Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende beleidsregels bodem onder de Omgevingswet (Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Amsterdam)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende beleidsregels bodem onder de Omgevingswet (Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Amsterdam)
CiteertitelBeleidsregels bodem onder de Omgevingswet Amsterdam
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

10-10-2023

gmb-2023-442886

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende beleidsregels bodem onder de Omgevingswet (Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Amsterdam)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op

  • artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht,

  • artikel 2:3 Besluit activiteiten leefomgeving,

  • artikel 2:11 Besluit activiteiten leefomgeving (zorgplicht)

 

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Met het inwerkingtreden van de Omgevingswet staan de regels voor het graven in bodem, het saneren van bodem en het toepassen van grond of baggerspecie, voor zover deze de rijksregels aanvullen of daarvan afwijken, in het omgevingsplan Amsterdam. Een aantal beleidsregels welke golden onder het voorgaande regime, zijn niet vertaald naar regels in het omgevingsplan maar zijn wel van belang als grondslag voor toezicht en handhaving door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Daarom zijn die beleidsregels opgenomen in deze regeling.

Hoofdstuk 2 Kademuren worden beschouwd als vitale ondergrondse infrastructuur

 

Voor spoedreparaties aan vitale ondergrondse infrastructuur gelden afwijkende regels voor het vooraf doen van bodemonderzoek en het indienen van gegevens. In Amsterdam vallen ook kademuren onder het regime voor spoedreparaties in geval van een calamiteit (verzakken, scheuren) voor wat betreft de landbodem.

 

toelichting

Deze beleidsregel geeft een ruime interpretatie van het begrip vitale ondergrondse infrastructuur waarmee discussies in de uitvoeringspraktijk worden voorkomen.

Deze beleidsregel heeft betrekking op de artikelen 4.1220, 4.1221 en 4.1225 tot en met 4.1229 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en op de regels over kleinschalig graven in het omgevingsplan Amsterdam waarin het begrip vitale ondergrondse infrastructuur is opgenomen.

Hoofdstuk 3 Geldigheidstermijn en representativiteit van bodemonderzoeken

 

Bodemonderzoeken zijn in principe 5 jaar geldig, een ouder onderzoek wordt toegestaan als men kan aantonen dat er in de tussentijd geen verontreiniging is toegevoegd, of bodemrapporten kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van een stabiele situatie (bij mobiele stoffen).

Een (eerder) uitgevoerd bodemonderzoek heeft betrekking op de relevante bodemlagen en onderzochte parameters en ligt in de directe nabijheid ligt van de locatie waarop de activiteit betrekking heeft.

 

toelichting

Met deze beleidsregel wordt nader ingevuld in welke gevallen het mogelijk is om eerder uitgevoerde bodemonderzoeken te gebruiken en wordt onnodig nieuw bodemonderzoek voorkomen.

Er zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving geen specifieke termijnen opgenomen voor de geldigheid van een onderzoek. De beoordeling of een eerder uitgevoerd bodemonderzoek nog voldoende actueel en representatief is, is altijd maatwerk en onderdeel van het vooronderzoek.

Amsterdam houdt als geldigheidstermijn voor bodemonderzoeken in principe 5 jaar aan, maar staat het indienen van ouder bodemonderzoek soms wel toe. Voorwaarde is dat kan worden aangetoond dat er na uitvoering van het bodemonderzoek geen verontreiniging is toegevoegd, of bodemrapporten kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat er sprake is van een stabiele situatie (bij mobiele stoffen). Verder is van belang dat het eerder uitgevoerd bodemonderzoek betrekking heeft op de relevante bodemlagen en onderzochte parameters en in de directe nabijheid ligt van de locatie waarop de activiteit betrekking heeft.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1221 van het Bal in samenhang met paragraaf 5.2.2. van het Bal alsmede artikel 4.1229 van het Bal in samenhang met paragraaf 5.2.2. van het Bal.

Hoofdstuk 4 Herschikken verontreinigde grond

 

Herschikken van grond onder een afdeklaag bij een bodemsanering mag niet leiden tot vermindering van de bodemkwaliteit. Het stand-still beginsel geldt bij saneren op stofniveau, behalve voor stoffen binnen de oudstedelijke ophooglaag. Stand-still betekent ook dat geen sterke verontreiniging op een niet-sterk verontreinigde onderlaag mag worden aangebracht.

 

toelichting

Op grond van het omgevingsplan mag bij een bodemsanering grond met een sterke mobiele verontreiniging of met een PFAS-verontreiniging boven een bepaalde waarde niet worden herschikt onder de afdeklaag. Voor grond die wel mag worden herschikt onder de afdeklaag bij een bodemsanering vult dit onderdeel van de beleidsregel nader in waaraan het herschikken moet voldoen. Met deze beleidsregel wordt bereikt dat herschikken van grond bij het saneren van de bodem milieuhygiënisch verantwoord plaatsvindt.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1241, vijfde lid, van het Bal.

