Organisatie | Nissewaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Rectificatie: Nadere regels standplaatsen Nissewaard 2023 |
Citeertitel | Nadere regels standplaatsen Nissewaard 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Totaalkaart Nissewaard Nico de Regtplein Heenvliet Breedstraat Zuidland WC Waterland WC Maaswijk Buurtvoorziening Groenewoud WC 't Plateau WC De Akkers Buurtvoorziening Rozemarijndonk Uitplein Nieuwstraat Metrostation Centrum Theaterplein Churchilllaan-Willemshoevelaan Vlonder Hunzestraat Hoornbaan Abbenbroek Geervliet |
Deze regeling vervangt de Nota Standplaatsen Nissewaard 2016 en het Aanwijzingsbesluit Standplaatsen Nissewaard.
Algemene plaatselijke verordening Nissewaard
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-10-2023 | nieuwe regeling | 26-09-2023 | 23.B.00309 |
[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat in de oorspronkelijke publicatie de kaarten in bijlage 1 ontbreken. De oorspronkelijke publicatie is op 3 oktober 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2023, 421759.]
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;
gelet op artikel 5:18, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2020;
gezien de nota van beantwoording van reacties op het standplaatsenbeleid van 18 juli 2023 en gehoord de reactie van de Commissie Leefomgeving van 30 augustus 2023;
Artikel 1 De standplaatsvergunning en -duur
Een vergunning voor een tijdelijke standplaats wordt verleend voor een periode van ten hoogste een jaar, waarbij de standplaats op ten minste een dag en ten hoogste op 24 dagen wordt ingenomen. Er wordt slechts een vergunning verleend voor dezelfde locatie aan dezelfde vergunninghouder in de periode van een jaar, te rekenen vanaf de dag waarop een volledige aanvraag is ingediend.
Artikel 5 Aanvraagprocedure beschikbare standplaats
Als voor dezelfde standplaatslocatie en dag meer volledige aanvragen op dezelfde dag worden ontvangen, dan worden deze beoordeeld aan de hand van de kwaliteitscriteria zoals bedoeld in bijlage 2. Als meer aanvragers hetzelfde aantal punten hebben, wordt er tussen die aanvragers geloot. Aanvragers wordt de mogelijkheid geboden hierbij aanwezig te zijn.
Artikel 7 Innemen standplaats en waarneming
Op een in een voetgangerszone aangewezen locatie wordt slechts standplaats ingenomen zonder voertuig of alleen met dat voertuig dat direct noodzakelijk is voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten. Een voertuig dat hiervoor niet direct noodzakelijk is, mag slechts bij de aanvang en aan het einde van de verkoopperiode bij de standplaats aanwezig zijn voor het in- en uitladen van goederen.
Van het bepaalde in deze nadere regels kan worden afgeweken als de toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 13 Intrekking oude regeling
De Nota Standplaatsen Nissewaard 2016 en het Aanwijzingsbesluit Standplaatsen Nissewaard worden ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard op 26 september 2023.
De wnd. gemeentesecretaris,
S. Elseman
De burgemeester,
mr. F. van Oosten
Bijlage 1, standplaatslocaties als bedoeld in artikel 2
Bijlage 2, kwaliteitscriteria als bedoeld in artikel 5
Omdat het aantal vergunningen en locaties voor standplaatsen beperkt is, kan het voorkomen dat er meer gegadigden zijn voor een bepaalde plek dan te vergeven vergunningen. Met andere woorden: standplaatsvergunningen zijn schaarse vergunningen. Om schaarse vergunningen te verdelen zijn er – kortweg – drie verdelingssystematieken:
De eerste twee systematieken zijn relatief snel, simpel en gemakkelijk uitvoerbaar. Daar staat tegenover dat aan de vergunningverlening geen enkele inhoudelijke afweging te pas komt en dat dus niet wordt gekeken naar de kwaliteit van de standplaats. Deze is voor onze inwoners echter wel van belang.
