Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Texel

Financiële verordening gemeente Texel 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTexel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening gemeente Texel 2023
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Texel 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpFinanciën

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-10-202301-01-2023Nieuwe verordening

20-09-2023

gmb-2023-447928

3366574

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening gemeente Texel 2023

De raad van de gemeente Texel;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

Besluit

 

vast te stellen:

de Financiële verordening gemeente Texel 2023.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    raad: gemeenteraad van Texel;

  • 2.

    college: college van burgemeester en wethouders van Texel;

  • 3.

    afdeling: een organisatie-eenheid die direct onder de directeur is geplaatst, belast met een pakket aan samenhangende taken;

  • 4.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • 5.

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • 6.

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • 7.

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

  • 8.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt een programma-indeling vast.

  • 2.

    De programma’s bestaan uit minimaal de onderstaande elementen:

    • de beoogde maatschappelijke effecten en prestaties;

    • de baten en de lasten;

    • de indicatoren met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college de beleidstaken per programma vast.

  • 4.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 5.

    De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

  • 6.

    De raad stelt op voorstel van het college vast welke taakvelden aan de programma’s worden toebedeeld.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen en vervangingsinvesteringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie wordt via de liquiditeitsbegroting in de begroting in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de programmarekening en de tussenrapportage wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 5.

    In de programmarekening wordt het bedrag voor de heffing voor de vennootschapsbelasting opgenomen.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt vóór 15 juli aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast.

  • 2.

    In deze nota wordt de vermogenspositie van de gemeente opgenomen, waaronder het weerstandsvermogen, de netto schuldquote en de consequenties in meerjarenperspectief.

  • 3.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 10.000 opgenomen.

Artikel 5a. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de raad een activiteit welke onderdeel is van het programma als prioriteit aanwijzen en daarvoor de baten en lasten apart autoriseren.

  • 3.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 4.

    Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een beleidstaak of prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een beleidstaak of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten of baten, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 5.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 6.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 7.

    De investering waarvoor een investeringskrediet beschikbaar is gesteld moet binnen 3 jaar worden opgeleverd. Wordt de investering niet binnen deze termijn gerealiseerd, dan wordt voorgesteld het investeringskrediet in te trekken, tenzij het college hier een separaat besluit voorlegd aan de raad voor verlenging van het krediet.

  • 8.

    Bij investeringen groter dan € 1.000.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 5b. Grondexploitaties en grote projecten

  • 1.

    De raad stelt bij het beschikbaar stellen van het investeringskrediet of de investering opgenomen moet worden in de rapportage grote projecten.

  • 2.

    De herberekende grondexploitaties worden jaarlijks separaat behandeld in de gemeenteraad voor besluitvorming uiterlijk in de maand mei.

  • 3.

    Bij grote projecten wordt een startnotitie opgesteld, waarin opgenomen de informatiemomenten aan de gemeenteraad, een risico – analyse, de planning en het financiële kader.

  • 4.

    Bij grote projecten wordt een stuurgroep en projectgroep ingesteld, waarin verantwoording wordt afgelegd over de financiën, de planning en de risico’s aan het college, waarna het college verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college stelt een overdrachtsdocument op over de grote projecten en grondexploitaties voor het nieuwe college.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van een tussentijdse rapportage over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden van het begrotingsjaar en een doorkijk naar einde jaar. Het betreft voornamelijk een afwijkingenrapportage, naast dat de rapportage de mogelijkheid biedt om extra budget te vragen. Dit laatste is alleen mogelijk als dit voldoet aan de drie O’s, onvoorzien, onuitstelbaar en onoverkomelijk. De tussentijdse rapportage wordt behandeld in de juli raad.

  • 2.

    Daarnaast bevat de tussentijdse rapportage:

    • a.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten;

    • b.

      een voorstel van dekkingsmiddelen;

    • c.

      de stand van de algemene reserve;

    • d.

      tussenstand meerjarenraming;

    • e.

      actuele zaken.

  • 3.