Hoofdstuk 5 Gebiedsspecifieke kwaliteitseisen bij het toepassen van grond of baggerspecie voor chloride (invulling zorgplicht)

 

Amsterdam hanteert ter invulling van de zorgplicht de volgende gebiedsspecifieke kwaliteitseisen voor chloride bij het toepassen van grond of baggerspecie:

 

Toepassing op gebieden grenzend aan het IJ

Gebieden zoals Westpoort en stadsdelen grenzend aan het IJ wateren af op het Noordzeekanaal. De oorspronkelijke grond in deze gebieden was ooit zeebodem en heeft van nature een verhoogd chloridegehalte. Afhankelijk van de diepte van ontgraving kunnen de concentraties wel verschillen. Ook het diepe oppervlaktewater van het IJ en de havenbekkens van Westpoort zijn zout als gevolg van de mariene oorsprong en het schutten van zeeschepen in IJmuiden. Onderin de havenbekkens worden chloridegehalten gemeten tot boven 10.000 mg/l. Als chloridehoudende grond/baggerspecie in hetzelfde gebied wordt toegepast blijft de gezamenlijke chloridebelasting voor het grondwaterlichaam en het stroomgebied gelijk.

 

Het bovengenoemde gebied wordt begrensd door de hoofdwaterkering van het watersysteem van het Noordzeekanaal (zie kaart Bijlage I). Het grondwater van het gebied, binnen dijkring 44 ten westen van de Oranjesluizen en de ingang naar het Amsterdam-Rijnkanaal, watert direct (of via tertiaire watergangen) af op de havens en het IJ. Voor het toepassen van ziltige grond van elders moet eerst worden overlegd met het bevoegd gezag.

 

In het gebied binnen dijkring 44 ten westen van de genoemde hoofdwaterkering van Amsterdam, afwaterend op het Noordzeekanaal, hoeft ontgraven grond/baggerspecie bij toepassing binnen hetzelfde gebied niet te voldoen aan een chloridenorm, mits bij toepassing van grond of baggerspecie met een concentratie chloride boven de 200 mg/kg wordt voldaan aan algemene eisen hiervoor (zie volgende pagina).

 

Toepassing binnendijks en buitendijks afwaterend op het IJmeer

Ook in andere afwateringsgebieden (ook buitendijks gebied afwaterend op het IJmeer) kan sprake zijn van een voormalige zeebodem met verhoogde zoutgehalten, gebieden met zoute kwel en/of gebieden die binnen het afstroomgebied van het (Oer-)IJ vallen. Als kan worden aangetoond dat er op de plek van toepassen contact is met (grond)water met een chloridegehalte van meer dan 5.000 mg/l, dan mag zilte grond/baggerspecie ook in die gebieden zonder chloridenorm worden toegepast, na akkoord van de waterbeheerder en de Omgevingsdienst NZKG.

 

Voor overige gebieden (niet van nature zoutbelast) hanteert Amsterdam de volgende toepassingseisen voor het toepassen van chloridehoudende grond/baggerspecie:

 

In Amsterdam (behalve in bovengenoemde uitzonderingsgebieden) wordt voor de bodemfunctie landbouw/natuur als toepassingseis de ecologische RIVM-advieswaarde van 39 mg chloride/kg droge stof gehanteerd, behalve als bodemonderzoek aantoont dat het chloridegehalte van de onderliggende bodem hoger ligt. In dat geval geldt de gemiddelde achtergrondconcentratie in het toepassingsgebied als toepassingseis.

Voor alle overige bodemfuncties wordt voor het toepassen van grond (inclusief zeezand) en baggerspecie een gehalte van 400 mg chloride/kg droge stof als aanvaardbaar geaccepteerd. Dat komt overeen met tweemaal de landelijke toepassingseis voor zeezand in zoete gebieden.

Eventueel kan met een maatwerkvoorschrift van deze normen worden afgeweken, een initiatiefnemer wint hiertoe advies in bij de waterbeheerder.

 

Binnen de andere, hierboven niet besproken, dijkringen van Amsterdam is meestal sprake van stedelijk en industrieel gebied, waar ecologische aspecten een ondergeschikte rol spelen. Gezien de mariene oorsprong van het hele gebied is ook het verspreidingsrisico van chloride in en uit die stedelijke gebieden nauwelijks relevant. Meestal gaat het om kleinschalige toepassingen van zilt materiaal en is door uitspoeling sprake van een kortdurende lokale belasting.

 

Algemene eisen bij toepassing van grond of baggerspecie met een concentratie chloride boven de 200 mg/kg:

 

De toepasser toont aan dat lokaal geen sprake is van kwetsbare functies, objecten of situaties (oa. fysisch, hydrologisch, bouwkundig, landbouwkundig `gevoelige teelten’, ecologisch, etc.) binnen het afstroomgebied. Wanneer naar oordeel van de bevoegde gezagen voor bodem en/of waterkwaliteit door de omvang van een werk of de mate van concentratie aantoonbaar een onevenredig grote belasting van het milieu zou kunnen optreden, kan de overheid aanvullende voorzieningen eisen, dan wel beperkingen aan de toepassing stellen.

