Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Voorwerpen in de openbare ruimte Gemeente Sluis 2016 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR397155
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | geconsolideerde regeling | 25-10-2016 ZVA 9 november 2016 |
Artikel 2:10 Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) regelt het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan. Met het opstellen van dit beleid en het ernaast vigerende beleid inzake terrassen wordt vastgelegd onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden iemand de openbare plaats (hierna: ook wel openbare ruimte of openbare weg) voor andere dan verkeersdoeleinden mag gebruiken. De intentie is niet om andere activiteiten dan verkeersactiviteiten in de openbare ruimte te verbieden; dat zou namelijk de levendigheid van het straatbeeld te veel aantasten en te kort doen aan een bredere functie die voornamelijk de winkelgebieden hebben. Het doel van dit beleidsstuk is te komen tot een zekere ordening van andere dan verkeersactiviteiten in de openbare ruimte, zodat de weg aan zijn oorspronkelijke bestemming kan blijven beantwoorden en de openbare ruimte de kwaliteit bezit die de gemeente nastreeft.
Dit beleidsstuk ziet op het reguleren van voorwerpen in de openbare ruimte en standplaatsen, niet zijnde terrassen. Het reguleren van terrassen zal plaatsvinden in een apart beleidsstuk. Er is gekozen voor een splitsing van het beleid, omdat het college ex. artikel 2:10 APV bevoegd is te besluiten over het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte, hieronder vallen de standplaatsen en de overige voorwerpen op de weg. De burgemeester is ex. artikel 2:28 APV bevoegd te besluiten over de exploitatie van een openbare inrichting (terrassen incluis). Om de helderheid van de gemeentelijke regelgeving voor alle betrokkenen te vergroten, is er derhalve voor gekozen deze drie onderwerpen in twee aparte beleidsstukken uiteen te zetten.
Uitstallingen en overige voorwerpen in de openbare ruimte
Een uitstalling is alles wat direct voor de gevel van een bedrijfs- of winkelpand of gevel van een culturele en toeristische instelling op straat wordt geplaatst, niet zijnde een terras bij een openbare inrichting. Hier worden geen uithangborden of reclame die is vastgehecht aan het pand (daarvoor is een omgevingsvergunning noodzakelijk) onder verstaan. Willekeurige voorbeelden van een uitstalling zijn bijvoorbeeld een stoepbord met daarop de aanbiedingen, kledingrekken of bakken met koopwaar, maar ook een rek met kranten voor de boek- of tabakshandel. Ook speeltoestellen voor kinderen vallen onder de noemer ‘uitstalling’. De buiten de winkel uitgestalde koopwaar of stoepborden waarop koopwaar wordt aangeprezen, is bedoeld voor de voorbijganger die zich (nog) buiten de winkel bevindt. De uitstalling, eigenlijk een etalage buiten de winkel, heeft ook de functie te laten zien wat de aard is van de winkel: welke goederen er worden verkocht, op welke doelgroep de onderneming zich richt. Winkelwagens op het terrein van een supermarkt vallen buiten de noemer "uitstalling".
Daarnaast worden overige voorwerpen op of aan de openbare weg onderscheiden. Hierbij is te denken aan (tijdelijke) bouwmaterialen, vlaggen, spandoeken, driehoeks (of sandwich)borden e.d. Ook voor deze voorwerpen stelt dit beleidsstuk regels.
Tot slot zijn in dit stuk regels te vinden omtrent standplaatsen binnen de gemeente Sluis. Verkoop in de openlucht valt niet onder de noemer "uitstallingen" maar onder "standplaatsen" (“het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten…” artikel 5:17 APV). Hiervoor is een vergunning nodig op grond van artikel 5:18 APV. Deze beleidsnotitie stelt tevens het kader vast voor de vergunningverlening met betrekking tot standplaatsen. Met dit beleid wordt invulling gegeven aan de regels van de APV om een uniforme aanpak ten aanzien van standplaatsen te kunnen realiseren. In de onderhavige beleidsregels wordt onder meer het aantal locaties, de locaties zelf en de tijden gereguleerd om het gebruik van de standplaatsen in goede banen te leiden. Deze beleidsregels hebben6 als doel ondernemers en standplaatsvergunninghouders dan wel aanvragers duidelijkheid te bieden over hun mogelijkheden en positie. Daarnaast heeft het als doel het gemeentelijk apparaat helderheid te verschaffen ten aanzien van vergunningverlening en handhaving.
Het voorkomen van overlast, het streven van de gemeente om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, alsmede het verduidelijken van de regelgeving, zijn aanleiding om goede afspraken te maken over de eisen die aan voorwerpen in de openbare ruimte moeten worden gesteld. Van de gemeente mag een zakelijke benadering verwacht worden daar waar het gaat om commercieel gebruik van de openbare ruimte. In vele gevallen is het beleid van toepassing, in specifieke gevallen zal door de gemeente maatwerk moeten worden geleverd. Dit maatwerk zal geschieden in een door het college verleende vergunning. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden en deze voorwaarden kunnen per verleende vergunning verschillen.
In dit beleidsstuk is getracht, in het kader van deregulering, het aantal voorwaarden beperkt te houden en daar waar mogelijk, te werken met het indienen van een melding in plaats van het indienen van een vergunningaanvraag. De melding heeft een kortere administratieve doorlooptijd en wordt geaccepteerd of geweigerd, waarbij in de weigering wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is en op welke wijze het voorwerp dan wellicht wel geplaatst kan worden. De APV van de gemeente Sluis is gebaseerd op de reeds gedereguleerde modelverordening van de VNG.
