. Wanneer wel schade ontstaat dan is de melder verantwoordelijk om de schade te herstellen.In het algemeen geldt dat schade aan de waterkering of de watergang als gevolg van de voorbereiding of uitvoering van de recreatieve activiteit, moet worden voorkomen.Degene die de activiteiten organiseert, zorgt voor het opruimen en afvoeren van afval en alle gebruikte materialen. Dit moet direct na afloop van de activiteit gebeuren.Het aanbrengen of ingraven van (tijdelijke) werken en/of objecten in of nabij een watergang (in de waterbodem, de taluds of de onderhoudsstroken) is toegestaan, mits de gegraven gaten worden hersteld na de activiteit.De doorstroming van een watergang moet tijdens de activiteit gewaarborgd blijven. Het aanbrengen van objecten of werken die de doorstroming van de watergang kunnen belemmeren is niet toegestaan.

Degene die de activiteit organiseert is zelf verantwoordelijk om vooraf te bekijken of de watergang of waterkering toegankelijk is voor de geplande recreatieve activiteit op dat moment. Het waterschap voert (onderhouds-)werkzaamheden uit aan waterkeringen en watergangen. Daarom kan niet worden gegarandeerd dat de gewenste locatie op dat moment (goed) toegankelijk is.

 

Artikel 2.35

Recreatieve activiteiten in, op of nabij een watergang met een natuurfunctie (HEN/SED/natte EVZ) vallen vanwege mogelijke verstoring van de ecologie niet onder algemene regels. Hiervoor geldt de vergunningplicht. Recreatieve activiteiten op en/of nabij waterkeringen die zich beperken tot de verharde onderhoudsstroken en wegen op de waterkering zijn toegestaan. Bepaalde dijkvakken zijn niet voor toegang opengesteld, dit is met verbodsborden aangegeven. Deze verbodsborden moeten worden nageleefd.

Het varen met motorisch aangedreven vaartuigen is niet toegestaan vanwege eventuele beschadigingen aan de taluds en onderhoudsstroken van de watergang. Daarnaast kan door roering van de waterbodem de waterkwaliteit afnemen. Het houden van hondentrainingen is eveneens uitgesloten van deze algemene regel vanwege de kans op schade en verstoring van de ecologie.

 

Artikel 2.36

Het voldoen aan de bepalingen in deze algemene regel sluit niet uit dat bij gebruik van eigendommen of percelen van derden mogelijk privaatrechtelijke toestemming van de eigenaren nodig is.

 

Artikel 2.37

Recreatieve activiteiten die plaatsvinden nabij een stuw of overlaat zijn gevaarlijk. Deelnemers en publiek moeten daarom minimaal 50 meter afstand houden van een stuw. Aanwezige ballenlijnen in de watergang mogen niet worden gepasseerd.Degene die de activiteit organiseert is zelf verantwoordelijk om vooraf te bekijken of de watergang of waterkering toegankelijk is voor de geplande recreatieve activiteit op dat moment. Het waterschap voert (onderhouds-)werkzaamheden uit aan waterkeringen en watergangen. Daarom kan niet worden gegarandeerd dat de gewenste locatie op dat moment (goed) toegankelijk is.

 

Artikel 2.38

De dijkbekleding (erosiebestendige grasmat of steenbekleding) van een waterkering mag niet worden beschadigd. Het aanbrengen of ingraven van (tijdelijke) werken en/of objecten in of nabij een waterkering is daarom niet toegestaan. Het aanbrengen van objecten aan aanwezige palen is wel toegestaan.Het houden van een georganiseerde fiets- of mountainbiketocht op onverharde wegen bij een waterkering is niet toegestaan vanwege mogelijke schade aan de dijkbekleding. Het rijden of wandelen met rij- of lastdieren buiten verharde wegen bij waterkeringen is eveneens niet toegestaan. Paardrijden, slipjachten en crosswedstrijden bij waterkeringen blijven vergunningplichtig omdat deze activiteiten over het algemeen een negatief effect hebben op de grasmat van de waterkering.

 

Artikel 2.39

Het is van belang dat de activiteiten in en nabij de watergang of waterkering op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de activiteiten. Daarom is deze meldplicht opgenomen.

 

Artikel 2.40

Recreatieve activiteiten in, op of nabij een watergang met een natuurfunctie (HEN/SED/natte EVZ) vallen vanwege mogelijke verstoring van de ecologie niet onder algemene regels. Hiervoor geldt de vergunningplicht. Recreatieve activiteiten op en/of nabij waterkeringen die zich beperken tot de verharde onderhoudsstroken en wegen op de waterkering zijn toegestaan. Bepaalde dijkvakken zijn niet voor toegang opengesteld, dit is met verbodsborden aangegeven. Deze verbodsborden moeten worden nageleefd.

 

PARAGRAAF 2.1.8 BOMEN EN ANDERE BEPLANTINGEN

 

Artikel 2.42

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone of beschermingszone van een waterstaatswerk of in het profiel van vrije ruimte van een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder opgaande (hout)beplantingen aan te brengen of te behouden.Het verbieden van het aanbrengen van bomen in het profiel van de vrije ruimte heeft als strekking de toekomstige verbetering van de waterkering veilig te stellen.

 

PARAGRAAF 2.1.9 BRUGGEN

 

Artikel 2.44

De initiatiefnemer is verplicht om verzakkingen en schade aan de watergang en taluds, die zijn ontstaan na de gereedmelding van de werkzaamheden, te herstellen. Deze verplichting geldt voor een periode van één jaar, zodat het waterschap kan beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft.

 

Artikel 2.45

Het aanleggen of vervangen van een brug met een maximale breedte van 4 meter over een watergang, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

 

Artikel 2.47

Omdat de maaikorven van de onderhoudsmachines niet reiken tot onder de brug moet taludverdediging worden aangebracht onder de brug. Deze taludverdediging moet doorlopen tot de bodem van de watergang en 2 meter uitsteken aan weerszijden van de brug.

 

Artikel 2.48

Om de doorgang van onderhoudsmachines zeker te stellen moeten onderhoudsstroken langs de watergang volledig vrij blijven van obstakels zoals uitstekende brugdelen, bijvoorbeeld leuningen.Daarnaast moeten de onderhoudsstroken vloeiend aansluiten op het brugdekniveau.

 

Artikel 2.50

Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij een watergang op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.

 

Artikel 2.51

Het aanleggen van een brug in een watergang waar het onderhoud varend wordt uitgevoerd is vergunningplichtig. De reden hiervoor is dat het bepalen van de doorvaarthoogte maatwerk is.

Indien voor de aanleg van een brug een watergang geheel of gedeeltelijk moet worden afgedamd, is er sprake van een vergunningplichtige handeling. Dit houdt verband met de waarborging van de doorstroming van de watergang.Het leggerprofiel moet in stand worden gehouden. Dit betekent dat er geen pijlers in de watergang of taluds geplaatst mogen worden. Om te voorkomen dat de brug(constructie) een obstakel vormt in de waterafvoer moet de onderzijde van de brugconstructie worden aangelegd op minimaal maaiveldniveau.

 

PARAGRAAF 2.1.10 UITSTROOMVOORZIENINGEN

 

Artikel 2.52

Een uitstroomvoorziening is een constructie in een watergang waarmee water wordt geloosd. De uitstroomvoorziening betreft het gezamenlijke werk van de uitstroombuis en de bijbehorende taludafwerking. Deze algemene regel is van toepassing op alle uitstroomvoorzieningen, ongeacht de toepassing. Met uitzondering van het aansluiten van een leggerwatergang of een niet-leggerwatergang (kavelsloot, bermsloot etc.) op een leggerwatergang. Voor deze toepassing worden over het algemeen duikers gebruikt.

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.Voor het verwijderen van bestaande uitstroomvoorzieningen moet worden voldaan aan de paragraaf uit de waterschapsverordening over het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten,bomen en beplanting.

 

Artikel 2.54

Het aanleggen van een uitstroomvoorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudige en veel voorkomende activiteit in een watergang. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen voor de meeste gevallen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.De risico’s op schade aan waterkeringen zijn echter te groot om te reguleren middels algemene regels.