 

Bij grootschalige toepassingen en werken van gelijke omvang (boven de 5.000 m3) kan de massa aan vrijkomend chloride tijdelijk dermate groot en langdurig zijn dat voldaan moet worden aan door de bevoegde gezagen te stellen eisen of compenserende maatregelen aan de opvang en afwatering van het percolaat. Hierbij moet extra aandacht worden besteed aan de uitspoelsituatie ten tijde van de aanleg van grootschalige toepassingen, zolang de vereiste afdeklaag nog niet is aangebracht. Hierbij wordt rekening gehouden met de achtergrondwaarde, dan wel de streefwaarde voor grondwater.

 

Onder bijzondere omstandigheden, zoals weersinvloeden (droogte, verwaaiing of oppervlakkige afspoeling) kunnen de bevoegde gezagen aanvullende eisen stellen. Van de toepasser wordt verwacht te anticiperen op onverwachte situaties. Voor situaties waaraan bovengestelde geen invulling geeft, beslist het bevoegd gezag.

 

toelichting

De Regeling bodemkwaliteit 2022 bevat nauwelijks normen voor chloride (zout). Er wordt wel onderscheid gemaakt in het toepassen van grond/bouwstoffen en/of het verspreiden van baggerspecie in een zout of zoet milieu. Omdat de bodem in sommige delen van Amsterdam een van nature verhoogd chloridegehalte heeft, is het wenselijk om beleid te formuleren voor het toepassen van chloridehoudende grond/baggerspecie in en op de bodem.

 

In de Regeling bodemkwaliteit 2022 staat alleen een toepassingseis voor het toepassen van zeezand, dat niet meer dan 200 mg chloride per kg droge stof mag bevatten. Er geldt geen toepassingseis voor chloride als het zeezand wordt toegepast op plekken waar direct contact met brak water of zeewater mogelijk is, omdat daar van nature een chloridegehalte van meer dan 5.000 mg/l gangbaar is. De Regeling bevat geen chloridenorm voor het toepassen van grond en baggerspecie, niet zijnde zeezand.

 

Bij toepassing van grond of baggerspecie met een verhoogd zoutgehalte spoelt de chloride, door de hoge oplosbaarheid en het hoger soortelijk gewicht, relatief snel uit naar diepere en zoutere bodemlagen en/of stroomt het via het grondwater uiteindelijk naar nabijgelegen – dieper liggend – oppervlaktewater (afwatering). Daarom wordt in dit onderdeel van de beleidsregel onderscheid gemaakt tussen gebieden met verschillende afwateringsregimes. De verschillende dijkringen binnen het Amsterdamse beheergebied geven een pragmatische aanduiding van welk gebied waarop afwatert (zie de kaart in Bijlage I).

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de normen voor chloride nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan Amsterdam. In tranche 3 aanpassing omgevingsplan Amsterdam worden deze gebiedsspecifieke normen omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn deels overbodig wordt.

Hoofdstuk 6 Gebiedsspecifieke kwaliteitseisen bij het toepassen van grond of baggerspecie voor asbest (invulling zorgplicht)

 

Op plekken waar kwetsbare groepen veelvuldig contact met de bodem hebben, zoals op kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuinen, mag asbest analytisch niet aantoonbaar in de grond voorkomen. Er mag ook geen asbest zichtbaar zijn.

 

toelichting

Asbest is over het algemeen in grond en bouwstoffen toegestaan tot 100 mg/kg droge stof.

Dit is een gewogen norm waarbij het gehalte serpentijnasbest (ook chrysotiel of witte asbest) en tienmaal het gehalte amfiboolasbest (overige asbestsoorten) worden opgeteld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hechtgebonden asbest en niet-hechtgebonden asbest.

 

Echter op plekken waar kwetsbare groepen veelvuldig contact met grond hebben, zoals op kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuinen, mag binnen Amsterdam asbest analytisch niet aantoonbaar in de grond voorkomen. Er mag ook geen asbest zichtbaar zijn, want het kan voorkomen dat er volgens een analyserapport 0 mg/kg asbest is aangetoond, maar dat er toch een fragment plaatmateriaal in de grond aanwezig is.

 

Het toepassen van asbesthoudende grond of baggerspecie met meer dan 100 mg/kg droge stof is nergens toegestaan in de gemeente. Dit volgt al uit artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met artikel 25g van het Besluit bodemkwaliteit (nieuw) en bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022.

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de gebiedsspecifieke kwaliteitseisen voor asbest nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan Amsterdam. In tranche 3 aanpassing omgevingsplan Amsterdam worden deze gebiedsspecifieke normen omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn overbodig wordt.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

7.1 Deze beleidsregels treden in werking op de datum waarop de Omgevingswet in werking treedt.

 

7.2 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Amsterdam.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 10 Oktober 2023

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Bijlage I (dijkringen grondgebied Amsterdam)