De doelstelling van de nadere regels is ervoor te zorgen dat een bijdrage wordt geleverd aan een prettig en veilig verblijf- en winkelklimaat, een verzorgd stads- en dorpsbeeld en goed toegankelijke straten, met name voor ouderen en gehandicapten. Om meer overzichtelijkheid op straat te verwezenlijken, is regulering noodzakelijk. Door middel van de nadere regels wordt duidelijk aangegeven op welke plaatsen en op welke wijze voorwerpen zonder vergunning, maar met een melding, in de openbare ruimte mogen worden geplaatst. De inrichting en uitstraling van deze voorwerpen zijn in beginsel de verantwoordelijkheid van de exploitant, maar zijn echter mede bepalend voor de uitstraling van de openbare ruimte. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid de kwaliteit van de openbare ruimte te waarborgen en te bevorderen. Het mogen uitstallen van goederen in de openbare ruimte is daarom géén recht. Het is een gunst die de gemeente Sluis in de openbare ruimte biedt en, daar waar mogelijk, verantwoord en passend in de omgeving is.
In dit beleid legt de gemeente Sluis de regels rondom het uitstallen van voorwerpen op een openbare plaats opnieuw vast. Voortschrijdend inzicht, ontwikkelingen, veranderde wet- en regelgeving en de grote aantrekkingskracht die de gemeente Sluis op (horeca-) ondernemers blijft uitoefenen, maakt dat de keuze is gemaakt het beleid te vernieuwen, optimaliseren en dereguleren. Het beleid is nieuw in die zin dat het aangepast oud beleid is. Inhoudelijk zijn er weinig veranderingen.
Voorafgaand aan de vaststelling zijn de bij het terrassen- en voorwerpen in de openbare ruimte betrokken partijen, waaronder ondernemersverenigingen, in de gelegenheid gesteld commentaar op de nadere regels te geven. Vanwege de minimale inhoudelijke veranderingen van het beleid is deze herziening van ondergeschikt belang te noemen en is er bij de vaststelling van het beleidsstuk voor gekozen niet de formele inspraakprocedure zoals deze is vastgelegd in de Inspraakverordening gemeente Sluis te volgen, doch, de importantie van de inbreng van ondernemers bij dit beleidsstuk te erkennen door deze in een informele procedure bij de voorbereiding van dit beleidsstuk te betrekken.
2.1. Algemene Plaatselijke Verordening
Artikel 2:10 APV regelt het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan. Het artikel bepaalt dat:
1. Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan en/of zonder inachtneming van de veiligheid.
2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
b. terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;
c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;
d. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend
e. door het bevoegd bestuursorgaan aan te wijzen categorieën van voorwerpen waarvoor met een melding kan worden volstaan.
3. Het plaatsen van een voorwerp als bedoeld onder lid 2 sub e. kan geschieden indien het bevoegd bestuursorgaan niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste plaatsing wordt verboden.
4. Van deze melding wordt kennis gegeven in een huis- aan huisblad.
5. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels vaststellen.
6. Het bevoegd bestuursorgaan kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het in dit artikel bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7. Het in het eerste lid verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de provincialen wegenverordening.
8. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.
Artikel 2:10 geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder en/of gevaar opleveren. Er mogen (zonder geldige vergunning) geen voorwerpen in de openbare ruimte worden geplaatst, in strijd met de publieke functie ervan. Een en ander ter voorkoming van onder meer ongevallen, schade, gevaar voor het verkeer, de onbruikbaarheid van openbare plaatsen en dergelijke. Tot de openbare ruimte kunnen soms ook privé- eigendommen met een openbaar karakter behoren. Dergelijke ruimten dienen niet alleen conform de vigerende bestemming gebruikt te worden, ook vallen zij onder de bepalingen welke in dit beleidsstuk zijn opgenomen.
Met bovenstaande is de uitwerking nog niet compleet. Op grond van artikel 2:10, lid 2 onder e, is het verbod als voornoemd niet van toepassing op “door het bevoegd bestuursorgaan aan te wijzen categorieën van voorwerpen waarvoor met een melding kan worden volstaan”. Het college kan / mag derhalve categorieën van voorwerpen aan te wijzen waarvoor met een melding kan worden volstaan. Deze categorieën worden in dit beleid vastgesteld. In het derde lid is vervolgens geregeld dat het plaatsen van een voorwerp als bedoeld onder lid 2 sub e. kan geschieden indien het bevoegd bestuursorgaan niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste plaatsing wordt verboden.
Daarnaast ziet dit beleidsstuk ook op het reguleren van standplaatsen. Hieronder volgen de vigerende artikelen uit de APV ten aanzien van standplaatsen.
1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1.Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2.Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het de provinciale wegenverordening.
2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
2.2. Overige relevante regelgeving
Het juridisch kader van dit beleidsstuk wordt voornamelijk bepaald door de APV. Ten aanzien van terrassen willen ook horecaondernemers mogelijk de aandacht van het publiek trekken of de entree van hun zaak verfraaien met bijvoorbeeld een bloembak of een stoepbord met een dagmenu. Als dit plaatsvindt binnen de grenzen van een terras, zoals geformuleerd in het Terrassenbeleid Gemeente Sluis, dan vallen deze voorwerpen onder die regels. Als deze voorwerpen zich niet binnen de grenzen van een vergund terras bevinden zijn de regels in dit onderhavige document onverkort van kracht.
