Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schagen

Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchagen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen
CiteertitelBeleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-2023toelichting

19-12-2023

gmb-2023-564282

12-10-202329-12-2023nieuwe regeling

03-10-2023

gmb-2023-432779

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen

Burgemeester en wethouders van Schagen;

 

Gelet op artikel 2 en 3 van de “Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater”;

 

Besluiten:

 

Vast te stellen:

 

Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen.

 

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze beleidsregels en nadere regels wordt verstaan onder:

  • a)

    Bouwwerk: Een bouwwerk als omschreven in artikel 1 van de verordening.

  • b)

    Centraal besturingssysteem: een systeem dat op basis van actuele neerslagvoorspellingen, de vulling van de hemelwaterberging en de condities van het stedelijk watersysteem, de lediging van de hemelwaterberging regelt.

  • c)

    Eigenaar: degene op wiens perceel het hemelwater valt.

  • d)

    Hemelwaterberging: een voorziening bedoeld voor het tijdelijk bergen van hemelwater;

  • e)

    Hemelwatervoorziening: voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool in beheer bij een gemeente.

  • f)

    Infiltratie: het proces waarbij hemelwater wegzakt in de bodem.

  • g)

    Riolering: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente.

  • h)

    Stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Artikel 2 Reikwijdte regels

Deze beleidsregels en nadere regels zijn van toepassing zodra een gebiedsaanwijzing van kracht is voor een daarin aangewezen gebied met betrekking tot daarin aangegeven lozingen. Dit behoudens een eventuele expliciete afwijking, op basis van het tweede lid van artikel 3 van de verordening, van deze beleidsregels en nadere regels met betrekking tot een specifieke gebiedsaanwijzing.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregels en nadere regels zijn van toepassing op:

    • a.

      Nieuwe bouwwerken met een oppervlak van minstens 50 m²;

    • b.

      Bestaande bouwwerken, indien het bebouwde oppervlak wordt uitgebreid met minstens 50 m².

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn tevens van toepassing op bestaande bouwwerken die, middels een hemelwatervoorziening die ten behoeve van dat bouwwerk dient of gediend heeft, hemelwater op een mechanische riolering lozen.

  • 3.

    Deze beleidsregels kunnen voorts van toepassing zijn op bestaande bouwwerken die, middels een voorziening die ten behoeve van dat bouwwerk dient of gediend heeft, hemelwater lozen op een vrijverval-riolering voor vuilwater.

HOOFDSTUK 2. BERGEN EN LOZEN VAN HEMELWATER

Artikel 4 Nieuwe en/of gewijzigde situaties

  • 1.

    Indien sprake is van een uit een gebiedsaanwijzing voortvloeiend verbod ten behoeve van een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 1, heeft de eigenaar van een perceel de verplichting om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Hij heeft daarbij de vrije keuze tussen de toe te passen voorzieningen, waarbij het volgende geldt:

    • a.

      De te realiseren hemelwaterberging heeft ten minste een capaciteit van 60 liter per m² bebouwd oppervlak.

    • b.

      De te realiseren hemelwaterberging loost maximaal 1 liter per m² bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool en is na 60 uur leeg

  • 2.

    Indien de gekozen voorziening zoals bedoeld in lid 1 een hemelwaterberging met hergebruiksysteem betreft, geldt het volgende. De voorziening:

    • a.

      Heeft ten minste een capaciteit van 90 liter per m² bebouwd oppervlak;

    • b.

      Loost maximaal 1 liter per m² bebouwd oppervlak en per uur op een openbaar riool;

    • c.

      Is na 60 uur voor ten minste 33% leeg en na 14 dagen voor ten minste 66%;

  • 3.

    Indien de gekozen voorziening zoals bedoeld in lid 1 een hemelwaterberging met een centraal besturingssysteem betreft, geldt alleen het vereiste uit het eerste lid, onder a.

  • 4.

    Het geborgen hemelwater wordt in de ondergrond geïnfiltreerd. Als dat niet of maar deels mogelijk is, kan op het oppervlaktewater worden geloosd en als dit ook niet kan op de openbare ruimte.

  • 5.

    De voorzieningen als bedoeld in lid 1 dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuwe bouwwerk gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand gehouden worden door de eigenaar van het perceel.

Artikel 5. Afkoppelen bij bestaande bouw

  • 1.

    Het college kan in de gebiedsaanwijzing voorschriften meegeven, ten behoeve van een alternatieve wijze voor het verwerken van hemelwater, die van toepassing zijn bij het afkoppelen bij bestaande bouwwerken als bedoeld in artikel 3 lid 2 en 3.

  • 2.

    Zodra een uit een gebiedsaanwijzing voortvloeiend verbod ten behoeve van een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 2 van kracht is, zal een eigenaar van een perceel onmiddellijk volgens deze beleidsregels en/of voorschriften uit de gebiedsaanwijzing moeten handelen.

