Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Smallingerland

Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSmallingerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2007
CiteertitelBesluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5 en 6
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, art. 3, 5, 6, 7, 12 ,21, 25 en 33
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2012Nieuw regeling

11-12-2009

Onbekend

11-12-2009

Tekst van de regeling

Intitulé

BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2010

 

 

HOOFDSTUK 1

Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.1 Alle begrippen die in dit Besluit niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning , in de Algemene wet bestuursrecht en in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente

    Smallingerland 2007.

    • 1.2

      In dit besluit wordt verstaan onder:

 

a. Aanvrager

Degene voor wie een voorziening is of wordt aangevraagd door hem of haar zelf dan wel door zijn of haar gemachtigde;

 

b.Echtgeno(o)t(e)

Een echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 en 3 van de Wet;

 

c. Eigen auto

Auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

 

d. Ergonomische belemmering

Bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de aanvrager. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;

 

e. forfaitaire vergoeding

Een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de vergoeding werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

 

f. Gemaximeerde vergoeding

Een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

 

g. Gemeenschappelijke ruimte(n)

Gedeelte(n) van een woongebouw, niet-behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

 

h. Het college

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland

 

1. Instelling

Een instelling als bedoeld in artikel 8 lid 2, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (Staatsblad 1967, nr. 617);

 

j. ligplaats

een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

 

k. Peiljaar

Het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijkeondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkomingdaarvoor is verleend;

 

l. Pleegouders

Verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor het pleegkind;

 

m. Rolstoelvoorziening:

Een voorziening die kan bestaan uit:

  • 1.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte, dan wel voor verplaatsing in en rondom de woning;

  • 2.

    een aanpassing aan de rolstoel;

  • 3.

    onderhoud/reparatie van de rolstoel;

  • 4.

    een sportrolstoel en onderhoud/reparatie van de sportrolstoel;

 

n. Standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente hieraan kunnen worden aangesloten;

 

o. Verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007;

 

p. Vervoer door derden

Vervoer per auto van de aanvrager door particulieren, niet zijnde de aanvrager zelf;

 

q. Vervoervoorziening

Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij zich lokaal verplaatsen ondervindt;

 

r. Voorziening

Hulp bij het huishouden zoals genoemd in artikel 1, eerste lid sub h, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening;

 

s. Wet

De Wet maatschappelijke ondersteuning ( wet van 29 juni 2006, Staatsblad 2006, nr. 351)

 

t. Woonruimte

  • 1.

    een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    een woonwagen op een standplaats als bedoeld in de Woning- en

    Huisvestingswet;

  • 3.

    een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als

    bedoeld in de Huisvestingswet;

  • 4.

    een verblijf van een binnenschip;

 

u. Woonschip

elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

 

v. Woonvoorziening

Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten niet meer bedragen dan het in het artikel 5 lid 1 sub a van de Wet genoemde bedrag, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een

voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen;

    • of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft ;

 

w. Woonwagen

Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden geplaatst.

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

Artikel 2.1

De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een voorziening wordt door de aanvrager of door zijn of haar gemachtigde ingediend.

  • 2.

    Het college kan van de aanvrager of gemachtigde verlangen zich te legitimeren door middel van een document als aangewezen in artikel 1, eerste lid, sub 1 tot en met sub 3, van de Wet op de Identificatieplicht.

Artikel 2.2

Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 32 lid 2 van de Verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte ofgebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager;

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 2.3 Gegevens in de beschikking

  • 1.

    Indien een voorziening wordt toegekend, wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      de voorwaarden waaraan aanvrager dient te voldoen voordat tot verstrekking kan

      worden overgegaan;

    • b.

      de aard en de omvang van de voorziening; en

    • c.

      voor welk doel de voorziening dient te worden aangewend; d. op welke wijze de voorziening bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de

      zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie;

  • 2.

    Indien een voorziening voor bepaalde tijd wordt toegekend, wordt in de beschikking

    tevens de geldigheidsduur vermeld.

  • 3.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens

    vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 4.

    Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens

    vermeld:

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget; en

    • b.

      de looptijd van het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt bij de beschikking een

    programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het

    persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 6.

    Indien een aanvraag wordt afgewezen, worden de gronden van deze afwijzing in de

    beschikking vermeld.

Artikel 2.4 Kosten minder dan € 45,-

1.Voor voorzieningen waarvan de kosten minder bedragen dan € 45,-- wordt geen financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 2.5

Terugvordering

  • 1.