Een uitstroomvoorziening waarbij de uitstroombuis schuin is afgewerkt in het talud, vormt niet of nauwelijks een belemmering voor het uit te voeren onderhoud aan de watergang en voldoet daarom aan de algemene regels. Maar een uitstroomvoorziening met een uitstroombak kan niet voldoen aan de algemene regel voor schuine afwerking van de uitstroombuis in het talud, waardoor de algemene regels hiervoor niet gelden. Voor uitstroomvoorzieningen met een uitstroombak geldt een vergunningplicht.

 

Artikel 2.55

Het leggerprofiel moet in stand worden gehouden.

De uitstroomvoorziening (buis) moet haaks, dwars op de as van het oppervlaktewaterlichaam, op de watergang worden aangelegd. Dit heeft tot doel de uitstroomvoorziening zo kort mogelijk te houden.

De uitstroomvoorziening moet een minimaal gronddek van 50 cm krijgen in het onderhoudspad. Dit om te voorkomen dat schade ontstaat aan de uitstroomvoorziening door bijvoorbeeld het uitvoeren van onderhoud door het waterschap of door het uitvoeren van werkzaamheden door derden. Dit minimale gronddek wijkt af van de minimale gronddek bij kabels en leidingen, omdat het om een klein traject gaat in het onderhoudspad. Het onderhoudspad zal doorgaans gekruist worden, waardoor de kans op schade kleiner is. Daarnaast zijn de belangen en de impact van beschadigingen aan een uitstroomvoorziening, kleiner. Dit in tegenstelling bij kabels en leidingen, waarbij lange trajecten parallel aan de watergang gelegd worden en een grote groep belanghebbenden getroffen wordt bij beschadigingen.

Het grootste potentiële risico van uitstroomvoorzieningen is uitspoeling van het talud. Daarom is het voorschrift opgenomen dat de uitstroomvoorziening niet zorgt voor uitspoeling van de bodem of het talud.Om dit te waarborgen zijn naast dit algemene voorschrift in de algemene regel over taludafwerking concrete voorschriften opgenomen die borgen dat het risico van uitspoeling van het talud tot een minimum beperkt blijft.

 

Artikel 2.56

Het leggerprofiel moet in stand worden gehouden. Daarnaast mag de uitstroomvoorziening geen obstakel vormen voor het door of namens het waterschap uit te voeren onderhoud. Daarom is het belangrijk dat de uitmonding van de buis schuin wordt afgewerkt, zodat deze aansluit op de helling van het talud. Concreet betekent dit dat de buis in dezelfde hellingshoek moet worden afgezaagd en niet mag uitsteken uit de taludlijn.

Het grootste potentiële risico van uitstroomvoorzieningen is uitspoeling van het talud. Daarom zijn regels opgenomen die borgen dat het risico van uitspoeling van het talud tot een minimum beperkt blijft.

Voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening in een natuurvriendelijke oever of verflauwd talud, flauwer dan 1:3, of in een watergang met de functie HEN, SED of natte EVZ moet een natuurlijke inpassing in het landschap worden gerealiseerd. Dit gebeurt onder meer door de materiaalkeuze en de afwerking van het talud zoals omschreven.

Het grootste potentiële risico van uitstroomvoorzieningen is uitspoeling van het talud. Daarom zijn deze regels opgenomen die borgen dat het risico van uitspoeling van het talud tot een minimum beperkt blijft.

 

Artikel 2.57

Wanneer de aangelegde uitstroomvoorziening in de toekomst een obstakel vormt voor het door het waterschap uit te voeren beheer en/of onderhoud of anderszins de zorg voor het watersysteem belemmert, moet de meldingsplichtige de uitstroomvoorziening op eigen kosten verwijderen. Deze bepaling ligt in lijn met het gestelde in de artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet. Ook indien op aanzegging van het waterschap een uitstroomvoorziening verwijderd moet worden, moet eerst toestemming verkregen worden in de vorm van een vergunning of bevestiging melding, voordat met de werkzaamheden kan worden gestart. Onder voorwaarden kan worden volstaan met een melding op basis van de paragraaf uit de waterschapsverordening over het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten, bomen en beplanting.

Als de uitstroomvoorziening zijn functie heeft verloren, moet de meldingsplichtige deze (laten) verwijderen. (Ook) Indien op aanzegging van het waterschap een uitstroomvoorziening verwijderd moet worden, moet eerst toestemming verkregen worden in de vorm van een vergunning of bevestiging melding, voordat met de werkzaamheden kan worden gestart. Onder voorwaarden kan worden volstaan met een melding op basis van de paragraaf uit de waterschapsverordening over het verwijderen van kunstwerken, werken, objecten, bomen en beplanting.

 

Artikel 2.58

Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij een watergang op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.

 

Artikel 2.59

De risico’s op schade aan waterkeringen zijn te groot om te reguleren middels algemene regels.Daarom geldt voor het aanleggen, wijzigen en behouden van een uitstroomvoorziening nabij een waterkering de vergunningplicht.

Een uitstroomvoorziening waarbij de uitstroombuis schuin is afgewerkt in het talud, vormt niet of nauwelijks een belemmering voor het uit te voeren onderhoud aan de watergang en voldoet daarom aan de algemene regels. Een uitstroomvoorziening met een uitstroombak voldoet hier niet aan en is daarom vergunningplichtig.

 

PARAGRAAF 2.1.11 VERWIJDEREN VAN WERKEN, OBJECTEN, BOMEN EN BEPLANTING

 

Artikel 2.61

De meldingsplichtige is verplicht om verzakkingen van de taluds te herstellen, die zijn ontstaan tijdens de werkzaamheden of binnen één jaar na de gereedmelding van de werkzaamheden. Het waterschap kan op deze manier beoordelen of het werk onder alle seizoenen onveranderd blijft.

 

Artikel 2.62

Het verwijderen van werken heeft in het algemeen een positief effect op de waterhuishouding en het doelmatige onderhoud door of vanwege het waterschap. Het aantal obstakels zal als gevolg van de verwijdering afnemen waardoor de doorstroming van de watergang verbetert. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een of meerdere kunstwerken, (bouw)werken en/of beplanting is er in gelegen dat de watergang na het verwijderen in goede staat wordt hersteld en de doorstroming gewaarborgd blijft. De risico's bij het verwijderen van een (kunst)werk, object en/of beplanting zijn dusdanig gering dat kan worden volstaan met een algemene regel.

 

Artikel 2.63

Het verwijderen van werken heeft in het algemeen een positief effect op de waterhuishouding en het doelmatige onderhoud door of vanwege het waterschap. Het aantal obstakels zal als gevolg van de verwijdering afnemen waardoor de doorstroming van de watergang verbetert. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een of meerdere, (bouw)werken en/of beplanting is er in gelegen dat de watergang na het verwijderen in goede staat wordt hersteld en de doorstroming gewaarborgd blijft. De risico's bij het verwijderen van een (kunst)werk, object en/of beplanting zijn dusdanig gering dat kan worden volstaan met een algemene regel.

Om zettingen te voorkomen moet het aanvullen en verdichten van de grond gelijkmatig worden uitgevoerd waarbij de aan te brengen grond zoveel mogelijk dezelfde dichtheid heeft als de omringende niet geroerde grond.

De meldingsplichtige is verantwoordelijk voor eventuele vervolghandelingen als gevolg van het verwijderen van een werk. Daarbij kan worden gedacht aan kabels en leidingen die bloot komen te liggen door het verwijderen van een dam met duiker. Deze kabels en leidingen moeten in dat geval in de bodem worden gebracht met voldoende gronddekking en de juiste afwerking.

 

Artikel 2.64

Het is van belang dat de werkzaamheden in en nabij de watergang op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is deze meldplicht opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden, voorafgaand aan de werkzaamheden, in kennis te stellen van de voorgenomen werkzaamheden.

 

Artikel 2.65

De risico’s op schade aan een waterkering zijn te groot om te reguleren middels algemene regels. Daarom geldt voor het verwijderen van werken, objecten of beplanting nabij een waterkering de vergunningplicht.

