Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Landgraaf

Algemene plaatselijke verordening Landgraaf 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLandgraaf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Landgraaf 2023
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 160 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-10-2023nieuwe regeling

05-10-2023

gmb-2023-438602

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Landgraaf 2023

 

De raad van L a n d g r a a f ;

 

gelezen het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 22 augustus 2023;

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Alcoholwet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

b e s l u i t:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • d.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • e.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • j.

    ongewenste groep: een door de burgemeester aangewezen groep personen met een herkenbare organisatiestructuur en/of een herkenbaar optreden naar buiten als groep, waarbij (dreiging met) geweld en/of verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur en/of het groepsgedrag;

  • k.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • l.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • m.

    Outlaw Motorcycle Gang (OMG): een groep met een hiërarchische structuur die affiniteit met motorrijden uitdraagt met herkenbare groepssymbolen, waarbij (dreiging met) geweld en verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur en/of het groepsgedrag;

  • n.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • o.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • p.

    vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in Bijlage II, behorende bij artikel 55, van de Meststoffenwet.

  • q.

    verboden rechtspersoon: een op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek verboden rechtspersoon.

  • r.

    voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met uitzondering van:

    • treinen en trams;

    • kruiwagens, kinderwagens en vergelijkbare kleine voertuigen.

  • s.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid beslist de burgemeester op een aanvraag voor een vergunning voor een evenement als bedoeld in artikel 2:24, derde lid, onder c, binnen 26 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend tenminste acht weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt een aanvraag voor een vergunning voor een evenement als bedoeld in artikel 2:24, derde lid, onder c, ingediend tenminste 26 weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt.

  • 3.

    Een aanvraag voor een vergunning voor een periodiek terugkerend evenement als bedoeld in artikel 2:24, derde lid, onder c, wordt niet eerder ingediend dan drie maanden na de laatste editie van het betreffende evenement én niet eerder dan twaalf maanden voorafgaande aan de datum waarop het evenement zal plaatsvinden.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

  •  

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen dan wel indien wordt gehandeld in strijd met het bepaalde van deze verordening;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd indien de aanvraag om vergunning of ontheffing niet binnen de op grond van deze verordening gestelde termijn is ingediend.

  • 3.

    De vergunning wordt geweigerd indien de aanvraag in afwijking van het bepaalde in artikel 1:3, derde lid, is ingediend.

  • 4.

    De vergunning of ontheffing wordt geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning of ontheffing verbonden beperkingen of voorschriften.

  • 5.

    Een vergunning of ontheffing ten aanzien van een inrichting, bedrijf of persoon, waarvan de vergunning of ontheffing op grond van artikel 1:6, aanhef, onder a of c, is ingetrokken, kan gedurende een termijn van twee jaar na die intrekking worden geweigerd.

 

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, zich onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • 3.

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of buitengewoon opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 4.

    Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden, zijn afgezet.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

Artikel 2:2  

(gereserveerd)

 

Paragraaf 2 Betogingen

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid van de Wet openbare manifestaties, een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 7 werkdagen voordat de betoging gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de startplaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen, om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen die is ingediend in afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn.

  •  

Artikel 2:4 en 2:5

(gereserveerd)

 

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan in een openbare kennisgeving, de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot aan te duiden dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis aan huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:7 en 2:8

(gereserveerd)

 

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      hinder of overlast oplevert voor de omgeving; of

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

  •  

Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Een vergunning kan tevens worden geweigerd indien het doel van de vergunning strijdigheid met het bestemmingsplan oplevert.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

 

Artikel 2:13  

(gereserveerd)

 

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje als bedoeld in het eerste lid, op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van de winkel.

  • 3.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht op de weg wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

Artikel 2:17  

(gereserveerd)

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen, lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt vooraf aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid, bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

 

Artikel 2:23 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, caravan, tent of een soortgelijk of een ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet indien een vergunning is verleend overeenkomstig hoofdstuk 4 afdeling 5 van deze verordening (kamperen buiten kampeerterrein).

