Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hilversum

Beleidsregels Leerlingenvervoer Hilversum, aangepaste versie januari 2023’

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHilversum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Leerlingenvervoer Hilversum, aangepaste versie januari 2023’
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp
Externe bijlagebesluit

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-202301-01-2023beleidsregel

01-01-2023

gmb-2023-454051

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Leerlingenvervoer Hilversum, aangepaste versie januari 2023’

 

B en W besluit

 

Burgemeester en wethouders van Hilversum,

Gelet op het voorstel ‘’Besluit aanpassen beleidsregels leerlingenvervoer’’ met kenmerk 1216710,

 

Gelet op:

- Algemene Wet Bestuursrecht

- Wet op het primair onderwijs

- Wet op de expertisecentra

- Wet op het voortgezet onderwijs

 

besluiten:

 

1. Vast te stellen de ‘Beleidsregels Leerlingenvervoer Hilversum, aangepaste versie januari 2023’ en deze op 1 januari 2023 in werking te laten treden.

 

 

de gemeentesecretaris, de burgemeester,

 

 

 

mr. C.P. Torres Barrera dr. ir. G.M. van den Top

 

 

 

 

 

 

Beleidsregels Leerlingenvervoer Hilversum

Aangepaste versie januari 2023

 

Inleiding

Het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd in 1987. Gemeenten zijn sindsdien verplicht een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders van leerlingen - onder bepaalde voorwaarden - aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten van en naar school.

De wettelijke basis van het leerlingenvervoer is gelegen in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet Voortgezet Onderwijs 2020.

Naast een ‘passend aanbod’ aan ouders voor hun kind, staat ook een ‘passende inzet’ van ouders om hun kind zelf naar school te vervoeren. Dit alles heeft geleid tot de volgende uitgangspunten voor deze beleidsregels:

 

• aangepast (taxi)vervoer is niet vanzelfsprekend;

• de ouders zijn primair verantwoordelijk voor het vervoer;

• Zelfstandige mobiliteit is voorwaardelijk voor volwaardig meedoen in de samenleving.

 

De beleidsregels zijn opgesteld omdat de verordening leerlingenvervoer in uitvoerende zin niet alles regelt. Ze hebben als doel om duidelijkheid te bieden richting ouders én uitvoerenden over de manier waarop het leerlingenvervoer is geregeld. Om een juiste afweging te maken welke vervoersvoorziening het beste past bij de individuele situatie van de leerling/ouder, verwerkt de gemeente een aantal persoonsgegevens zoals hieronder beschreven. Verwerking en gebruik van persoonsgegevens geschiedt alleen voor de volgende doeleinden:

- Verstrekken van vergoedingen voor het leerlingenvervoer;

- Het organiseren van het leerlingenvervoer;

- Het berekenen en vastleggen van inkomsten en uitgaven;

- Het doen van betalingen;

- Het behandelen van geschillen en het doen uitoefenen van accountscontrole.

 

De volgende persoonsgegevens worden hiervoor verwerkt:

a. Naam, voornamen, voorletters, titulatuur, geslacht, geboortedatum, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummer en soortelijke voor communicatie benodigde gegevens, alsmede bank- en girorekeningnummer van de ouders, voogden of verzorgers van de leerling.

b. Klant-, zaak- en werkprocesnummer dat geen andere informatie bevat dan onder a.

c. Gegevens met het oog op toekennen van de vergoeding, waaronder begrepen financiële gegevens van de ouders, voogden of verzorgers van de leerling.

d. Gegevens met betrekking tot de uitvoering van het leerlingenvervoer.

e. Gegevens met het oog op berekenen en vastleggen van inkomsten en uitgaven, het doen van betalingen.

f. De TLV-verklaring van het samenwerkingsverband.

g. Eventueel de medische verklaring van een extern deskundige. Deze medische verklaring beperkt zich tot informatie die relevant is voor het bepalen van de vervoersbehoefte.

De persoonsgegevens worden slechts verstrekt aan:

Degenen waaronder begrepen derden die belast zijn met of leiding geven aan de doeleinden van het leerlingenvervoer of die daarbij noodzakelijk zijn betrokken.