Naast de APV en vanzelfsprekend de Algemene wet bestuursrecht, zijn op dit beleid de volgende wetten en regelgevingen van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Parkeerverordening is het verboden om een voorwerp dat geen voertuig is te plaatsen of te laten staan op een betaald parkeren plaats of op een parkeerplaats voor vergunninghouders. Het derde lid van dat artikel kent aan het college de bevoegdheid toe hiervoor ontheffing te verlenen. Indien een voorwerp, geen voertuig zijnde, op een parkeerplaats wordt geplaatst is zowel een ontheffing nodig op grond van artikel 2:10 APV alsook een ontheffing op grond van artikel 7, derde lid Parkeerverordening.
De Winkeltijdenwet, het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet en de Winkeltijdenverordening gemeente Sluis zijn van toepassing. Hierin wordt geregeld op welke dagen en tijden de ondernemer zijn of haar producten mag verkopen.
Naast de Wet ruimtelijke ordening die geldt, moet ook rekening worden gehouden met hetgeen is vastgelegd in de diverse vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Sluis. Hierin is o.a. beschreven welke activiteiten waar zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is altijd van toepassing.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Voor het plaatsen van onder andere een permanent scherm, afdak, vlonder of reclame kan een omgevingsvergunning benodigd zijn. Via het Omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl) kan eerst een check gedaan worden om te zien of er een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden. Indien dit het geval is, kan deze meteen ingediend worden. De gemeente Sluis adviseert te starten met een bouwplanvooroverleg. Het plan wordt dan voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
In de landelijke bouwregelgeving (Bouwbesluit) worden voorschriften gegeven om een snelle ontvluchting mogelijk te maken in geval van calamiteiten. Er worden voorschriften gegeven voor onder meer de inrichting en de capaciteit (vrije doorgang) van vluchtroutes vanuit een pand naar een veilige plaats. De bouwregelgeving moet te allen tijde worden nageleefd.
Het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) van het CROW bevat aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom. Positieve aspecten bij het volgen van deze aanbevelingen zijn dat er voldoende manoeuvreerruimte is in de openbare ruimte, ook voor mensen met een (visuele) handicap, met zware bagage of kinderwagens. Een aantal uitgangspunten uit het ASVV 2012 zijn van belang voor het gebruik van de openbare ruimte. Maatvoering voetpaden en plaatsing obstakels (par. 14.1.1 en 14.1.18).
Ten aanzien van uitstallingen en standplaatsen dient door de ondernemer rekening te worden gehouden met de Warenwet. Een levensmiddel of product mag de gezondheid of veiligheid van de consument niet in gevaar brengen. In de Warenwet staat aan welke eisen voedingsmiddelen en andere producten moeten voldoen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert of de regels van voedselveiligheid worden nageleefd. Bij overtreding van de Warenwet kan de NVWA maatregelen nemen.
Door de exploitant dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de vigerende regelgeving op het gebied van brandveiligheid.
De in de voorgaande paragrafen genoemde regelgeving is niet uitputtend benoemd. Ondernemers dienen zich naast voornoemde regelgeving ook te houden aan hetgeen bepaald is in nationale- en internationale wet- en regelgeving.
Hoofdstuk 3: Beleid inzake voorwerpen in de openbare ruimte; uitstallingen en overige voorwerpen
In dit hoofdstuk worden de regels uiteengezet ten aanzien van de voorwerpen in de openbare ruimte en meer specifiek, de uitstallingen en overige voorwerpen in de openbare ruimte. De standplaatsen komen in het volgende hoofdstuk aan bod. Dit hoofdstuk poogt helderheid te verschaffen ten aanzien van regelgeving, uitvoering en handhaving inzake deze voorwerpen in de openbare ruimte, teneinde de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen.
De openbare publieke ruimte wordt intensief gebruikt. Belangrijk uitgangspunt is dat deze ruimte voor iedereen toegankelijk is en moet blijven. Dat betekent dat met name de voetgangers zich veilig, en niet gehinderd door objecten, door de openbare ruimte moeten kunnen voortbewegen. Maar ook hulpdiensten moeten ongehinderd op alle plekken kunnen komen. Er zijn dan ook plekken die zich minder lenen voor het plaatsen van voorwerpen vanwege de beperkte breedte van sommige straten die bij het plaatsen van deze voorwerpen niet toegankelijk zijn voor hulpdiensten of de doorgang van weggebruikers blokkeren.
Voorwerpen op de weg bepalen voor een groot gedeelte van het jaar de kwaliteit van de openbare ruimte, vervullen een belangrijke rol voor de sfeer en uitstraling van de kern en fungeren als ontmoetingsplaats voor bezoekers en bewoners. Daarnaast hebben sommige voorwerpen voor ondernemers naast een “lokfunctie” ook een economische functie omdat ze bijdragen aan een toename van de bestedingen in de aangrenzende winkel.
In zijn algemeenheid geldt dat voorwerpen in de openbare ruimte alleen maar mogelijk zijn op plekken die daarvoor geschikt zijn. Het wel of niet toestaan van voorwerpen is afhankelijk van de ruimte, het gebruik of de functie van een gebied. Dit wordt aan diverse aspecten getoetst zoals:
• veiligheid, geen belemmering van (nood)uitgangen en goede doorgang voor
• calamiteiten- en hulpvoertuigen;
• openbare orde, geen hinder voor bewoners in de omgeving;
• de ongehinderde doorgang voor alle gebruikers van de openbare weg;
• de gebruiksfuncties van de locatie;
• de inrichting van de openbare ruimte;
De uitgangspunten leiden tot een aantal concrete voorwaarden waaraan een voorwerp in de openbare ruimte moet voldoen en waarvoor met een melding kan worden volstaan. In dit hoofdstuk staan de algemene voorwaarden, voor zover van toepassing, die gelden bij het plaatsen en geplaatst houden van de voorwerpen in de openbare ruimte.