    Eventuele schade aan een door de gemeente in bruikleen toegekende voorziening kan, met inachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de aanvrager.

  • 2.

    Een in bruikleen verleende voorziening wordt van de aanvrager teruggevorderd indien blijkt dat de voorziening niet wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is verleend;

  • 3.

    In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare omstandigheden niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening bij de aanvrager in rekening worden gebracht.

Artikel 2.6 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college vraagt een daartoe door hen aangewezen advies-instantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag die een aanvrager betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de voorziening naar verwachting een bedrag van € 1.361,-- te boven zal gaan. Voor een aanvraag van een woningaanpassing geldt een bedrag van € 2.269,--;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische gronden wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2.

    De advies-instantie dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

  • 1.

    medische kennis op het niveau van een arts;

  • 2.

    sociale kennis;

  • 3.

    ergonomische kennis;

  • 4.

    technische kennis.

  • 3.

    Bij een volgende aanvraag voor een voorziening heeft het college de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget , eigen bijdrage en besparingsbijdrage

Artikel 3.1

Toekenning persoonsgebonden budget

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt slechts plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 3.2

Weigering persoonsgebonden budget

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

Artikel 3.3

Beëindiging van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd in de volgende gevallen:

  • a.

    indien sprake is van permanente opname van de budgethouder in een AWBZ-instelling;

  • b.

    indien sprake is van opname van twee maanden of langer van de budgethouder in een AWBZ-instelling of ziekenhuis;

  • c.

    indien de budgethouder zich niet houdt aan de verplichtingen van gebruik, verantwoording

    administratie van het persoonsgebonden budget;

  • d.

    bij overlijden van de budgethouder;

  • e.

    wanneer de budgethouder de voortzetting van de voorziening wil omzetten in een verstrekking in natura;

  • f.

    bij verhuizing van de budgethouder buiten de gemeente Smallingerland.

Artikel 3.4

Nadere regels bij verstrekking van een persoonsgebonden budget

1.Bij beschikking wordt aangegeven de omvang van het persoonsgebonden budget en voor welke periode het persoonsgebonden budget is bedoeld. Tevens worden de termijnen van uitbetaling aangegeven.

2.De aanvrager dient het persoonsgebonden budget te benutten voor een hulpmiddel of dienst dat/die voldoet aan de eisen zoals vermeld bij de medische indicatie en selectie van het goedkoopst adequate hulpmiddel/dienst.

3.Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget danwel hulpmiddel verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken.

4.Bij langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel dan de normale gebruiksduur, blijft het college een persoonsgebonden budget voor huur , onderhoud en reparatie en eventueel verzekering verstrekken.

Artikel 3.5

Controle persoonsgebonden budget

1. De steekproef zoals genoemd in artikel 6, zesde lid, van de Verordening heeft een omvang van tenminste 5 % van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

2. Bij verstrekkingen van een woonvoorziening vanaf € 20.420,00 en voor hulp bij het huishouden vanaf klasse 6, zoals genoemd in artikel 4.4 van de Verordening en artikel 4.1, tweede lid, van dit Besluit, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

Artikel 3.6

Omvang van de eigen bijdrage

  • 1.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van hulp bij het huishouden bedraagt per 1 januari 2007:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar: € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137,00;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

      € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,00;

    • c.

      voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar: € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer

      bedraagt dan € 20.810,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,00;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer

      bedraagt dan € 19.837,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,00.

  • 2.

    De eigen bijdrage hulp bij het huishouden wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.7

Inkomen

  • 1.

    Het inkomen, bedoeld in artikel 3.6 van dit Besluit, is het inkomen over het peiljaar van

    de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, waaronder wordt

    verstaan:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet

      inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2.

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vindt op verzoek van de aanvrager aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816,00 lager is geweest dan het inkomen,

    bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 3.8

Wijziging burgerlijke staat of leeftijd

Voor de toepassing van de artikelen 3.6 en 3.7 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

Artikel 3.9 Niet opleggen van de eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:

a.binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;

b.binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.

Artikel 3.10

Besparingsbijdrage

Kosten die in aanschaf of aanpassing als algemeen gebruikelijk worden beschouwd worden op de verstrekking of de financiële tegemoetkoming in mindering gebracht.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1

Omvang van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

  • 1.

    Voor de omvang van het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden worden per klasse, als bedoeld in artikel 12 van de Verordening, bedragen vastgesteld.

  • 2.