HOOFDSTUK 3. ONTHEFFING OP HET LOZINGSVERBOD

Artikel 6. Ontheffingen bij afkoppelen van mechanische riolering en vrij verval riolering voor vuilwater

Dit hoofdstuk is, met uitzondering van artikel 7, alleen van toepassing op situaties als bedoeld in artikel 3 lid 2 en 3. Alleen voor die situaties kan het college ontheffingen voor een uit een gebiedsaanwijzing voortvloeiend verbod verlenen indien dit voortvloeit uit de bepalingen uit dit hoofdstuk.

Artikel 7. Ontheffingen in verband met ligging perceel

  • 1.

    Het college verleent in beginsel na een verzoek van een eigenaar een ontheffing van het uit een gebiedsaanwijzing voortvloeiend verbod voor zover aan alle drie onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het perceel heeft bestaande grondwateroverlast, en

    • b.

      het perceel heeft geen aangrenzend oppervlaktewater, en

    • c.

      er ligt geen openbaar hemelwaterstelsel in de aangrenzende openbare weg.

  • 2.

    Het college zal nagaan of nog op enige wijze een alternatieve oplossing denkbaar is om het hemelwater (deels) op een andere wijze te bergen. Dit kan als voorschrift bij de ontheffing worden opgelegd of kan in plaats van de ontheffing als maatwerkvoorschrift worden opgelegd.

Artikel 8. Ontheffing in verband met onevenredig hoge kosten

  • 1.

    Het college kan na een verzoek van een eigenaar een ontheffing verlenen van het uit een gebiedsaanwijzing voortvloeiend verbod voor zover de uit het verbod voortvloeiende werkzaamheden voor de verzoeker onevenredig hoge kosten met zich mee zouden gaan brengen die een normaal maatschappelijk risico te boven gaan.

  • 2.

    Het college zal per individueel geval toetsen of de onder lid 1 genoemde kosten voor de verzoeker onevenredig zijn en of deze een normaal maatschappelijk risico te boven gaan.

  • 3.

    Het college vraagt, uitsluitend voor zover noodzakelijk, voor de beoordeling van een verzoek om een ontheffing op grond van dit artikel gegevens en bescheiden op bij de verzoeker.

  • 4.

    In plaats van een ontheffing als bedoeld onder het eerste lid van dit artikel kan het college besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de kosten voor zover deze naar het oordeel van het college hoger zijn dan een normaal maatschappelijk risico. Het uit de gebiedsaanwijzing voortvloeiende verbod blijft dan van kracht.

  • 5.

    Het college kan een en ander met betrekking tot dit artikel concretiseren in de gebiedsaanwijzing en dit betrekken in de voorbereiding in de totstandkoming van de gebiedsaanwijzing.

Artikel 9. Ontheffing in verband met recente renovatie

  • 1.

    Het college verleent in beginsel na een verzoek van een eigenaar een ontheffing voor bepaalde tijd van het uit een gebiedsaanwijzing voortvloeiend verbod voor zover de eigenaar van het perceel de tuin of oprit in het jaar voorafgaand aan de gebiedsaanwijzing aantoonbaar grondig heeft gerenoveerd en uit het verbod voortvloeit dat de tuin of oprit moet worden opengebroken dan wel moet worden afgegraven. De werkzaamheden van de renovatie moeten in ieder geval zijn aangevangen voordat het college is begonnen met de voorbereiding van de totstandkoming van de gebiedsaanwijzing, zoals bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de verordening.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 hoeft het college de ontheffing niet te verlenen als de eigenaar geringe kosten hoeft te maken om de uit het gebiedsaanwijzing voortvloeiende verboden situatie te beëindigen. Artikel 8 lid 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De ontheffing wordt verleend voor ten hoogste vijf jaar na voltooiing van de renovatie van de tuin of de oprit.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10. Bijzondere omstandigheden

Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregels en nadere regels, tenzij de gevolgen wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels en nadere regels te dienen doelen.

Artikel 11. Citeertitel

Deze beleidsregels en nadere regels worden aangehaald als: Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Aldus besloten in de Collegevergadering d.d. 3 oktober 2023.

Secretaris,

Mevrouw E. van der Bruggen

Burgemeester,

Mevrouw M.J.P. van Kampen-Nouwen

Toelichting op de Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen

Algemeen

De Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van de gemeente Schagen volgen uit de (1) bevoegdheid van het college om nadere regels en vereisten te stellen die betrekking hebben op hemel- en/of grondwaterberging en/of de capaciteit hiervan (art. 3 van de Verordening afvoer hemel- en grondwater) en (2) de bevoegdheid van het college om voorschriften en beperkingen te stellen aan het verlenen van een ontheffing op het verbod tot het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in het openbare vuilwaterriool en/of het openbare hemelwaterstelsel binnen door het college aan te wijzen gebieden (art. 2 van de Verordening afvoer hemel- en grondwater).

