Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Voorst

Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVoorst
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst
CiteertitelVerordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpVerordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst
Externe bijlageReglement van orde

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

03-07-2023

gmb-2023-449911

207406

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst

 

De raad van de gemeente Voorst;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 januari 2023, nummer 207406;

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

gezien het advies van zowel de welstandscommissie als de commissie monumenten en cultuurhistorie van 21 november 2022;

besluit vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • behandelend ambtenaar: ambtenaar die een aanvraag tot een ruimtelijk initiatief of een ambtshalve ruimtelijk initiatief in behandeling heeft;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst;

  • commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd adviescommissie omgevingskwaliteit;

  • goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • 'In commissie': vergadering van de commissie, waarbij geldt dat de commissie uit minimaal drie leden, waaronder de (plaatsvervangend) voorzitter, met bij de adviesaanvraag behorende expertises bestaat;

  • Platform Ruimte: ambtelijk platform waarbij vanuit verschillende disciplines integraal ruimtelijke initiatieven worden verkend;

  • rayonarchitect dan wel het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid: het lid van de commissie aan wie door de raad op grond van deze verordening in beginsel specifieke taken is opgedragen;

  • secretaris: lid van de commissie die de verslaglegging en in voorkomende gevallen de advisering verzorgt;

  • secretaris Platform Ruimte: ambtenaar die het Platform Ruimte secretarieel ondersteunt en die de secretaris van de commissie kan ondersteunen;

  • wet: de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Adviestaak

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

  • a.

    adviseert de commissie op verzoek van het college over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument en de omgeving daarvan;

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument en de omgeving daarvan;

3 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

4 ̊. een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

  • b.

    adviseert de commissie op verzoek van het college over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

  • c.

    adviseert de commissie op verzoek van het college over plannen tot aanwijzing en wijziging van beschermde monumenten en de omgeving daarvan;

  • d.

    adviseert de commissie op verzoek van het college of in beginsel zonder vergoeding uit eigener beweging over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

  • e.

    adviseert de commissie op verzoek van het college in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig acht in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

  • f.

    informeert en begeleidt de commissie op verzoek van het college planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

  • g.

    voert de commissie op verzoek van het college vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

  • h.

    adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

  • i.

    adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten, bijvoorbeeld regels over reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of aan de weg, standplaatsvergunning en exploitatievergunning horecabedrijven.

  • 3.

    De werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid zijn in beginsel werkzaamheden van de rayonarchitect, dan wel van het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid. Dit lid is niet van toepassing op de advisering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ , 2 ̊ en 3 ̊ en onder b.

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd en waarover desgevraagd advies wordt gegeven

 

Artikel 3. Verplichte advisering

Het college wint advies van de commissie in over een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ tot en met 3 ̊, en onder b. De commissie adviseert 'in commissie'.

Artikel 3A. Desgevraagde advisering

Wanneer geen sprake is van verplichte advisering is het college bevoegd om zonder advies van de commissie een beslissing te nemen over werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, óf om de commissie desgevraagd te laten adviseren. Wanneer het college overgaat tot desgevraagde advisering, dan adviseert de commissie in beginsel via het Platform Ruimte. Het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid, in beginsel de rayonarchitect, vertegenwoordigt daar de commissie in beginsel onder mandaat als (plaatsvervangend) voorzitter die in voorkomende gevallen ook de rol van secretaris van de commissie vervult. De secretaris Platform Ruimte is aanspreekpunt voor de commissie, maar geen lid. De secretaris Platform Ruimte communiceert met zowel de commissie als de behandelend ambtenaar.

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting

 

Artikel 4. Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit een poule van leden die worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen lekenleden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet tenminste twee leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid verder vertegenwoordigen zijn:

  • lokale historie;

  • architectuurgeschiedenis;

  • bouwkunde;

  • restauratiekunde;

  • historische geografie;

  • archeologie;

  • stedenbouw;

  • landschapsarchitectuur;

  • welstand; en

  • kunstgeschiedenis.

  • 5.

    De leden zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

Artikel 5. Benoeming

  • 1.

    De voorzitter en de overige leden als zijn/ haar plaatsvervanger worden bij de benoeming door het college onder mandaat aangewezen.

  • 2.

    De zittingsperiode van de leden bedraagt vier jaar.

  • 3.