Gekozen is voor de derde verdeelsystematiek: per volledig ingediende aanvraag wordt gekeken naar de kwaliteit van de hierna genoemde onderdelen en worden punten toegekend. Degene met de meeste punten komt in principe in aanmerking voor de vergunning.
A. Toegevoegde waarde (8 punten)
Het product dat of die dienst die vanaf de standplaats wordt aangeboden, wordt niet aangeboden in het naastgelegen winkelcentrum. | |
D. Maatschappelijke betrokkenheid (6 punten)
De aanvrager doet aantoonbaar aan afvalscheiding en recycling. | |
De aanvrager begeleidt stagiaires als erkend leerwerkbedrijf of verkoopt producten van een erkend leerwerkbedrijf. | |
De aanvrager heeft tenminste drie jaar ervaring in de ambulante handel of als ondernemer in een winkel. | |
De aanvrager heeft diploma’s of certificaten binnen de branche waarin hij opereert. |
Op basis van artikel 5:18 van de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2020 (APV) kunnen standplaatsvergunningen worden verleend. Standplaatsen kunnen betrekking hebben op de verkoop van goederen (bijv. vis, bloemen), maar ook op het aanbieden van diensten (bijv. kenteken graveren). In 2016 heeft het college de Nota Standplaatsen Nissewaard vastgesteld. In die nota is beleid geformuleerd over onder meer branchering, selectieprocedure, soorten vergunningen en handhaving. Daarnaast heeft het college op 21 februari 2017 een aanwijzingsbesluit Standplaatsen vastgesteld waarin concrete locaties voor standplaatsen zijn aangewezen. De APV, de Nota en het Aanwijzingsbesluit voldoen niet meer aan de laatste ontwikkelingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie en moeten dus worden geactualiseerd.
Standplaatsen kunnen een positieve meerwaarde hebben voor het voorzieningenniveau van de consument en de kwaliteit van de openbare ruimte. Het brengt dynamiek en levendigheid in het straatbeeld door kleinschaligheid, diversiteit en afwisseling. Daarom staan wij dan ook positief tegenover de ambulante handel die de diversiteit vergroot, bijdraagt aan een gezellige, levendige en aantrekkelijke omgeving en activiteiten op straat ondersteunt.
Daar staat echter tegenover dat standplaatsen ook kunnen leiden tot verrommeling in de openbare ruimte, aantasting van de verkeersveiligheid, in strijd kunnen zijn met de redelijke eisen van welstand en overlast (bijvoorbeeld geurhinder) kunnen veroorzaken. Om die reden is het wenselijk regels vast te stellen met betrekking tot standplaatsen. Deze nadere regels voorzien hierin.
Het huidige beleid kent – kort samengevat - de volgende regels:
Standplaatsen op particulier terrein:
De huidige vergunningen voor vaste standplaatsen en seizoensstandplaatsen zijn in 2018 allemaal omgezet van vergunningen voor onbepaalde tijd in vergunningen voor bepaalde tijd (tot 1 januari 2024). Met andere woorden: alle standplaatsvergunningen lopen 31 december 2023 af. Dit betekent dat in 2023 wederom alle vergunningen weer kunnen worden verleend.
In artikel 5:17 van de APV wordt aangegeven wat onder een standplaats moet worden verstaan: “het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel”. Standplaatsen op een (week)markt, (jaar)markt of evenement vallen erbuiten. Ook het venten (het aanbieden van goederen vanaf een steeds wisselende plaats) valt erbuiten.
Uit artikel 5:18 van de APV blijkt dat de standplaatsvergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Daarnaast bevat artikel 5:18 nog twee andere weigeringsgronden. De weigeringsgrond met betrekking tot redelijke eisen van welstand kan gehanteerd worden als een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig wordt verstoord. Te denken valt een standplaats nabij een monument of in een beschermd stads- en dorpsgezicht.