 

Hoofdstuk 2 gaat daarom in op nadere regels en vereisten ten aanzien van berging en hoofdstuk 3 op de nadere regels voor de ontheffing voor het lozingsverbod. Na vaststelling van de Beleidsregels en nadere regels hebben deze niet direct werking. Ze treden pas in werking nadat er een gebiedsaanwijzing van het college van kracht is waarin een lozingsverbod wordt ingesteld voor een bepaald gebied (art. 2 van de Verordening afvoer hemel- en grondwater). Het college kan ervoor kiezen om in bepaalde gevallen af te wijken van deze nadere regels.

 

Een voorbeeld: hemelwaterberging bij nieuwbouw

Op grond van de Verordening afvoer hemel- en grondwater gaat het college over tot een gebiedsaanwijzing voor het hele grondgebied van de gemeente Schagen. Hierin besluit het college voor de hele gemeente een verbod in te stellen op het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in het openbare vuilwaterriool (art. 2 lid 1 van de Verordening). Het college besluit hierbij dat dit verbod enkel geldt voor nieuwe voorzieningen van waaruit lozingen plaatsvinden, en dat het verbod niet geldt voor de openbare weg (art. 2 lid 2 van de Verordening). Daarnaast verklaart het college hiermee in beginsel automatisch (door de werking van artikel 3 van de Verordening, hetgeen in artikel 2 van deze Beleidsregels en nadere regels tevens is uitgedrukt) de Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van toepassing. Hierdoor zijn eigenaren verplicht om een hemelwaterberging aan te leggen bij nieuwe gebouwen en is het bij deze nieuwe gebouwen verboden om hemel- en grondwater te lozen op het openbare vuilwaterriool. Onder bepaalde voorwaarden mogen eigenaren zich ontdoen van het opgevangen water (art. 4 lid 4 van de Beleidsregels en nadere regels).

 

Een ander voorbeeld: het laten herstellen van foutieve en ongewenste aansluitingen

Op grond van de Verordening afvoer hemel- en grondwater gaat het college over tot een gebiedsaanwijzing voor een bepaalde wijk binnen de gemeente Schagen waar veel overlast is binnen de woning; bij hevige regen lopen de toiletten van bepaalde woningen over. Uit onderzoek blijkt dat dit komt doordat veel huisaansluitingen van hemelwater zijn aangesloten op het vuilwaterriool in de straat, in plaats van op het hemelwaterriool. Bij regenval raakt het vuilwaterriool overbelast en komt het vuilwater een aantal woningen binnen via de toiletten. In de gebiedsaanwijzing bepaalt het college dat het in deze wijk verboden is om hemelwater te lozen op het vuilwaterriool (art. 2 lid 1 van de Verordening), zodat er bij regenval geen problemen ontstaan binnen de woningen. Dit betekent dat eigenaren deze aansluitingen op eigen kosten dienen te herstellen. Daarnaast verklaart het college hiermee in beginsel automatisch (door de werking van artikel 3 van de Verordening, hetgeen in artikel 2 van deze Beleidsregels en nadere regels tevens is uitgedrukt) de Beleidsregels en nadere regels betreffende de Verordening op de afvoer van hemel- en grondwater van toepassing. Hoofdstuk 3 bevat de gronden waarop perceeleigenaren ontheffing kunnen aanvragen voor het herstellen van de huisaansluitingen. Een eigenaar die vanwege lokale omstandigheden bijvoorbeeld onevenredig hoge kosten moet maken om de aansluiting te herstellen, kan ontheffing aanvragen.

 

Toelichting op Hoofdstuk 1, Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Centraal besturingssysteem: Voor de definitie van ‘centraal besturingssysteem’ geldt dat deze afkomstig is uit een handreiking vanuit het Rijk voor klimaatadaptief bouwen en inrichten. De definitie wordt ook door veel andere gemeenten gebruikt. Door een hemelwaterberging aan te sluiten op een ‘centraal besturingssysteem’ is het mogelijk om te anticiperen op actuele neerslagvoorspellingen. Hierdoor kan het hemelwater zolang als noodzakelijk worden vastgehouden om het te hergebruiken voor bijvoorbeeld het voorzien van water voor de planten van een groen dak systeem, of andere bestemmingen zoals het doorspoelen van het toilet.

 

Verder behoeft dit artikel geen nadere toelichting. Het artikel zelf omschrijft een aantal terugkerende begrippen.

 

Artikel 2 Reikwijdte regels

In dit artikel wordt ter verduidelijking nogmaals benadrukt dat de bepalingen gelden zodra er een gebiedsaanwijzing van kracht is. De gemeenteraad heeft via artikel 3 van de Verordening de bevoegdheid (artikel 10.32a lid 1 onder a. Wet milieubeheer) tot het stellen van nadere regels en vereisten voor hemel- en grondwaterberging en/of de capaciteit daarvan gedelegeerd, zoals dit conform is aan artikel 156 van de Gemeentewet die een grondslag biedt voor delegatie van een verordende bevoegdheid, aan het college. In deze Beleidsregels en nadere regels wordt aan deze delegatie uitvoering gegeven door het college.