    De bedragen per jaar, nog niet verminderd met de eigen bijdrage, zijn: Klasse 1: € 976,00 per jaar;

    Klasse 2: € 2.929,00 per jaar;

    Klasse 3: € 5.370,00 per jaar;

    Klasse 4: € 8.300,00 per jaar;

    Klasse 5: € 11.230,00 per jaar;

    Klasse 6: € 14.157,00 per jaar.

  • 3.

    Indien het aantal geïndiceerde uren hoger is dan de bovengrens van klasse 6, wordt het tarief van klasse 6 vermeerderd met het bedrag van klasse 1 vermenigvuldigd met het aantal uren waarmee de bovengrens van klasse 6 wordt overschreden.

     

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Type woonvoorzieningen

  • 1.

    De door het college te verstrekken vergoeding voor een woonvoorziening kan bestaan uit een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard ;

    • c.

      een woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • d.

      een uitraasruimte

    • e.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • f.

      tijdelijke huisvesting;

    • g.

      huurderving;

    • h.

      verwijderen van voorzieningen.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid onder b , c en d genoemde woonvoorzieningen ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 5.2

Omvang een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften , losse douchestoelen , douchebrancards en toiletstoelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopste-adequate voorziening , waarin

    verrekend , voorzover van toepassing , de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.

Artikel 5.3

Gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een vergoeding verlenen voor het treffen van de volgende woon-voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woonvoorziening de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • b.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • c.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

Artikel 5.4
  • Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

    1. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15, sub a, van de Verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 3.000,00.

    • 2.

      Geen tegemoetkoming wordt verstrekt indien:

      • a.

        de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het besluit door het college is genomen;

      • b.

        de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

      • c.

        de aanvrager verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele

        jaar door te worden bewoond; of

      • d.

        de aanvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere onzelfstandige

        woonruimte.

Artikel 5.5

Vergoeding bij ‘ontruiming’ aangepaste woonruimte

De vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten aan een persoon die ten behoeve van een persoon met functiebeperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt is een gemaximeerde vergoeding en bedraagt maximaal € 4.537,00.

Artikel 5.6

Vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Een vergoeding in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningals bedoeld in artikel 15, sub b, van de Verordening wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de ergonomische belemmeringen die aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en

  • a.

    een verhuizing niet te realiseren is, of

  • b.

    een verhuizing duurder is dan een woonruimteaanpassing, of

  • c.

    een verhuizing vanwege sociale omstandigheden naar het oordeel van het college niet gewenst is.

Artikel 5.7

Voorwaarden voor het verstrekken van een bouwkundige of woontechnische

woonvoorziening.

  • 1.

    Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt alleen verstrekt, indien:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de voorziening betrekking heeft, geen aanvang is genomen voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

    • b.

      door het college aangewezen personen op één of meer door hen te bepalen tijdstippen toegang is geboden tot dat gedeelte van de woonruimte waar de woonruimteaanpassing wordt verricht;

    • c.

      deze personen inzage wordt gegeven in de bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woonruimteaanpassing en de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

  • 2.

    Het college kan van het bepaalde in het eerste lid, sub a, afwijken, indien bijzondere spoedeisende medische omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 5.8

Hoogte vergoeding vooreen bouwkundige of woontechnische

woonvoorziening

  • 1.

    De hoogte van de door het college vast te stellen vergoeding voor de kosten van een woonvoorziening bedoeld in artikel 15, sub b van de Verordening bedraagt 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    De hoogte van de door het college vast te stellen gemaximeerde vergoeding in de kosten voor het treffen van de woonvoorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als bedoeld in artikel 5.3 van dit Besluit bedraagt in afwijking van het gestelde in het vorige lid 50% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    De hoogte van de door het college vast te stellen vergoeding in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Artikel 5.9

Woonwagen

Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

  • d.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 5.10 Woonschip

  • 1. Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve

    van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

      • 2.

        Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 908,-

Artikel 5.11

Binnenschip

Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de Maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste vijftien ton hebbend, hetzij voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 5.12

Woningsanering

  • 1.

    Een vergoeding voor de kosten van een woningsanering , een woonvoorziening van niet bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 15, sub c, van de Verordening , wordt verstrekt indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

    • b.

      er bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake was van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

    • c.

      niet eerder voor de aanvrager op grond van de Wet of een andere regeling de huidige woning is gesaneerd;

    • d.

      de woningsanering niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt; en

    • e.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

 

Voor de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsanering worden maximaal de daarvoor geldende NIBUD-normen toegepast. Een vergoeding wordt voorts alleen verstrekt indien de betreffende vloer- en raambedekking nog niet is afgeschreven.

