Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Erfgoedverordening Gemeente Dongen 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Gemeente Dongen 2023
CiteertitelErfgoedverordening Gemeente Dongen 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.16 van de Erfgoedwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-12-2023Wijziging erfgoedverordening

20-10-2022

gmb-2023-430720

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Gemeente Dongen 2023

Besluit van de raad van de gemeente Dongen tot vaststelling van de Erfgoedverordening gemeente Dongen 2023 (wijziging Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016).

 

De raad van de gemeente Dongen;

- gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 september 2022, nummer 2022-015749;

- gelet op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

- gezien het advies van de geïntegreerde welstands- en monumentencommissie;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Erfgoedverordening gemeente Dongen 2023

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • gemeentelijk identiteitsbepalend object: onroerend object met enige monumentale waarde dat als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

    • c.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht.

Paragraaf 2 Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

 

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en;

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 4 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of;

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 3 Aanwijzing gemeentelijk monument en gemeentelijk identiteitsbepalend object

 

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Bij aanwijzing overeenkomstig het eerste lid is Bijlage I van toepassing.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en;

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 5a Aanwijzing als gemeentelijk identiteitsbepalend object

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een object dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn cultuurhistorische waarde, situationele waarde of ensemblewaarden aan te wijzen als gemeentelijk identiteitsbepalend object.

  • 2.

    Bij aanwijzing overeenkomstig het eerste lid is Bijlage II van toepassing.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders wijzen niet eerder een object aan als een gemeentelijk identiteitsbepalend object dan na overeenstemming met de betreffende eigenaar.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      gemeentelijke monumenten, en;

    • b.

      rijksmonumenten, en;

    • c.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, en artikel 5a, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3.

    De bescherming van paragraaf 4 is niet van overeenkomstige toepassing op een gemeentelijk identiteitsbepalend object.

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, en artikel 5a, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit, gemeente Dongen 2022.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing als bedoeld in artikel 5 of artikel 5a dient te worden besloten 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing als bedoeld in artikel 5 bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3.

    De aanwijzing als bedoeld in artikel 5a bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke identiteitsbepalend object, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke identiteitsbepalend object.

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 3.

    Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 4 Bescherming gemeentelijk monument en identiteitsbepalend object

 

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • i.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • ii.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of;

      • iii.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 14a Omgevingsvergunning gemeentelijk identiteitsbepalend object

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk identiteitsbepalend object geheel of gedeeltelijk te slopen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen of toe te staan.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de hoeveelheid sloopafval in totaliteit naar redelijke inschatting minder dan 10 m3 zal bedragen dan wel de handelingen zich in het object afspelen waarbij de buitenschil van het object ongemoeid blijft niet zijnde de hoofddraagconstructie.

Artikel 15 (Vervallen) Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend dan na overleg met de eigenaar. Voor zover het betreft een beslissing waarbij wezelijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, wordt geen omgevingsvergunning verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.

Paragraaf 5 (Vervallen)

 

Artikel 17 (Vervallen)

 

Paragraaf 6 Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

 

Artikel 18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).

Paragraaf 7 Handhaving en toezicht

 

Artikel 21 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of met het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 22 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Paragraaf 8 Vangnet archeologie

 

Artikel 23 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl), tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of;

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Paragraaf 9 Slotbepalingen

 

Artikel 24 Intrekken oude verordening

De ‘Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016’ wordt ingetrokken op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 25 Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens ‘Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016’ aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de ‘Erfgoedverordening gemeente Dongen 2016’.

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt artikel 23 in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Gemeente Dongen 2023.

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 20 oktober 2022

de griffier,

H.J. Dammingh,

de burgemeester,

drs. M.C. Starmans-Gelijns

Bijlage I: Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten

I. Cultuurhistorische waarden

  • 1.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

  • 2.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

  • 3.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

  • 4.

    Belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

  • 5.

    Belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

II. Architectuur- en kunsthistorische waarden

  • 1.

    Bijzonder belang van het object/complex voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek;

  • 2.

    Bijzonder belang van het object/complex voor het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

  • 3.

    Belang van het object/complex wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

  • 4.

    Belang van het object/complex wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

  • 5.

    Belang van het object/complex wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen).

III. Situationele en ensemblewaarden

  • 1.

    Betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

  • 2.

    a. Bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

  • b. Bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

  • 3.

    a. Bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

  • b. Bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

IV. Gaafheid en herkenbaarheid

  • 1.

    Belang van het object/complex wegens de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van ex- en/ of interieur;

  • 2.

    Belang van het object/complex wegens de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

  • 3.

    Belang van het object/complex als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

  • 4.

    Belang van het complex wegens de waardevolle accumulatie van belangwekkende historische bouw-en/of gebruiksfasen;

  • 5.

    Belang van het complex wegens de gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg e.d.);

  • 6.

    Belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

V. Zeldzaamheid

  • 1.

    Belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

  • 2.

    Uitzonderlijk belang van het object/complex wegens relatieve zeldzaamheid in relatie tot één of meer van de onder I t/m III genoemde kwaliteiten.