Hoewel in veel gevallen kan worden volstaan met het doen van een melding, betekent dit niet dat er sprake is van een recht tot het mogen plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte. Ook geeft het mogen plaatsen in het verleden geen rechten voor de toekomst. Het college kan de mogelijkheden tot plaatsing beperken, hieraan voorwaarden verbinden of besluiten in zijn geheel geen voorwerpen meer toe te staan.
De hierna te noemen voorwaarden vormen een integraal onderdeel van de af te geven toestemming (in antwoord op de melding).
Onder centrumgebied wordt in deze voorwaarden verstaan: In Breskens het gebied van Oranjeplein tot Spuiplein, in Cadzand de Boulevard de Wielingen en het Duinplein, in Oostburg het gebied Markt, Ledelplein, Raadhuisplein, Burchtstraat en Eenhoornplantsoen en in de kern Sluis het gebied dat als (winkel) erf is aangeduid. Het aanbrengen van permanente voorzieningen in gemeentegrond is in de kern Sluis niet toegestaan. Het aanbrengen van permanente voorzieningen in gemeentegrond in de overige kernen is, na een positieve beslissing op een schriftelijke aanvraag, mogelijk.
De rijweg als onderdeel van de openbare weg is in beginsel obstakelvrij. De vrije ruimte voor voetgangers op het voor hun beschikbare weggedeelte kent een vrije breedte van 1,50 meter. Dit houdt in dat zich binnen een afstand van 1,50 meter van straatmeubilair, lantaarnpalen en dergelijke geen voorwerpen bevinden. De vrije hoogte bedraagt op dit weggedeelte 2,30 meter, obstakelvrij (zonneschermen, reclameborden, verlichting, verkeersborden). Op weggedeelten voor gemotoriseerd verkeer dient een vrije breedte van minimaal 3,5 meter en minimaal 4,5 meter bij een korte doorsteek of een flauwe bocht gegarandeerd te worden ten behoeve van de hulpdiensten, met hierboven een vrije hoogte van 4,2 meter. Een en ander conform Branpolance van CROW;
De voorwerpen mogen niet op een brandput (wateraansluiting brandweer) staan of de toegang daartoe blokkeren; Er zijn geen uitstallingen toegestaan op plaatsen waar deze een belemmering vormen of kunnen vormen voor de bereikbaarheid van objecten die door of vanwege de gemeente zijn geplaatst of worden gebruikt ten behoeve van het algemeen nut (waaronder bluswatervoorzieningen e.d.) of het reinigen van een weg of een weggedeelte;
Indien het verkeer gestremd wordt of omgeleid moet worden, dient vooraf overleg met de gemeente en de politie te worden gevoerd. De afzetting en omleidingen dienen te voldoen aan het gestelde in CROW-publicatie 96B; “Maatregelen bij werken in uitvoering op niet autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom”;
3.3.3. Algemene bepalingen over uitstallingen
De volgende regels gelden voor de uitstallingen van koopwaar, stoepborden, kinderspeeltoestellen en verfraaiing zoals plantenbakken (kortweg ‘uitstallingen’). Waar in deze nadere regels over ‘winkels’ wordt gesproken, wordt eveneens bedoeld kantoren, bedrijven, restaurants en eethuizen (en dergelijke).
Op dagen van markten en braderieën wordt de mogelijkheid tot het plaatsen van uitstallingen beperkt indien dat voor het ordelijk verloop van de betreffende activiteit noodzakelijk is. De toezichthouder namens de gemeente oordeelt hierover en geeft aanwijzingen voor het anders plaatsen of verwijderen van de uitstallingen. Deze aanwijzingen moeten worden opgevolgd;
Een uitstalling mag alleen voor de eigen (in beheer en/of eigendom) winkelpui worden geplaatst, direct tegen de gevel aan en mogen de toegang of ontsluiting van naastgelegen percelen niet belemmeren. Daar waar de infrastructuur het toelaat, is maatwerk mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan bredere stoepen of pleinen zonder gemotoriseerd verkeer;
Indien de vrije doorgang door de plaatsing van uitstallingen minder dan de voorgeschreven breedte is, dient de diepte van de uitstalling zodanig te worden teruggebracht dat de vrije doorgang tot de voorgeschreven breedte gegarandeerd is. Het aanpassen van de diepte van de uitstalling vindt plaats aan beide zijden van de doorgang;
De diepte van de uitstalling bedraagt (waar mogelijk) maximaal 1 meter, gemeten vanaf de gevel, en wel over de gehele breedte van het (winkel-)pand, mits de obstakelvrije zone van de looproute ten minste 1,50 meter breed is. Is deze zone er niet, kan de uitstalling niet of in een kleinere omvang, geplaatst worden. Zijwaartse uitbreiding is niet toegestaan;
3.3.5. Driehoeks- en sandwichborden
Sandwich- en/of driehoeksborden zijn deugdelijke borden die zijn opgebouwd uit veelal (dik kartonnen dragers die zijn verbonden door een plastic koppeldraad of met drie ijzere dragers voorziene borden met commerciële of niet commerciële opschriften ten behoeve va een evenement of anderszins (bijvoorbeeld reclame-uiting). Het doel is om de schaars ruimte om borden te plaatsen zoveel mogelijk kan worden benut door organisaties die in de gemeente Sluis niet-commerciële activiteiten organiseren. Het plaatsen van sandwich- en/o driehoeksborden is toegestaan indien aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Sandwich- en/of driehoeksborden mogen worden geplaatst vanaf twee weken voor de activiteit. De borden moeten uiterlijk twee dagen na de datum van het evenement waarop de sandwich- en/of driehoeksborden betrekking hebben zijn verwijderd. Is dit niet het geval, dan worden de sandwich- en/of driehoeksborden door de gemeente op kosten van de plaatser van de sandwich- en/of driehoeksborden verwijderd;
De sandwich- en/of driehoeksborden mogen niet in uitzichthoeken van wegaansluitingen, uitritten of op vluchtheuvels worden geplaatst en dienen zodanig geplaatst te worden dat de vrijheid en het uitzicht van het verkeer niet kan worden belemmerd en dat een vrije doorgang voor voetgangers, kinderwagens, rollators, rolstoelen, scootmobielen en dergelijke op het trottoir gewaarborgd blijft;
Toestemming wordt uitsluitend verleend aan een stichting of vereniging ten behoeve van het bekendmaken van een collecte, campagnes in het kader van de verkeersveiligheid, openbare orde en veiligheid of een niet-commerciële, sportieve, sociale, culturele, activiteit. De aankondiging dient te zijn gericht op de inwoners van de gemeente en heeft betrekking op activiteiten die in de gemeente plaatsvinden en door de organisatie zelf worden georganiseerd. Het is niet toegestaan om spandoeken op te hangen voor politieke belangen.