De persoonsgegevens worden verwijderd uiterlijk twee jaren na afloop van het schooljaar waarop de verstrekking van de vergoeding betrekking heeft, tenzij de persoonsgegevens noodzakelijk zijn ter voldoening aan een wettelijke bewaarplicht.

 

Beleidsregel 1: Maatwerkprincipe

De gemeente betrekt bij de beoordeling van aanvragen voor een vervoersvoorziening :

• de individuele situatie van de leerling;

• de situatie van het gezin.

De gemeente gaat bij het bepalen van de vorm van de vervoersvoorziening niet uit van de beperkingen, maar van de mogelijkheden van de leerling en de ouder(s) en het netwerk. Leerlingenvervoer draagt op deze manier mogelijk bij aan de groei naar zelfstandigheid in mobiliteit van leerlingen.

Toelichting: Bij het bepalen van de aanspraak op -en de aard van- een vervoersvoorziening, hanteert de gemeente het maatwerkprincipe. Maatwerk houdt in dat de vervoersvoorziening in overeenstemming is met de omstandigheden en mogelijkheden van de leerling en zijn/haar ouder(s).

Het uitgangspunt daarbij is dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar school reist en zich daarin ontwikkelt. De ontwikkeling van een kind staat doorgaans niet stil. Daarom stemmen we het leerlingenvervoer zoveel mogelijk af in de vorm van maatwerk.

 

Beleidsregel 2: Passend vervoer en begeleiding (art. 11, 12, 13, 17, 18 en 19)

Ouders zijn primair zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de leerling naar school. Pas als de leerling niet zelfstandig kan reizen en als begeleiding niet mogelijk is of tot ernstige benadeling van het gezin leidt, kan er aanleiding zijn voor taxivervoer.

Toelichting: Voor het leerlingenvervoer geldt op grond van de verordening de volgende volgorde:

• Primair de leerling zelf per (brom)fiets, al dan niet onder begeleiding;

• Openbaar vervoer (OV), al dan niet onder begeleiding, als de leerling niet met de (brom)fiets kan reizen;

• Eigen (auto)vervoer van de ouders;

• Aangepast (taxi)vervoer, als de voorgaande opties niet mogelijk zijn.

In de Wet op het Passend Onderwijs is vastgelegd, dat gemeenten bij het vaststellen van de Verordening Leerlingenvervoer rekening houden met de ‘redelijkerwijs te vergen inzet’ van ouders of verzorgers. Als de leerling niet zelfstandig kan reizen, betekent dit dat de ouders primair zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer.

In de verordening is aangegeven wanneer begeleiding van de leerling bij het zelfstandig reizen niet kan worden gevraagd en taxivervoer kan worden toegekend. Dat is onder meer aan de orde, als begeleiding leidt tot ernstige benadeling van het gezin en een andere oplossing niet mogelijk is. Van ‘ernstige benadeling’ kan bijvoorbeeld sprake zijn in verband met:

• De duur van de reistijd voor de ouder. Als bovengrens wordt een reistijd van drie uur per dag van het woonadres naar school aangehouden. Is de reistijd langer en kan de leerling niet zelfstandig reizen, dan is in ieder geval aangepast vervoer aan de orde. Het is echter denkbaar dat een kortere reistijd ook onaanvaardbare consequenties heeft, bijv. in combinatie met:

o De specifieke handicap van de leerling en/of de ouder(s): deze kan zodanig zijn, dat alleen aangepast vervoer aangewezen is;

o De werksituatie van de ouder: werk is in het algemeen geen reden om tot aangepast vervoer te besluiten, maar in bijzondere omstandigheden kan dit soms toch het geval zijn. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een alleenstaande ouder, die werk met geen mogelijkheid kan combineren met het zelf vervoeren van het kind naar school;

o De gezinssituatie: als de gezinssituatie met zich meebrengt dat de ouder de leerling niet kan begeleiden terwijl dat wel noodzakelijk is. Dat kan bijv. aan de orde zijn in verband met de gezinsgrootte of noodzakelijke begeleiding van andere kinderen.