Er geldt een vergunningplicht indien de verwijdering plaatsvindt door of namens een ander dan de onderhoudsplichtige, zoals vastgelegd in de onderhoudslegger/beheerregister van het waterschap, of de (kadastraal) eigenaar (indien het werk, object of beplanting niet is opgenomen in de legger).Om mogelijke negatieve invloeden op de waterhuishouding te voorkomen vallen peilregulerende kunstwerken (bijvoorbeeld (knijp)stuwen, vaste overlaten of overige knijpconstructies) of kunstwerken die onderdeel uitmaken van een onderhoudsroute (veelal dammen met duikers of bruggen) niet onder algemene regels. Hiervoor geldt altijd de vergunningplicht.

 

PARAGRAAF 2.1.13 WERKEN PLAATSEN

 

Artikel 2.69

Het tweede lid van dit artikel verbiedt het brengen van werken en houtbeplantingen in het profiel van de vrije ruimte. De strekking is toekomstige verbetering van de waterkering veilig te stellen.

 

Artikel 2.71

Dit artikel verbindt een vergunningplicht aan het plaatsen van een werk met overdruk in de kernzone, beschermingszone of buitenbeschermingszone van een waterkering.Het verbod om zonder vergunning in de buitenbeschermingszone werken met een overdruk te plaatsen en te hebben, is alleen geldig als de schade die bij een beschadiging van het werk met overdruk optreedt (de krater, die volgens de berekeningen kan ontstaan) tot in de beschermingszone reikt. De beschermingszone bestaat uit een horizontaal deel en een deel dat schuin wegloopt in de ondergrond. Als het horizontale deel van de beschermingszone smaller is dan 15 meter, wordt echter niet uitgegaan van de beschermingszone, maar van een zone waarvan het horizontale deel van de beschermingszone is verbreed tot 15 meter.

 

PARAGRAAF 2.1.14 OVERIGE WERKZAAMHEDEN

 

Artikel 2.74

Dit artikel heeft betrekking op de buitenbeschermingszone bij een waterkering. Deze zone ligt naast de beschermingszone en is op de legger waterkeringen aangegeven. In deze zone gelden verboden voor handelingen die de stabiliteit van de waterkeringen kunnen aantasten. Het betreft alleen de primaire waterkeringen.

 

PARAGRAAF 2.1.15 OVERIGE ACTIVITEITEN

 

Artikel 2.78

De vergunningplicht voor bemesting in de kernzone strekt ertoe te voorkomen dat door bemesting de begroeiing van de waterkering wordt aangetast. Dijkbekleding bestaat veelal uit een grasmat.Andere materialen (steenbekleding) vallen ook onder dit begrip. Het is verboden de dijkbekleding aan te tasten. Het bepaalde in lid 3 houdt in dat in de kernzone dieren alleen gehouden kunnen worden op daarvoor bestemde plaatsen. Het hebben van schapen in de kernzone is niet verboden. Het waterschap is eigenaar van de primaire waterkeringen. In de pachtcontracten wordt geregeld welk aantal schapen per hectare mag worden gehouden.

 

PARAGRAAF 2.1.16 WERKEN, BEPLANTINGEN, BOMEN EN WERKZAAMHEDEN IN DE KERNZONE, BESCHERMINGSZONE EN HET PROFIEL VAN VRIJE RUIMTE VAN DE WATERKERING

 

Artikel 2.82

Voor primaire waterkeringen is op 1 januari 2017 de nieuwe normering van kracht geworden. In veel gevallen leidt dit tot een verruiming van de beschermingszone (zonering die direct grenst aan de waterkering) en het profiel van vrije ruimte (reservering voor toekomstige dijkversterkingen).

 

De verruiming van de zoneringen brengt grote beperkingen met zich mee voor reguliere tuin- en onderhoudswerkzaamheden zoals het aanbrengen van beplanting, schoffelen en overige vergelijkbare kleine, tijdelijke graafwerkzaamheden. Deze beperkingen gaan verder dan nodig om onze dijken te beschermen. Om die reden worden in deze algemene regel tuinwerkzaamheden en verschillende werkzaamheden die daarmee samenhangen, onder voorwaarden, uitgezonderd van de vergunningplicht.

 

Groene waterkeringen

Deze algemene regel is van toepassing op groene waterkeringen. Deze waterkeringen hebben duidelijke taluds en een kruin en zijn erosiebestendig afgewerkt met een grasmat of steenbekleding. De algemene regel is niet van toepassing op langsconstructies (denk aan damwanden, kistdammen, keermuren, kwelschermen en schuiven) en een samengestelde waterkering (groene dijk met een langsconstructie).

 

Verholen waterkering

Deze algemene regel is van toepassing op verholen waterkeringen. Een verholen waterkering bestaat in tegenstelling tot een groene waterkering uit een aaneengesloten grondlichaam omringd door andere grond en is daarmee niet separaat in het veld aanwijsbaar. Een verholen waterkering ontleent als grondlichaam zijn robuustheid aan de grootte van het gehele grondlichaam in combinatie met de gekozen kerende hoogte.

 

Binnendijks

De landzijde van een waterkering, die door de waterkering wordt beschermd tegen invloeden van de grote rivieren.

 

Permanente verlaging maaiveld

Een permanente verlaging van het maaiveld is niet toegestaan. Tijdelijke afgravingen ten behoeve van het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van deze algemene regel zijn toegestaan. Deze afgravingen dienen echter van zo kort mogelijke duur te zijn en mogen niet langer plaatsvinden dan verwacht voor het uitvoeren van dat specifieke werk. De afgraving moet worden opgevuld tot de hoogte van het omliggende maaiveld en met grond die dezelfde draagkracht en samenstelling heeft als de omliggende grond.

 

Beplanting

Heesters, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras dat deel uitmaakt van de erosiebestendige bekleding.

 

Bomen

Beplanting met opgaande stam(men) van hout.

 

Binnenteen

De onderrand (knikpunt) van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld).

 

Tuininrichting

Het gedeelte van het terrein dat wordt ingericht als particuliere tuin. Het gaat daarbij om het aanbrengen van beplanting en semi-permanente (bouw)werken, zoals terrassen, verlichting en borderranden. Denk hierbij ook aan plaatselijke ophogingen in de tuin. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om het aanleggen van kabels en leidingen, het aanplanten van bomen of om het plaatsen van erfafscheidingen. Deze werken zijn onder een ander lid in de algemene regel opgenomen.

 

Erfafscheidingen

De erfafscheiding is een semi-permanent (bouw)werk waarmee de grens tussen twee erven wordt aangegeven. Denk aan een schutting of een raster.

 

Permanente en semi-permanente (bouw)werken

Zowel permanente als semi-permanente (bouw)werken op en nabij de waterkering kunnen de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden. Het waterschap maakt onderscheid in de beoordeling omdat semi-permanente (bouw)werken doorgaans relatief eenvoudig te verwijderen zijn.

Permanente (bouw)werken zijn duurzaam met de grond verenigd en hebben doorgaans een fundering. Deze werken zijn niet zonder vergunning toegestaan. Denk hierbij aan huizen, garages, schuren, en grotere tuinhuizen, met een vorstvrije fundering.

Semi-permanente bouwwerken betreffen werken die eenvoudig en zonder veel kosten te verwijderen zijn. Denk hierbij aan het plaatsen van kleine tuinhuisjes en overkappingen (al dan niet geplaatst op tegels en/of betonbanden), erfafscheidingen, bestratingen, tuinverlichting, borderranden en meubilair.