De tweede weigeringsgrond heeft onder meer betrekking op de mogelijkheid dat als gevolg van de standplaats het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt (bijvoorbeeld doordat nabijgelegen winkels verdwijnen). Hiervan is niet snel sprake.
Dienstenwet (schaarse vergunningen en geen branchering)
De Europese dienstenrichtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Dienstenwet. De Dienstenwet is van toepassing op standplaatsen (ook als het gaat om de verkoop van goederen). Dit betekent dat vanwege het vrij verkeer van goederen en diensten er zo min mogelijk beperkingen mogen worden verbonden aan de vergunning en dat de vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd wordt verleend.
Zowel in het oude als in dit nieuwe standplaatsenbeleid is er echter voor gekozen het aantal standplaatsen wat betreft locaties en aantal vergunningen te beperken (beleidsmatige schaarste). Het beleid vormt dus een kwantitatieve en territoriale beperking ten aanzien van de toegang tot een dienst en de uitoefening. Een dergelijk beleid moet voldoen aan de eisen die de Dienstenrichtlijn in artikel 15 stelt:
De nadere regels leggen weliswaar beperkingen op aan standplaatshouders voor wat betreft onder meer de locatie van de standplaats, maar zijn niet discriminatoir: de regels gelden voor alle ondernemers.
Dwingende redenen van algemeen belang zijn onder meer openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, bescherming van consumenten, fraudebestrijding, bescherming van het milieu en behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed. Deze nadere regels zijn vooral ingegeven met het oog op de bescherming van het milieu, standplaatsen kunnen geluidsoverlast, geurhinder enz. veroorzaken, de bescherming van consumenten, de (verkeers)veiligheid en de volksgezondheid.
Als hetzelfde doel te bereiken is met minder ingrijpende maatregelen of algemene regels, dan verdient dat uiteraard de voorkeur. Die mogelijkheid ontbreekt hier echter.
Deze nadere regels hebben tot gevolg dat het hier gaat om een zogenaamde schaarse vergunning: het aantal vergunningen dat verleend kan worden is beperkt en er zijn (mogelijk) meer gegadigden dan dat er plek is. Dit heeft gevolgen voor zowel de duur van de vergunning als voor de verdelingssystematiek: de vergunning mag niet worden verleend voor onbepaalde tijd (want dan krijgen derden geen kans) en bij de verdeling van de vergunningen moet iedereen die aan de voorwaarden voldoet een kans kunnen maken op die vergunning. Wat betreft verdeling van die schaarse vergunningen over de (potentiële) gegadigden zijn er diverse verdelingssystematieken mogelijk: bijvoorbeeld loten, “wie het eerst komt, het eerst maalt” of een verdeling op grond van inhoudelijke kwalitatieve criteria.
In dit besluit is gekozen voor die laatste optie (zie bijlage 2). Loten en het systeem van “wie het eerst komt, het eerst maalt” zijn relatief eenvoudig en snel, maar tegelijkertijd ook arbitrair. Een inhoudelijke toets op de kwaliteit van de aanvraag leidt, zo is de verwachting, tot een verbetering van de kwaliteit van de ambulante handel in Nissewaard. Is er sprake van een gelijk aantal punten bij meerdere aanvragers, dan wordt er alsnog geloot. Uiteraard hoeft deze verdelingssystematiek niet te worden toegepast als er maar één gegadigde is voor die dag op die plek.
In het huidige beleid vindt branchering plaats. Met andere woorden: per locatie wordt gekeken welke soorten producten (afhankelijk van de aanwezige winkels in de buurt) verkocht mogen worden. De gedachte hierachter is begrijpelijk: gestreefd wordt naar een complementair en gevarieerd aanbod en men wil voorkomen dat de standplaatshouder de nabijgelegen winkels beconcurreert waardoor die wellicht verdwijnen. Uit jurisprudentie blijkt echter dat het reguleren van concurrentieverhouding niet als huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Dat klinkt logisch: als er in een winkelstraat al twee schoenenwinkels gevestigd zijn en er komt een derde bij, dan grijpt de gemeente ook niet in. Hierop is slechts één uitzondering: namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt (lees: de consument moet straks wel heel ver lopen om zijn boodschappen te halen). Met andere woorden: er moet sprake zijn van “duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau” als gevolg van de standplaats. Het enkele feit dat er sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en gevreesd moet worden voor mogelijke sluiting van bestaande voorzieningen is niet genoeg. Doorslaggevend is of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften.