Geen melding is vereist voor het korter dan een dag op de weg plaatsen van voorwerpen of stoffen, met inachtneming van de bepalingen zoals genoemd in paragraaf 3.3.1. Dit is niet van toepassing voor voorwerpen die na zonsondergang aan de weg geplaatst worden, daarvoor is wel toestemming van het college vereist;
Hoofdstuk 4: Beleid inzake voorwerpen in de openbare ruimte; standplaatsen
Dit hoofdstuk poogt helderheid te verschaffen ten aanzien van de regelgeving, uitvoering en handhaving inzake standplaatsen in de openbare ruimte. Voor het innemen van een standplaats is een vergunning van het college vereist. Om voor een vergunning in aanmerking te komen, dient aan een aantal criteria te worden voldaan. Deze criteria worden in dit hoofdstuk uitgewerkt. Ook voor incidentele standplaatsen is een vergunning van het college vereist. Het college verleent doorgaans enkel een vergunning voor een incidentele standplaats voor de maximale duur van 2 aaneengesloten dagen met een maximum van 10 dagen per jaar of in het geval van seizoensproducten 4 maanden.
Deze beleidsnotitie richt zich op standplaatsen in de openbare ruimte, te denken valt daarbij niet alleen aan wekelijks op vaste tijdstippen ingenomen standplaatsen waar onder meer groente, vis, bloemen en dergelijke verkocht worden, seizoensstandplaatsen, maar ook aan dagstandplaatsen waar producten worden gepromoot, nutsbedrijven informatie verstrekken, autoruiten worden gegraveerd en dergelijke. Indien het een (mobiele) standplaats op gemeentegrond betreft, dient de plaats 's avonds te worden ontruimd, dit geldt niet voor (mobiele) standplaatsen op privéterrein. Voor wat betreft het dagelijks ontruimen, kan ook een uitzondering worden gemaakt voor seizoensstandplaatsen waarbij de standplaats gedurende een aaneengesloten periode dagelijks worden ingenomen zoals bijvoorbeeld voor de verkoop van oliebollen.
De kern van de voorliggende beleidsnotitie is niet zozeer het drastisch wijzigen van de praktijk zoals deze tot nu toe geweest is, er zijn immers geen daadwerkelijke knelpunten die daartoe aanleiding geven. Het is wel van belang om het onderliggende beleid duidelijk te maken en integraal weer te geven. Standplaatshouders hebben een zekere invloed op de woon- en leefomgeving. De regels in dit hoofdstuk beogen de activiteiten van de standplaatshouders in de gemeente Sluis daarom te spreiden. Zonder de mogelijkheden voor standplaatshouders onevenredig zwaar te beperken, wordt de invloed op de woon- en leefomgeving zoveel mogelijk beperkt of voorkomen. Het college streeft ernaar standplaatsen deels te reguleren en tegelijkertijd ook ruimte te bieden aan de ondernemers. Een passend uitgangspunt is dan om de huidige standplaatsen te bestendigen en daarnaast ondernemers de mogelijkheid te bieden om op een aantal (nieuwe) locaties een standplaats in te nemen. Met inachtneming van voornoemde uitgangspunten is per kern van de gemeente onderzocht op welke locaties standplaatsen mogelijk zijn. Deze locaties zijn grotendeels hetzelfde gebleven ten opzichte van het oude beleid (zie paragraaf 4.4.).
Wat nieuw is ten opzichte van het oude beleid (2006) inzake standplaatsen is dat op eigen terrein maximaal 1 vergunde standplaats is toegestaan, welke moet voldoen aan de in dit beleid gestelde regels omtrent verkeersveiligheid, brandveiligheid e.d. Per agrarisch bedrijf (conform het vigerende bestemmingsplan als zodanig aangewezen) wordt er een uitzondering gemaakt voor het plaatsen van een onbemenst stalletje of automaat, mits de verkochte producten bedrijfsgerelateerd zijn.
Een en ander betekent dat er geen sprake is van een recht tot het mogen innemen van een standplaats. Ook geeft het mogen innemen in het verleden geen rechten voor de toekomst. Het college kan de mogelijkheden tot innemen beperken, hieraan voorwaarden verbinden of besluiten in zijn geheel geen standplaats meer toe te staan.