    De informatie over de meicirculaire wordt separaat via een raadsinformatiebrief met de raad gedeeld, waarna zo spoedig mogelijk een raadsbesluit wordt voorgelegd aan de raad.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit pas over de volgende zaken nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen:

  • 1.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties;

  • In afwijking hiervan besluit het college wel, conform de investeringskredietregeling stichtingen en verenigingen gemeente Texel, over het toekennen van leningen tot max. € 50.000 aan stichtingen en verenigingen met een culturele of sportieve doelstelling en welke gevestigd zijn op Texel;

  • 2.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Een saldo voor agio of disagio wordt direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Ingeval het activa niet is opgenomen in de bijlage, wordt de economische levensduur als afschrijvingstermijn gehanteerd.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Oninbare vorderingen worden jaarlijks ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Er vindt geen toerekening plaats van rente over de reserves en voorzieningen.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de 2 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandeld, hierin is opgenomen:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      actualisatie en overzicht stille reserves;

    • d.

      voorstellen voor het instellen c.q. opheffen van reserves en voorzieningen.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd via de programmarekening en/of de nota reserves en voorzieningen.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden, naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het eerste en derde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten. De overheadkosten worden berekend door een opslag op de personele omvang die zich met desbetreffende product bezighoudt.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid wordt voor toerekening van de overheadkosten aan tarieven voor afval en riool een percentage van de overhead toegerekend. Dit percentage wordt zodanig bepaald, dat de tarieven voor riool en afval niet onnodig stijgen door veranderende comptabiliteitsvoorschriften. Dit geldt ook voor de berekening van de overheadkosten die kunnen worden betrokken bij de aangifte vennootschapsbelasting.

  • 6.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald op basis van de werkelijke verhouding tussen de betaalde rente en het activavolume met uitzondering van projectfinanciering.

  • 7.

    In afwijking van het zesde lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 8.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties conform de geldende regelgeving de rentekosten toegerekend. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend. In de andere gevallen wordt de omslagrente toegepast conform het percentage zoals in lid 6.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde *integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • *)Met uitzondering van het leer- werkbedrijf De Bolder, deze werkt niet met integrale kostprijzen maar met marktprijzen.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks (bij de programmabegroting) een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven, belastingen, leges en rechten, tenzij op dat moment nog niet alle informatie voorhanden is. Dan doet het college, uiterlijk in de maand december voorafgaand aan het jaar waarin de tarieven gaan gelden, een voorstel aan de raad.

  • 2.

    Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de door de raad vastgestelde kaders vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Het college biedt de raad 4 jaarlijks de nota treasury statuut aan ter vaststelling. De nota treasurystatuut bevat regels ten aanzien van de wijze waarop de financieringsfunctie wordt ingevuld en uitgevoerd. De nota treasury statuut sluit aan bij de Wet Financiering decentrale overheden (Wet Fido).

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Verplichte paragrafen

In de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte paragrafen op die worden voorgeschreven in het Besluit begroting en verantwoording. Daarnaast kan de raad over onderwerpen een extra paragraaf toe laten voegen.

Artikel 17. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 18. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    Leningenportefeuille meerjarig;

  • b.

    Liquiditeitsplanning meerjarig.

Artikel 19. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de volgende kengetallen:

      • 1.

        netto schuldquote en de netto schuldquote gecorrigeerd;

      • 2.

        solvabiliteitsratio;

      • 3.

        structurele ruimte;

      • 4.

        grondexploitatie;

      • 5.

        belastingcapaciteit in relatie tot andere gemeenten.

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves als percentage van de inkomsten;

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting als percentage van de inkomsten.

  • 2.

    Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt één keer per collegeperiode, in het tweede jaar, aan de hand van het houdbaarheidstekort beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

  • 3.

    Het college laat bij de programmabegroting en programmarekening een risico-inventarisatie uitvoeren. De uitkomsten hiervan presenteert het college via de programmabegroting en programmarekening aan de raad.

  • 4.

    Het college legt via de programmarekening verantwoording af over de risico’s die in de programmabegroting zijn benoemd.

  • 5.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een Nota Risicomanagement en weerstandsvermogen aan. Het plan bevat de visie en het beleid ten aanzien van risicomanagement en weerstandsvermogen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 5 jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 5 jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 5 jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 21. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering wordt er jaarlijks ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen binnen het domein bedrijfsvoering.

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college, naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, in ieder geval op:

  • a.

    de organisatieontwikkeling;

  • b.

    onderzoeken art. 213a;

  • c.

    interbestuurlijk toezicht;

  • d.

    juridisch (kwaliteits-) beleid;

  • e.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • f.

    de kosten van inhuur van derden;

  • g.

    de stand van zaken over de uitvoering van de Wet open overheid (Woo).