 

PARAGRAAF 2.1.17 WERKEN EN WERKZAAMHEDEN IN EN AAN BESTAANDE PERMANENTE BEBOUWING IN DE KERNZONE, BESCHERMINGSZONE EN HET PROFIEL VAN VRIJE RUIMTE VAN EEN WATERKERING

 

Artikel 2.88

In deze algemene regel zijn bovengrondse uitbreidingen in de beschermingszone die aan de bestaande bebouwing worden aangebracht vrijgesteld van vergunningplicht. Voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van een dakkapel, of een balkon. Een dergelijke uitbreiding in de beschermingszone heeft geen effect op de waterkering en het beheer van de waterkering. In de kernzone van de waterkering zijn uitbreidingen niet zonder meer mogelijk, omdat het kan leiden tot het niet meer bereikbaar zijn van de waterkering voor inspectie en onderhoud. In het geval dat bebouwing in de beschermingszone staat, maar een uitbreiding (zoals een balkon) in of boven het vlak van de kernzone is voorzien, is deze algemene regel dus niet van toepassing. Er geldt in dit geval een reguliere vergunningplicht waarbij zal worden getoetst wat de (on)mogelijkheden zijn.

 

Particulieren, bedrijven en overheden

De algemene regel is bedoeld voor alle mogelijke eigenaren en gebruikers van gebouwen waar sprake is van werken of werkzaamheden.

 

Bestaande permanente bebouwing

Deze algemene regel is van toepassing op bestaande permanente bebouwing. Met bestaande bebouwing worden permanente (bouw)werken bedoeld die bij het in werking treden van deze algemene regel al aanwezig waren.

 

Permanente en semi-permanente (bouw)werken

Zowel permanente als semi-permanente (bouw)werken op en nabij de waterkering kunnen de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden. Het waterschap maakt onderscheid in de beoordeling omdat semi-permanente (bouw)werken doorgaans relatief eenvoudig te verwijderen zijn.

 

Permanente (bouw)werken zijn duurzaam met de grond verenigd, hebben doorgaans een fundering en zijn doorgaans robuust gebouwd. Deze werken zijn niet zonder vergunning toegestaan. Denk hierbij aan huizen, garages, schuren, en grotere tuinhuizen, met een vorstvrije fundering.

 

Semi-permanente (bouw)werken betreffen werken die eenvoudig en zonder veel kosten te verwijderen zijn, maar zijn doorgaans minder robuust gebouwd. Denk hierbij aan het plaatsen van kleine tuinhuisjes en overkappingen (al dan niet geplaatst op tegels en/of betonbanden), erfafscheidingen, bestratingen, tuinverlichting, borderranden en meubilair.

 

Deze algemene regel is alleen van toepassing op permanente (bouw)werken, omdat werkzaamheden en nieuwe werken in of aan dergelijke gebouwen veelal niet van invloed zijn op de waterkering. Voor werkzaamheden en werken aan semi-permante (bouw)werken wordt verwezen naar de algemene regel voor tuinwerkzaamheden waterkeringen.

 

Leidingen in en aan bestaande bebouwing

Normaliter is het aanleggen en hebben van leidingen in de buitenbeschermingszone verboden, omdat bij bezwijken een negatief effect op de waterkering kan ontstaan, zoals het ontstaan van een erosiekrater in de grond. Echter, veel voorkomende leidingen in en aan bebouwing hebben gezien de locatie van de leidingen bij bezwijken geen mogelijk negatief effect op de waterkering. Daarom wordt bij vergunningverlening voor een bouwwerk (zoals een woning) doorgaans geaccepteerd dat er leidingen worden aangebracht naar en in de woning. Dit is nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verbonden. Doorgaans wordt aan leidingwerk binnen bebouwing geen eisen gesteld, maar wel aan leidingwerk naar de woning toe, zoals het tracé en materiaaleisen. Bij industriële gebouwen kan het zijn dat wel eisen aan zwaardere leidingen binnen de bebouwing nodig zijn. Voor deze algemene regel is een zo ruim mogelijke vrijstelling voor leidingen gehanteerd, die in vrijwel alle gevallen van toepassing zal zijn, en zonder verzwarende eisen te stellen. Hierbij is voor de maatvoering aangesloten bij de huidige beleidsregels voor leidingen die in de buitenbeschermingszone in de grond worden aangelegd. Bij leidingen tot en met 3 bar en/of 110 mm doorsnede volstaat regulier standaard materiaal. Bij grotere en/of zwaardere leidingen worden verzwarende eisen gesteld aan bijvoorbeeld materiaalsoort en wanddikte. Voor de eenduidigheid wordt in deze algemene regel dezelfde maatvoering gehanteerd. Voor leidingen in particuliere situaties zal deze algemene regel zeker dekkend zijn zonder het stellen van verzwarende eisen. Voor industriële leidingen zal de algemene regel veelal ook van toepassing zijn, enkel bij zwaardere leidingen is de eis dat wordt voldaan aan de geldende NEN normen voor betreffende industrie. Daarin is geregeld hoe het leidingsysteem veilig is, maar ook welke voorzieningen nodig zijn als een leiding bezwijkt. Leidingen worden dan doorgaans automatisch drukloos, en bezwijken van een leiding zal dan niet leiden tot een langere duur van erosie of uitspoeling van de waterkering. Het voldoen aan een NEN norm is vanuit de waterkering geen extra verzwarende eis voor betreffende industrie.

 

Explosie gevaarlijke inrichtingen

Explosie gevaarlijke inrichtingen kunnen bij bezwijken, ook binnen een pand, leiden tot aantasting van de waterkering. Daarom zijn dergelijke werken binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering verboden en uitgesloten van deze algemene regel. Bij explosie gevaarlijke inrichtingen moet worden gedacht aan tanks met ontvlambrandbare vloeistoffen of gassen.

 

PARAGRAAF 2.1.18 WERKEN, BEPLANTINGEN, BOMEN EN WERKZAAMHEDEN IN DE KERNZONE EN BESCHERMINGSZONE VAN EEN KADE

 

Artikel 2.95

Tuinwerkzaamheden

Het uitvoeren van reguliere tuinwerkzaamheden in een bestaande tuin wordt in deze algemene regel vrijgesteld van de vergunningplicht. Het betreft reguliere tuinwerkzaamheden boven maaiveld en met een maximale ontgraving van 30 cm. Zoals, het uitvoeren van snoeiwerkzaamheden en onkruid wieden.

 

Ontgravingen moeten direct aangevuld worden met grond dat voldoet aan het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat de grond die ontgraven is, teruggebracht wordt of dat grond dat aangevoerd wordt voldoet aan de Achtergrondwaarde (grond is die in het gebied reeds voorkomt).

 

Agrarische werkzaamheden.

Het uitvoeren van agrarische werkzaamheden in de beschermingszone wordt in deze algemene regel vrijgesteld van vergunningsplicht. Het gaat hier onder andere om gebruik van agrarisch materieel en het ploegen van gronden. In de kernzone is dit wel vergunning plichtig in verband met het op (de langere) termijn verlagen van maaiveld en het risico op aantasting van de stabiliteit van de kade.

 

Permanente en semi-permanente (bouw)werken

Zowel permanente als semi-permanente (bouw)werken op en nabij de kade kunnen de stabiliteit van de kade nadelig beïnvloeden. Het waterschap maakt onderscheid in de beoordeling omdat semi-permanente (bouw)werken doorgaans relatief eenvoudig te verwijderen zijn.

Permanente (bouw)werken zijn duurzaam met de grond verenigd en hebben doorgaans een fundering. Deze werken zijn niet zonder vergunning toegestaan. Denk hierbij aan huizen, garages, schuren, en grotere tuinhuizen, met een vorstvrije fundering.

Semi-permanente bouwwerken betreffen werken die eenvoudig en zonder veel kosten te verwijderen zijn. Denk hierbij aan het plaatsen van kleine tuinhuisjes en overkappingen (al dan niet geplaatst op tegels en/of betonbanden), erfafscheidingen, bestratingen, tuinverlichting, borderranden en meubilair.

 

Erfafscheidingen

De erfafscheiding is een semi-permanent (bouw)werk waarmee de grens tussen twee erven wordt aangegeven. Denk aan een schutting of een raster

 

Zorgplicht

Naast de gestelde voorwaarden in deze algemene regel is eenieder gehouden aan zijn/haar zorgplicht. Eenieder is verantwoordelijk voor een veilige en gezonde leefomgeving. Dit betekent dat bij het uitvoeren van werkzaamheden, naast de gestelde voorwaarden, door de initiatiefnemer beoordeeld moet worden of de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden. Denk hierbij aan het wachten met het uitvoeren van graafwerkzaamheden bij hoog water. Bij hoog water vormen graafwerkzaamheden een risico voor de stabiliteit van de kade en daarmee voor de waterveiligheid.