    Het college kan het lidmaatschap van leden onder mandaat beëindigen.

  • 4.

    Het college kan de voorzitter of zijn/ haar plaatsvervanger(s) onder mandaat vervangen.

  • 5.

    Een lid kan te allen tijde het college schriftelijk verzoeken zijn/ haar lidmaatschap onder mandaat te beëindigen.

  • 6.

    Het lidmaatschap is beëindigd een maand na het schriftelijke verzoek of zoveel eerder als zijn/ haar opvolger door het college onder mandaat is benoemd.

  • 7.

    Een lid is na afloop van de zittingsperiode terstond herbenoembaar.

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    De gemeentesecretaris draagt zorg voor voldoende ambtelijke ondersteuning van de commissie, zoals een ambtelijk secretaris.

  • 2.

    De commissie kan, naast de vergaderfaciliteit via het Platform Ruimte of een vergelijkbaar gremium, gebruik maken van de logistieke en vergaderfaciliteiten in het gemeentehuis, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken.

  • 3.

    Het college doet de commissie alle informatie toekomen die nodig is voor een goed functioneren van de commissie.

  • 4.

    Indien aan de uitoefening van de taken van de commissie kosten zijn verbonden, anders dan die voortvloeien uit het eerste en derde lid, is vooraf machtiging van of namens het college vereist.

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

 

Artikel 7. Adviestermijn

  • 1.

    Het college kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval het college geen termijn heeft gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van vier weken.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dient het college daaraan klemmende redenen op grond van artikel 5.1 van de Wet open overheid ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht in door de commissie gehouden openbare vergaderingen.

  • 3.

    Over de uit te brengen adviezen 'in commissie' wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden, de (plaatsvervangend) voorzitter daaronder begrepen. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 9. Verwerking van het advies

In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

Paragraaf 6. Werkwijze

 

Artikel 10. Reglement van orde

  • 1.

    Het college stelt de werkwijze van de commissie binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

  • a.

    de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

  • b.

    het vereiste quorum voor een vergadering 'in commissie', de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

  • c.

    de notulering en dossiervorming;

  • d.

    de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor bekendmaking van het vastgestelde reglement van orde in het gemeenteblad.

Artikel 11. Relatie met andere adviseurs

Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.

Artikel 12. Vergoeding

  • 1.

    De leden ontvangen een vergoeding op grond van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid ontvangen de leden met de inbrenging van deskundigheid vanuit beroepsmatig kader een betaling gebaseerd op een door het college te bepalen marktconform uurtarief, waarbij geldt dat deze betaling ook de reis- en verblijfkosten behelzen. Het college kan het uurtarief (jaarlijks) evalueren en, indien nodig, indexeren.

Paragraaf 7. Jaarverslag

 

Artikel 13. Jaarverslag

  • 1.

    De commissie brengt jaarlijks voor 1 april verslag als bedoeld in artikel 17.9, zevende lid, van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

  • a.

    de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

  • b.

    de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 14. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de Bouwverordening 2018 gemeente Voorst en de Erfgoedverordening 2023 gemeente Voorst benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit besluit.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de commissie wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 15. Vervallen oude regelingen

De regels met betrekking tot de commissie in de Bouwverordening 2018 gemeente Voorst en de Erfgoedverordening 2017 gemeente Voorst vervallen.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de wet, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit 2023 gemeente Voorst.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 juli 2023.

Dini Vriezekolk-Groenewold, griffier

Paula Jorritsma-Verkade, burgemeester

Toelichting

Deze toelichting is geschreven met de Model Verordening op de gemeentelijke adviescommissie als basis. Voor een goed beeld verdient het aanbeveling deze toelichting in samenhang met de hierbij behorende VNG ledenbrief te lezen.

Algemeen

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. "Decentraal, tenzij" is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.

Goede omgevingskwaliteit

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

Rayonarchitect dan wel het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid

De rayonarchitect dan wel het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid is een lid van de commissie dat overeenkomstig het gestelde in artikel 2, derde lid, in beginsel onder mandaat adviseert. De rayonarchitect dan wel het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid kan bij gebleken complexiteit opschalen naar advisering 'in commissie'.

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De commissie geeft desgevraagd ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).

Tweede lid

Onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

"een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht".

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed.