Hiervan zal niet snel sprake zijn. In dit nieuwe beleid is dan ook geen branchering opgenomen. Met andere woorden: er is wel gekeken naar locaties en spreiding (bijv. in verband met verkeersveiligheid, milieu), maar niet naar de soort goederen/diensten die worden verkocht. Bij de aanvraag moet wel worden aangegeven welk product/dienst men wil verkopen en dit zal ook in de vergunning worden opgenomen, maar dit zal – gelet op het voorgaande - niet snel leiden tot weigering van de aanvraag.
Uiteraard mag men veronderstellen dat een aanvrager van een standplaatsvergunning enige vorm van marktonderzoek heeft gedaan voordat hij een aanvraag indient. Het aanvragen van een standplaatsvergunning voor meerdere dagen voor de verkoop van bijvoorbeeld kaas, lijkt niet voor de hand liggend als er al een kaaswinkel is gevestigd in de nabijheid van die standplaats. De praktijk leert dat deze situaties zelden voorkomen: de aanvrager heeft er immers baat bij dat zijn product aanvullend is op het assortiment dat al wordt verkocht in de nabijheid van zijn kraam, anders verdient hij weinig. Daar komt bij in de praktijk vaak aanvragers vaak geen concrete plek op het oog hebben, maar aan de gemeente vragen welke plekken nog beschikbaar zijn. Voordat de vergunning wordt verleend, wordt vaak in overleg met de gemeente gekeken welke plek het meest geschikt is.
Naast bovengenoemde regelgeving kan op een standplaats ook de volgende regelgeving van toepassing zijn:
Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan)
Een standplaats kan alleen worden ingenomen als het bestemmingsplan dat gebruik op die locatie toestaat. Bij besluit van 21 februari 2017 zijn locaties vastgesteld voor het innemen van standplaatsen. In de bijlage bij deze nota is dit besluit geactualiseerd. Voor zover de locaties niet passen in het bestemmingsplan, zal een omgevingsvergunning afwijkend gebruik moeten worden verleend.
In de Warenwet staat waaraan levensmiddelen en andere producten voor consumenten moeten voldoen. Een levensmiddel of product mag de gezondheid of veiligheid van de consument niet in gevaar brengen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt hier toezicht op.
Besluit Brandveilig Gebruik en Basishulpverlening Overige Plaatsen
Dit besluit geeft brandveiligheidsvoorschriften voor het in georganiseerd verband gebruik maken van een afgebakende locatie, waarvoor vanuit andere wetgeving (bijv. Bouwbesluit en Activiteitenbesluit) geen brandveiligheidseisen zijn gegeven. Dit besluit kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn op een (verzameling van) standplaats(en).
Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Sommige standplaatsen kunnen een inrichting zijn in de zin van de Wet milieubeheer: bijvoorbeeld een kraam waarin gebakken/gefrituurd wordt, zoals een oliebollenkraam. Dit betekent dat de installaties van deze kraam moeten voldoen aan de in de Wet milieubeheer gestelde eisen.
De Winkeltijdenwet en de Verordening Winkeltijden Nissewaard 2021 gelden ook voor standplaatsen. Op grond van de Winkeltijdenwet moeten alle winkels gesloten zijn op zon- en feestdagen. In de Winkeltijdenverordening van Nissewaard is een algemene vrijstelling opgenomen van dit verbod voor winkels van 9.00 tot 20.00 uur. Deze vrijstelling geldt dus niet voor standplaatsen. Met andere woorden: standplaatsen moeten “gesloten” zijn op zon- en feestdagen. De Verordening bevat wel de mogelijkheid voor het college om ontheffing te verlenen voor standplaatshouders om hun kraam in te nemen op zon- en feestdagen. (Voor alle duidelijkheid: een standplaats op zondag die onderdeel uitmaakt van een evenement valt onder de evenementenvergunning.)