Buiten het toepassingsbereik van dit beleid blijven de standplaatsen op de reguliere weekmarkten, incidentele snuffel- en rommelmarkten en standplaatsen tijdens evenementen zoals onder andere braderieën en kermissen. Regelgeving met betrekking tot weekmarkten is terug te vinden in de Marktverordening en het bijbehorende Inrichtingsplan, regelgeving met betrekking tot evenementen is terug te vinden in de nota Evenementenbeleid en regelgeving met betrekking tot kermissen in de Kermisverordening. Tijdens evenementen kunnen ook incidentele standplaatsen worden ingenomen. Deze standplaatsen vallen echter niet onder de standplaatsdefinitie zoals die is opgenomen in dit standplaatsenbeleid. Voor het standplaatsenbeleid tijdens evenementen wordt verwezen naar het evenementenbeleid.
De standplaatsvergunning heeft slechts betrekking op één standplaats, welke de vergunninghouder niet mag onderverhuren. Indien sprake is van onderverhuur van een standplaats, kan het college ertoe overgaan de verleende standplaatsvergunning per direct in te trekken. Verder kan het college een verleende standplaatsvergunning intrekken of wijzigen, indien er op drie achtereenvolgende keren geen gebruik van wordt gemaakt of indien redelijkerwijs niet alle mogelijke maatregelen worden getroffen ter voorkoming van hinder dan wel schade ten aanzien van de gemeente en/of derden als gevolg van gebruik van de vergunning.
Ook het verzorgingsniveau kan door het college worden meegewogen bij het verlenen van een vaste standplaatsvergunning. Indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor het verkopen van goederen een redelijk voorzieningenniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt. Bovendien kan bescherming van het voorzieningenniveau de grondslag vormen voor het intrekken van een vergunning voor een vaste standplaats.
Het is niet de bedoeling om met deze weigerings- en intrekkingsgrond economische ordening aan te brengen dan wel concurrentieverhoudingen te reguleren. Wel kan het college hiermee nadere eisen stellen ten gunste van een gevarieerd voorzieningenaanbod als onderdeel van een prettig woon- en leefklimaat. Hieronder vallen ook aanvullende voorwaarden met betrekking tot het behouden en versterken van een redelijk voorzieningenniveau voor de consument ter plaatse. Het beleid kan bijdragen aan meer diversiteit in de branches en voorkomen dat er verdere verschraling van het voorzieningenniveau optreedt.
De Europese Dienstenrichtlijn staat deze weigering- en intrekkingsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen echter niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische niet toegestane belemmering voor het vrije verkeer van diensten. Het voorzieningenniveau mag met andere woorden enkel worden meegewogen bij het al dan niet verlenen of intrekken van standplaatsen ten behoeve van goederen.
Een standplaatsvergunning voor een vaste standplaats wordt verleend op volgorde van binnenkomst en in beginsel voor onbepaalde tijd. Een standplaatsvergunning voor een incidentele standplaats is een vergunning voor bepaalde tijd. De aanvraag van een standplaatsvergunning dient uiterlijk 8 weken voorafgaande aan de beoogde ingangsdatum van de vergunning te worden ingediend en kan ten hoogste één jaar voor de beoogde ingangsdatum worden gedaan.
Naar zijn aard is een incidentele vergunning niet bedoeld voor regelmatig terugkerend gebruik door dezelfde standplaatshouders. Daarom gelden voor incidentele standplaatsen18 extra beperkingen voor het aantal dagen waarvoor vergunning verleend wordt, in het bijzonder voor degene die daar al eerder in hetzelfde kalenderjaar gebruik van maakte. Aan eenzelfde aanvrager wordt voor ten hoogste tien dagen per kalenderjaar vergunning verleend voor een incidentele standplaats. Met deze regeling wordt voorkomen dat een aanvrager die niet in aanmerking komt voor een permanente standplaats, door herhaalde aanvragen voor een incidentele standplaats, dit alsnog bereikt. Dit geldt niet voor standplaatsen voor niet-commerciële doeleinden. Locaties voor deze incidentele standplaatsen kunnen naar behoefte worden ingevuld, waarbij de locatie getoetst wordt aan de APV.
Er moet echter voorkomen worden dat dezelfde ondernemer(s) de hele week (met uitzondering van de dag van de weekmarkt) een standplaatslocatie bezetten. Dit zou tegenstrijdig zijn aan de aard van de standplaats, waarbij wordt beoogd om vanuit een mobiele verkoopmiddel producten en diensten aan te bieden. De mobiliteit wordt ondergeschikt op het moment dat een wagen of kraam er meerdere dagen per week staat en alleen ’s nachts verwijderd wordt. Aan eenzelfde standplaatshouder wordt maximaal voor 2 dagen per week per kern een vergunning verleend.
Standplaatsen kunnen door het college worden verleend voor de hele week, behalve op dagen en tijden waarop winkels gesloten dienen te zijn. Een standplaats mag worden ingenomen tussen 08:00 en 19:00 uur. Een standplaatsvergunning kan ook worden verleend voor een dagdeel. De dag als volgt wordt ingedeeld: dagdeel 1 tussen 08:00 en 13:00 en dagdeel 2 tussen 14:00 en 19:00 uur. Binnen deze tijden dient de standplaats te worden opgebouwd en afgebroken, met uitzondering van seizoensgebonden standplaatsen zoals een haringkar of oliebollenkraam. Deze dienen wel plaats te maken voor de weekmarkt.
4.3.5. Wachtlijst vaste standplaatsen
Indien nodig zal het college voor aanvragen van vaste standplaatsvergunningen een wachtlijst opstellen. Deze aanvragen worden geregistreerd op volgorde van binnenkomst. Indien een standplaatshouder te kennen geeft zijn standplaats niet meer in te zullen nemen, dan kan deze vergunning aan de eerste op de wachtlijst toegekend worden. Als de eerste op de wachtlijst niet binnen twee weken na bekendmaking een vergunning aanvraagt, dan vervalt zijn positie op de wachtlijst.