Het is aan de ouder(s) om aan te tonen dat sprake is van een situatie die tot ‘ernstige benadeling’ leidt.

Als de leerling in een instelling verblijft, dan is de instelling verantwoordelijk voor het vervoer, indien van de ouders of verzorgers redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij voor het vervoer zorg dragen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ouders op grote afstand van de instelling wonen.

 

[1] Onder vervoersvoorziening wordt zowel het aangepaste taxivervoer verstaan, als bekostiging van het eigen vervoer door de leerlingen en/of de ouder(s), zie artikel 1 Verordening Leerlingenvervoer gemeente.

[2] Waar ‘ouder’ wordt genoemd, wordt tevens ‘verzorger’ bedoeld.

 

 

Beleidsregel 3: Eigen vervoer (art. 13 en 19)

Eigen vervoer door de ouder van de leerling wordt slechts vergoed, als dit voor de gemeente goedkoper is dan de vervoersvoorziening waarop de ouder op grond van de Verordening een beroep op kan doen, of als die vorm van leerlingenvervoer, gelet op de handicap van de leerling, redelijkerwijs niet toegankelijk of geschikt is.

Toelichting: Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouder(s) op aanvraag toestaan de leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren. De gemeente vergoedt in dat geval de vervoerskosten. Onder voorwaarde dat dit goedkoper is dan het verstrekken van vervoer op grond van de Verordening (OV of aangepast vervoer), dan wel, dat andere vervoersvoorzieningen niet toegankelijk of geschikt zijn.

Voor leerlingenvervoer is uitgangspunt dat de goedkoopst adequate vervoersvoorziening wordt bekostigd. Is dat reizen via OV, dan worden de kosten OV vergoed. Is dat reizen met de eigen auto of met de fiets, dan wordt daarvoor gekozen. De kosten van OV worden berekend met gebruikmaking van https://9292.nl/.

 

Beleidsregel 4: Berekening van de afstand tot de school per fiets (art. 1, 3, 10, 13 en 19)

Bij het beoordelen van het recht op een vervoersvoorziening wordt de afstand van de woning tot de school gemeten met gebruikmaking van de routeplanner www.anwb.nl, optie kortste route per fiets (gemiddelde lengte retourtraject).

Toelichting: Voor een leerling in het primair onderwijs die zelfstandig kan reizen, geldt dat eerst recht op een vervoersvoorziening bestaat, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 6 km bedraagt. Voor de berekening van de afstand, wordt bij de toetsing van de aanvraag de kortste afstand gemeten via www.anwb.nl, optie afstand per fiets. Als de heen route onder de km-grens blijft en de terug route erboven (of vice versa ), dan is de gemiddelde afstand bepalend voor het recht op een vervoersvoorziening. De vergoeding is een bedrag per kilometer. Deze vergoeding wordt gezien als een stimulering om leerlingen zoveel mogelijk zelfstandig en per fiets te laten reizen.

De afstandsregel van 6km geld niet als een leerling structureel gehandicapt is. In dit geval heeft een leerling recht op leerlingenvervoer - ongeacht de afstand – en is de 6km grens niet van toepassing.

 

Beleidsregel 5: Berekening van de afstand tot de school per auto (art. 1, 3, 10, 13 en 19)

Bij het beoordelen van de te bekostigen afstand in geval van vervoer per (eigen) auto, wordt de afstand van de woning tot de school gemeten met gebruikmaking van de routeplanner www.anwb.nl, optie kortste afstand per auto (gemiddelde lengte retourtraject).

Toelichting: De gemeente kan ouder(s) toestemming verlenen om hun kind zelf met de auto te vervoeren. Uitgangspunt is dat dit alleen het geval is, als eigen vervoer goedkoper is. Voor het bepalen van de afstand maakt het college gebruik van de routeplanner van www.anwb.nl, optie kortste route, waarna het gemiddelde van zowel de heen- als terugreis wordt vastgesteld. Als de heenroute onder de km-grens blijft en de terugroute erboven (of v.v.), dan is de gemiddelde afstand bepalend voor het recht op een vervoersvoorziening.