 

Uit dit artikel vloeit daarnaast voort dat deze beleidsregels in zijn geheel pas aan de orde zijn als een gebiedsaanwijzing als bedoeld in artikel 2 van de verordening tot stand is gekomen en het verbod daadwerkelijk van kracht is geworden.

 

In een specifieke gebiedsaanwijzing kan het college (uiteraard gemotiveerd) afwijkende regels vaststellen. Op die manier kan het college in specifieke gevallen invulling geven aan de eisen die aan hemelwaterbergingen worden gesteld. Dit kan wellicht nodig zijn voor gebieden binnen de gemeente Schagen die een verhoogd of afwijkend risico hebben op wateroverlast door extreme regenbuien en waarbij dit niet kan worden opgelost met maatregelen in de openbare ruimte.

 

Artikel 3 Toepassingsbereik

In dit artikel worden de verschillende situaties beschreven waarop de beleidsregels van toepassing zijn of kunnen zijn. Bij een gebiedsaanwijzing wordt aangegeven welke situaties van toepassing zijn, zodat duidelijk wordt welke voorschriften uit de beleidsregels daadwerkelijk gelden.

 

De regels en vereisten die worden gesteld ten aanzien van hemelwaterberging zijn van toepassing op nieuwe gebouwen, bestaande gebouwen waarvan het bebouwd oppervlak wordt uitgebreid.

De eisen zijn in het laatste geval overigens niet op het volledige bebouwd oppervlak van toepassing, maar slechts op de uitbreiding van het bebouwd oppervlak.

 

In al deze gevallen geldt dat er sprake moet zijn van een bebouwd oppervlak van 50 m2 of meer. Hierdoor worden relatief kleine gebouwen uitgezonderd van een plicht tot het aanbrengen van een hemelwaterberging, zoals schuurtjes in de achtertuin. Gaat het om een (al dan niet gefaseerde) ontwikkeling van meerdere nieuwe gebouwen, dan dienen de afzonderlijke te bebouwen oppervlakken bij elkaar op te worden geteld voor het berekenen van de bergingseis. Dit geldt ook indien de afzonderlijke gebouwen kleiner zijn dan 50 m2. Bijvoorbeeld: als er twee tiny houses worden gebouwd van ieder 40 m2 aan bebouwd oppervlak, dan komt de totale ‘ontwikkeling’ uit op 80 m2 en valt deze onder het toepassingsbereik van deze nadere regels.

 

Met name in het buitengebied zijn veelal mechanische rioleringsstelsels aangelegd. Een mechanisch rioolstelsel is ongeschikt om regenbuien te kunnen verwerken. Ook het aansluiten van grondwater op het mechanische riolering kan (water) schade veroorzaken. De gemeente heeft daarom besloten om in deze verordening binnen de gehele gemeente te verbieden dat hemelwater of grondwater wordt aangekoppeld op het mechanische riool. Een drukriool en vacuümriool zijn een type mechanisch riool.

 

Wanneer het hemelwater afkomstig van percelen is aangesloten op het vuilwaterriool, kan dit bij regenval overlast geven of schade veroorzaken in woningen. In die gevallen wil de gemeente eigenaren kunnen dwingen hemelwater afkomstig van percelen af te koppelen van het vuilwaterriool en aan te sluiten op het hemelwaterriool.

 

Toelichting op Hoofdstuk 2, Bergen en lozen van hemelwater

Algemeen

In het Programma Stedelijk Water en Riolering 2023-2027 en in de Strategie Klimaatadaptatie Noordkop 2021-2026 heeft gemeente Schagen de ambitie opgenomen dat:

  • -

    bij een bui van 70 mm in een uur geen schade optreedt aan bebouwing, infrastructuur en voorzieningen, en

  • -

    dat bij een bui van 90 mm in een uur vitale objecten en infrastructuur bereikbaar blijven en blijven functioneren.

Een bui van 70 mm in een uur komt in het klimaat van 2050 gemiddeld eens in de honderd jaar voor. Om de genoemde ambitie te bereiken houdt gemeente Schagen rekening met een klimaatadaptieve inrichting in openbaar gebied, bijvoorbeeld bij renovatie. Echter kan hier niet alles worden opgelost, omdat ruim twee derde van het grondgebied binnen de bebouwde kom van particulieren is. Daarom zal bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, ook op particulier terrein, rekening moeten worden gehouden met extreme neerslag. Deze regels dragen bij aan de genoemde ambities, doordat het hemelwater wordt vastgehouden en geborgen gedurende en vlak na de bui, waarna het langzaam wordt geloosd op het (hemelwater)riool of het oppervlaktewater. De piekbelasting van deze systemen wordt daarmee afgevlakt, waardoor de kans op schade en wateroverlast wordt beperkt.