 

Stabiliteit

Bij het aanbrengen van bomen en beplanting moet rekening worden gehouden met de stabiliteit van de taluds van de watergang en kade. Bomen kunnen omwaaien en het talud beschadigen. Daarnaast kunnen de wortels van bomen en struiken oeververdedigingen en kunstwerken beschadigen. Dit laatste geldt ook voor achterblijvende boomstobben en wortels na het kappen bomen.

 

Beheer en onderhoud

De aanwezigheid van bomen en beplanting kan invloed hebben op de bereikbaarheid van de watergang voor onderhoudsmaterieel en daarmee belemmerend werken op beheer, onderhoud en inspectie, dat het waterschap uitvoert. Opgaande beplanting in de taluds bemoeilijkt het maaionderhoud van het natte profiel en de taluds. Opgaande beplanting op of afhangende takken over de onderhoudsstrook belemmeren de doorgang van onderhoudsmachines.

 

HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT GRONDWATER

 

Artikel 3.2

Als voor het onttrekken van grondwater op grond van de paragrafen 3.1.2 tot en met 3.1.8 geen omgevingsvergunning is vereist, moet er veelal wel een melding worden gedaan. Dit artikel regelt welke gegevens en bescheiden daarbij moeten worden verstrekt. Dit was voorheen geregeld in artikel 6.11 van het Waterbesluit. De gegevens en bescheiden die moeten worden verstrekt zijn ontleend aan de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor grondwateronttrekkingen in de Omgevingsregeling. Ook in de voormalige Waterregeling waren de te verstrekken gegevens en bescheiden gelijk aan de indieningsvereisten voor een watervergunning.

 

 

Artikel 3.3

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige gevallen als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In de paragrafen 3.1.2 tot en met 3.1.8 is soms bepaald dat de meetverplichting niet van toepassing is.

 

PARAGRAAF 3.1.2 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER VOOR BRONBEMALING

 

Artikel 3.5

Grondwateronttrekkingen ten behoeve van bronbemaling zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen en de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van 180 dagen.

 

PARAGRAAF 3.1.3 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER VOOR PROEVEN

 

Artikel 3.10

Bij proeven moet o.a. gedacht worden aan onttrekkingen met het oog op inzicht naar mogelijkheden en gevolgen van een onttrekking met het oog op een definitieve vergunningsaanvraag.

 

PARAGRAAF 3.1.4 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER VOOR GRONDWATERSANERING

 

Artikel 3.14

Grondwatersanering betreft het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van het grondwater.

 

PARAGRAAF 3.1.5 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER VOOR BEREGENING, BEVLOEIING OF VEEDRENKING

 

Artikel 3.21

Onder pompcapaciteit wordt verstaan het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de (gezamenlijke) pomp(en) in m³ per uur.

 

PARAGRAAF 3.1.6 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER VOOR INDUSTRIËLE TOEPASSING

 

Artikel 3.26

Het betreft hier met name onttrekkingen van grondwater dat in fabrieksprocessen wordt gebruikt of voor de bereiding van voedingsmiddelen.

 

PARAGRAAF 3.1.7 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER VOOR EEN NOODVOORZIENING

 

Artikel 3.31

Van een noodvoorziening is sprake als een bestaande of nieuw werk (inrichting) onverwijld ingezet wordt ter voorkoming of beperking van calamiteiten.

 

AFDELING 3.2 DRAINAGE

 

PARAGRAAF 3.2.1 DRAINAGE

 

Artikel 3.38

Deze algemene regel is van toepassing op het aanleggen, wijzigen en vervangen van drainagevoorzieningen. Het aanbrengen, wijzigen of vervangen van een drainagesysteem heeft tot doel een ongewenste overmaat aan grondwater af te voeren en het grondwaterpeil op een zodanig peil te brengen dat het perceel in natte perioden goed bruikbaar voor de toegekende functie blijft. Zo kan drainage worden aangelegd om tijdelijke plassen op een perceel te bestrijden. Om de grondwatersituatie goed te reguleren kan een drainagesysteem bestaan uit buisdrainagesystemen, sloten of greppels, al of niet voorzien van een peilregulerend werk. Bij peilgestuurde drainage monden de drainagevoorzieningen uit in een verzameldrain; deze mondt uit in een verzamelput die voorzien is van een instelbaar werk. Hiermee wordt de ontwateringsdiepte actief gestuurd. Dit kan voor sloten worden bereikt met een stuw.In tegenstelling tot conventionele drainage kan met peilgestuurde drainage de ontwatering van een perceel worden gereguleerd. Dit betekent dat het grondwater langer kan worden vastgehouden. Dit houdt in dat er een geringere beregeningsbehoefte bestaat en de kans op droogteschade afneemt. Peilgestuurde drainage valt eveneens onder het toepassingsgebied.

De bepalingen rond de toe te passen uitstroomvoorzieningen voor het lozen van drainagewater en de taludafwerking staan vermeld in de paragraaf over uitstroomvoorzieningen. Hiervoor hoeft geen aparte melding te worden ingediend.

 

Artikel 3.39

Het waterschap wil beoordelen of de aangelegde werken onder alle seizoenen onveranderd blijven. Daarom is de meldingsplichtige verplicht om gedurende één jaar na de gereedmelding verzakkingen en schade aan de watergang en taluds, die zijn ontstaan door de werkzaamheden, te herstellen.

 

Artikel 3.40

Afhankelijk van de diepte van een drainagesysteem en de verlaging van het grondwaterpeil kunnen negatieve effecten optreden op de omliggende percelen. Negatieve effecten kunnen bestaan uit gewasschade op andere percelen of aantasting van de flora in hydrologisch gevoelige natuurgebieden. Daarnaast kunnen negatieve effecten optreden in de watergangen waarin de drainage uitmondt. Zo kunnen piekafvoeren erosie of wateroverlast elders tot gevolg hebben en kan drainage leiden tot versnelde droogval. Drainage van percelen die liggen in gebieden die zijn aangeduid met (beschermingszone) natte landnatuur, (beïnvloedingszone) Natura 2000, tijdelijke beschermingszone of in stroomgebieden van HEN- en SED-wateren, kan significante negatieve effecten met zich meebrengen. Per geval zal daarom toetsing van deze effecten moeten plaatsvinden. Het aanleggen, wijzigen en vervangen van drainagesystemen binnen de hierboven genoemde gebieden is daarom vergunningplichtig.

Drainage van percelen buiten deze (onder a genoemde) gebieden, waarbij een drainagediepte van ten hoogste 0,80 meter onder maaiveld wordt toegepast, brengt relatief geringe effecten met zich mee voor de omgeving van het te draineren perceel. Bij buisdrainage is de binnenzijde van de onderkant van de drain maatgevend voor de diepte. In tegenstelling tot conventionele drainage kan met peilgestuurde drainage de ontwatering van een perceel worden gereguleerd. Dit betekent dat het grondwater langer kan worden vastgehouden. Dit houdt in dat er een geringere beregeningsbehoefte bestaat en de kans op droogteschade afneemt. Bij peilgestuurde drainage is het laagst instelbare peil maatgevend. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Het vervangen van reeds vergunde drainage is vergunningvrij zolang de nieuwe drainage op dezelfde manier wordt aangelegd als de bestaande drainage. Ook hier geldt wel als voorwaarde dat de maximale ontwateringsdiepte 80 cm is. Wij sluiten hierbij aan bij het stand still step forward principe dat ook door de provincies wordt gehanteerd. Het vervangen van drainage is akkoord, maar er vindt een verbetering plaats voor de natuur als in de beschermingszones voor de drainage de maximale ontwateringsdiepte wordt begrensd op 80 cm.

 

Artikel 3.42

Het is van belang dat de werkzaamheden op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de werkzaamheden. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Het is aan te raden om mogelijke belanghebbenden voorafgaand aan de werkzaamheden, daarvan in kennis te stellen.