Een maximumstelsel is gebaseerd op het aspect openbare orde. Het kan als een belang van de openbare orde worden beschouwd dat niet een onbeperkt aantal vergunningen wordt verleend. De omvang en aard van de kernen zijn bepalend voor het aantal af te geven standplaatsvergunningen. Bij overschrijding van het maximumaantal, of als het een aanvraag betreft die niet is aangewezen als standplaats, kan de vergunning geweigerd worden. Dit laat onverlet dat bij iedere aanvraag afzonderlijk moet worden nagegaan of er bijzondere omstandigheden zijn die leiden tot het alsnog verlenen van de vergunning.
De uitgangspunten uit het oude beleid worden gecontinueerd.
Een vergunning voor een standplaats op gemeentegrond wordt enkel verleend voor de in dit beleid aangewezen plaatsen. Per locatie is, soms met het oog op de beperkte ruimte, het voorkomen van overlast en ter waarborging van de verkeersveiligheid in beginsel slechts één vaste en één incidentele standplaats toegestaan. In het oude beleid is per kern uitgebreid gemotiveerd waarom voor de standplaatslocatie is gekozen. Nu de locaties grotendeels hetzelfde blijven, achten wij het niet nodig dit nogmaals uiteen te zetten. De aangewezen locaties voor standplaatsen zijn:
Dit overzicht is, met uitzondering van Oostburg en Sluis onveranderd gebleven ten opzichte van het Vent- en Standplaatsenbeleid uit 2006. Voor de kern Sluis komen relatief veel aanvragen binnen, doch de plek aan de Klokstraat blijkt niet aantrekkelijk te zijn voor de aanvragers van een standplaatsvergunning. In verband met de verkeersintensiteit is gekozen om in de kern Sluis geen standplaatsen meer toe te staan. Oostburg is niet alleen het Ledelplein geschikt om standplaatsen toe te staan, maar ook de Markt.
4.5. Standplaats niet op gemeentegrond
In het oude beleid was opgenomen dat er bij supermarkten dagelijks één standplaats kan worden ingenomen, gedurende de openingstijden van de winkel. In dit nieuwe beleid wordt nog een stap verder gegaan door toe te staan dat er naast supermarkten, ook bij bouwmarkten, tankstations en campings één standplaats wordt toegestaan. Vanwege de verkeersintensiteit aan de kust, acht het college het, mede met het oog op de (verkeers- )veiligheid, niet wenselijk dat er standplaatsen op (particuliere) parkeerterreinen toegestaan worden. De vele strandpaviljoens voorzien in elementaire behoeftes, zodat, naar de mening van het college, een noodzaak tot het toestaan van standplaatsen aan de kust ontbreekt.
Vergunningaanvragen voor standplaatsen op particulier terrein worden getoetst aan de APV en de in deze notitie vervatte beleidsregels. Er wordt van uitgegaan dat de standplaatshouder in goed overleg met de eigenaar van de grond tot een aanvraag is gekomen. Om aantasting van rechten van anderen en mogelijke misverstanden over de positie van de gemeentelijke invloedsfeer te voorkomen, wordt verlangd dat de verkregen instemming van de eigenaar op schrift wordt gesteld. Deze dient bij de vergunningaanvraag gevoegd te worden.
Recentelijk is een trend gesignaleerd dat bij agrarische bedrijven groente- en fruitautomaten geplaatst worden. Gelet op de vele toeristen die het (culinair hoog aangeschreven) ZeeuwsVlaamse platteland te voet of per fiets komen ervaren, wil het college dit in de gemeente Sluis mogelijk maken. Hiertoe behoort ook de kleinschalige verkoop van agrarische producten bij agrarische bedrijven. In afwijking van het tot op heden gevoerde beleid zal in deze beleidsnotitie derhalve worden toegestaan dat verkoop bij agrarische bedrijven (beperkt) mogelijk is indien voldaan wordt aan de volgende vereisten:
Artikel 5:18 APV geeft de weigeringsgronden voor het verlenen van een standplaats. Het college kan de vergunning weigeren:
De landelijke wetgever heeft elke burger in Nederland het recht gegeven om een standplaats in te nemen. Het college kan dit recht dan ook uitsluitend beperken op grond van deze strikt omschreven weigeringsgronden. Dit betekent dat het onderhavige beleid niet ingezet kan worden ter ondersteuning c.q. realisering van andere gemeentelijke beleidsterreinen.
Indien een ondernemer of particulier een of meer voorwerpen in de openbare ruimte wenst te plaatsen en deze voorwerpen in dit beleid zijn genoemd als voorwerpen ex. artikel 2:10, lid 2, sub e APV, maakt hij/zij hiervan melding bij de gemeente. Deze melding wordt ingediend door middel van een daartoe opgesteld ondertekend formulier en gaat ten minste vergezeld van:
De gemeente maakt van iedere melding een plattegrondtekening op schaal. Deze tekening en de overige overgelegde gegevens maken deel uit van de verleende toestemming. Gegevens die al in het bezit zijn van de gemeente en voldoende actueel zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen (bijvoorbeeld de situatietekening, de inschrijving bij de Kamer van Koophandel), hoeven niet (opnieuw) te worden overgelegd.
Indien een ondernemer of particulier een of meer voorwerpen in de openbare ruimte wenst te plaatsen en deze voorwerpen niet in dit beleid zijn genoemd als zijnde voorwerpen waarmee ex. artikel 2:10, lid 2, sub e APV met een melding kan worden volstaan, moet teruggevallen worden op het eerste lid van artikel 2.10 APV. Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan en/of zonder inachtneming van de veiligheid. Er zal dan gekeken moeten worden of er een vergunning verleend kan worden voor de specifieke situatie.