 

Beleidsregel 6: Vaststellen van de handicap van kind en/of ouder (art. 11, 17 en 18)

Voor het vaststellen van de situatie van de leerling en diens eventuele handicap, in relatie tot de vervoersbehoefte en de inzet van een vervoersvoorziening, wordt uitgegaan van het volgende:

Voor leerlingen met een structurele lichamelijke, verstandelijke en/of psychische handicap geeft het samenwerkingsverband (Unita voor PO en Qinas voor VO) een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) af voor het cluster 3 of 4 onderwijs. Deze vormen van speciaal onderwijs zijn voor kinderen die in de meeste gevallen aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening zoals benoemd in de wetsartikelen in de toelichting hieronder. Ouders die in aanmerking willen komen voor een vervoersvoorziening overleggen een TLV en het volledig ingevulde aanvraagformulier. In het aanvraagformulier worden gegevens gevraagd zoals beschreven in de inleiding op pagina 1

Op basis hiervan –aangevuld met een gesprek tussen ouders en gemeente- bepaalt de gemeente of de beschikking voor de vervoersvoorziening toegekend kan worden. Tijdens zo’n gesprek komt bijvoorbeeld aan de orde: de specifieke werk-, thuis-, en/of gezinssituatie.

Toelichting: Op grond van de artikelen 4 van:

• de Wet op het primair onderwijs,

• de Wet op de expertisecentra en

• de Wet voortgezet onderwijs 2020

kunnen ouders van een leerling die door ‘een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap’ geen gebruik kan maken van OV of eigen vervoer, aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

Onder structurele handicap wordt verstaan een handicap, die (naar verwachting) minimaal 3 maanden duurt.

Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een structurele handicap, wordt in beginsel afgegaan op het oordeel van het samenwerkingsverband, vastgelegd in:

• de toelaatbaarheidsverklaring (TLV), die wordt afgegeven door het samenwerkingsverband voor een leerling die wordt doorverwezen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor plaatsing op een school voor Speciaal (Basis) Onderwijs is volgens de wet een Toelaatbaarheidsverklaring (TLV) van het samenwerkingsverband vereist. Deze moet aangevraagd worden door of namens het bestuur van de verwijzende school. Zie voor meer informatie over de TLV: https://www.swvunita.nl/ouders/toelaatbaarheidsverklaring-tlv/

• Bij de overgang van primair- naar voortgezet onderwijs wordt gekeken of er nog sprake is van een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap (art. 8.28) en zal er een onderzoek worden gedaan om te bepalen of leerlingenvervoer wordt verlengd.

• Bij twijfel neemt de gemeente contact op met het samenwerkingsverband voor advies. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de ouders kiezen voor een school die niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is en wanneer die keuze niet gebaseerd is op onderwijs van een bepaalde richting.

Het is ook denkbaar dat de ouder(s) vanwege een medische handicap niet in staat zijn om de leerling te begeleiden. Doet de ouder(s) daarop een beroep, dan wordt in uitzonderlijke gevallen een extern medisch advies ingewonnen. Dit advies beperkt zich tot informatie over of de voorziening wel of niet wordt toegekend.

 

Beleidsregel 7: Hoogbegaafde leerlingen (art. 23)

Kiezen de ouder(s) in verband met hoogbegaafdheid van de leerling voor een andere dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school, dan kan uitsluitend een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar die andere school, als de hoogbegaafde leerling, om redenen zoals in de toelichting hieronder beschreven, is aangewezen op die andere school.

 

Toelichting: Uitgangspunt voor leerlingenvervoer is dat de gemeente zorgdraagt voor het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Hoogbegaafde leerlingen kunnen in de regel terecht bij de dichtstbijzijnde toegankelijke school binnen een samenwerkingsverband. Incidenteel zal dat anders kunnen liggen, bijvoorbeeld als er naast de hoogbegaafdheid ook sprake is van een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap. Of als de leerprestaties en het welbevinden van de hoogbegaafde leerling aantoonbaar baat hebben bij full time hoogbegaafde onderwijs. In deze gevallen neemt de gemeente contact op met het samenwerkingsverband voor advies.