Artikel 5.13

Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

 

Voor het verstrekken van gemaximeerde vergoeding in verband met onderhoud, keuring en reparatie genoemd in artikel 5.1 sub e van dit Besluit gelden de volgende bepalingen:

 

1. Alleen de werkelijk gemaakte kosten (tot een maximum van de in het tweede lid vermelde bedragen) van onderhoud, keuring en reparatie van de hierna vermelde onderdelen komen in aanmerking voor een gemaximeerde vergoeding:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok,

    bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische opening- en sluitingsmechanismen van deuren.

     

    • 2.

      De maximale vergoeding voor kosten van keuring en onderhoud van diverse soorten liften in woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:

 

Keuringen

 

 

 

 

Onderhoud

 

Keuringen van liften

Begin

keuring

Kosten excl. BTW

Frequentie periodiek

Kosten excl. BTW

Frequentie onderhoud

Onderhoud excl. BTW

Stoelliften

Ja

€ 295,60

1x per 4 jaar

€ 216,20

1x per jaar

€ 443,30

Rolstoel- of plateauliften

Ja

€ 456,60

1x per 4 jaar

€ 263,40

1x per jaar

€ 443,30

Woonhuisliften

Ja

€ 456,60

1x per 1 ½ jaar

€ 263,40

2x per jaar

€ 886,60

Hefplateauliften

Ja

€ 463,20

1x per 1 ½ jaar

€ 267,20

2x per jaar

€ 886,60

Balansliften

Ja

Nvt*

1x per 1 ½ jaar

€ 76,50

1x per jaar

€ 443,30

* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom niet meer voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog worden gekeurd en onderhouden. Het Liftinstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief van € 76,50.

Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuringen uitgevoerd door het Liftinstituut.

 

De maximale toeslagen op de bovenvermelde tarieven betreffende onderhoud zijn:

50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;

50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 5.14

Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Een vergoeding in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2.

    Een vergoeding in verband met tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • 3.

    De termijn gedurende welke een vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste negen maanden.

  • 4.

    In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan alleen een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als deze kosten worden gemaakt in verband met:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een woonruimte;

    • b.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 5.

    Het college verleent een vergoeding ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten doch de vergoeding kan niet meer bedragen dan de maximum huurtoeslag per maand op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.15 Kosten in verband met huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 2.269,-- is aangepast, kan het college vergoeding verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 9 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de huur van de woonruimte doch de financiële tegemoetkoming kan niet meer bedragen dan de maximum huurtoeslag per maand op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.16

Het verwijderen van woonvoorzieningen

Een vergoeding voor de kosten van verwijdering van een bouwtechnische of woontechnische woonvoorziening kan worden verstrekt, indien de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.

Artikel 5.17

Artikel 5.17

Uitraasruimte

Een aanvrager kan voor een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin aanvrager tot rust kan komen.

Artikel 5.18

Uitbetaling van de woonvoorziening

  • 1.

    De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte:

    a. kosten van bouwtechnische of woontechnische woonvoorziening ; b. kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie;

    • c.

      kosten van huurderving;

    • d.

      kosten van verwijderen van woonvoorzieningen.

  • 2.

    De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de

    hoofdbewoner van de woonruimte:

    a. tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

    • b.

      een niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      kosten van tijdelijke huisvesting.

Artikel 5.19

Terugbetaling bij eigendomsoverdracht

Het in artikel 21 van de Verordening genoemde afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:

bij eigendomsoverdracht

in het eerste jaar : 100 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het tweede jaar : 80 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het derde jaar : 60 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het vierde jaar : 40 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

in het vijfde jaar : 20 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

HOOFDSTUK 6. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 6.1
  • Vervoersvoorziening in natura

    1. Het college verstaat onder een vervoersvoorziening in natura zoals bedoel in artikel 22 sub b van de Verordening;

    een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:

    • a.

      een scootermobiel /open elektrische buitenwagen;

    • b.

      een gesloten buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel

      • 2.

        Een vervoersvoorziening in natura bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt in bruikleen verstrekt.

Artikel 6.2

Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget of financiële

tegemoetkoming

Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 sub c van de Verordening;

  • 1.

    een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

    • a.

      een taxi;

    • b.

      een eigen auto of vervoer door derden;

    • c.

      een combinatie van a. en b.;

    • d.

      een rolstoeltaxi;

    • g.

      een bruikleenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor;

    • h.

      aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel dan de in sub a t/m g

      genoemde.