De gemeente mag kwantitatieve of territoriale beperkingen vaststellen met betrekking tot standplaatsen. Met andere woorden: het aantal standplaatsen in de gemeente mag worden beperkt en ook mogen er beperkingen worden vastgesteld ten aanzien van gebieden. Dit is in het beleid uit 2017 ook gebeurd. De mogelijkheid bestaat ook om geen locaties en aantallen vast te stellen, maar elke aanvraag op zijn merites te beoordelen. Dit kan ertoe leiden dat overal in de gemeente een standplaats kan worden aangevraagd. Dit is echter niet wenselijk: vanuit het oogpunt van de bescherming van het milieu en het woon- en leefklimaat, de bescherming van consumenten, de openbare orde, de (verkeers)veiligheid en de volksgezondheid is het wenselijk locaties aan te wijzen waar standplaatsen mogen worden ingenomen. Om die reden is het aantal standplaatsenlocaties en het aantal standplaatsen dan ook gelimiteerd
In 2017 zijn 16 locaties aangewezen waar standplaatsen mogen worden ingenomen. Deze locaties zijn opnieuw onder de loep genomen. Besloten is om in beginsel vast te houden aan een vast aantal locaties en een maximum aantal standplaatsen per locaties (zie bijlage 1).
In artikel 2 is bepaald dat bij bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld de reconstructie van het openbaar gebied, evenementen of gevaarlijke weersomstandigheden) kan bepalen dat geen standplaats kan worden ingenomen of dat de standplaats tijdelijk op een andere plek moet worden ingenomen. In dat geval bestaat geen recht op compensatie van de vergunninghouder.
In dit besluit is geen maximum grootte opgenomen voor kramen of verkoopwagens. Dit vanwege het feit dat de afmetingen van de locaties nogal verschillen en hiervoor geen algemene regel is te geven. Als de afmeting van de kraam of verkoopwagen echter dusdanig groot is dat deze niet zal passen op de locatie (of wel zal passen, maar dat er dan vervolgens geen plek meer is voor andere potentiële vergunninghouders), dan kan de vergunning worden geweigerd (artikel 9, tweede lid).
In de Nadere Regels wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende soorten standplaatsen:
Met betrekking tot deze standplaatsen gelden de volgende regels:
Dit zijn standplaatsen met een aangewezen locatie waar ondernemers voor een lange tijd een of meerdere dagen per week op die specifieke locatie een standplaats met hun mobiele kraam kunnen innemen.
De kramen worden elke avond weggehaald en in de ochtend kunnen de standplaatshouders de standplaats weer innemen. Een vergunning voor een vaste standplaats wordt afgegeven voor een periode van maximaal 15 jaar en kan elk moment van het jaar ingaan. Standplaats mag worden ingenomen van maandag tot en met zondag. Dit houdt dus in dat de kans bestaat dat de standplaats elke dag in gebruik is, ook door dezelfde vergunninghouder.
Seizoensstandplaatsen zijn standplaatsen met een aangewezen (vaste) locatie waar ondernemers voor een korte aaneengesloten periode in het jaar en minimaal twee dagen per week een standplaats kunnen innemen met hun mobiele kraam of kar. De periode dat de standplaatshouder de standplaats mag innemen, wordt vermeld in de vergunning. Seizoensstandplaatsen zijn bedoeld voor producten die gebonden zijn aan een bepaalde periode, zoals oliebollen, ijs, haring en kerstbomen. Op seizoensstandplaatsen mogen ondernemers, in de periode waarvoor de vergunning verleend is, de kraam of kar ’s avonds laten staan, mits de verkoop minimaal vijf dagen per week plaats vindt. Een vergunning voor een seizoensstandplaats wordt afgegeven voor een periode van maximaal 15 jaar en geldt voor maximaal 7 dagen per week per ondernemer per locatie.