 

Beleidsregel 8: Afwijkende bestemmingen (art. 1, 20 en 21)

Een vervoersvoorziening is bestemd voor het vervoer tussen huis en school. Bekostiging of vervoer naar een ander adres kan niet plaatsvinden, tenzij sprake is van:

• co-ouderschap;

• stage;

• vervoer naar een tussenvoorziening van het samenwerkingsverband;

• vervoer van school naar de BSO-I;

• andere zwaarwegende omstandigheden.

Voorwaarde is, dat er een vaste structuur in het vervoer zit.

Toelichting: Leerlingenvervoer is slechts bestemd voor het vervoer van en naar school. Vervoer naar een andere locatie valt buiten de zorgplicht van de gemeente. In de verordening zijn op dat uitgangspunt enkele uitzonderingen geformuleerd voor weekend- en vakantievervoer bij verblijf in een internaat of bij een pleeggezin (artikelen 20 en 21 Verordening leerlingenvervoer). Het komt geregeld voor dat ouder(s) een vervoersvoorziening naar een andere bestemming voor de leerling wensen. Denk aan buitenschoolse of informele opvang, bezoek aan een andere ouder of een behandelinstituut. Daar kan in beginsel geen vervoersvoorziening voor worden toegekend. Soms is dit echter toch mogelijk. Allereerst doet zich dat voor als sprake is van co-ouderschap. Daarvan is sprake, als de leerling in een vaste structuur afwisselend bij één van beide ouders verblijft. Een vervoersvoorziening kan dan worden toegekend voor het vervoer naar de adressen van beide ouders, mits uiteraard aan het afstandscriterium wordt voldaan. Beide ouders moeten afzonderlijk een aanvraag indienen bij de eigen woongemeente.

Daarnaast kan een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer van huis naar een stageplek. De stage moet dan onderdeel uitmaken van het regulier schoolprogramma en in de schoolgids zijn vastgelegd. Wel is aandachtspunt dat ook voor vervoer naar een stageadres het afstandscriterium geldt. Ten slotte kan er incidenteel sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden, die met zich meebrengen, dat toch een vervoersvoorziening naar een ander adres kan worden toegekend. Gedacht kan worden aan een crisissituatie waardoor tijdelijke opvang elders noodzakelijk is, of een dringende behandeling in een medische instelling. Uitgangspunt is daarbij wel, dat als voor dezelfde rit gebruik gemaakt kan worden van ander vervoer, het primaat bij dat vervoer ligt en leerlingenvervoer eventueel aanvullend daarop wordt ingezet. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als een leerling gebruik kan maken van vervoer op grond van de Zorgverzekeringswet of de wet langdurige zorg. Zie ook beleidsregel 9.

Vervoer van en naar een tussenvoorziening van een samenwerkingsverband:

Gelet op het feit dat het kind blijft ingeschreven op een stamschool en er nog sprake is van onderwijs, vinden wij het van belang dat kinderen kunnen deelnemen aan de tussenvoorziening als dit nodig is. Daarom voorzien wij in het leerlingenvervoer, mits dit voldoet aan de overige voorwaarden van de verordening en de beleidsregels.

Vervoer van en naar de BSO-I:

In het geval van inzet van de BSO-I (preventieve jeugdvoorziening van de Gemeente Hilversum), waaruit blijkt dat het kind gebaad is bij de structuur van de BSO-I en hierdoor geen gebruik maakt van de meest nabije BSO bij de school, wordt overwogen of leerlingenvervoer kan worden ingezet voor het vervoer van de school naar de BSO-I. Er wordt voorzien in leerlingenvervoer, mits dit voldoet aan de overige voorwaarden van de verordening en de beleidsregels.

 

Beleidsregel 9: Tijdelijk verblijf buiten gemeente (art. 1 en 3)

Indien de leerling tijdelijk (langer dan 8 weken) in een andere gemeente verblijft dan de gemeente van inschrijving in de Basisregistratie personen, dan is de eerste acht weken na uithuisplaatsing de gemeente van inschrijving verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer.

Toelichting: Het komt met een zekere regelmaat voor, dat een leerling bijv. vanwege uithuisplaatsing tijdelijk in een andere gemeente verblijft dan de gemeente waar hij/zij staat ingeschreven. Bij uithuisplaatsing kan doorgaans lastig ingeschat worden hoe lang dat zal duren. Uit oogpunt van uitvoerbaarheid is afgesproken dat de eerste 8 weken na uithuisplaatsing de ‘oude’ gemeente nog verantwoordelijk is voor het leerlingenvervoer.

 

Beleidsregel 10: Afwijkende schooltijden (art. 1 en 3)

Als de leerling door een handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, waardoor afwijkende schooltijden gelden, kan daar in uitzonderlijke gevallen bij het aangepast (taxi)vervoer rekening mee worden gehouden.

Toelichting: Voor aangepast (taxi)vervoer wordt aangesloten bij de schooltijden, zoals deze zijn vermeld in de schoolgids. Soms wordt een verzoek ingediend voor aangepast vervoer op andere tijden. Het is denkbaar dat het door een handicap voor de leerling te belastend is om het volledige onderwijsprogramma te volgen. Bij het aangepast (taxi)vervoer kan daarmee rekening worden gehouden. Wel streeft het college ernaar, om in overleg met de school het vervoer in de ochtend of de middag gelijktijdig met het reguliere leerlingenvervoer te laten plaatsvinden.

 

Beleidsregel 11: Duur van de vervoersvoorziening (art. 4 en 5)

Een vervoersvoorziening wordt toegekend voor de periode dat de leerling naar verwachting naar een bepaalde school zal gaan, als er naar het oordeel van het college geen wijziging van relevante feiten en omstandigheden te verwachten is, die tot een aanpassing van de toegekende vervoersvoorziening zal leiden. Jaarlijks vindt een heronderzoek plaats naar het recht op en de vorm van de vervoersvoorziening. Dit gebeurt aan de hand van een wijzigingsformulier. In andere gevallen wordt de vervoersvoorziening beperkt tot een kortere periode en moet voor de volgende periode opnieuw een aanvraag worden gedaan. Is er sprake van leerlingen met ontwikkelingsperspectief als bedoeld in beleidsregel 1, dan wordt de vervoersvoorziening toegekend voor de duur van één of twee jaar, al naar gelang van dat perspectief.

 

Toelichting: Als een vervoersvoorziening wordt toegekend, en het betreft een stabiele situatie, dan is het uitgangspunt, dat dit voor de verwachte schoolduur zal zijn. Het gaat dan om gevallen waarbij geen wijziging van de vervoersvoorziening te verwachten is. Het is in dat geval in beginsel niet nodig om ieder jaar opnieuw een aanvraag in te dienen. Uit een oogpunt van lastenverlichting en doelmatigheid wordt voor deze werkwijze gekozen.

 

Van het genoemde uitgangspunt kan worden afgeweken. Dat kan op individuele gronden zijn, maar ook categoriaal. Bij een verhuizing die bij de aanvraag reeds was voorzien zal de vervoersvoorziening bijvoorbeeld doorgaans beperkt worden tot de periode tot aan de verhuizing. Ook als een plaatsing op een andere school is voorzien, dan is het doelmatig om de vervoersvoorziening in tijd te beperken tot de geplande ‘transfer’. Daarnaast kan voor bepaalde doelgroepen worden besloten de toekenning in tijd te beperken. Gedacht moet dan bijvoorbeeld worden aan leerlingen van een bepaalde school, die opgeheven of verplaatst gaat worden of bij leerlingen met bepaalde aandoeningen en een onduidelijk ontwikkelperspectief, of een ontwikkelingsperspectief dat ertoe kan leiden dat binnen afzienbare tijd een wijziging van de vervoersvoorziening aan de orde zal zijn. Afhankelijk van de aard en inhoud van het perspectief zal de vervoersvoorziening dan toegekend kunnen worden voor de duur van één of twee jaar.

 

Beleidsregel 12: Herziening en terugvordering van bekostiging (art. 6)

Is er ten onrechte en/of teveel bekostiging aan de ouders verstrekt, doordat sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht (artikel 6 lid 1 Verordening), door een administratieve vergissing, of anderszins, dan wordt de bekostiging herberekend en herzien en het daarmee gemoeide bedrag in beginsel teruggevorderd. Van terugvordering kan worden afgezien als er sprake is van dringende redenen en terugvordering onaanvaardbare consequenties heeft voor de ouder(s) en/of de leerling.

Toelichting: is er ten onrechte of teveel verstrekt aan de ouder(s), dan is het uitgangspunt dat dit terugbetaald moet worden. Soms kan van terugvordering worden afgezien. Dat kan incidenteel aan de orde zijn bij dringende redenen, bijv. bij een zware psychosociale problematiek van de betreffende ouder(s), in combinatie met een forse schuldenlast, terwijl de terugvordering een ingezet hulpverleningstraject aanmerkelijk zou belemmeren. Met nadruk wordt hier gesteld, dat terugvordering regel is, en afzien van terugvordering een uitzondering op die regel. Het ligt daarom op de weg van de belanghebbende om het bestaan van dringende redenen overtuigend aan te tonen.

In sommige situaties kan de teveel verstrekte bekostiging worden verrekend met toekomstige verstrekkingen. Hiermee moet echter terughoudend worden omgegaan, omdat voorkomen moet worden dat verrekening ertoe leidt dat schoolverzuim optreedt.

Beleidsregel 13: Onaanvaardbaar gedrag leerlingen (art. 2 en 3)

Als een leerling tijdens gebruik van aangepast (taxi)vervoer onaanvaardbaar gedrag vertoont, stelt het college de ouder(s) hiervan schriftelijk in kennis. Als het gedrag verwijtbaar onaanvaardbaar is, zet het college de volgende stappen:

• In gesprek gaan met ouder over het gedrag van de leerling. Afhankelijk van de uitkomst al dan niet overgaan tot afgeven:

• Waarschuwing (bij de kennisgeving) dat de leerling bij voortzetting van het gedrag de toegang tot het vervoer wordt ontzegd

Als er vervolgens geen verbetering optreedt, achtereenvolgens:

• Schorsing voor een dag. Geen verbetering, dan

• Schorsing voor een week. Geen verbetering, dan

• Schorsing voor drie maanden. Geen verbetering, dan

• Beëindiging vervoersvoorziening

Toelichting: het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxibus, mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden dient nagegaan te worden of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt. Daarbij moet wel worden aangetekend, dat ook van de vervoerder mag worden verwacht dat de buschauffeurs getraind zijn in de omgang met ‘lastige’ leerlingen.

 

Beleidsregel 14: Toepassing hardheidsclausule (art. 23)

De verordening kent een mogelijkheid voor het college om in bijzondere gevallen af te wijken van hetgeen in de verordening is bepaald, de zogenaamde hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld.

 

Toelichting:

- Het afwijken van bepalingen wordt niet toegepast als er sprake is van de omstandigheid dat ouders/verzorgers wegens werkzaamheden of andere bezigheden de leerling niet naar school kunnen brengen of begeleiden. Immers ook ouders die geen aanspraak maken op leerlingenvervoer zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het vinden van een oplossing voor het combineren van arbeid en zorg. De genoemde omstandigheden kunnen wel in combinatie met andere relevante omstandigheden aanleiding zijn voor het toepassen van de hardheidsclausule (zie vb. bij toelichting beleidsregel 2).

- De hardheidsclausule wordt niet toegepast als er over gelijksoortige omstandigheden reeds jurisprudentie bestaat waaruit blijkt dat het toepassen van de hardheidsclausule niet aan de orde is. Met name rondom de begeleiding en ouderparticipatie zijn er diverse uitspraken waaruit blijkt dat er veel van een ouder mag worden verwacht in de begeleiding van zijn kind(eren).

Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.