Uitgangspunten daarbij zijn:

  • het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening 2023 gemeente Voorst zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening 2023 gemeente Voorst opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

3 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.

Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

4 ̊. een andere activiteit in geval het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde "kan-bepaling" over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwint bij de commissie.

De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot "binnenplanse" afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

Onderdeel c

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid om bij aanwijzing of wijziging van gemeentelijke monumenten advies in te winnen (ter aanvulling van het gestelde onder artikel 2, tweede lid onder 2.

Onderdeel d

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • de aard van de opgave,

  • de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en

  • de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.

De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

Onderdeel f

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

Onderdeel g

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

Onderdeel h

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

Onderdeel i

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de regels over objecten in de openbare ruimte in de Algemene plaatselijke verordening. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

Derde lid

Dit lid ziet toe op de werkzaamheden van de rayonarchitect. De rayonarchitect vertegenwoordigt de commissie in de meeste gevallen, tenzij sprake is van verplichte advisering en tenzij sprake is van opschaling (zie de toelichting onder artikelen 1 en 3A).

Artikel 3. Verplichte adviezen

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening 2022 gemeente Voorst verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.

Artikel 3A. Desgevraagde adviezen

In beginsel adviseert de rayonarchitect (of diens plaatsvervanger, zijnde de gemeentebouwmeester via de 'kan-bepaling') dan wel het lid met de dienaangaand meest zwaarwegend gevraagde deskundigheid over zaken die niet wettelijk verplicht zijn. Hoe werkt dit? De gemeente organiseert een Platform Ruimte met een ambtelijk voorzitter en de rayonarchitect dan wel de gemeentebouwmeester neemt hieraan deel onder mandaat als (plaatsvervangend) voorzitter en secretaris van de commissie. De secretaris Platform Ruimte is aanspreekpunt voor de commissie, maar geen lid. De secretaris van de Platform Ruimte communiceert met zowel de commissie als de behandelend ambtenaar. De rayonarchitect dan wel de gemeentebouwmeester kan als secretaris van de commissie de secretaris van de Platform Ruimte verzoeken het advies op te tekenen en te communiceren/ openbaren. Als de rayonarchitect dan wel de gemeentebouwmeester, bijvoorbeeld na gebleken complexiteit, alsnog een advies van de commissie 'in commissie' wenselijk acht, dan kan dat desgevraagd op grond van artikel 2.

Artikel 4. Samenstelling

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Gekozen is voor een poule met voldoende expertise, waarbij sprake is van minimaal twee leden met voldoende kennis op het gebied van monumentenzorg.

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

Derde lid

Dit lid voorziet in de mogelijkheid om burgerleden te benoemen. Voor deze leden geldt de eis van inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

Vierde en vijfde lid

Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

Zesde lid

Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.

Artikel 5. Benoeming

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet.

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

De commissie wordt in ieder geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Datzelfde geldt voor de medewerkers die eventueel aan de secretaris worden toegevoegd en die door de secretaris worden aangestuurd.

Artikel 7. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van vier weken. Die is gelijk aan de termijn die in de Bouwverordening 2018 gemeente Voorst voor een advies op een aanvraag voor een omgevingsvergunning was opgenomen.

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

Tweede lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 10).

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

Vierde lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

Artikel 9. Verwerking van het advies

Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).

Artikel 10. Reglement van orde

Eerste lid

Burgemeester en wethouders stellen in afstemming met het Gelders Genootschap een reglement van orde voor de commissie vast.

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.

Derde lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.

Artikel 11. Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

Artikel 12. Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld op basis van een gemeentelijke vergoedingsregeling zijn, of van een overeenkomst met een adviesorganisatie. Omdat er geen gemeentelijke vergoedingsregeling bestaat en het wél wenselijk is om de vergoeding uniform(er) te krijgen dan de praktijk uitwijst, is het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers de basis voor de vergoeding.

Artikel 13. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in de vier jaar samen met de commissie geëvalueerd.

Artikel 14. Overgangsrecht

Eerste lid

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de welstands- en monumentencommissies of adviescommissies ruimtelijke kwaliteit zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

Tweede lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

Artikel 15. Vervallen oude regeling

Alleen de regels met betrekking tot de commissies in de Bouwverordening 2018 gemeente Voorst en de Erfgoedverordening 2017 gemeente Voorst vervallen op grond van dit lid.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.