 

Artikel 3.43

Het is verboden om drainagevoorzieningen aan te leggen (of te wijzigen) met het oog op ontwatering van gronden, tenzij er sprake is van gemeentelijke watertaken zoals bedoeld in artikel 2.16 van de Omgevingswet.

 

HOOFDSTUK 4 AANSLUITING OPENBAAR RIOOL

 

PARAGRAAF 4.1.1. AANSLUITING OPENBAAR RIOOL

 

Artikel 4.1

Het waterschap is belast met de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 2.17 van de Omgevingswet. Zuivering van stedelijk afvalwater gebracht in een openbaar vuilwaterriool geschiedt in een daartoe bestemde inrichting onder de zorg van een waterschap dan wel van een gemeente, indien doelmatig. De gemeenten zijn belast met de zorg voor de openbare vuilwaterriolen op de voet van artikel 2.16 van de Omgevingswet: de gemeenteraad of burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een zuiveringtechnisch werk van het waterschap. Het waterschap heeft er belang bij dat het afvalwater dat op een zuiveringtechnisch werk wordt geloosd, kwalitatief en kwantitatief aan bepaalde eisen voldoet. De waterschapsverordening bevat daarom een vergunningstelsel voor aansluitingen en lozingen vanuit het openbaar riool op een zuiveringtechnisch werk van het waterschap.

Voor het aansluiten van een openbaar vuilwaterriool op een zuiveringtechnisch werk bevatte de Waterwet en bevat de Omgevingswet geen vergunningplicht. Wel hebben de waterschappen de ruimte om een vergunning voor te schrijven.Bij de invoering van de Waterwet hebben de koepelorganisaties VNG, IPO en UvW in het Bestuurs Akkoord Water 2011 afgesproken dat de aansluitverordening op termijn moet plaats maken voor afvalwaterakkoorden tussen de waterschappen en gemeenten. De eenzijdige regulering door het waterschap wordt gezien als onbalans in het systeem. In de wetsgeschiedenis van de Waterwet schetst de wetgever het toekomstbeeld dat waterschappen en gemeenten samenwerken in de afvalwaterketen. Dat doen ze door het sluiten van afvalwaterakkoorden. In een afvalwaterakkoord worden afspraken opgenomen met betrekking tot de afvalwaterketen. De gedachte achter de Waterwet en de Omgevingswet is onder andere dat bestuurlijke samenwerking een positief effect heeft op de prestaties van de deelnemende partijen. In het Bestuurs Akkoord Water 2011 volgen de koepelorganisaties deze lijn. Het sluiten van afvalwaterakkoorden is niet verplicht. Noch de Omgevingswet, noch het Bestuursakkoord Water 2011 verplicht de waterschappen de aansluitvergunning af te schaffen.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft met een aantal van de gemeenten in het werkgebied afvalwaterakkoorden gesloten. Naar mate het waterschap met meer gemeenten afvalwaterakkoorden sluit, wordt het doel van het Bestuurs Akkoord Water 2011 beter benaderd.

 

Artikel 4.2

Dit artikel van de verordening bepaalt dat voor het aansluiten van een openbaar riool op een zuiveringtechnisch werk van een waterschap alsmede voor het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool in een zuiveringtechnisch werk een vergunning is vereist. Dit artikel is niet van toepassing op directe lozingen op een zuiveringtechnisch werk door particulieren en bedrijven. De waterschapsverordening bevat vergunningplichten voor directe lozingen in hoofdstuk 5.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vergunningplicht niet geldt, als met degene die een in het eerste verbod bedoelde handeling wil uitvoeren, een afvalwaterakkoord van kracht is. De vergunningplicht vervalt op het moment dat een afvalwaterakkoord in werking treedt en herleeft als het afvalwaterakkoord wordt beëindigd zonder dat er een ander afvalwaterakkoord voor in de plaats treedt.Het derde lid noemt de onderwerpen die ten minste in een afvalwaterakkoord dienen te worden geregeld. Beoogd wordt dat het afvalwaterakkoord een volwaardige vervanging is voor de aansluitvergunning.

 

Artikel 4.3

De eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens zijn beperkt. De aangegeven aspecten en onderwerpen spreken grotendeels voor zich en kunnen in een (model-) aanvraagformulier nader worden uitgewerkt. Overigens zullen uiteraard de gegevens, die in het kader van een eventueel opgesteld gemeentelijk rioleringsplan of rioleringsprogramma zijn verzameld, normaliter mede als basis kunnen dienen voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd.In het artikel zijn niet-limitatief aspecten en onderwerpen opgesomd waarover in beginsel gegevens dienen te worden verstrekt.

 

Artikel 4.4

Gezien de onvermijdelijke restvervuiling van het op het zuiveringtechnisch werk behandelde rioolwater is het van belang om de vervuilingswaarde van het aangeboden rioolwater tot een uit een oogpunt van waterkwaliteitsbeleid aanvaardbaar niveau terug te dringen. Hiertoe kunnen in het kader van de sanering van een afvalwatersituatie voorschriften aan een aansluitvergunning dan wel een afvalwaterakkoord worden gekoppeld. Overbelasting van een zuiveringsinstallatie en de als gevolg daarvan optredende verminderde zuiveringsgraad kan daardoor worden vermeden; tevens kan de aldus vrijkomende zuiveringscapaciteit voor aansluiting van andere lozingen worden benut.

Het waterschap kan als eigenaar van een zuiveringtechnisch werk in aanvulling op of in plaats van de in dit artikel bedoelde vergunningvoorschriften aansluitvoorwaarden verbinden aan het recht om op het zuiveringtechnisch werk aan te sluiten. Aansluitvoorwaarden hebben een privaatrechtelijkegrondslag. Ze kunnen worden gebruikt zowel in aanvulling op een aansluitvergunning als in aanvulling op een afvalwaterakkoord.

De bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken omvat met name debescherming tegen feitelijke aantasting van transportleidingen, gemalen en onderdelen van de zuiveringsinstallatie zelf. Een bekend voorbeeld vormt in dit verband de aantasting van leidingen door te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater.

Het begrip ‘doelmatige werking’ moet ruim worden opgevat. ‘Doelmatige werking’ omvat niet slechts een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in technische zin. Onder dit criterium vallen ook aspecten als het voorkomen van stank en hinder op de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van zuiveringsslib. Het criterium heeft tevens een zekere bedrijfseconomische betekenis: ook de doelmatige exploitatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie, dat wil zeggen de optimale werking en benutting van de aanwezige capaciteit, wordt er onder begrepen.

 

Artikel 4.5

De gemeente is ingevolge deze bepaling gehouden om op verzoek informatie te verstrekken. De te verstrekken informatie dient uiteraard verband te houden met het belangenkader van de aansluitvergunning.Overigens zal ook het waterschap zichzelf verplicht achten om een gemeente informatie te verstrekken die verband houdt met de aanleg en het beheer van rioleringssystemen.De informatieplicht ziet op de situatie dat het afvalwater op het aansluitpunt stelselmatig niet voldoet aan de in de aansluitvergunning gestelde eisen. Uiteraard betreft dit niet een enkel steekmonster, maar dient sprake te zijn van een reeks van geconstateerde overschrijdingen die gedurende langere tijd optreden.

De bevoegdheid tot wijziging van de vergunningvoorschriften maakt in beginsel een actief vergunningenbeleid mogelijk. Vanzelfsprekend kunnen wijzigingen in bestaande lozingen en aanvragen voor nieuwe lozingen door stadsuitbreiding en nieuwe bedrijfsactiviteit ertoe leiden dat wijziging van de aansluitvergunning noodzakelijk zal zijn. Tevens speelt een rol, dat met name waar het lozingen van een stedelijk gebied betreft, het totaal van de gegevens nodig om op verantwoorde wijze de aan een aansluitvergunning te verbinden voorschriften te kunnen formuleren, niet direct voorhanden zal zijn. De voorschriften van een aansluitvergunning zullen dan door middel van een proces van wijzigingen en aanvulling tot stand moeten komen.Een reden om de voorschriften aan te vullen of te wijzigen, kan voorts liggen in een verandering van de inzichten of omstandigheden opgetreden na de verlening van de aansluitvergunning. Gedacht kan worden aan aangescherpte eisen in de omgevingsvergunning, ontwikkelingen op Europeesrechtelijk niveau of in andere oorzaken die bij een behoorlijk en zorgvuldig kwalitatief oppervlaktewaterbeheer niet kunnen worden veronachtzaamd. Mede met het oog hierop bestaat ook de mogelijkheid de aansluitvergunning in eerste instantie tijdelijk te verlenen.