  • 2.

    een tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      aanpassing van de eigen auto;

    • b.

      aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel.

    • c.

      medische noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

  • 3.

    een tegemoetkoming in de kosten van een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van een :

    • a.

      een scootermobiel /open elektrische buitenwagen;

    • b.

      een gesloten buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in het vorige lid wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief , voorzover van toepassing , kosten van onderhoud , reparatie en verzekering , zoals dat door het college aan de leverancier betaald moet worden.

Artikel 6.3

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

1. Voor de toepassing van artikel 25 van de Verordening wordt onder inkomen verstaan:

a) het bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de overhevelingstoeslag, van de aanvrager indien deze 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft;

b) het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de

overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de aanvrager indien deze jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede tot en met zevende lid, van de Wet;

c) het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de

overhevelingstoeslag, van de aanvrager en zijn echtgenoot indien deze een echtgenoot heeft;

elk verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies, met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering en vermeerderd met inkomsten uit alimentatie en de van toepassing zijnde heffingskortingen.

 

2. Voor de toepassing van artikel 25 van de Verordening worden de volgende inkomensgrenzen gehanteerd:

a) voor aanvragers jonger dan 65 jaar wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand;

b) voor aanvragers van 65 jaar of ouder wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand;

c) voor aanvragers die permanent in een instelling verblijven wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.

 

3. Onder “een met een auto vergelijkbare vervoersvoorziening” wordt verstaan: de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 sub c en artikel 6.2, eerste lid.

Artikel 6.4 Het recht op een vervoervoorziening

  • 1.

    Het college houdt bij de verstrekking van een vervoervoorziening rekening met de individuele vervoersbehoefte.

  • 2.

    De aanvrager kan slechts voor een vergoeding voor de kosten van een aanpassing van de eigen auto in aanmerking komen, indien geen van de overige in artikel 6.1 en 6.2 genoemde voorzieningen als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3.

    De aanvrager kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.1 a en 6.2.derde lid sub a in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

Artikel 6.5 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking

  • 1.

    Met betrekking tot een verstrekking in natura wordt een bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 2.

    De beschikking tot toekenning van een voorziening, als genoemd in 6.1 en 6.2 van dit Besluit, kan voor een bepaalde tijd worden gegeven.

  • 3.

    De vergoeding in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.2 eerste lid, wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een verplaatsingsmiddel als genoemd in artikel 6.1 sub a, b of c, of een vergoeding in de kosten hiervoor, wordt of is toegekend.

  • 4.

    Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.2.lid 1, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75 % wanneer dit niet (geheel) het geval is.

  • 5.

    Als één van de echtgenoten geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, dan wordt deze voor de toepassing van artikel 6.2 eerste lid aangemerkt als alleenstaande.

Artikel 6.6 Hoogte van de verstrekking

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen vergoeding voor in de kosten van het gebruik van een eigen auto, het gebruik van vervoer door derden ,het gebruik van een bruikleenauto of een andere verplaatsingsmiddel is een forfaitaire vergoeding.

  • 2.

    De hoogte van een door het college te verlenen vergoeding voor de kosten van het gebruik van een (rolstoel) taxi is een gemaximeerde vergoeding.

  • 3.

    De vergoedingen voor de vervoersvoorzieningen als genoemd in artikel 6.2 eerste lid bedragen voor het jaar 2010 :

    • a.

      voor de kosten van het gebruik van een eigen auto : € 435,--;

    • b.

      voor de kosten van het uitsluitend gebruik van vervoer door derden : € 435,--;

    • c.

      voor de kosten van een bruikleenauto : € 635,-

    • d.

      voor de kosten van uitsluitend het gebruik van een taxi voor de aanvrager woonachtig binnen het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 1.050,--;

    • e.

      voor de kosten van uitsluitend het gebruik van een taxi voor de aanvrager woonachtig buiten het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 2.600,--;

    • f.

      voor de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi : € 3.000,--;

    • g.

      voor de kosten van het gebruik van zowel een taxi als van vervoer door derden, beiden voor 50%, voor de aanvrager woonachtig binnen het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 742,50 bestaande uit € 217,50 voor het vervoer door derden en € 525,-- voor het gebruik van een taxi;

    • g.

      voor de kosten van het gebruik van zowel een taxi als van vervoer door derden, beiden voor 50%, voor de aanvrager woonachtig buiten het werkgebied van de deeltaxi Drachten : € 1517,50 bestaande uit € 217,50 voor het vervoer door derden en € 1300,= voor het gebruik van een taxi;

  • 4.