 

Gekozen is voor een bergingseis van minimaal 60 mm (60 liter per vierkante meter) in plaats van bijvoorbeeld 70 of 90, omdat de benodigde inspanning in redelijke verhouding staat tot de herhalingstijd van de bui. Door te voldoen aan deze eis wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het verbeteren van de klimaatbestendigheid en waterrobuustheid. De eis is bovendien in het land een gebruikelijke norm. Dit laatste draagt bij aan het gelijke speelveld binnen de bouwsector. De eis van 60 mm komt overeen met een ‘label A’ in de waterlabel scoringsmethodiek van de vooraanstaande instituten uit de water- en rioleringswereld STOWA en RIONED.

 

Naast deze regels over het aanbrengen van waterberging bestaat ook de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Bij het in werking treden van de Omgevingswet wordt deze vervangen door de Waterschapsverordening 3.0. Zowel de Keur als de Waterschapsverordening 3.0 bevatten regels die stellen dat bij een toename in verhard oppervlak van 800 m2 of meer, er een gedeelte van dit oppervlak in m2 als waterberging moet worden gecompenseerd binnen hetzelfde peilgebied. De compensatieregel van het HHNK en de nadere regels van de gemeente bijten elkaar niet. Integendeel, ze kunnen elkaar aanvullen; door bij ruimtelijke ontwikkelingen van 800 m2 of groter te voldoen aan de verplichting van de gemeente, wordt deels of in zijn geheel ook voldaan aan de verplichting vanuit het HHNK. Daarnaast kan de gemeente Schagen de doelen uit het Programma Stedelijk Water en Riolering enkel behalen, door ervoor te zorgen dat er ook waterbergingen worden aangelegd en in stand worden gehouden in gevallen waarin verplichtingen vanuit het HHNK niet gelden.

 

Artikel 4 Vereisten hemelwaterberging

Met een hemelwaterberging met een minimale waterbergingscapaciteit per m2 bebouwd oppervlak (lid 1 onder a), wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Dit hemelwater wordt vastgehouden, waarna het gelijkmatig geloosd wordt over een periode van 60 uur na de bui (lid 1 onder b). Op die manier wordt de extra belasting op de openbare riolering en/of watersysteem beperkt tijdens en vlak na een hevige regenbui. Ook is de waterberging na 60 uur weer compleet beschikbaar (lid 1 onder d). Dit soort maatregelen is essentieel voor het opvangen van een volgende bui.

 

In deze nadere regels wordt niet voorgeschreven op welke manier de berging dient te worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn infiltratiekratten, een grindbed of een groen of waterdak. Het is in principe ook mogelijk om hemelwaterberging (deels) te realiseren in de openbare ruimte van of bij een plangebied of ontwikkeling. Dit kan alleen in overleg met en na goedkeuring van de adviseur water van de gemeente. Bij berging in de openbare ruimte gaat de voorkeur wel uit naar een manier van waterberging zonder of met zo min mogelijk technische maatregelen, zoals een wadi of verdiept aangelegd plantvak (‘raingarden’). Bij voorkeur worden bij waterbergingsmaatregelen ook andere doelstellingen gediend, zoals het aanvullen van het grondwaterpeil, het beperken van het gebruik van drinkwater of het tegengaan van hittestress. De gemeente kan eisen stellen aan de inrichting van de openbare ruimte (en daarmee de hemelwaterberging) in de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR). Bij het berekenen van het bergend volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt; het waterbergend volume van een grindbed is ca. 25% van het totale volume van het grindbed.

 

Hemelwaterbergingen zonder hergebruiksystemen moeten een capaciteit van 60 liter per m2 hebben. Dit betekent dat voor een perceel met een totaal bebouwd oppervlak van 100 m2 moet worden voorzien in een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 6000 liter.

 

Hemelwaterbergingen met hergebruiksystemen (voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wasmachine) moeten een waterbergende inhoud hebben van 1,5 x 60 = 90 liter per m2 bebouwd oppervlak. Daarvan moet 30% binnen 60 uur weer leeg en beschikbaar zijn. Het restant mag geledigd worden op basis van het gebruik van het aangesloten hergebruiksysteem. Dit is geregeld in lid 2.

 

Voor waterbergingen, waaronder ook hergebruiksystemen, die zijn aangestuurd door een centraal besturingssysteem, geldt een apart regime. Die mogen het water langer vasthouden dan de gestelde 60 uur. Dit systeem voorziet in een dynamische besturing die op basis van online neerslagvoorspellingen de aangesloten waterbergingen regelt. Dit is geregeld in het derde lid.

 

Het vierde lid brengt tot uitdrukking dat het de voorkeur heeft het hemelwater te hergebruiken of anders op het perceel in de bodem te brengen. Als dat niet of maar gedeeltelijk kan, kan ook op het oppervlaktewater worden geloosd, of anders op de openbare ruimte.