Op grond van dit lid kan het waterschap de gemeente verplichten om onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Voorwaarde hierbij is dat deze afwijkingen in de samenstelling van en/of hoeveelheid afvalwater leiden tot of dreigen te leiden tot een verstoring van de doelmatige werking van de zuiveringsinstallatie en/of tot (onnodige) aantasting van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.Uitgangspunt is dat het onderzoek zo veel mogelijk in overleg en samenwerking met de waterkwaliteitsbeheerder en de overige bij de regulering van indirecte lozingen betrokken overheden wordt uitgevoerd.

Dit lid bevat een concrete uitwerking van de informatieplicht die het waterschap in dit verband in ieder geval (via een voorschrift bij de vergunning) kan opleggen. Uitgangspunt hierbij is dat, afhankelijk van de geconstateerde afwijkingen, zo gericht mogelijk wordt gezocht naar potentiële oorzaken. De verplicht te verstrekken informatie zal moeten worden gerelateerd aan de mogelijke oorzaken. De categorieën van bedrijven en instellingen, waarover informatie moet (kunnen) worden verstrekt, zijn de milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal zijn aangewezen.

 

Artikel 4.6

Uitgangspunt is dat het onderzoek zo veel mogelijk in overleg en samenwerking met de waterkwaliteitsbeheerder en de overige bij de regulering van indirecte lozingen betrokken overheden wordt uitgevoerd.

 

HOOFDSTUK 5 LOZINGSACTIVITEITEN OP EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM OF EEN ZUIVERINGTECHNISCH WERK

 

AFDELING 5.1 Algemeen

 

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo’n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

 

Artikel 5.2 Oogmerken

Dit artikel geeft aan met welke oogmerken de regels in dit hoofdstuk zijn gesteld. Dit zijn, kort gezegd, de doelstellingen van het waterbeheer (zie de begripsomschrijving van beheer van watersystemen in de memorie van toelichting van de Omgevingswet) die betrekking hebben op de waterkwaliteit en functievervulling door watersystemen, aangevuld met de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken. De regels in dit hoofdstuk zijn niet gesteld met het doel om wateroverlast of watertekorten te voorkomen of te beperken. Er kunnen in het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening wel regels over lozingen staan met dat oogmerk (vanuit de voormalige keur).

Op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in dit hoofdstuk is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in dit hoofdstuk bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk «doelmatig beheer van afvalwater» staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld.

 

Artikel 5.3 Normadressaat

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van dit hoofdstuk. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit hoofdstuk, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

 

Artikel 5.4 Specifieke zorgplicht

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal4.

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gelijk aan die van artikel 2.11 van het Bal. Het eerste lid bevat de omschrijving van de zorg die iedereen die een lozingsactiviteit verricht moet betrachten. Het tweede lid bevat een nadere uitwerking van de elementen die in ieder geval tot die zorg behoren.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 5.2 tot en met 5.18. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 5.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zoals een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 5.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Die algemene regels en vergunningvoorschriften moeten steeds passen binnen de oogmerken van artikel 5.2 (waarnaar in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen) en de strekking die in het tweede lid van dit artikel is opgenomen. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Deze specifieke zorgplicht is de opvolger van de zorgplichten die in artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens waren opgenomen.

 

Artikel 5.5 Maatwerkvoorschriften

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betreft een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 5.4, over de algemene regels over ongewone voorvallen en over de algemene regels over lozingsactiviteiten in de afdelingen 5.2 tot en met 5.18. De keuze om maatwerkvoorschriften generiek mogelijk te maken sluit aan bij de keuze die het Rijk heeft gemaakt in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Deze bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is de opvolger van onder meer de maatwerkbevoegdheden ter uitwerking van de zorgplichten van artikel 2.1 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.1 van het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 4 van het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens, en de specifieke maatwerkbevoegdheden die in diverse artikelen van die besluiten waren opgenomen. Met het verruimen van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen, wordt overigens niet beoogd dat het bevoegd gezag vaker dan voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gebruik zal maken van die bevoegdheid. Maatwerk blijft een uitzondering; de algemene regels in dit hoofdstuk voldoen in de meeste gevallen. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

 

Artikel 5.6 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als op grond van dit hoofdstuk gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens en bescheiden begeleid door een aantal algemene gegevens. Er is aansluiting gezocht bij de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij een aanvraag voor een beschikking worden gevraagd. In plaats van de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, gaat het bij het verstrekken van gegevens en bescheiden over een activiteit om een aanduiding van welke lozingsactiviteit er zal worden verricht. Daarnaast is ter identificatie van belang de naam en het adres van degene die de activiteit verricht. Als het adres waarop de activiteit wordt verricht waarover gegevens worden verstrekt, een ander adres is dan het adres van degene die de activiteit verricht, bijvoorbeeld omdat er meerdere bedrijfslocaties zijn, wordt ook dat adres verstrekt.

 

Artikel 5.7 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties. Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

 

Artikel 5.8 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 5.8 regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag die gegevens en bescheiden nodig heeft om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het bevoegd gezag om vraagt. Degene die de activiteit verricht hoeft in beginsel niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het bevoegd gezag wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet.

Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt.

 

Artikel 5.9 Informeren over een ongewoon voorval

Dit artikel bepaalt dat het bevoegd gezag onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.

Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

 

Artikel 5.10 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het «voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen» is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

 

AFDELING 5.2 LOZEN VAN GRONDWATER BIJ SANERING OF ONTWATERING

 

Artikel 5.11 Lozen van grondwater bij saneringen

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in dit hoofdstuk.

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

 

Artikel 5.12 Lozen van grondwater bij ontwatering

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

 

Artikel 5.13 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

 

Artikel 5.14 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

 

AFDELING 5.3 LOZEN VAN AFVLOEIEND HEMELWATER DAT NIET AFKOMSTIG IS VAN EEN BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING

 

Artikel 5.15 Lozen van afvloeiend hemelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht (artikel 5.4) worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. De regels hierover staan in het omgevingsplan. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Als laatste mogelijkheid is het lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam aangegeven. Dit is alleen toegestaan wanneer het lozen via een andere route niet mogelijk is.

 

Artikel 5.16 Gegevens en bescheiden

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

 

AFDELING 5.4 LOZEN VAN HUISHOUDELIJK AFVALWATER

 

Artikel 5.17 Lozen van huishoudelijk afvalwater

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.

 

Artikel 5.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport «Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen» van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo’n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

 

Artikel 5.19 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

 

Artikel 5.20 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.5 LOZEN VAN KOELWATER

 

Artikel 5.21 Koelwater

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in dit artikel het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

 

Artikel 5.22 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.6 LOZEN BIJ REINIGEN, CONSERVEREN, BOUWEN, RENOVEREN OF SLOPEN VAN BOUWWERKEN

 

Artikel 5.23 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

De regels in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (paragraaf 3.1.6) en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen (paragraaf 3.5) schreven voor dat bij het reinigen en conserveren maatregelen getroffen dienden te worden om het op het oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen. Deze regels betroffen gedetailleerde instructies waaraan de lozer moest voldoen. Hierdoor mocht slechts afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd bij het afwassen met water en het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar. Voor andere reinigings- en conserveringswerkzaamheden zijn regels gesteld in artikel 5.24.

 

Artikel 5.24 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. De werkinstructie kan de maatregelen bevatten die onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen worden beschreven, maar het is ook mogelijk om andere maatregelen of technieken te treffen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal.