    Voor een bewoner van instellingen voor zwakzinnigen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en centra voor auditief en visueel gehandicapten bedraagt de vergoeding voor het gebruik van een taxi € 525,-- en voor het gebruik van de rolstoeltaxi € 1.050,-- .

  • 5.

    De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in 6.3 eerste lid van dit Besluit wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van het in het eerste en tweede lid genoemd bedrag, namelijk: 0% voor gehandicapten tot 4 jaar 25% voor gehandicapten van 4 tot 6 jaar 50% voor gehandicapten van 6 tot 12 jaar en 75% voor gehandicapten van 12 tot 16 jaar.

HOOFDSTUK 7. VERPLAATSING IN EN ROND DE WONING.

Artikel 7.1 Soorten rolstoelvoorzieningen

Het college verstaat onder een rolstoelvoorziening zoals bedoel in artikel 27 sub b en c van de Verordening;

  • a.

    een handbewogen rolstoel of

  • b.

    een elektrische rolstoel of

  • c.

    een duwrolstoel

  • d.

    accessoires

Artikel 7.2 Rolstoelvoorziening in natura

Een rolstoelvoorziening in natura als bedoeld in artikel 27 sub b van de Verordening wordt in bruikleen verstrekt.

Artikel 7.3. Rolstoelvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 sub c van de Verordening wordt vastgesteld op basis van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening waarin verrekend , voorzover van toepassing , de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering ,zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.

Artikel 7.4 Sportrolstoel

Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 sub d van de Verordening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van deze forfaitaire vergoeding bedraagt € 2.269,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf en voor het onderhoud van de sportrolstoel.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit Besluit, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.2

Beslissing college ingevallen en waarin het Besluit niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van dit Besluit betreffende, waarin dit Besluit niet voorziet, beslist het college voor zover dit mogelijk is binnen de door dit Besluit aangegeven grenzen.

Artikel 8.3

Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 8.5 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2010.

Drachten, 11 december 2009.

Burgemeester en wethouders van Smallingerland,

secretaris, burgemeester,

mr. Leendert Maarleveld drs. Bert Middel

Toelichting

op het Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2010

 

Inleiding

 

Naast de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007 is er ook een gelijknamig Besluit. Hierin zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld, evenals de nadere regels waarvoor in de verordening een delegatiebepaling voor het college is opgenomen. Evenals voor de Verordening is ook bij het Besluit gebruik gemaakt van een door de VNG ontwikkeld model, zij het in mindere mate. Het Besluit is vooral gebaseerd op het bestaande beleid zoals dat is opgenomen in de vigerende Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het daarop gebaseerde Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten 2006.

Daarnaast is het Besluit voorzover het betrekking heeft op de hulp bij het huishouden gebaseerd op het bestaande AWBZ beleid.

 

Hoofdstuk 1    Begripsbepalingen

Algemeen

Hoewel het VNG- modelbesluit geen  begripsbepalingen biedt vinden wij het zinvol om van een aantal begrippen toch een omschrijving op te nemen. De meeste hiervan zijn afkomstig uit de begripsbepalingen van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001. De meeste begrippen behoeven geen nadere uitleg.

 

Artikel 1.1, sub r

De Wet (artikel 1, eerste lid, sub h) geeft als omschrijving van ‘hulp bij het huishouden’:  “het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.

 

Artikel 1.1, sub v

De toepassing van een ‘uitraasruimte’ staat benoemd in artikel 15  sub c, van de Verordening.

 

Hoofdstuk 2   Algemene bepalingen

Artikel 2.1, eerste lid

Deze bepaling sluit aan bij de omschrijving van het begrip ‘aanvrager’ in artikel 1.1, sub a, van het Besluit.

 

Artikel 2.2

Dit artikel benadrukt nog eens de voorwaarde van een samenhangende afstemming

 

Artikel 2.3

In dit artikel wordt de inhoud van de beschikking nog eens nader aangeduid.

Het motiveringsbeginsel van de beschikking wordt hier ten overvloede opgenomen, voor de duidelijkheid.