  • h.

    de huisvestingskosten;

  • i.

    de automatiseringskosten;

  • j.

    de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant;

  • k.

    rechtmatigheid, waaronder:

  • het normenkader, deze wordt jaarlijks door de raad vastgesteld;

  • de controlematerialiteit, conform de minimumeisen van het Besluit Accountantscontrole Decentrale Overheden;

  • de rapportage materialiteit, met een ondergrens van € 25.000;

  • de rapportage structuur, volgens de standaardtekst van de commissie BBV, de stellige uitspraken en aanbevelingen van de commissie BBV worden gevolgd.

  • l.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen;

  • m.

    de rapportage van het veelvuldig niet naleven van normen uit de gids proportionaliteit en/of slechte documentatie of naleving hiervan, als deze voorkomen;

  • n.

    geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

Artikel 22. Verbonden partijen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      De Solvabiliteitsindex van het voorgaande jaar (eigen vermogen/totaal vermogen);

    • b.

      Ontwikkelingen bij de verbonden partij.

  • 2.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college binnen de programma’s mee welke verbonden partijen binnen het betreffende programma betrokken zijn en op welke wijze zij betrokken zijn bij de gemeentelijke doelrealisatie;

  • 3.

    Het college voert jaarlijks een risicoanalyse uit ten aanzien van verbonden partijen voor bestuurlijke en financiële aspecten. Op basis van de risicoanalyse doet het college in de programmabegroting een voorstel voor de omvang en intensiteit van bestuurlijke informatie;

  • 4.

    Het college informeert de raad bij het aangaan, wijzigen en/of het beëindigen van de relatie met een verbonden partijen conform de gestelde kaders in de nota verbonden partijen;

  • 5.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een Nota Verbonden Partijen aan. Het plan bevat de visie en het beleid ten aanzien van verbonden partijen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 23. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten hierin op.

  • In het overzicht van de lopende grondexploitaties wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de naam van de grondexploitatie;

    • b.

      de boekwaarde per grondexploitatie;

    • c.

      de ingestelde voorziening per grondexploitatie;

    • d.

      het verwachte jaar realisatie;

    • e.

      het verwachte resultaat.

    • f.

      het verloop van de grondvoorraad;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 5 jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota grondbeleid vast. De nota grondbeleid bevat in ieder geval:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

    • c.

      het grondprijzenbeleid, waaronder de vastgestelde uitgifteprijs voor zowel maatschappelijke grond als intern door te leveren grond.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 24. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 25. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen;

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 26. Interne controle

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 21 onder k. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de administratie neemt het college maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 27. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening gemeente Texel 2022 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de programmarekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, programmarekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan blijft de financiële verordening gemeente Texel 2012 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na de dag van de publicatie.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Texel 2023.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad op 20 september 2023

De griffier, De voorzitter,

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

a. maximaal 40 jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden.

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

 

De afschrijving start aan het einde van de maand bij ingebruikname. Als geen afschrijvingstermijn is opgenomen voor een activa aanschaf, wordt uitgegaan van de economische levensduur.

 

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

a. 15-25 jaar: aanleg tijdelijke terreinwerken;

b. 40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

c. 40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen;

d. 5-15 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen;

e. 25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, en schoolgebouwen;

f. 25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen;

g. 15-20 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

h. 10 jaar: veiligheidsvoorzieningen in bedrijfsgebouwen;

i. 10 jaar: telefooninstallaties;

j. 4 jaar: Ipads;

k. 3 jaar: mobiele telefoon;

l. 5 jaar: automatiseringsapparatuur zoals computer, laptop, Wifi, servers en ICT omgeving;

m. 5-10 jaar: software (initiële kosten);

n. 10 jaar: kantoormeubilair;

o. 8 jaar: motorvaartuigen;

p. 5-12 jaar: zware transportmiddelen;

q. 5-12 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen;

r. 5-10 jaar; machines, apparaten en installaties van het leer- werkbedrijf De Bolder.

 

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in:

a. 15 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

b. 40 jaar: wegen, pleinen en rotondes;

c. 15 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;

d. 15 jaar: geluidswallen;

e. 25 jaar: openbare verlichting armaturen;

f. 40 jaar: openbare verlichting masten;

g. 10-15 jaar: straatmeubilair;

h. 40 jaar: duikers > € 100.000.

 

 

 

Toelichting op de artikelen

 

Artikel 1. Begripsbepaling

Artikel 1 betreft het begrippenkader van deze verordening.