 

De verplichting om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater geldt voor alle nieuwe gebouwen, ook gebouwen die zonder vergunning voor een bouwactiviteit als bedoel in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan worden gebouwd.

 

Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit in het betreffende werkingsgebied te boven gaat, kan gebruik worden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen.

 

De kosten van deze bergingsmaatregelen komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer.

 

Artikel 5 Afkoppelen bij bestaande bouw

Aangezien het college ook onder omstandigheden bij bestaande situaties wil kunnen dwingen om af te koppelen, geeft het college hiervoor ook nadere regels. Na afkoppeling zijn de voorschriften uit artikel 4 in ieder geval van toepassing als er verder geen aanleiding is gevonden om voorschriften te geven die daarvan afwijken. Hiermee geeft het college nadere regels voor die situaties ter uitvoering van artikel 3 van de verordening. Het is echter niet ondenkbaar dat bij een specifieke situatie afwijkende voorschriften passend zijn. Die mogelijkheid wordt hier, overeenkomstig artikel 3 lid 2 van de verordening, opengelaten.

 

Toelichting op Hoofdstuk 3, Ontheffing op het lozingsverbod

Algemeen

Uit het tweede lid van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer vloeit voort dat de verplichting tot afkoppelen niet kan worden opgelegd indien dit redelijkerwijs niet van diegene kan worden gevergd. In de Verordening heeft de raad daarom de bevoegdheid aan het college gegeven om een ontheffing te verlenen aan individuele eigenaren indien deze onredelijkheid blijkt.

 

Voor zover het gaat om een afkoppelplicht bij bestaande gebouwen heeft de landelijke wetgever toegelicht dat de afweging gecompliceerd ligt. Er zal dan moeten worden bezien welke kosten de regels met zich meebrengen voor de individuele lozer, en of deze redelijk zijn. De kosten die een dergelijk afkoppelen met zich meebrengt kunnen van geval tot geval verschillen. Overigens is het zeer wel denkbaar dat indien het afkoppelen van belang is met het oog op de beperking van de totale maatschappelijke kosten, maar de kosten van dat afkoppelen in een specifiek geval voor de lozer te hoog zouden uitpakken, de gemeente een tegemoetkoming in de kosten geeft, zodat enerzijds de redelijkheid geen geweld wordt aangedaan en anderzijds de maatschappelijke winst wel wordt gerealiseerd.

 

Het college wil, ondanks dat de afweging gecompliceerd ligt en bij ieder individu anders kan zijn, in dit hoofdstuk kaders vaststellen om als maatstaf te kunnen gebruiken in het al dan niet verlenen van ontheffingen van het verbod. Buiten het aspect van de kosten van het afkoppelen kan de afkoppelplicht naar het oordeel van het college ook onredelijk zijn voor een individuele lozer als de ligging van het perceel het technisch vrijwel onmogelijk maakt om op een alternatieve wijze het hemelwater op te vangen. Dit wordt in dit hoofdstuk eveneens behandeld.

 

Benadrukt dient te worden dat de ontheffingen bedoeld zijn voor uitzonderingssituaties en dus niet te lichtvaardig zullen worden toegepast. De afkoppelplicht moet een bijzondere onbillijkheid met zich meebrengen die niet behoort tot de normaal beoogde gevolgen. Enig individueel nadeel is aanvaardbaar om een collectief doel (het voorkomen van wateroverlast en het voorkomen van overbelasting van het vuilwaterriool) te dienen. Als voor een individuele perceeleigenaar

de te maken kosten onevenredig hoog zijn vergeleken met anderen in het aangewezen gebied, ligt ontheffing in de rede.

 

Artikel 6 Ontheffingen bij afkoppelen van mechanische riolering en vrij verval riolering voor vuilwater

Bij nieuwbouw en bestaande bouw als bedoeld in artikel 3 lid 1 houdt het college er geen rekening mee dat de situatie zich kan voordoen dat het onredelijk zou zijn om volgens de voorschriften uit artikel 4 te moeten handelen. Bij een situatie als artikel 3 lid 1 gaat een initiatiefnemer daarin al werkzaamheden verrichten, en daarbij is het niet onredelijk dat diegene dan moet zorgen voor een goede voorziening. Alleen bij bestaande situaties (niet zijnde artikel 3 lid 1 onder b. en c.) is het denkbaar dat die onredelijkheid aan de orde zou kunnen zijn.

 

Mocht zich een situatie voordoen bij een initiatief voor een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 1, waarbij er omstandigheden zijn waarmee het college geen rekening heeft gehouden bij de totstandkoming van deze beleidsregels, en dit tot gevolgen leidt die wegens die bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de in deze beleidsregels te dienen doelen, dan kan artikel 10 aan de orde zijn. Dit zal echter niet snel aan de orde kunnen zijn en zodoende zijn de situaties uit artikel 3 lid 1 in beginsel uitgesloten van ontheffingen.