 

Artikel 2.4 en 2.5

Deze artikelen zijn overgenomen uit de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001

 

Hoofdstuk 3    Bijzondere regels over persoonsgebonden budget, eigen bijdrage en besparingsbijdrage

 

Artikel 3.1, eerste lid

De strekking van deze bepaling is dat indien de aanvrager een persoonsgebonden budget wenst, hij expliciet daarom zal moeten verzoeken. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

 

Artikel 3.2

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 6, zesde lid, van de Verordening. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie (schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek) worden opgevat.

 

Artikel 3.3

In geval een budgethouder met een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp permanent in een AWBZ –instelling wordt opgenomen of overlijdt, moeten de wettelijke termijnen die gelden voor het beëindigen van een dienstverband in acht worden genomen. Het persoonsgebonden budget wordt dan niet onmiddellijk beëindigd maar loopt door tot aan die verplichtingen is voldaan.

Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt de keuze voor een persoonsgebonden budget. Het verkeerd uitgegeven bedrag wordt dan teruggevorderd.

 

Artikel 3.4

Budgethouders dienen zich bewust te zijn van de eigen verantwoordelijkheid die hij of zij neemt bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De compensatieplicht die het college heeft, wordt met de verstrekking van een persoonsgebonden budget ten aanzien van de betreffende voorziening gedurende de normale gebruiksduur als het ware afgekocht. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin dat ook bij naturaverstrekkingen gebeurt.

 

Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget dan wel naturaverstrekking verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken Ingeval van langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel als de vermelde gebruiksduur blijft er een persoonsgebonden budget voor onderhoud en service en eventueel verzekering in stand. Eventuele meerkosten zijn voor eigen rekening. In het Verstrekkingenboek wordt aangegeven bij welke aanschaf van een hulpmiddel een WA verzekering moet worden afgesloten.

 

Als er een luxer hulpmiddel is aangeschaft dan het geïndiceerde goedkoopst adequate, en er daardoor onderdelen zijn die meer en hogere reparatie vergen dan het geïndiceerde hulpmiddel dan zijn deze meerdere onderhoudskosten voor rekening van de budgethouder..

De procedure met betrekking tot het persoonsgebonden budget wordt in het Verstrekkingenboek verder uitgewerkt.

 

Artikel 3.5

 

De budgethouders voor huishoudelijke hulp dienen periodiek een verantwoordingsformulier in te sturen.

Er vindt door het college steekproefsgewijze controle plaats, waarbij de budgethouder achteraf verantwoording moet afleggen over de besteding van het budget. Dit gebeurt door het opvragen van de gegevens bij de budgethouder. De budgethouder dient daarom een zorgvuldige administratie bij te houden over de bestedingen vanuit het persoonsgebonden budget. Bij langdurige verstrekkingen, zoals huishoudelijke verzorging, zal die administratie gebaseerd moeten zijn op schriftelijke overeenkomsten. De gewerkte uren en dagen, uurtarief, naam adres en BSN-nummer of sofinummer

 

NB: Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast kunnen worden.

 

Artikel 3.6 Hier is alleen sprake van een eigen bijdrage met betrekking tot de voorziening hulp bij het huishouden. In het kader van de ‘beleidsarme’ invoering van het nieuwe wettelijke regime wordt immers aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk, waarin voor de overige voorzieningen geen eigen bijdrage wordt geheven.

De hier genoemde bedragen zijn afkomstig uit (de Algemene maatregel van bestuur en gelden per 1 januari 2007. Zij worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.

Artikel 3.7 Het hier gehanteerde inkomensbegrip is eveneens afkomstig uit de Algemene maatregel van bestuur en sluit aan bij de bestaande praktijk met betrekking tot het verstrekken van hulp bij het huishouden (huishoudelijke verzorging).

Artikelen 3.8 en 3.9 Ook deze artikelen zijn overgenomen uit (het ontwerp van) de Algemene maatregel van bestuur.

 

Artikel 3.10

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootermobiel, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage.

 

Hoofdstuk 4   Hulp bij het huishouden

 

Artikel 4.1, tweede lid In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.Het bedrag wordt gebaseerd op het bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 75% is van het uurbedrag zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.

 

De bedragen van een persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden zijn vastgesteld op 75% van de door het college gehanteerde tarieven.

De gedachte hier achter is dat met het zelfstandig regelen van voorzieningen door de budgethouder geen overheadkosten zijn gemoeid. In de genoemde tarieven is de 25% al afgetrokken. De tarieven worden als volgt berekend: gemiddelde aantal uur per klasse x het gemiddelde van de uurprijs van de geïndiceerde zorg HV1, 2 of 3, x 52 weken x 75%. Dit is conform het huidige AWBZ beleid.