 

Artikel 2. Programma-indeling en paragrafen

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

Het zesde lid regelt, dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

Het vierde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid bepaalt, dat de raad kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In het derde lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

In het vierde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld. In het vijfde lid wordt aangegeven wat het bedrag voor de heffing van de Vennootschapsbelasting is bij de programmarekening, voor zover bekend.

 

Artikel 4. Kaders begroting

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het derde lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen.

 

Artikel 5a. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid).

In het tweede lid is opgenomen dat de raad binnen een programma een activiteit als prioriteit kan bestempelen, waarvoor hij apart de baten en lasten wil autoriseren.

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is ervoor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (derde lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is ervoor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vijfde lid). Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het vijfde lid ook dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringskredieten.

Meestal komen er gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien

In het zevende lid wordt aangegeven dat het investeringskrediet voor 3 jaar ter beschikking wordt gesteld. Is de investering niet binnen deze termijn gerealiseerd, dan moet het college hier een apart besluit voorleggen aan de raad, anders vervalt het krediet.

In het achtste lid wordt het college opgedragen om bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 5b grondexploitaties en grote projecten

In dit artikel wordt door het college tweemaal per jaar, naast de reguliere P&C producten, een rapportage opgesteld. Waarbij door de raad wordt aangeven bij projecten/investeringen of deze in de rapportage moeten worden opgenomen. De grondexploitaties worden altijd opgenomen in de rapportage.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de p&c cyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

Er is gekozen voor een rapportage over de eerste vier maanden van het begrotingsjaar met een doorkijk naar einde van het jaar.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten. In het derde lid is opgenomen op welke wijze de gemeenteraad wordt geïnformeerd over de meicirculaire.

 

Artikel 7. Informatieplicht

In artikel 7 van deze verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college, vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen, de raad inlichtingen te verstrekken, als de raad daar om verzoekt of als de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

In artikel 7 verzoekt de raad het college om informatie vooraf bij het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, als het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.

Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

 

Artikel 8. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Als dit laatste het geval is moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 9 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage bij de verordening. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

Vanaf 1 januari 2017 is het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Als dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

De gemeente heeft geen voorziening voor oninbare vorderingen. Deze worden jaarlijks ten laste van de exploitatie gebracht.

 

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaalt dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen. De voorziening moet onderbouwd worden (dat is verplicht) en voldoende zijn om aan de verplichting te voldoen.

Het tweede lid bepaalt dat het college eens in de twee jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering in de loop van de jaren door de afschrijvingen een beslag op het eigen vermogen gaan leggen. In het derde lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover geen investeringsvoornemen meer bestaan. Door voor elke nieuwe bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen een maximale “houdbaarheidsdatum” op te nemen kan dit worden voorkomen. Hiervoor is in de verordening de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd (vierde lid).

 

Artikel 12. Kostprijsberekening

Artikel 212 van de Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van, de door het gemeentebestuur in rekening te brengen, prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 12 bepaalt dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd. De kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen, waarmee kosten in rekening worden gebracht, zoals de rioolheffing worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft aan dat de overheadkosten, die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten op deze (hulp-)kostenplaatsen te boeken.

Het vierde, vijfde en zesde lid gaan over de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en over de kostprijs van prijzen van goederen, diensten en werken die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden.

Het vierde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaalt dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel van de personeelslasten inclusief inhuur van derden in de totale personeelslasten, inclusief inhuur van derden.

Het zesde, zevende en achtste lid handelen over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen, voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Deze regels wijken af van de omslagrente voor de toerekening van rentekosten en renteopbrengsten aan de taakvelden van de begroting en het jaarverslag.

Het zesde lid van artikel 12 geeft de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de kostprijs voor de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van activa. Het percentage van de omslagrente wordt afgeleid van de bij de begroting geraamde rentekosten over het vreemd vermogen als percentage van het aangetrokken vreemd vermogen voor de financiering.

 

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten, werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als er activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

 

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 14 bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Een gemeenteraad die ook voor andere rechten, leges en heffingen de tarieven jaarlijks wenst vast te stellen, kan het eerste lid met deze rechten, leges en heffingen uitbreiden. Het betekent dat de bijbehorende verordeningen jaarlijks moeten worden herzien. Eventueel kan overwogen worden om ook de verordening ‘kwijtschelding gemeentelijke belastingen’ jaarlijks te herzien.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

Het tweede lid bepaalt dat het college de raad bij tussentijdse wijzigingen een voorstel aanbiedt met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt dit voorstel vast.

 

Artikel 15. Financieringsfunctie

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling dat de Financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 15 geeft aan dat de raad vierjaarlijks een nota treasury statuut vaststelt, met daarin opgenomen de regels en de algemene doelstelling, te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

 

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de Financiële verordening kan de raad bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van de Financiële verordening geeft hier invulling aan.

 

Artikel 16. Verplichte paragrafen

In de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte jaarstukken op die worden voorgeschreven in het Besluit begroting en verantwoording. De raad kan echter bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragraaf wil worden geïnformeerd.

 

Artikel 17. Lokale heffingen

In het BBV staat in artikel 10 welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Een deel van de aanvullende informatie dient voor het met de begroting vaststellen van de gehanteerde omslagrente voor de kostprijsberekening van rechten en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht. Ook wordt gevraagd de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen in beeld te brengen.

 

Artikel 18. Financiering

In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In aanvulling daarop is in dit artikel de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

 

Artikel 19. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In het BBV staat in artikel 11 welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen dat de raad voor het vormen van een oordeel over het weerstandsvermogen in deze paragraaf ook wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van volgende kengetallen: de netto schuld per inwoner, de solvabiliteitsratio, structurele ruimte, grondexploitatie en belastingcapaciteit in relatie tot andere gemeenten. De ontwikkeling van het saldo van baten en lasten als aandeel van de inkomsten en over de onbenutte belastingcapaciteit als aandeel van de inkomsten. Met deze aanvulling op de wettelijk verplichte financiële kengetallen komt de set financiële kengetallen overeen met die van www.waarstaatjegemeente.nl.

In het tweede lid wordt aangegeven dat eenmaal per collegeperiode een houdbaarheidstekort in beeld wordt gebracht. In het derde lid, wordt aangegeven dat het college bij de programmabegroting en programmarekening een risico-inventarisatie uit laat voeren. Bij de programmarekening wordt door het college verantwoording over de risico’s afgelegd. In het vijfde lid wordt aangegeven dat het college de raad eens in de vier jaar een geactualiseerde nota risicomanagement aanbiedt.

 

Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen

In het BBV staat in artikel 12 welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In het eerste lid wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf geformuleerd. Het tweede, derde en vierde lid bevatten bepalingen waaruit volgt dat het college ten minste eens in de vijf jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt over respectievelijk het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

 

Artikel 21. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering wordt er elk jaar enkele malen ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen binnen de gemeentelijke bedrijfsvoering.

Bij de begroting en of de jaarstukken neemt het college, naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, in ieder geval op:

a. de organisatieontwikkeling;

b. de onderzoeken art.213a.

In de programmabegroting wordt opgenomen welke onderzoeken in het betreffende begrotingsjaar worden uitgevoerd (onderzoeken doelmatig- en doeltreffendheid). De gemeenteraad kan ideeën voor deze onderzoeken onder de aandacht van het college brengen (via de Auditcommissie).

c. interbestuurlijk toezicht;

d. juridisch (kwaliteits-) beleid;

e. de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

f. de kosten van inhuur derden;

g. de Wet open overheid (Woo) is met ingang van 1 mei 2022 gedeeltelijk in werking getreden.

Vanaf deze datum moeten bestuursorganen verplicht in de begrotingsstukken een openbaarheidsparagraaf opnemen over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de Woo. Dit biedt een basis voor de gemeenteraad om de uitvoering van de Woo te controleren.

h. de huisvestingskosten;

i. de automatiseringskosten;

j. de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant;

k. rechtmatigheid, met ingang van het begrotingsjaar 2023 worden de volgende onderwerpen opgenomen:

Normenkader

door de raad wordt jaarlijks het normenkader vastgesteld. Het college zal rapporteren over de rechtmatigheidsfouten en eventuele onduidelijkheden. In het normenkader is opgenomen:

  • 1.

    De controlematerialiteit; met welke diepgang wordt gecontroleerd.

  • 2.

    De rapportage materialiteit; met welke diepgang wordt gerapporteerd.

  • 3.

    Het normen en toetsingskader; welke gemeentelijke regelingen behoren tot de controle, welke niet.

  • 4.

    Een controleprotocol en/of controleplan.

  • 5.

    Een rapportagemodel: vaste opzet/structuur voor het rapporteren in de jaarrekening en de paragraaf bedrijfsvoering.