 

Afdeling 3 Evenementen

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan, elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een lokaliteit in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen, tenzij het een dance-evenement betreft, dat wil zeggen een evenement waar hoofdzakelijk electronische muziek wordt gemaakt van onder andere de stijlen acid-house, drum and bass, dubstep, hardcore, hardstyle, hardtrance, hiphop, house, industrial, jungle, techno en trance;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f;

    • h.

      kleinschalige activiteiten, binnen het gebouw van een horeca-inrichting.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid op of aan de weg;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.

  • 3.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      A-evenement: een evenement met beperkte impact op de omgeving en beperkte gevolgen voor het verkeer (weinig risico); integrale operationele voorbereiding en uitvoering door de OOV-diensten zijn in de regel niet noodzakelijk;

    • b.

      B-evenement: een evenement met grote impact op de omgeving en/of gevolgen voor het verkeer (gemiddeld risico); operationele voorbereiding en uitvoering door een of meer OOV-diensten worden voorstelbaar geacht;

    • c.

      C-evenement: een evenement met grote impact op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer (hoog risico); operationele voorbereiding en uitvoering door een of meer OOV-diensten worden noodzakelijk geacht.

 

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een A-evenement dat voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het aantal bezoekers bedraagt niet meer dan 150 personen;

    • b.

      het evenement vindt plaats tussen 10.00 uur en 24.00 uur;

    • c.

      live of versterkte muziek bedraagt niet meer dan 70 db(A), gemeten op de gevel van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemming, en wordt niet langer dan tot 23.00 uur ten gehore gebracht;

    • d.

      het evenement vindt niet plaats op de rijbaan, een (brom)fietspad of een parkeerplaats en vormt ook anderszins geen belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      er worden slechts objecten geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object;

    • f.

      er is een organisator;

    • g.

      de organisator heeft tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement een melding voor het evenement ingediend middels een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 3.

    De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu voorschriften te verbinden aan het organiseren van een evenement, waarvoor op grond van het tweede lid geen vergunning is vereist.

  • 5.

    Het is verboden een evenement zoals bedoeld in het tweede lid te organiseren indien de burgemeester een besluit heeft genomen als bedoeld in het derde lid.

  • 6.

    Het is verboden te handelen in strijd met de aan het evenement verbonden voorschriften als bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Het tweede lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.

  • 8.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag als bedoeld in het eerste lid, respectievelijk melding als bedoeld in het tweede lid, worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3. van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren indien het, in beleid of in een bestemmingsplan vermelde, maximaal aantal mogelijke evenementen of evenementdagen op een bepaalde locatie reeds is vergund.

  • 10.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 11.

    De burgemeester draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 12.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

 

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Definitie

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, cafė, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

  • 3.

    Onder leidinggevende wordt in deze afdeling verstaan:

    • a.

      de natuurlijke persoon of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:28 wordt uitgeoefend, met uitzondering van bestuurders van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4 van de Alcoholwet;

    • b.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28 wordt uitgeoefend;

    • c.

      de natuurlijke persoon, die direct leiding geeft aan de uitoefening van een zodanig bedrijf als bedoeld in artikel 2:28, van een inrichting.

  • 4.

    Onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert als bedoeld in artikel 2:28.

Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de burgemeester de vergunning weigeren, indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met bestemmingsplan dan wel omgevingsplan.

  • 3.

    De weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid geldt niet voor zover de strijdigheid met het bestemmingsplan dan wel omgevingsplan uitsluitend betrekking heeft op de exploitatie van een terras.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, weigert de burgemeester de vergunning indien een leidinggevende niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, en tweede lid, van de Alcoholwet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in 4, geldt de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Alcoholwet niet voor een leidinggevende van een horecabedrijf waarvoor geen vergunning op grond van de Alcoholwet is vereist. De burgemeester weigert de vergunning voor een dergelijk horecabedrijf indien een leidinggevende nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, weigert de burgemeester de vergunning indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, weigert de burgemeester de vergunning indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende(n) overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven. Met bedoelde verklaring omtrent gedrag wordt gelijkgesteld een verklaring afgegeven door een onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie danwel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Ruimte, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden die ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

  • 8.

    In afwijking van het bepaalde onder 7 geldt deze weigeringsgrond alleen als het een aanvraag om vergunning voor een horecabedrijf betreft, waarvoor niet tevens een vergunning op grond van de Alcoholwet is vereist.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren indien er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 10.

    Het eerste lid geldt niet voor :

    • a.

      een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

    • b.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • c.

      een horecabedrijf in musea;

    • d.

      kantines in scholen en bedrijfskantines.

  • 11.

    Voor het horecabedrijf als bedoeld in het achtste lid onder a gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 12.

    Ten aanzien van een of meer terrassen behorende bij het horecabedrijf, voor zover deze zich op de weg bevinden, geldt het bepaalde in artikel 2:10. met dien verstande dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie ervan.

  • 13.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning als bedoeld in dit artikel.

 

Artikel 2:28 a Aanvraag vergunning en voorschriften

  • 1.

    Bij de aanvraag wordt overgelegd een beschrijving van de activiteiten, alsmede opgave van de oppervlakte en een plattegrond van het horecabedrijf.

  • 2.

    Per horecabedrijf kan niet meer dan een aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen.

  • 3.

    De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden die onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat vanuit of buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf;

    • b.

      de wijze waarop handelsreclame kan worden gevoerd;

    • c.

      het aantal bezoekers dat gelijktijdig in het horecabedrijf aanwezig mag zijn;

    • d.

      de aanwezigheid van de leidinggevende(n).

  • 4.

    Het is verboden te handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 5.

    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.

  • 6.

    De vergunning en het daarbij behorende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28b eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28b derde lid of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.

 

Artikel 2:28b Melding nieuwe leidinggevende

  • 1.

    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven.

  • 2.

    Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3.

    De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de leidinggevende geen verklaring omtrent gedrag zoals bedoeld in artikel 2:28, lid 7, overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de melding is gedaan, is afgegeven.

  • 5.

    De weigeringsgrond als bedoeld in 4 geldt alleen als het een melding betreft waarvoor niet tevens een melding op grond van de Alcoholwet is gedaan.

 

Artikel 2:28 c Intrekkingsgronden en vervallen vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6, trekt de burgemeester de vergunning in, indien:

    • a.

      ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      door de wijze van exploitatie de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt geschonden of dreigt te worden geschonden;

    • c.

      zich in het betrokken horecabedrijf feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

    • d.

      op verzoek van de vergunninghouder(s).

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning intrekken indien een der vergunninghouders dan wel de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan het rechtsverkeer kan deelnemen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken indien: er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 4.

    De vergunning vervalt indien:

    • a.

      binnen een termijn van 24 weken na de dagtekening van de vergunning

    • b.

      geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;

    • c.

      de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode van langer dan twaalf weken is of wordt onderbroken, anders dan wegens overmacht;

    • d.

      voor hetzelfde horecabedrijf een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 2:28 van kracht wordt.

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de exploitant van een openbare inrichting waarin bedrijfsmatig, anders dan om niet, alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt verboden, het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven, op maandagavond (maandag op dinsdag), dinsdagavond (dinsdag op woensdag) woensdagavond (woensdag op donderdag) en donderdagavond (donderdag op vrijdag) tussen 02.00 uur en 07.00 uur en vrijdagavond (vrijdag op zaterdag) zaterdagavond (zaterdag op zondag) en zondagavond (zondag op maandag) tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf waar bedrijfsmatig en anders dan om niet, al dan niet door middel van een automaat, rookwaren, etenswaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, is het de exploitant van een horecabedrijf verboden, een bij het horecabedrijf behorende terras geopend te hebben en daar bezoekers toe te laten tussen 00.00 uur en 10.00 uur van maandag t/m vrijdag en tussen 01.00 uur en 10.00 uur op zaterdag en zondag.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, is het de exploitant van een horecabedrijf verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven, tussen 03.00 uur en 07.00 uur (alcoholverstrekkende bedrijven), respectievelijk tussen 04.00 uur en 07.00 uur (alcoholvrije bedrijven);