 

Artikel 7 Ontheffingen in verband met ligging perceel

Zoals hierboven onder de algemene toelichting al staat genoemd, zijn er naar het oordeel van het college ook omstandigheden denkbaar dat de ligging van het perceel het onredelijk maakt om afkoppeling te verplichten. Een ontheffing moet in dat geval mogelijk kunnen zijn.

 

Criterium grondwateroverlast.

Het eerste criterium bepaalt dat de ontheffing alleen wordt verleend voor zover

op het perceel al grondwateroverlast wordt ervaren. Grondwateroverlast is er in elk geval niet als er tijdens hevige regenval tijdelijk water blijft staan in de tuin, of als de grondwaterstand na hevige regenval tijdelijk omhoog komt en daarna binnen een paar dagen weer op het oude niveau terug is. Het moet gaan om structurele grondwateroverlast.

 

De ontheffing wordt verleend voor zover er grondwateroverlast is. Dit kan inhouden dat de ontheffing slechts geldt voor het laaggelegen deel van een perceel waar grondwateroverlast is, terwijl op een hoger gelegen deel van het perceel zonder de overlast, wel afgekoppeld zal moeten worden.

 

De perceeleigenaar die aanvoert dat er bestaande grondwateroverlast is, zal dit met bewijs moeten onderbouwen. Hiervoor kunnen onder meer de meetgegevens van geregistreerde peilbuizen in de nabijheid van het perceel worden gebruikt, of eerder klachten over overlast die bij de gemeente zijn ingediend.

 

Criterium zonder aangrenzend oppervlaktewater of openbaar hemelwaterstelsel.

Het tweede en derde criterium bepaalt dat de ontheffing alleen wordt verleend voor zover er geen aangrenzend oppervlaktewater is bij het perceel of dat er geen openbaar hemelwaterstelsel in de aangrenzende openbare weg ligt. Oppervlaktewater kan een greppel of sloot zijn of een ander oppervlaktewater, waar het hemelwater of grondwater naar toe kan worden geleid. Als er een openbaar hemelwaterstelsel in de aangrenzende openbare weg ligt, kan de afvoer van hemelwater daarop worden aangesloten. De beoordeling of er aangrenzend oppervlaktewater is of een openbaar hemelwaterstelsel, wordt bij aaneengesloten gebouwen (zoals rijtjeshuizen) per zijde van het perceel gedaan. De ontheffing voor afwijken van het lozingsverbod kan dus voor één zijde van het perceel worden verleend. De zijde waar wel aangrenzend oppervlaktewater of een openbaar hemelwaterstelsel is, zal afgekoppeld moeten worden. Bij vrijstaande gebouwen wordt geen ontheffing verleend als aan één van de zijden van het perceel oppervlaktewater of een openbaar hemelwaterstelsel aanwezig is. De afvoerleidingen kunnen bij een vrijstaand gebouw immers altijd om het gebouw heen worden aangelegd.

 

Deze regels bieden de mogelijkheid om de ontheffing onder beperkingen te verlenen. Hierdoor kan per perceel worden afgewogen of de ontheffing voor een deel van het perceel of het gehele perceel zal worden verleend.

 

Ook kan het college nog met de perceeleigenaar meedenken of er toch nog een alternatieve manier mogelijk is om hemelwater (deels) op te vangen. Dit kan als voorschrift in de ontheffing worden opgenomen of dit kan in plaats van de ontheffing als maatwerkvoorschrift worden opgelegd.

 

Artikel 8 Ontheffing in verband met onevenredig hoge kosten

In dit artikel worden zo goed als mogelijk kaders omschreven die kunnen worden toegepast in het toetsen of de kosten van afkoppeling onevenredig zijn. Hoewel deze regels al een uitwerking zijn van de in de Verordening opgenomen beleidsvrijheid voor het college, staan in dit artikel nog diverse ‘kan-bepalingen’. Uit de hierboven genoemde algemene toelichting blijkt immers ook al dat de afweging gecompliceerd ligt. Per geval zal moeten worden bezien welke kosten voor afkoppeling gemaakt moeten worden en vervolgens moet per geval worden beoordeeld of die kosten voor die eigenaar onevenredig uitpakken. Daarbij speelt in het achterhoofd dat ontheffingen bedoeld zijn voor uitzonderingssituaties en er sprake moet zijn van een bijzondere onbillijkheid.

 

Als het college oordeelt dat er de te maken kosten inderdaad een bijzondere onbillijkheid zou opleveren, dan kan het college evengoed besluiten om geen ontheffing te verlenen en het verbod voor de betreffende eigenaar van kracht blijft. In dat geval zal het dan echter wel in de rede liggen dat het college tegemoet komt aan de kosten om af te koppelen.

 

Indien tijdens de totstandkoming van de gebiedsaanwijzing al extra inzicht komt voor het college in welke kosten wel en welke kosten niet bijzonder onbillijk zijn, dan kan het college in de betreffende gebiedsaanwijzing nadere kaders bieden voor het al dan niet verlenen van ontheffingen.

 

Artikel 9 Ontheffing in verband met recente renovatie

Het college wil tot slot een grondslag bieden verlenen van een ontheffing als de perceeleigenaar de tuin of oprit recent grondig heeft gerenoveerd. Dit is, net als artikel 8, ook een uitwerking voor situaties waarbij de kosten onevenredig zijn. Indien een eigenaar immers net zijn perceel heeft gerenoveerd, en vanwege de afkoppelplicht weer moet openbreken, acht het college dit extra belastend voor de eigenaar. Daarom wil het college hier ook een kader voor bieden voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing.

 

Een recente renovatie houdt in dit geval in dat de renovatie in de afgelopen vijf jaar plaats moet hebben gevonden. Van een grondige renovatie is in elk geval geen sprake als er bijvoorbeeld wat planten zijn aangebracht, die verzet kunnen worden.

 

Als de ontheffing op grond van dit artikel wordt verleend, is dat voor maximaal vijf jaar vanaf het moment van renovatie. De achterliggende gedachte is dat de gemeente perceeleigenaren die recent veel geld aan de tuin of oprit hebben uitgegeven, niet direct opnieuw wil laten betalen. Dit is niet doelmatig. Deze doelmatigheidsreden vervalt na een tijd, daarom is gekozen voor een ontheffing voor bepaalde tijd met een maximum van vijf jaar na de renovatie. Als bij inwerkingtreding van het lozingsverbod voor het perceel de renovatie bijvoorbeeld drie jaar geleden is, dan wordt de ontheffing nog voor ten hoogste twee jaar verleend.

 

De perceeleigenaar die op grond van renovatie van tuin of oprit de ontheffing voor afwijken van het lozingsverbod aanvraagt, zal een goede onderbouwing moeten geven van wat er is

gerenoveerd. Dit gebeurt bij voorkeur in de vorm van een offerte van een aannemer of betaalbewijzen van de gebruikte materialen.

 

De ontheffing kan verleend worden voor zover de tuin of oprit (daadwerkelijk) gerenoveerd is. Dit kan inhouden dat in een deel van de tuin waar niet of nauwelijks iets is aangepast, wel afgekoppeld zal moeten worden.

 

Om te voorkomen dat een eigenaar een renovatie van de tuin of uitrit uitvoert zodra deze weet dat het college voornemens is om een gebiedsaanwijzing vast te stellen, om zo een ontheffing te kunnen afdwingen, is in deze bepaling opgenomen dat de werkzaamheden van de renovatie al moeten zijn aangevangen voordat het college begonnen is met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Verordening. Op die manier wordt voorkomen dat een eigenaar de afkoppelplicht op die wijze weet te ontlopen.

 

Toelichting op Hoofdstuk 4, Slotbepalingen

Artikel 10 Bijzondere omstandigheden

Het doel van deze Beleidsregels en nadere regels is om vast te leggen hoe het college de in de Verordening gedelegeerde bevoegdheid zal uitoefenen. Deze dragen daarmee bij aan de rechtszekerheid. Belanghebbenden zullen er in beginsel op mogen vertrouwen dat het college overeenkomstig het beleid zal handelen.

 

Een bestuursorgaan is verplicht af te wijken van beleid indien de bijzondere omstandigheden van het geval dat met zich meebrengen. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals uit de jurisprudentie blijkt dient het bij bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb te gaan om omstandigheden waarmee bij de totstandkoming van het beleid geen rekening is gehouden en welke daarin derhalve niet zijn verdisconteerd.

 

Deze toets, of sprake is van bijzondere omstandigheden of afwijking van het beleid noodzakelijk is, omvat twee vereisten waaraan moet zijn voldaan:

  • 1.

    er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden;

  • 2.

    handelen conform beleid moet onevenredige nadelige gevolgen met zich brengen.

Bij de vraag of wegens bijzondere omstandigheden afwijking van deze Beleidsregels en nadere regels geboden kan zijn, is van belang of het gaat om omstandigheden die geacht kunnen worden in deze regels te zijn verdisconteerd, respectievelijk omstandigheden waarvan bewust in deze regels is geabstraheerd. Is het een of het ander het geval, dan doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die afwijking van de beleidsregel kunnen rechtvaardigen.

 

Artikel 11 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 12 Inwerkingtreding

De inwerkingtreden kan in ieder geval niet plaatsvinden voordat de Verordening in werking is getreden. Dit omdat deze Beleidsregels en nadere regels een uitwerking zijn van de beleidsvrijheden in die verordening en deze daarom een grondslag daarin hebben. Deze regels kunnen niet los van de Verordening bestaan. Zodra de Verordening echter in werking is getreden dan kan het college deze regels op ieder moment in werking laten treden.