 

Controlematerialiteit

De gemeente Texel past de eerstkomende jaren de controlematerialiteit aan, conform de minimumeisen van het Besluit Accountantscontrole Decentrale Overheden.

Goedkeuringsinstantie

Goedkeurend

Beperking

Oordeelonthouding

afkeurend

Fouten in de jaarrekening (% lasten)

< 1%

>1%<3%

-

>3%

Onzekerheden in de controle (% lasten)

<3%

>3%<10%

>10%

-

 

Rapportage materialiteit

De diepgang waarmee de controle plaatsvindt, is van invloed op de uit te voeren werkzaamheden en valt uiteen in twee onderdelen:

Afwijkingen en onzekerheden. Over beiden moet er gerapporteerd worden.

Afwijkingen gaan over wat verantwoord is, wijkt af van wat verantwoord moet worden. Onzekerheden, is als er onvoldoende controle-informatie is, dus onvoldoende bewijs om vast te stellen of er een afwijking is.

Een ondergrens op te nemen van € 25.000.

 

Rapportagestructuur

De rapportagestructuur wordt gevolgd zoals aanbevolen door de commissie Besluit Begroting en Verantwoording.

Stellige uitspraken:

Stellige uitspraken en aanbevelingen van de commissie Besluit Begroting en Verantwoording worden gevolgd, tenzij er gemotiveerd van wordt afgeweken.

  • In de paragraaf bedrijfsvoering wordt, op basis van de kadernota rechtmatigheid van de commissie BBV en op basis van de afspraken met de gemeenteraad, aanvullende informatie opgenomen over de individueel geconstateerde afwijkingen uit de rechtmatigheidsverantwoording;

  • In de paragraaf bedrijfsvoering beschrijft het college welke actie hij onderneemt om de afwijkingen uit de rechtmatigheidsverantwoording in de toekomst te voorkomen;

  • Niet-financiële onrechtmatigheden, in verband met het niet naleven van bepalingen in de wet Fido en bijbehorende Regelingen, moeten worden opgenomen en toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

 

Aanbevelingen:

  • De commissie BBV adviseert kaderstelling op het gebied van bedrijfsvoering niet bij de begroting vorm te geven, maar door middel van de Financiële verordening of de nota bedrijfsvoering aan de raad voor te leggen en deze periodiek te herzien;

  • De commissie BBV adviseert om afspraken te maken tussen de raad en het college over de wijze waarop met niet-financiële onrechtmatigheden wordt omgegaan. Deze afspraken kunnen onderdeel zijn van de nota bedrijfsvoering of de Financiële verordening;

  • De commissie BBV adviseert om geconstateerde fraude(s) vanuit de eigen organisatie door bijvoorbeeld eigen medewerkers toe te lichten in de paragraaf bedrijfsvoering.

 

l. Een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen;

m. een rapportage van het veelvuldig niet naleven van normen uit de gids proportionaliteit en/of slechte documentatie of naleving hiervan, als deze voorkomen;

n. geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

 

Artikel 22. Verbonden partijen

In het BBV staat in artikel 15 welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

 

Artikel 23. Grondbeleid

In het BBV staat in artikel 16 welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. In het eerste lid van artikel 23 is ook de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. In het tweede lid is opgenomen dat het college de raad ten minste eens in de 5 jaar een nota grondbeleid aanbiedt. De raad stelt de nota grondbeleid vast. De nota grondbeleid bevat in ieder geval:

a. de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

b. de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

c. het grondprijzenbeleid, waaronder de vastgestelde uitgifteprijs voor zowel maatschappelijke grond als intern door te leveren grond.

 

Artikel 24. Administratie

Onder artikel 24 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging ervan moeten voldoen.

 

Artikel 25. Financiële organisatie

Artikel 25 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie. Dit blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

Artikel 25 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het collegebeleid en interne regels moet opstellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding wordt een notitie door het college opgesteld en aan de raad aangeboden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 26. Interne controle

In het eerste lid is opgenomen dat de accountant jaarlijks toetst of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid draagt burgemeester en wethouders op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Eens in de vier jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit

 

Artikel 27. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.

De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t.

 

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

Met ingang van 1 januari 2017 gelden, vanwege de wijzigingen van het BBV, andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 27 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen met maatschappelijk nut voor 2017 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

 

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De Financiële verordening moet worden gepubliceerd.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).