Op grond van het tot dusverre gevoerde beleid mogen tijdelijke standplaatsen worden aangevraagd voor maximaal 12 dagen per jaar buiten het centrum van Spijkenisse en in het centrum 24 dagen. Tijdelijke standplaatsen kunnen worden ingenomen op locaties voor tijdelijke of seizoensstandplaatsen die op dat moment niet in gebruik zijn. De vergunning kan iedere dag van het jaar ingaan.
Uitgangspunt in dit nieuwe beleid blijft dat de tijdelijke standplaatsen in beginsel ingenomen dienen te worden op locaties welke aangewezen zijn voor seizoensgebonden standplaatsen of tijdelijke standplaatsen. Er wordt echter voor gekozen om tijdelijke standplaatsen voortaan maximaal 24 dagen mogelijk te maken in de gehele gemeente. Het kan hier gaan om een dag per week gedurende 24 weken of om maximaal 24 dagen achter elkaar. De vergunning wordt verleend voor een periode van een jaar. In de praktijk is er weinig vraag naar tijdelijke standplaatsen. Dit type standplaats wordt vaak aangevraagd voor bijvoorbeeld de verkoop van aardbeien, stroopwafels, friet of foodtrucks. Gekozen is voor 24 dagen ter afbakening van de vaste standplaatsvergunning (welke gedurende het hele jaar één of meerdere dagen per week geldt), de diversiteit in aanbod die hierdoor mogelijk wordt, de flexibiliteit die deze vergunningen bieden en de behoefte waarin dit type vergunning voorziet.
Tijdelijke standplaatsen kunnen ook worden benut voor zogenaamde promotionele standplaatsen: dat zijn standplaatsen met een commercieel karakter waar niet zo zeer een product wordt verkocht, als wel reclame wordt gemaakt voor een bepaald product (bijv. frisdrank).
Het is niet de bedoeling dat bijvoorbeeld een frietkraam elke maand 24 dagen staat voor de komende jaren. Om die reden is in artikel 1 bepaald dat per aanvrager voor die betreffende locatie maar 1 vergunning per jaar kan worden verleend en dat men niet eerder dan 1 jaar van te voren een aanvraag kan doen.
Standplaatsen op particulier terrein
De meeste standplaatsen zullen worden ingenomen op openbaar terrein (gemeentegrond). Soms is er echter sprake van een terrein dat openbaar toegankelijk is, maar waarbij de grond particulier bezit is (bijv. een parkeerterrein nabij een winkelcentrum). Op basis van het oude beleid was geen standplaatsvergunning nodig (mits de bestemming passend was en de grondeigenaar toestemming had verleend). Deze werkwijze strook(te) echter niet met de APV: ook voor standplaats op particulier terrein is – zo volgt uit de APV - in beginsel een vergunning nodig. De verwachting is niet dat overal en nergens op particuliere grond standplaatsen zullen worden geplaatst: het bestemmingsplan ter plaatse zal veelal dit niet mogelijk maken en daarnaast is immers toestemming nodig van de grondeigenaar.
Standplaatsen worden niet alleen ingenomen om goederen te verkopen of diensten aan te bieden, maar ook om bijvoorbeeld ideeën aan de man te brengen of voorlichting te geven (bijv. kraampjes in verkiezingstijd, een voorlichtingsbus nabij scholen), donateurs te werven (kraampjes van goede doelen) of om bijvoorbeeld bevolkingsonderzoek te doen. Het aanbieden van gedrukte stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard is op grond van de Grondwet vergunningvrij, maar als dat gebeurt vanaf een standplaats, dan is voor die standplaats wel een vergunning nodig. Deze standplaatsen worden vaak maar gedurende korte tijd ingenomen. Dit soort aanvragen worden beschouwd als “voorwerpen op de weg” (artikel 2:10 van de APV) en vallen buiten deze nadere regels. Het is wel mogelijk dat hiervoor een vergunning nodig is op grond van artikel 2:10 van de APV.
5. VERGUNNINGDUUR EN PROCEDURE
De huidige vergunningen voor vaste plaatsen en seizoensplaatsen zijn verleend voor 5 jaar (tot en met 2023). De vraag is of die termijn nog voldoet. De termijn moet niet te lang zijn (anders krijgen andere gegadigden geen kans), maar ook niet te kort (investeringen moeten wel kunnen worden terugverdiend) Uit onderzoek (in opdracht van het ministerie van EZ, SEO, januari 2021) blijkt dat de gemiddelde terugverdientijd in de ambulante handel varieert tussen de 9 jaar en 12 jaar. Uit het onderzoek dat in 2019 in opdracht van de brancheorganisatie CVAH is uitgevoerd (Schaarse vergunningen, H.J. Gianotten, 2 augustus 2019) blijkt dat de range van de afschrijvingstermijn van ambulante ondernemers zich uitstrekt tussen de 5 en 15 jaar. In de reactie van het CVAH op het nieuwe beleid wordt gepleit voor een vergunningduur van 15 jaar. Ook door de raadscommissie Leefomgeving is op 30 augustus 2023 gepleit voor die termijn. Het college heeft besloten die termijn over te nemen in dit besluit. De termijn van 15 jaar biedt ondernemers meer zekerheid, vermindert de administratieve lasten voor zowel ondernemers als de gemeente en is niet dusdanig lang dat derden geen kans meer maken op een vergunning.
Hierbij is het onderscheid tussen een vrijkomende en een beschikbare standplaats, bedoeld in artikel 3, van belang voor de behandeling van de aanvraag. Alleen als volledig ingediende aanvragen voor dezelfde standplaatslocatie en dag worden ingediend, wordt het in artikel 5 en bijlage 2 bedoelde selectiecriterium bij de beoordeling gehanteerd.
Alle standplaatsvergunningen in Nissewaard lopen op 31 december 2023 af. Dit betekent dat in het najaar van 2023 alle vergunningen opnieuw gelijktijdig moeten worden “aanbesteed”. Die procedure ziet er (op basis van deze nadere regels) uit als volgt:
Als na de “aanbesteding” in 2023 blijkt dat er voor een bepaalde vergunning geen interesse is of geen vergunning wordt verleend, dan blijft die standplaats dus beschikbaar. Beschikbare plaatsen hoeven niet nogmaals te worden gepubliceerd, maar ze komen wel op de standplaatsenlijst te staan. De procedure is dan als volgt:
Voor het afgeven van een standplaatsvergunning zijn leges verschuldigd. De leges worden jaarlijks geïndexeerd en vastgesteld in de legesverordening. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag in 2023 (voor het bedrijfsmatig verkopen van goederen) moet € 250,75 worden betaald (vaste of seizoensplek voor 5 jaar) of € 146,70 (tijdelijke standplaats).
Indien een standplaats wordt ingenomen op gemeentegrond dan wordt daarvoor precariobelasting in rekening gebracht. De hoogte van de precariobelasting is onder andere afhankelijk van de ingenomen oppervlakte en het aantal dagen dat de standplaats wordt ingenomen. De precariotarieven worden jaarlijks geïndexeerd en vastgesteld in de precarioverordening. (De tarieven in 2023 zijn als volgt. Ideële standplaatsen zijn gratis. Commerciële standplaatsen: per m2 per jaar voor een dag per week: € 50,15 tot € 205,16 bij meer dan 5 dagen per week. Prijs wordt vermeerderd bij gebruik verkoopwagens en bij bepaalde locaties.)
Een standplaatshouder is in beginsel zelf verantwoordelijk voor eventuele benodigde voorzieningen als water en elektra. Tevens is hij zelf verantwoordelijk voor het scheiden en afvoeren van zijn (bedrijfs)afval (incl. afvalwater). Op punten waar wel elektriciteit aanwezig is, zal de gemeente de kosten voor het energiegebruik in rekening brengen. De kosten voor dergelijke nutsvoorzieningen zijn niet bij de precario of leges inbegrepen.
7. PERSOONLIJK KARAKTER VAN DE STANDPLAATSVERGUNNING
Uit artikel 1:5 van de APV blijkt dat APV-vergunningen in beginsel persoonlijk zijn. Dit betekent in ieder geval:
De reden hiervoor is dat het niet de bedoeling is dat standplaatsvergunningen (net als marktvergunningen overigens) op naam worden gezet van grote bedrijven die vervolgens hun producten tegen dumpprijzen op de standplaats aanbieden of de vergunningen verhandelen. Het beleid is er dus op gericht de kleine ambulante handelaar te beschermen. Aan de standplaatsvergunning wordt daarom als voorschrift opgenomen dat de standplaats door de vergunninghouder persoonlijk dient te worden ingenomen en dat bij eventuele afwezigheid (bijv. ziek, op vakantie) hij de gemeente moet informeren (zie artikel 7).
Standplaatsvergunning worden – zo vloeit voort uit artikel 1:5 APV - normaliter verleend aan een natuurlijke persoon. Het gaat hier dan veelal om een eenmanszaak. Standplaatsvergunningen worden dus in beginsel niet verleend aan een B.V., een vereniging, een andere rechtspersoon of een V.O.F. (is geen rechtspersoon). Dat wil zeggen: de vergunningen worden niet op naam gezet van een rechtspersoon, maar kunnen wel worden verleend aan een persoon die werkzaam is voor die rechtspersoon. De vergunninghouder mag zich wel laten bijstaan door personeel, een echtgeno(o)t(e) of kinderen, maar moet dus ook zelf aanwezig zijn in de kraam. Artikel 7 regelt het een en ander voor het persoonlijk innemen van de standplaats en de waarneming. De vergunninghouder kan een ontheffing aanvragen voor een waarnemer voor maximaal voor 1 jaar. Is er sprake van afwezigheid van de vergunninghouder voor langere tijd (bijvoorbeeld door ziekte/arbeidsongeschiktheid), dan ligt overschrijving van de vergunning voor de hand.
Uiteraard is de kans groot dat de vergunninghouder door ziekte of vakantie wel eens gedurende korte tijd afwezig is. Hij moet dit zo spoedig mogelijk schriftelijk melden bij het college en ontheffing aanvragen. Gaat het om een paar dagen afwezigheid door ziekte, dan zal het aanvragen van een ontheffing in de praktijk niet de moeite lonen (tegen de tijd dat de ontheffing wordt verleend is betrokkene wellicht weer beter), maar in geval van voorzienbare afwezigheid (door bijv. vakantie) kan uiteraard wel ontheffing worden aangevraagd.
Standplaatsvergunningen zijn zogenaamde schaarse vergunningen: er is vaak maar een beperkt aantal beschikbaar. Dat is de reden dat die vergunning niet voor onbepaalde tijd kan worden verleend en dat alle gegadigden evenveel kans moeten krijgen een dergelijke vergunning te bemachtigen. Het onderhands overschrijven van de schaarse vergunning op naam van een ander is om die reden niet mogelijk. In sommige gevallen is het overdragen van de vergunning wel mogelijk: deze gevallen zijn geregeld in artikel 8.
In 2017 is al besloten tot wijziging van het beleid, waarom destijds de vergunningduur is beperkt tot vijf jaar, bij wijze van overgang naar de huidige nieuwe regeling. Alle huidige standplaatsvergunningen lopen dus af op 31 december 2023. Daarom is een overgangsregeling niet nodig.
Direct na inwerkingtreding van de nieuwe regels wordt de aanvraagprocedure volgens dit recht opengesteld, zodat vanaf 1 januari 2024 van de nieuwe standplaatsvergunningen gebruik kan worden gemaakt.