Het gebruik van de selectiecriteria: Bovenstaande selectiecriteria vormen een hulpmiddel bij de afweging een object of terrein al dan niet aan te wijzen als gemeentelijk monument. In de regel zullen daarbij verschillende criteria tegelijkertijd van toepassing zijn. Alle criteria zijn daarbij gelijk van waarde en kunnen in combinatie met andere criteria een aanvullende of compenserende rol vervullen. Het is niet zo dat alle criteria gelijktijdig van toepassing moeten zijn.

Bijlage II: Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijk identiteitsbepalende objecten

I. Cultuurhistorische waarden

  • 1.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

  • 2.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

  • 3.

    Belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

  • 4.

    Belang van het object/complex wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

  • 5.

    Belang van het object/complex wegens bijzondere herinneringswaarde.

II. Situationele en ensemblewaarden (ruimtelijke samenhang)

  • 1.

    Betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex;

  • 2.

    a. Bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving;

  • b. Bijzondere betekenis van het complex voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad of streek;

  • 3.

    a. Bijzondere betekenis van het complex wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de onderlinge historisch-ruimtelijke context en in relatie tot de daarbij behorende groenvoorzieningen, wegen, wateren, bodemgesteldheid en/of archeologie;

  • b. Bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/ inrichting/ voorzieningen.

Het gebruik van de selectiecriteria: Bovenstaande selectiecriteria vormen een hulpmiddel bij de afweging een object al dan niet aan te wijzen als identiteitsbepalend object. Beide criteria zijn daarbij gelijk van waarde en dienen gelijktijdig van toepassing te zijn.

Toelichting op de verordening

Algemeen

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow. In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening beziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen, die na de inwerkingtreding van de Ow deel uitmaken van het (tijdelijk) omgevingsplan, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (artikel 23).

Wettelijke grondslag

  • De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.

 

Artikelsgewijs

Enkel de bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1 Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘gemeentelijk identiteitsbepalend object’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn voorts:

  • archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;

  • verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar h oren.

Nadere toelichting op begrip ‘Gemeentelijk identiteitsbepalend object

De beschermingsvariant 'Identiteitsbepalend object' is nog redelijk uniek in Nederland. Een identiteitsbepalend object (IB-object) is een onroerend object (bijvoorbeeld een muur, een niet roerend beeld, gebouw maar ook een begraafplaats) dat een beeldbepalende betekenis voor een straat, wijk of buurt heeft. Het object heeft monumentale waarden (zie Bijlage II) maar op dit moment onvoldoende voor de status als gemeentelijk monument.

Deze categorie is ontstaan om, objecten die op basis van de huidige selectiecriteria niet in aanmerking komen voor aanwijzing tot gemeentelijk monument maar toch een belangrijke beeldbepalende bijdrage leveren aan de identiteit van een dorp, wijk of buurt, een bepaalde (sloop)bescherming te bieden. Dit kan zijn vanwege het feit dat het markante markeringspunten betreft of fungeren als een verwijzing naar bijvoorbeeld een persoon, gebeurtenis of industrie met een bepaalde ruimtelijke uitstraling.

De gemeenteraad richt zich bij deze categorie op een bescherming met minimale beperkingen (licht monumentenregime). De bescherming betreft alleen het casco (buitenschil). Met deze status wil de gemeente Dongen herbestemming en hergebruik van karakteristieke gebouwen stimuleren en voortijdige sloop voorkomen. De identiteit van een wijk of buurt kan door herbestemming van dit soort gebouwen herkenbaar en beleefbaar blijven. In 1994 is als gevolg van het ook door Nederland geratificeerde Verdrag van Granada ook de (rijks)overheid verplicht om herbestemming van oude gebouwen te bevorderen.

De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie voldoende omschreven, zodat deze geen nadere toelichting behoeven.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten,cultuurgoederen of verzamelingen.

Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

Tweede lid, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister kunnen worden opgenomen.

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.]

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 7 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Ow gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Ow zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Ow zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de “Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit, gemeente Dongen 2022”.

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

Artikel 14a Omgevingsvergunning gemeentelijk identiteitsbepalend object

Voor de identiteitsbepalende objecten geldt de bijzondere regel dat voor de activiteit monument alleen een omgevingsvergunning nodig is, als er ook een sloopactiviteit is. Ondanks het feit dat sloop in principe ongewenst is zal alleen de (gedeeltelijke) sloop van het identiteitsbepalend object omgevingsvergunningplichtig worden gesteld. Het criterium hiervoor is de 'Melding sloopvoornemen'. Dit betekent dat als er een melding sloopvoornemen noodzakelijk is voor de betreffende werkzaamheden er ook een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. De omgevingsvergunning zal verleend worden als naar mening van het college hergebruik voldoende is bestudeerd en dit in alle redelijkheid niet mogelijk is gebleken. De bewijsvoering ligt hiervoor bij de aanvrager. Bij de afweging om een omgevingsvergunning te verlenen houdt het college tevens rekening met financiële aspecten, de bouwkundige gevolgen bij een calamiteit en de bouwkundige staat van het object. Een voorbeeld van een financiële afweging kan zijn dat een object al langere tijd te koop staat waardoor de eigenaar in financiële problemen komt of herbestemming is uitgesloten en sloop een uitkomst kan bieden. Ook de bouwkundige toestand van een object, bijvoorbeeld bij instortingsgevaar / calamiteit, kan het zijn dat er geen ander alternatief is dan sloop van het object. Voor een bouwplan waarbij een Identiteitsbepalend object behouden blijft (verbouwing of uitbreiding), is geen omgevingsvergunning voor de activiteit monument nodig.