    • a.

      in de nacht, volgend op 31 december ;

    • b.

      tijdens het traditionele Oude Wijvenbal;

    • c.

      in de nachten, volgende op de zaterdagen, zondagen en maandagen van carnaval;

    • d.

      in de nacht, volgende op de dag waarop de verjaardag van de Koning gevierd wordt;

    • e.

      in de nacht, volgend op de dag waarop de bevrijding gevierd wordt;

    • f.

      in de nachten, volgende op de zaterdagen van de kermissen in de betreffende kernen Schaesberg, Nieuwenhagen en Ubach over Worms.

  • 5.

    De burgemeester is bevoegd van de in de leden 1 tot en met 4 vervatte verboden, in zeer uitzonderlijke gevallen ontheffing te verlenen.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid, kan de burgemeester aan een exploitant van een horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid, voor maximaal 6 maal per kalenderjaar ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod, met dien verstande dat ontheffing van de sluitingstijd kan worden verleend tot uiterlijk 06.00 uur. Ontheffing wordt niet verleend indien door de ontheffing overlast voor de woonomgeving ontstaat. De burgemeester stelt nadere regels waarin regels terzake van de in dit lid bedoelde overlast worden opgenomen en waaraan een verzoek tot ontheffing tevens wordt getoetst.

  • 7.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet.

  • 8.

    De burgemeester kan voor nader aan te wijzen categorieën horecabedrijven regels stellen omtrent het sluitingsuur.

  • 9.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen dan de sluitingstijden bedoeld in artikel 2:29 of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden:

  • a.

    in een horecabedrijf de orde te verstoren;

  • b.

    zich in een horecabedrijf te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken gedurende de tijd dat het bij het horecabedrijf behorende terras gesloten dient te zijn dan wel op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

  • d.

    om in het horecabedrijf een bijeenkomst van een Outlaw Motorcycle Gang, een verboden rechtspersoon of een ongewenste groep te laten plaatsvinden;

  • e.

    voor leden van een Outlaw Motorcycle Gang, van een verboden rechtspersoon of van een ongewenste groep, om in een horecabedrijf een bijeenkomst te houden.

 

Artikel 2:32 Handel binnen horecabedrijven

De exploitant van een horecabedrijf staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

 

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in 2:28 geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Artikel 2:34  

(gereserveerd)

 

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank;

  • -

    horecabedrijf;

  • -

    horecalokaliteit;

  • -

    inrichting;

  • -

    paracommerciële rechtspersoon;

  • -

    sterke drank;

  • -

    slijtersbedrijf;

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

 

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

 

Artikel 2:34c Proeverijen in slijtlokaliteiten

  • 1.

    Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.

  • 2.

    De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.

 

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    Inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    Houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Artikel 2:37 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Definitie

  • 1.

    Deze paragraaf verstaat onder:

    • a.

      speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

    • b.

      Onder leidinggevende(n) wordt in deze paragraaf verstaan:

      • 1.

        de natuurlijke persoon of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigde(n), voor wiens rekening en risico de speelgelegenheid wordt geëxploiteerd;

      • 2.

        de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de speelgelegenheid;

      • 3.

        de natuurlijke persoon, die direct leiding geeft aan de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet op de kansspelen;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet op de kansspelen;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet op de kansspelen.

 

Artikel 2:39a Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen, waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen, vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden, waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden, waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c, van de Wet op de kansspelen, te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30, van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met bestemmingsplan dan wel omgevingsplan.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, weigert de burgemeester de vergunning indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven. Met bedoelde verklaring omtrent gedrag wordt gelijkgesteld een verklaring afgegeven door een onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie danwel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Ruimte, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden die ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

  • 5.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de verboden in leden 1 en 2 ontheffing te verlenen.

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met enigerlei stof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te laten aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de in het vijfde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

  •  

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels, gedurende de openingstijden daarvan, een tas of ander voorwerp bij zich te dragen die of dat ertoe uitgerust is om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

 

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op voor het publiek toegankelijke parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op openbare plaatsen alcoholhoudende drank te nuttigen als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen of soortgelijke meergezinswoningen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages, rijwielstallingen en al dan niet overdekte winkelcentra of andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimten.

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als:

dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

als daardoor die ingang versperd wordt.

 

Artikel 2:52 t/m 2:56

(gereserveerd)

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op een openbare plaats als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

 

Artikel 2:58 Verontreiniging en overlast door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich op openbare plaatsen, behoudens op de door het college aangewezen en als zodanig ingerichte en aangegeven hondenuitlaatplaatsen, niet van uitwerpselen ontdoet.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    Het is een ieder verboden zich binnen de bebouwde kom met een hond te bevinden op openbare plaatsen zonder dat men een hulpmiddel, dat gezien vorm en constructie kennelijk bestemd is tot het opruimen van hondenuitwerpselen, bij zich draagt.

  • 4.

    Degene die zich met een hond op de in het derde lid bedoelde plaatsen bevindt is verplicht het hulpmiddel op de eerste vordering van de met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaren te tonen.

  • 5.

    Het eerste en derde lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 6.

    De eigenaar of houder van een hond dient te voorkomen dat die hond door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats, op het terrein van een ander of op het terrein van de eigenaar of houder.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Degene die een of meer dieren onder zijn hoede heeft, moet door het treffen van voorzorgsmaatregelen die van hem mogen worden verwacht, voorkomen dat deze dieren voor de omgeving hinderlijk zijn.

  • 2.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; dan wel

    • d.

      te voeren.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het tweede lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 2:61  

(gereserveerd)

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende dient ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden getroffen dat het vee/pluimvee in een aan een weg liggend weiland of terrein, die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:63  

(gereserveerd)

 

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.

 

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder:

handelaar: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar in het Digitaal Opkopersregister (DOR).

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht in het Digitaal Opkopersregister (DOR) aantekening te houden van alle gebruikte en ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In het verkoopregister vermeldt de handelaar onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen de soort, het merk, het uniek serienummer of ander herleidbaar uniek kenmerk van het goed;

    • d.

      een duidelijke kleurenfoto van een goed dat geen of een onleesbaar uniek serienummer, of een ander herleidbaar uniek kenmerk, bezit;

    • e.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor de overdracht of verkoop van het goed;

    • f.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen;

    • g.

      zowel een omschrijving als het nummer van het document, als bedoeld in het eerste lid van de Wet op de identificatieplicht, waarmee hij de identiteit van de aanbieder heeft vastgesteld.

  • 3.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

 

Artikel 2:69 en 2:70

(gereserveerd)

 

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk en carbidschieten

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    consumentenvuurwerk: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

  • b.

    carbidschieten: het in een bus, container, opslagvat of vergelijkbaar voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  •  

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht met carbid te schieten.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben enig voorwerp, waarvan gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder dat wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd voor carbidschieten.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in lid 2 is niet van toepassing op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

 

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:47 t/m 2:50, groepsgewijs niet naleven.

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van voor een ieder toegankelijke parkeerterreinen en parkeergarages.

 

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersveiligheid, de gezondheid of de zedelijkheid, kan de burgemeester of een daartoe aangewezen politieambtenaar of een bijzonder opsporingsambtenaar aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet meer in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester;

    • a.

      aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste een maand niet in een of meer delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

    • b.

      aan de persoon, aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd, en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende ten hoogste zes maanden niet in een of meer delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

 

Artikel 2:78a Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Afdeling 13 Toezicht op gebouwen, gebieden en bedrijfsmatige activiteiten

Artikel 2:79 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • b.

    Beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de onmiddellijke feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • c.

    Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die niet valt onder de vergunningplicht van de artikelen 2:28 (horeca-inrichting) en 3:3 (seksinrichting) en die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

 

Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemingsklimaat

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 2.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied, tenzij de aanwijzing slechts ziet op bepaalde bedrijfsmatige activiteiten in dat gebouw of gebied en het bedrijf die bedrijfsmatige activiteiten niet verricht; of

    • b.

      als de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4.

    Het is verboden een bedrijf als bedoeld in artikel 2:79, eerste lid, onder c, voor het publiek geopend te hebben indien in het bedrijf geen exploitant of beheerder feitelijk aanwezig is.

 

Artikel 2:81 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, tweede lid, geweigerd:

  • a.

    als ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  • c.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

  • d.

    als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • e.

    als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

  • f.

    als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  • g.

    als de vestiging of de exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan dan wel het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan;

  • h.

    als de exploitant of beheerder van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

 

Artikel 2:82 Beheerder

  • 1.

    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de beheerder(s).

  • 2.

    De exploitant verzoekt de burgemeester om een beheerder bij te schrijven op het aanhangsel bij de vergunning. Dit verzoek geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel. Bij dit verzoek dient de exploitant het arbeidscontract met de beheerder te overleggen.

  • 3.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

 

Artikel 2:83 Veranderingen van omstandigheden

  • 1.

    De exploitant is verplicht om een nieuwe vergunning aan te vragen indien er sprake is van een verandering in de uitoefening van het bedrijf, waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning(aanvraag) opgenomen gegevens. De nieuwe vergunningaanvraag dient binnen vier weken na de verandering van omstandigheden te worden ingediend.

  • 2.

    Als verandering in de uitoefening van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval de volgende situaties aangemerkt: overname van het bedrijf, wijziging van de ondernemingsvorm van het bedrijf en wijziging van het bestuur van de onderneming.

 

Artikel 2:84 Intrekken en vervallen van vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, tweede lid, worden ingetrokken als:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde of veiligheid wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorschriften uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd dan wel wordt gehandeld in strijd met de verboden opgenomen in deze afdeling; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde en/of veiligheid nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd; of

    • i.

      niet binnen vier weken na verandering van de omstandigheden, als bedoeld in artikel 2:82, een nieuwe vergunning wordt aangevraagd; of

    • j.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • k.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met de omgevingswet of een geldende beheersverordening.

  • 2.

    Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

 

Artikel 2:85 Sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 2:79, gesloten verklaren, als:

    • a.

      de exploitant of beheerder van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2:80, tweede lid;

    • b.

      de exploitant of beheerder van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2.

    Het is eenieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

 

Artikel 2:86 Overgangsbepaling

In afwijking van artikel 2:80, tweede lid, geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties pas drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

 

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding;

  • c.

    inrichting: een seksinrichting of een escortbedrijf;

  • d.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e.

    escortbedrijf: een bedrijf gevoerd door een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch - pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

  • g.

    houder: de natuurlijke persoon die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel de natuurlijke persoon die namens de rechtspersoon bevoegd is een aanvraagformulier als bedoeld in artikel 3:3, tweede lid, in te dienen;

  • h.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de directe feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • i.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: de houder, de beheerder, de prostitué(e), het personeel dat in de inrichting werkzaam is, toezichthouders als bedoeld in artikel 6:2 of andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

 

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

 

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:3 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de persoonsgegevens van de houder;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de locatie van de inrichting;

    • d.

      voor zover het een seksinrichting betreft, een technisch hygiëne-rapport van de GGD Zuid Limburg;

    • e.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • f.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de houder een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de houder verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de houder en beheerder;

    • h.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de houder;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de houder gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

  • 5.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de houder.

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 3:4 Gedragseisen houder en beheerder

  • 1.

    De houder en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; en

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de houder en de beheerder:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      de laatste vijf jaar niet onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      de laatste vijf jaar niet, bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197a tot en met 197c, 240b, 242 tot en met 249, 250a(oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van strafrecht, of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,00 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De houder of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen houder of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:3 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

  • 6.

    De vergunning wordt geweigerd, dan wel ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan het gestelde in lid 1 tot en met 5.

 

Artikel 3:5 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingsuren vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:6, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

 

Artikel 3:6 Afwijking sluitingsuur; sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:15, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:5, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt

  • 3.

    het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42, Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 3:7 Aanwezigheid van en toezicht door houder en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde houder of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De houder en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

 

Artikel 3:8 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

 

Artikel 3:9 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het College in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

 

Artikel 3:10 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

Artikel 3:11 Leeftijd en verblijfstitel prostituées; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituée die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituée voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituée verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      te werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • c.

      werkzaam te zijn voor of bij een houder aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

 

 

Afdeling 3 Beslistermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 neemt het bevoegd bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

 

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      houder of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:4 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan dan wel omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273, f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:3 eerste lid, worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e);

    • b.

      indien niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3:15.

 

Artikel 3:14 Intrekking van de vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning intrekken met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:15.

  • 2.

    Voorts wordt de vergunning ingetrokken:

    • a.

      indien de ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde houder, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

    • b.

      er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de houder;

    • c.

      indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst;

    • d.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het bestemmingsplan dan wel het omgevingsplan.

  • 3.

    Voorts kan de vergunning worden ingetrokken indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 3:15 Nadere regels

Het college kan ter bescherming van de in artikel 1:8 en 3:13 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

 

 

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:16 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de houder daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

 

Artikel 3:17 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de houder daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de houder heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  •  

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: een festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: een festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit;

  • g.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Als collectieve festiviteit worden de volgende dagen aangewezen:

    • -

      Bevrijdingsdag;

    • -

      Carnavalszaterdag tot en met Carnavalsdinsdag;

    • -

      Koningsdag;

    • -

      Oudejaarsavond

  • 2.

    De geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet ten tijde van de collectieve festiviteiten als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4.

    Het equivalente geluidsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt ten tijde van een collectieve festiviteit niet meer dan de in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit genoemde grenswaarden, vermeerderd met 20 dB(A).

  • 5.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

 

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten, waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt ten tijde van een incidentele festiviteit niet meer dan de in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit genoemde geluidgrenswaarden, vermeerderd met 20 dB(A).

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek

    • hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit

    • uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

  • 8.

    De geluidnormen als bedoeld in het zesde lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

 

Artikel 4:4 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

 

Artikel 4:5 Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen, waar het ter voorkoming of opheffing van geluidhinder verboden is een vrachtwagen, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder ao van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, te laden of te lossen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

 

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen teweegbrengt.

 

Artikel 4:10 t/m 4:12

(gereserveerd)

 

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1.

    Het is in de openlucht, op buiten de weg gelegen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden een of meer van de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan voorwerpen of stoffen aanwijzen, waarvan het verboden is deze op de in het eerste lid bedoelde plaatsen:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben dan wel;

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van door hen te stellen regels.

  • 3.

    Het is op een onbebouwd terrein of een niet in gebruik zijnd bebouwd terrein dat vanaf de openbare weg zichtbaar is, verboden een groenonderhoudstoestand in stand te laten die schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 4:14  

(gereserveerd)

 

Artikel 4:15 Verbod op ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een roerende of onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook indien daardoor:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      het verkeer in gevaar wordt gebracht; of

    • c.

      ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

 

Artikel 4:16 Reclame op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden met een bord, doek of met een ander middel of voorwerp of met een voertuig, uitsluitend of hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor het maken van reclame, op of aan de weg reclame te maken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      Als artikel 4:15 van toepassing is;

    • b.

      als artikel 5:7, eerste lid, van toepassing is;

    • c.

      voor het gebruik van objecten die bij de gemeente in beheer zijn en waarvoor met de gemeente over het gebruik van die objecten voor reclame een overeenkomst is aangegaan.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definities

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan dan wel omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stads- of dorpsgezicht.

 

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen, tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • b.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen.

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden op de weg:

    • a.

      een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, te plaatsen of te hebben;

    • b.

      een voertuig te plaatsen of te hebben met de kennelijke bedoeling er als houder afstand van te doen, hetgeen blijkt uit het feit dat het wettelijk verplichte kenteken door de daartoe bevoegde instantie is ingetrokken dan wel waarvan de wettelijke kentekenplaten ontbreken.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, keetwagen of voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5:9, is het verboden een aanhangwagen:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op keetwagens dan wel schaftwagens die gebruikt worden ten behoeve van uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het College kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:8 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, in de bebouwde kom op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het College wijst plaatsen aan, waar het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 4.

    Het College kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:9  

(gereserveerd)

 

Artikel 5:10  

(gereserveerd)

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden in een voertuig, op een fiets of bromfiets door een park, plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook te rijden, dan wel deze te doen of laten staan in een park, plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het College kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen onafgebroken te stallen in een door het college - in het belang van het beheer van de openbare ruimte - aangewezen openbare (brom)fietsstallingsgebieden, langer dan een door het college te bepalen periode.

 

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten.

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk die op het landelijke collecterooster van het CBF staat en die inzamelt in de aan haar toegewezen periode.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

 

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

  •  

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  •  

Artikel 5:16  

(gereserveerd)

 

 

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • c.

      vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22.

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het bestemmingsplan dan wel omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(gereserveerd)

 

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2.

    Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, kan de vergunning worden geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met het bestemmingsplan dan wel omgevingsplan.

 

 

Afdeling 6 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 t/m 5:26

(gereserveerd)

 

Artikel 5:27 Zwemmen buiten zwembaden

Het is verboden in wateren in bos- en natuurgebieden te zwemmen of te baden.

 

Artikel 5:28 t/m 5:31

(gereserveerd)

 

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel z van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1 eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het College kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, het besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen, in verband met te veroorzaken overlast of te berokkenen schade aan milieuwaarden, verboden te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 onder z van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met een bromfiets als bedoeld in artikel 1 eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994, met een fiets of met een paard.

  • 2.

    Het College kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur-of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen en voor berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de in het eerste lid bedoelde voor publiek toegankelijke plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de in het eerste lid bedoelde voor publiek toegankelijke plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1 , eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorvoertuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

    • c.

      wegen en paden die zijn aangeduid als fietspad, ruiterpad dan wel ATB-route.

  • 5.

    Het College kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

 

Afdeling 8 Vuurverbod

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod gesteld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 9 Verstrooiing

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

 

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en gemeentelijke crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Het is verboden de bij of krachtens deze verordening gestelde regels en de op grond van artikel 1.4 gegeven voorschriften en beperkingen te overtreden.

  • 2.

    Overtreding van het in het eerste lid genoemde verbod wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      medewerker integrale handhaving (BOA-Domein-1);

    • b.

      medewerker integrale handhaving (toezichthouder);

    • c.

      conform de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar ingehuurde Boa's;

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

  •  

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Landgraaf 2008 wordt ingetrokken.

 

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten die van kracht waren op grond van de Algemene Plaatselijke verordening gemeente Landgraaf 2008 en waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning is ingediend waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, dan wordt daarop deze verordening toegepast.

 

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt.

 

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Landgraaf 2023.

 

 

Aldus besloten in de openbare besluitvormende raad, gehouden op 5 oktober 2023.

De griffier, De voorzitter,