 

Artikel 5.25 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

 

Artikel 5.26 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

 

Artikel 5.27 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

 

Artikel 5.28 Gegevens en bescheiden

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd. Het derde lid bevat een uitzondering op deze plicht voor periodieke reinigingswerkzaamheden waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

 

AFDELING 5.7 LOZEN BIJ OPSLAAN EN OVERSLAAN VAN INERTE GOEDEREN

 

Artikel 5.29 Inerte goederen

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om «het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen». Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op «opslaan». Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

 

Artikel 5.30 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

 

Artikel 5.31 Lozen bij overslaan van inerte goederen

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

 

AFDELING 5.8 LOZEN BIJ OPSLAAN OF OVERSLAAN VAN ANDERE DAN INERTE GOEDEREN

 

Artikel 5.32 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Dit artikel heeft betrekking op goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Dit artikel geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden «uitgezet». Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 meter aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

 

Artikel 5.33 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 5.32 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

 

Artikel 5.34 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

Met «bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen» wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij «niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk» kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het derde lid is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het derde lid is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 meter. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen in het derde lid laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van het eerste lid.

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

  • a.

    bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

  • b.

    overslaan van zout voor het strooien op wegen;

  • c.

    overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

  • d.

    overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Artikel 5.35 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.9 LOZEN UIT GEMEENTELIJKE VOORZIENINGEN VOOR INZAMELING EN TRANSPORT VAN AFVALWATER

 

Artikel 5.36 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam «rioleringsprogramma» is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

 

Artikel 5.37 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit «overheids-IBA’s» geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.36.

 

AFDELING 5.10 LOZEN BIJ ONTGRAVINGEN, BAGGERWERKZAAMHEDEN EN WERKZAAMHEDEN DOOR DE WATERBEHEERDER OP EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM

 

Artikel 5.38 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.

Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

 

Artikel 5.39 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd», bedoeld in artikel 29, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse «sterk verontreinigd» komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

 

Artikel 5.40 Lozen bij werkzaamheden door de waterbeheerder

Dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan zonder verdere voorwaarden. Vanzelfsprekend geldt wel de specifieke zorgplicht.

 

Artikel 5.41 Lozen van algen en bacteriën

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Het artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

 

Artikel 5.42 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.11 LOZEN BIJ SCHOONMAKEN DRINKWATERLEIDINGEN

 

Artikel 5.43 Lozen van reinigingswater drinkwaterleidingen

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

 

AFDELING 5.12 LOZEN BIJ CALAMITEITENOEFENINGEN

 

Artikel 5.44 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip «calamiteitenoefening». Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloei-eigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

 

Artikel 5.45 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

 

AFDELING 5.13 LOZEN BIJ TELEN, KWEKEN, SPOELEN OF SORTEREN VAN GEWASSEN

 

Artikel 5.46 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 5.47 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 5.48 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 5.49 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt. Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden voor dit afvalwater.

 

Artikel 5.50 Lozen bij ontijzeren grondwater

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 meter vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens. De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Het tweede lid bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor deze lozing.

 

Artikel 5.51 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van «NEN-ISO 15705» wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.

 

Artikel 5.52 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.14 LOZEN BIJ MAKEN VAN BETONMORTEL EN UITWASSEN VAN BETON

 

Artikel 5.53 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

 

AFDELING 5.15 LOZEN BIJ NIET-INDUSTRIËLE VOEDSELBEREIDING

 

Artikel 5.54 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

 

Artikel 5.55 Lozen bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

 

Artikel 5.56 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.16 LOZEN VAN SPUIWATER UIT RECREATIEVE VISVIJVERS

 

Artikel 5.57 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze – afhankelijk van de vraag – uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

 

Artikel 5.58 Gegevens en bescheiden

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

 

AFDELING 5.17 LOZEN VANAF VAARTUIGEN OF DRIJVENDE WERKTUIGEN BIJ SPOELEN OF SCHEIDEN VAN ZAND OF GRIND

 

Artikel 5.59 Lozen van spoelwater

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

 

AFDELING 5.18 ASVERSTROOIING

 

Artikel 5.60 Asverstrooiing

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

 

AFDELING 5.19 ANDERE LOZINGEN

 

Artikel 5.61 Vangnetvergunningplicht lozen op oppervlaktewater

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 5.2 tot en met 5.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt.

De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat separaat in deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

 

Artikel 5.62 Vangnetvergunningplicht lozen op zuiveringtechnisch werk

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo’n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

 

AFDELING 5.20 AANVRAAGVEREISTEN, BEOORDELINGSREGELS EN VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING LOZINGSACTIVITEIT

 

Artikel 5.63 Aanvraagvereisten aanvraag omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

 

Artikel 5.64 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Artikel 5.65 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Bkl aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

 

HOOFDSTUK 6 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN

 

AFDELING 6.1 ONTTREKKEN VAN GRONDWATER EN INFILTREREN VAN WATER

 

Artikel 6.1 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

Als voor het onttrekken van grondwater op grond van de waterschapsverordening geen omgevingsvergunning is vereist, moeten hierover gegevens en bescheiden worden verstrekt. Dit was voorheen geregeld in het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit. De gegevens en bescheiden die moeten worden verstrekt, zijn ontleend aan de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen voor grondwateronttrekkingen in de Omgevingsregeling. Ook in de voormalige Waterregeling waren de te verstrekken gegevens en bescheiden gelijk aan de indieningsvereisten voor een watervergunning.

In deze waterschapsverordening kunnen bepalingen staan die strijdig zijn met het eerste lid. Zo kan een uitzondering zijn opgenomen voor de plicht om gegevens en bescheiden te verstrekken (in de terminologie van de Waterwet: een melding te doen). In dat geval hoeven de gegevens en bescheiden niet te worden verstrekt.

Ook kan de waterschapverordening een andere termijn dan vier weken bevatten of een verbod om de activiteit te beginnen voordat een melding is gedaan.

De strijdigheid van dit artikel met de regels in het de hoofdstukke 2 en 3 van deze waterschapverordening ziet alleen op dit soort procedurele vereisten. Dit omdat artikel 6.11 Waterbesluit uitputtend is en daardoor in de waterschapsverordening, bedoeld in artikel 4.7, onderdeel a, onder 1°, van de Invoeringswet Omgevingswet, geen (rechtsgeldige) inhoudelijke meldingsvereisten opgenomen kunnen zijn.

 

Artikel 6.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

 

Artikel 6.3 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

 

Artikel 6.4 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

 

Artikel 6.5 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

 

AFDELING 6.2 ONTTREKKEN VAN OPPERVLAKTEWATER

 

Artikel 6.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

 

HOOFDSTUK 7 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT EEN WATERSTAATSWERK

 

AFDELING 7.1 AANVRAAGVEREISTEN OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN

 

Artikel 7.1 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

In dit artikel zijn de indieningsvereisten overgenomen die voorheen in het voormalige artikel 6.24 van de Waterregeling stonden. Gelet op het belang van waterkeringen heeft de waterbeheerder in het algemeen specifiek beleid vastgesteld over activiteiten bij waterkeringen. Als een initiatiefnemer vermoedt dat voor zijn activiteit geen stabiliteitsberekening nodig is, kan hij daarover contact opnemen met de waterbeheerder.

 

Artikel 7.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Als sprake is van werkzaamheden aan of in een waterstaatswerk waarbij een verontreinigde of een niet verontreinigde waterbodem geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zoals bij baggeren van een haven, moet inzicht worden gegeven in de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie. Daarnaast moet de omvang van het te baggeren oppervlak worden vermeld.

 

BIJLAGE II BIJ DE WATERSCHAPSVERORDENING

Aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn grotere oppervlaktewaterlichamen, die zijn benoemd in bijlage II bij de waterschapsverordening. De algemene regels over lozingen op deze oppervlaktewaterlichamen vertegenwoordigen het niveau van beste beschikbare technieken. Dat niveau is niet voldoende om de waterkwaliteit van kleinere oppervlaktewaterlichamen (de niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen) te beschermen. De regels voor lozingen op niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen gaan daarom een stap verder dan de beste beschikbare technieken.