De aanvraag om een vergunning wordt ingediend door middel van een daartoe opgesteld ondertekend aanvraagformulier en gaat ten minste vergezeld van:
Gegevens die al in het bezit zijn van de gemeente en voldoende actueel zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, hoeven niet (opnieuw) te worden overgelegd.
De afhandeling van de vergunningaanvraag vindt plaats met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt in dat op de aanvraag binnen een periode van 8 weken beslist moet worden.
De vergunning of toestemming (na het indienen van een melding) wordt, met een voorbehoud voor (toekomstige) wijzigingen in de infrastructuur, voor onbepaalde tijd afgegeven, tenzij anders is aangegeven. In bijzondere gevallen zoals o.a. (beoogde) gemeentelijke reconstructie, onderhoud of projecten wordt de vergunning of toestemming minimaal voor één jaar verleend. De vergunning of toestemming eindigt op het moment dat de zaakvoering wordt beëindigd of onderbroken of indien de termijn waarvoor de vergunning of toestemming is verleend geëindigd is. De vergunning of toestemming eindigt ook wanneer er sprake is van geplande grootschalige infrastructurele wijzigingen op de uitstallocatie. Na afloop van de werkzaamheden kunnen alle bedrijven op de locatie een nieuwe melding indienen en worden de voorwerpen in de openbare ruimte evenredig en met inachtneming van de specifieke locatie herverdeeld.
Aan het indienen van een melding zijn geen kosten verbonden. Indien niet met een melding kan worden volstaan dient in sommige gevallen een vergunning aangevraagd te worden. Hiervoor worden, conform de vigerende Legesverordening, leges in rekening gebracht. Voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond wordt precariobelasting geheven. Voor precariobelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Ook kunnen er kosten verschuldigd zijn indien er schade is toegebracht aan de openbare weg op de plaats waar de uitstalling is of was gelegen. De vergunninghouder of melder zal deze schade en/of de herstelkosten moeten vergoeden.23
Dit beleid kan uiteraard alleen het gewenste effect hebben wanneer de regels ook worden nageleefd. De feitelijke handhaving vindt plaats door een nauwe samenwerking tussen de gemeente en de politie. De gemeente heeft naast de toezichthoudende taak een coördinerende rol. De politie past de controle en handhaving in de dagelijkse werkzaamheden in, met eventuele ondersteuning van BOA’s. De manier waarop hier op wordt toegezien is verankerd in het gemeentelijke handhavingsbeleid.
Een bestaande gevestigde openbare inrichting met een geldige vergunning/toestemming op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels heeft het recht op voortzetting van plaatsing van het voorwerp in de openbare ruimte, de uitstal of standplaats op de wijze zoals die in de vergunning is vastgelegd, voor de duur van de geldigheid van die vergunning. Vanaf het moment dat dit nieuwe beleid is vastgesteld zijn deze nieuwe regels van toepassing voor aanvragen voor nieuwe of gewijzigde voorwerpen in de openbare ruimte.
Indien een ondernemer recentelijk heeft geïnvesteerd in nieuw materiaal kan het college besluiten om deze ‘oude’ situatie langer in stand te laten, tot een (eventueel in overleg met de ondernemer) nader te bepalen tijdstip. Deze situatie kan dus in strijd zijn met onderhavig beleid.
Aangezien het onmogelijk is om alle zaken, die betrekking hebben op het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte te voorzien of vast te leggen in beleidsregels, is het college bevoegd met behulp van de zogenaamde hardheidsclausule af te wijken van de beleidsregels (artikel 4:84 van de Awb). Van de hardheidsclausule mag gebruik worden gemaakt voor zover de toepassing van het beleid leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en voor het leveren van maatwerk. In de gevallen waarin deze beleidsregels niet of onvoldoende voorzien, beslist het college.
De nota Beleidsregels voorwerpen op de weg 2007 en de Nota vent- en standplaatsenbeleid gemeente Sluis 2006 worden ingetrokken per datum van de inwerkingtreding van onderhavige beleidsregels.
Een nieuw beleid voorwerpen in de openbare ruimte! In dit document zijn nadere regels geformuleerd die een uitgangspunt vormen voor de plaatsing van voorwerpen in de openbare ruimte waaronder ook standplaatsen gerekend worden. Deze voorwerpen moeten dienstbaar zijn aan een aantrekkelijke, veilige en levendige winkel- en woonomgeving. Het onderwerp heeft raakvlakken met de uitstalling van terrassen, waarvoor een apart beleidsstuk is opgesteld. Al deze voorwerpen bevinden zich in de openbare ruimte en kunnen de onbelemmerde doorgang daarvan verstoren. Het gaat niet alleen om de veiligheid van het winkelende publiek, maar ook om de uitstraling en de levendigheid van de kernen. Waarden die de gemeente Sluis hoog in het vaandel heeft staan. Deze criteria kunnen echter conflicterend met elkaar zijn. Het is dan ook zaak nadere regels te ontwikkelen waar de onbelemmerde doorgang van (winkel)straten de leefbaarheid en levendigheid van de kernen elkaar niet tegenwerkt. In deze beleidsregels wordt vastgelegd wat wel en niet is toegestaan. Waar nodig kan volstaan worden met het indienen van een melding, in plaats van het aanvragen van een vergunning. Dit vergroot de flexibiliteit voor de ondernemers en door het relatief snelle proces worden zij niet gehinderd in de continuïteit van hun zaakvoering.