De bescherming betreft alleen het casco (de buitenschil) en de constructieve elementen (hoofddraagconstructie) die voor de stabiliteit van het object zorgen ter voorkoming van instortingsgevaar. Asbestverwijdering waarvoor een melding sloopvoornemen moet worden gedaan is uitgezonderd voor de vergunningplicht. De melding dient minimaal vier weken voor het begin van het werk gedaan te worden in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Om te voorkomen dat onnodig cultureel erfgoed gesloopt wordt, verwacht de gemeente dat bij Identiteitsbepalende objecten serieus onderzocht wordt of hergebruik mogelijk is.

 

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt met artikel 2.2 de mogelijkheid om bij gemeentelijke verordening een vergunningplicht in het leven te roepen om een monument als bedoeld in een zodanige verordening te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht (artikel 2.2, eerste lid, sub b). Met de aanwijzing van identiteitsbepalende objecten wordt bij dit artikel aangesloten mede gelet op artikel 5a, eerste lid en de daarbij van toepassing zijnde criteria zoals genoemd in Bijlage II. In artikel 1 is aangegeven dat onder een gemeentelijk identiteitsbepalend object wordt verstaan; onroerend object met enige monumentale waarde dat als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister. De bescherming betreft de identiteitsbepalende waarden die van belang zijn voor de buurt, de wijk of het dorp, zoals omschreven in de typering.

Bij het bepalen van de vergunningplicht (bijvoorbeeld via de online vergunningcheck) moet op de vraag “betreft het een beschermd gemeentelijk monument” alleen JA ingevuld worden als voor het bouwplan ook de activiteit ‘slopen’ van toepassing is. Voor bouwplannen zonder sloopcomponent kan de vraag met NEE worden beantwoord. De vergunningprocedure duurt in beginsel maximaal acht weken (reguliere procedure).

De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 14a vertoont gelijkenis met artikel 2.2, eerste lid, onder f van de Wabo waarbij het gaat om de beschermde gemeentelijke monumenten. In dit artikel gaat het alleen over identiteitsbepalende objecten. Ten aanzien van de omgevingsvergunningaanvraag voor de (gedeeltelijke) sloop van een identiteitsbepalend object is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In het kader van de Wabo dient de gemeente een aanvraag langs elektronische weg mogelijk te maken. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend met behulp van een door de Minister van VROM vastgesteld (digitaal) formulier. De Bbl voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In artikel 7.11 van het Bbl zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot het sloopwerkzaamheden. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. Het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken.

In het kader van de vermindering van administratieve lasten voor burgers en bedrijven dienen de indieningsvereisten bij de vergunningaanvraag zo beperkt mogelijk gehouden te worden.

Artikel 15 (Vervallen)

Artikel 15 vervalt vanwege de inwerkingtreding van de Ow en wordt vervangen door een beperkender regime. Na inwerkingtreding van de Ow zijn de intrekkingsgronden van een omgevingsvergunning uitputtend geregeld in onder andere de artikelen 5.39 en 5.40 van de Ow, artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) en – i.v.m. overgangsrecht – ook artikel 10a.12 van het Bkl.

Artikel 16 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt besloten dat geen rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument maar dat er gekeken wordt in hoeverre dat het belang van de monumentenzorg zich verzet. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook voor artikel 16.58 van de Ow. Dit onderscheid is aangebracht om kerkelijke monument te beschermen, als ook de vrijheid van het geloof en de geloofsbelijdenis te borgen.

Artikel 18 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen[, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en van gemeentelijke monumenten artikel 13. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Ow regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

Artikel 21 Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

 

Artikel 21 verwijst naar de artikelen 13 en 14, derde lid. Artikel 13 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 14, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

Artikel 22 Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.

Artikel 23 Vangnet archeologie

Op grond van artikel 38a Monumentenwet jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening diende in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting was de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis. Er waren echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Valletta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 5.130 van het Bkl verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

Artikel 22.4 van de Ow bevat een overgangsbepaling. Voorts bepaalt artikel 22.8, onder a, van de Ow dat gemeenten slechts beschermingsmaatregelen in hun omgevingsplan mogen opnemen inzake bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak. Het tweede lid wordt, gelet op het vervallen van artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en het inwerking treden van de Ow, rechtstreeks onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan.