Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening jeugdhulp gemeente Dongen 2023 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp gemeente Dongen 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2023 | 01-01-2023 | Verordening jeugdhulp gemeente Dongen 2023 | 28-09-2023 |
De raad van de gemeente Dongen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet;
overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Dongen 2023.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
budgetplan: door jeugdige en/of diens ouders ingevuld plan waarin staat hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed, op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten (zoals vastgelegd in het familiegroepsplan), waarin wordt gemotiveerd waarom gecontracteerd aanbod niet passend is en waarin de jeugdige/diens ouders aantoont dat hij of zij een pgb kan beheren.
cliëntondersteuner: onafhankelijke persoon die de jeugdige en/of diens ouders ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp die ouders en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en op hen toe moeten zien, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.
overige voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen niet vallend onder de Jeugdwet of wel vallend onder de Jeugdwet maar rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders (zoals bedoeld in artikel 2.9 sub a in de Jeugdwet).
Plan van aanpak: plan waarbij de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin worden beschreven. In het plan wordt de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders vastgelegd, samen met de doelen, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren betreffende de uitvoering van de jeugdhulp. Het plan van aanpak bestaat uit een (vraag)analyse en een beschrijving van de te behalen resultaten.
vertrouwenspersoon: onafhankelijke persoon die jeugdigen en/of ouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.
Artikel 1.2. Afstemming met andere voorzieningen
Het college zet bij de toegang tot jeugdhulp in op vroegtijdige signalering van belemmeringen op het gebied van werk en inkomen van de jeugdigen en/of diens ouders en helpt hem/haar waar nodig om de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen en re-integratievoorzieningen te verkrijgen.
Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.2 Individuele voorzieningen
De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorzieningen jeugdhulp
Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet er door de gemeentelijke toegang, gecertificeerde instelling en/of jeugdhulpaanbieder in het plan van aanpak duidelijk worden vermeld hoe lang de ondersteuning nodig is. Indien naar verwachting ook na het 18e jaar nog hulp nodig is, wordt nagedacht op welke wijze en via welke financieringsstroom dit vorm krijgt (Wmo, zorgverzekering, Wlz). Input voor het plan van aanpak wordt mede geleverd door jeugdhulpaanbieders via het Perspectiefplan 18+. Uiterlijk bij de leeftijd van 17,5 jaar moet duidelijk zijn of en welke ondersteuning er nodig is vanaf 18e jaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.
Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen
Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding. Hierbij hanteert het college het principe van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening.
Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente
Het college wijst de jeugdige en/of diens ouders op de mogelijkheid zich tijdens het onderzoek te laten bijstaan door iemand uit het eigen netwerk of een gratis cliëntondersteuner en op de mogelijkheid om na de melding een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te overhandigen.
Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.
Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente
Enkel bij een aanvraag voor een individuele voorziening voor hoog specialistische jeugdhulp wordt samengewerkt met het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp. De gemeente voert het onderzoek uit van artikel 4.3 en 4.4. Als gedurende dit proces duidelijk wordt dat het een hoog specialistische hulpvraag is, wordt het samenwerkingsverband hoog specialistische hulp verzocht aan het onderzoek deel te nemen. De gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige en het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp bepalen de aard en omvang van de individuele voorziening en komen gezamenlijk tot een plan van aanpak.
Het college verzamelt voor het onderzoek alle gegevens over de jeugdige en zijn situatie, die van belang en toegankelijk zijnen maakt vervolgens zo spoedig mogelijk (maar binnen een termijn van 2 weken) met de jeugdige en/of diens ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of diens ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en diens ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of diens ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of diens ouders geven inzage in een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.
Als de jeugdige en/of ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek als bedoeld in het derde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 4.7 en daardoor de situatie van de jeugdige en/of ouders onvoldoende in kaart kan worden gebracht, kan er geen individuele voorziening worden verstrekt.
Artikel 4.6 Inhoud beschikking
Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige en/of diens ouders gemaakte afspraken vastgelegd, wie de jeugdhulp gaat bieden, wat het te behalen resultaat is, wat de aard en omvang van de in te zetten hulp zijn en welke “andere voorzieningen” relevant zijn of kunnen zijn.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 5.1 Regels voor persoonsgebonden budget
Het college stelt vast dat de gezaghebbende ouder(s), al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek, behorende bij FWG 30 (Functie Waardering Gezondheidszorg) van de voor de betreffende periode geldende cao van Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Artikel 6.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Artikel 6.4 Opschorting betaling uit het pgb
Als er sprake is van een individuele voorziening in pgb kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van de budgethouder een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid.
Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig in de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend. Dit is vastgelegd in de Inspraakverordening Dongen 2007.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.
Het college van de gemeente Dongen stelt Beleidsregels Jeugdhulp vast. Hierin neemt het nadere regels op over de uitvoering van deze verordening.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren.
Artikel 1.2 Afstemming met andere voorzieningen
Dit artikel heeft als doel om op voorhand te benadrukken dat deze verordening zich richt op de Jeugdwet. Anderzijds draagt het college er zorg voor dat er goede afstemming is met voorzieningen op grond van de andere wetten van het sociaal domein. Bij een aanvraag van een jeugdige voor ondersteuning wordt zo mogelijk het gehele gezin betrokken.
Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.1 Overige voorzieningen
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onderdeel a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een beschikking van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze ondersteuning dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden.
Artikel 2.2 Individuele voorzieningen
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. We hebben de terminologie van dit artikel aangepast aan die van de regionale inkoopsystematiek.
Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp
Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een voorziening wordt eerst bekeken in hoeverre de oplossing van de hulpvraag voorliggend kan worden opgelost. De mate van zelfredzaamheid en ook de beoordeling of de ondersteuning tot de gebruikelijke zorg gerekend kan worden wordt hierin afgewogen. Het college stelt in beleidsregels nadere kaders met betrekking tot beoordeling van gebruikelijke en bovengebruikelijke zorg.
In het negende lid wordt gesproken over het perspectiefplan 18+, een plan waarin duidelijk moet zijn of en welke ondersteuning nodig is vanaf het 18e levensjaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.
Het laatste lid waarborgt dat de jeugdhulpaanbieder - ook wanneer deze jeugdhulp biedt in het buitenland - binnen de kaders van het Nederlands recht en de Nederlandse inspecties dient te opereren.
Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen
Dit artikel gaat in op de voorwaarden voor een vervoersvoorziening. Het eerste lid geeft aan dat in eerste instantie ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder. In het tweede lid staat de criteria waaronder het college een vervoersvoorziening toekent. Ook wordt aangegeven dat een jeugdige alleen maar aanspraak kan maken op de separate vervoersvoorzieningen als daar in een jeugdhulptraject niet reeds in is voorzien. Op deze manier wordt voorkomen dat dezelfde vervoersvoorziening meerdere malen wordt gefinancierd. Met betrekking tot de beoordeling van de zelfredzaamheid is de financiële situatie van ouders niet de enige grondslag om een vervoersvoorziening toe te kennen (lid drie). In lid vier staat dat een vervoersvoorziening altijd tijdelijk is en in lid zes staat dat het college onder meer de uitbetaling van de vergoeding alsmede de tijdsduur van de vervoersvoorziening danwel de hoogte van de vergoeding bepaalt.
Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, verwijzen we naar hoofdstuk 4 van deze verordening. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk is het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening is waarbij hij zijn oordeel mede baseert op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen. De toets als bedoeld in het derde en vierde lid is bedoeld om een deskundige toeleiding naar de juiste jeugdhulp te ondersteunen. In de Memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt deze bevoegdheid als volgt omschreven: 'De gemeente kan in haar verordening niet alleen aangeven welke vormen van jeugdhulp alleen na een besluit van de gemeente of een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts toegankelijk zijn, maar ook de voorwaarden waaronder deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg verkregen kunnen worden. Met andere woorden, de jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling welke vorm van jeugdhulp, met welke frequentie en voor hoe lang gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening heeft opgenomen.'. Door deze voorwaarde in de verordening op te nemen zijn de jeugdhulpaanbieders gebonden aan het oordeel van het college na toetsing van de aanvraag.
Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van contract- of subsidierelatie en de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld.
Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken (zij wensen dit en/of omdat dit noodzakelijk is voor het juridische proces) óf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de verwijzer (of jeugdhulpaanbieder na verwijzing), legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.
Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdhulp wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid van de wet, door het college ingediend. De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet VWS 2016 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 van de wet ertoe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.”
Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Verzamelwet VWS 2016, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.
Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via gemeente
In dit artikel zijn verschillende procedureafspraken opgenomen die gelden bij de toegang van jeugdhulp via de gemeente Dongen. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een zorgaanbieder bij een afgegeven besluit.
De gemeente stelt bij verordening in ieder geval regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) is van toepassing. Een belanghebbende, in de regel zijn dat de jeugdige of ouders met gezag, kan daarom een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. Hiervoor kan altijd een aanvraagformulier worden opgevraagd bij de gemeente. De gebruikelijke gang van zaken is echter dat de jeugdige of zijn ouder als eerste stap de hulpvraag meldt. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening. Via de toegang van gemeente Dongen kan de jeugdige of ouder vervolgens de beschikking krijgen over een aanvraagformulier. Ook is de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of ondertekend familiegroepsplan als aanvraag aan te merken. Er kan gebruik gemaakt worden van onafhankelijke cliëntondersteuning.
Alleen als uit het onderzoek blijkt dat er een noodzaak is voor hoog specialistische jeugdhulp wordt de jeugdige door de toegang doorverwezen naar het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp. Dat bepaalt vervolgens de aard en omvang van de hoog specialistische jeugdhulp. Samen wordt gekeken welke aanbieder het beste bij de problematiek van de jeugdige past. De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een plan van aanpak. In de beleidsregels kan het college deze procedure nader uitwerken. Het is mogelijk (via de reguliere procedure) hier bezwaar tegen te maken. De afhandeling van bezwaarzaken wordt afgehandeld door de gemeente Dongen. In alle andere gevallen bepaalt de toegang de aard en omvang van de jeugdzorg en stuurt de gemeente een beschikking met het plan van aanpak als bijlage.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken.
Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
Het tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat de inwoner niet wordt belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Als gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.
In het derde lid kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Ook kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.
In het vijfde lid wordt aangegeven dat een jeugdige en zijn ouders medewerking dienen te verlenen aan het onderzoek naar hun situatie. Het is van belang dat een toegangsmedewerker onderzoek kan doen naar de situatie van de jeugdige en zijn gezin, om op die manier adequaat in kaart te kunnen brengen wat de hulpvraag is en wat de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige, ouders en sociaal netwerk zijn. Als een jeugdige of zijn ouders alleen aangeven wat de hulpvraag is en waar zij aanspraak op willen maken en niet toestaan dat een toegangsmedewerker deze hulpvraag verkent, de situatie van de jeugdige en het gezin in kaart kan brengen en onderzoek kan doen naar de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders, dan kan het college niet beoordelen of er aanspraak is op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. In het zesde lid wordt daarom in dit verband gezegd dat het onvoldoende meewerken aan een dergelijk onderzoek gevolgen kan hebben voor de verstrekking, vorm, inhoud en/of hoogte van de individuele voorziening.
Een gesprek tussen het college en de jeugdige en/of diens ouders kan onderdeel uitmaken van het onder artikel 4.3 bedoelde onderzoek. Artikel 4.4 geeft dan ook weer welke aspecten tijdens het gesprek worden besproken en onderzocht. Het college informeert de jeugdige en/of diens ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure. In overleg met de jeugdige en/of diens ouders kan eventueel worden afgezien van een gesprek.
In artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt een familiegroepsplan gedefinieerd als een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Het college van de gemeente Dongen zorgt binnen de beslissingstermijn als bedoeld in artikel 4.2.3 voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en doet dat in de vorm van een plan van aanpak. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of diens ouders worden aan dat ‘verslag’ toegevoegd.
De jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) dienen het plan van aanpak te tekenen voor gezien of akkoord en sturen een getekend exemplaar binnen tien werkdagen retour aan de gemeente. Indien de jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) het plan van aanpak niet binnen de gestelde termijn getekend retourneren neemt de gemeente de aanvraag niet in behandeling en wordt de aanmelding afgesloten. Alvorens definitieve afsluiting van de aanmelding volgt in de praktijk eerst nog een tweede verzoek.
Artikel 4.6 Inhoud beschikking
Naast een beschrijving van wat er in een beschikking staat en/of bij hoort is in lid 2 ook geregeld dat in een schriftelijke beschikking is opgenomen hoe bezwaar kan worden gemaakt tegen die beschikking. De jeugdige of zijn ouders moeten op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. De minimale inhoud van de beschikking is nader toegelicht in de beleidsregels van de gemeente Dongen. In het vierde lid is de afwijking op het aspect van een beschikking in geval van hoog specialistische jeugdhulp beschreven.
Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. Hierbij moet toestemming worden gevraagd aan de jeugdige en/of ouders.
Ter vervollediging van de procesgang bij toegang jeugdhulp via de gemeente is een artikel opgenomen rondom het te nemen besluit na een aanvraag en de andere verwoorde stappen. In dit artikel zijn verschillende procedureafspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een jeugdhulpaanbieder bij een afgegeven besluit. Het vijfde lid geeft aan dat opschorting kan plaatsvinden op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht. Het zevende lid regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 6 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 5.1 Regels voor persoonsgebonden budget
In dit artikel wordt uiteen gezet op basis van welke grondslag het college een pgb kan verstrekken en dat voor de maximale periode van één jaar. Het college beoordeelt daarbij eerst of het door de gemeente gecontracteerde zorgaanbod toereikend is voor de jeugdige en/of zijn ouders. Ook dient het college vast te stellen dat de gezaghebbende ouder(s), al dan niet met hulp uit hun omgeving of anderszins, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren. Ouders stellen ook een budgetplan op. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder een aantal specifieke voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk: De persoon die jeugdhulp verleent, doet direct melding van calamiteiten en van iedere vorm van geweld of vermoeden van (kinder)mishandeling bij de gemeente en/of bij Veilig Thuis. En als er sprake is van een formele zorgverlener dient deze te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.
Om de afspraken tussen jeugdhulpaanbieder en de jeugdige en/of ouders vast te leggen wordt verplicht gebruik gemaakt van de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het college onderzoekt al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s vanuit het oogpunt van kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid. Overigens is het van belang aan te geven dat artikel 4.7 uit deze verordening ook kan gelden voor pgb aanvragen.
Het college beoordeelt de aanvraag voor een pgb op grond van een aantal nader genoemde criteria, die deels aansluiten bij artikel 5.1 van deze verordening. Het college kan een pgb in voorkomende gevallen ook weigeren. Die criteria zijn in lid 2 van dit artikel opgenomen. In lid 3 en 4 wordt verwoord wanneer het college geen pgb verstrekt tot en met welke kosten zijn uitgesloten van vergoeding vanuit een pgb.
Om de hoogte van een pgb te kunnen berekenen is een aantal voorwaarden onder lid 1 opgenomen. Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp. De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 85%van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende pgb plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
Als het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek, behorende bij FWG 30 (Functie Waardering Gezondheidszorg) van de voor de betreffende periode geldende cao van Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren.
Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor de volledigheid zijn ze opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Artikel 6.2 Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.
In lid 1 is het belang aangegeven dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden. Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
In lid 2 is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen.
Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11). Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet toe op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.
Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders en pgb-budgethouders. Het college stelt nadere regels vast over de taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb. In lid 3 is vastgelegd dat het college nadere regels vast stelt over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie ook artikel 5:14 Awb) indien zij deze aanstelt.
Artikel 6.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij de verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Hoofdstuk 7 Klachtregeling en vertrouwenspersoon
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Artikel 7.2 Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
Daar waar nodig kan het college aan het verstrekken van een voorziening nadere voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.
In dit artikel wordt bepaald dat het college nadere regels jeugdhulp gemeente Dongen vaststelt. Dit document geeft nadere invulling aan de uitvoering van deze verordening.
Artikel 9.6 Intrekking oude verordening
Dit artikel regelt dat beschikkingen afgegeven op basis van de Verordening jeugdhulp gemeente Dongen 2021 nog rechtskracht hebben. Beschikkingen die vanaf het moment van inwerkingtreding van de nieuwe verordening zijn/worden afgegeven, zijn/worden beoordeeld op basis van de Verordening jeugdhulp gemeente Dongen 2023.
In het tweede lid is als hoofdregel opgenomen dat een jeugdige met een lopende voorziening op basis van de oude verordening het recht op die voorziening behoudt tot het college een nieuw besluit over die voorziening neemt. Omdat dit nadelige gevolgen voor de jeugdige kan hebben, is in het derde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de jeugdige.