Overigens kan op de in dit hoofdstuk genoemde bedragen jaarlijks een inflatiecorrectie worden toegepast aan de hand van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 4.1, derde lid Deze clausule m.b.t. ‘additionele uren’ is ontleend aan de bestaande praktijk van het Zorgkantoor. Door toepassing van de hardheidsclausule kan namelijk in bijzondere gevallen een hoger aantal uren worden toegekend dan waarin artikel 11 van de Verordening voorziet.

 

Hoofdstuk 5  Woonvoorzieningen

 

Algemeen

 

De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 2 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening  maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk een plaats hebben gevonden.

 

Artikel 5.1

 

In dit artikel worden de type woonvoorzieningen nader aangeduid.

Hierna worden de type woonvoorzieningen kort toegelicht

 

Verhuis- en inrichtingskosten:

 

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de cliënt zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg (hieronder worden hand- en spandiensten door familie, buren en vrienden verstaan, waardoor de cliënt minder aanspraak hoeft te doen op reguliere voorzieningen).

Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als het dagelijks bestuur de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen deze in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

In het verstrekkingenboek zal uitgebreid op het beleid met betrekking tot verhuizen dan wel woningaanpassing en het gebruik van de voorraad aangepaste woningen worden beschreven.

 

Woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard:

 

Het betreft hier de woningaanpassingen. De volgende kosten komen in aanmerking voor een vergoeding:

1.  De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

2.  De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

3.  Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 (Standaard Rechtsverhoudingen Opdrachtgever-Architect) van de BNA  (Bond van Nederlandse Architecten); Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is  dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender  woningaanpassingen.

4.   De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5.   De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

6.   De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

7.  Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden  voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het 

      oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden. 

9.   De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met  betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

12. De administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gerechtigde;

 

Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard:

 

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk vooral een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten worden verstaan. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura ( in bruikleen) worden verstrekt,  zodat hergebruik mogelijk is.

 

Kosten van onderhoud , keuring en reparatie: 

 

Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden gesubsidieerd omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hier uitsluitend om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Het betreft met name liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Vervanging door normale slijtage wordt in dit artikel niet genoemd. Uiteraard worden de kosten van dergelijke vervangingen wel volgens de regels van de verordening vergoed.

 

Tijdelijke huisvesting:

 

In die gevallen waarin de cliënt tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

 

Huurderving: 

 

Dit punt wordt ingevoerd om van verhuurders medewerking te krijgen bij het beschikbaar houden van leeggekomen aangepaste woningen voor de doelgroep.

 

Artikel 5.1 lid 2. Voorziening in natura.

 

Dit artikellid biedt de mogelijkheid zowel onroerende- als roerende woonvoorzieningen als voorziening in natura te verstrekken. Als voorbeeld van een onroerende woonvoorziening in natura kan een traplift als voorbeeld dienen. Voorbeelden van roerende woonvoorzieningen: zie toelichting hiervoor

 

Artikel 5.2

In dit artikel is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het dagelijks bestuur goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Zie de toelichting bij het vorige artikel.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften ,

Losse douchestoelen, douchebrancards en toiletstoelen worden gebaseerd op de huurprijs van de goedkoopste-adequate voorzienngen eventueel vermeerderd met de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering.

 

Artikel 5.4, eerste lid Het hier genoemde bedrag van € 1.815,00 is een bestaand bedrag

 

Artikel 5.5 Hetzelfde als bovenstaande geldt voor het hier genoemde bedrag van € 4.537,00

 

Hoofdstuk 6   Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Algemeen

De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening  maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

 

Artikel 6.1, 6.2   Soorten vervoersvoorzieningen.

Vervoersvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Dit artikel benoemt deze vormen en regelt wanneer er slechts een financiële vergoeding verstrekt kan worden. In het verstrekkingenboek wordt nader in gegaan op de voorwaarden van de vervoersvoorzieningen .

Artikel 6.1 en 6.2  maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten:

a. de voorzieningen in natura;

b. een persoonsgebonden budget

c.  een financiële tegemoetkoming

 

Artikel 6.1. Vervoersvoorzieningen in natura

 

Onder de punten in lid 18, sub a. worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

1. Een open elektrische buitenwagen of een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik.. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning.

2  Een (aangepaste) gesloten buitenwagen

    Zie het onder 2 vermelde.

4. Een ander verplaatsingsmiddel.

 

 

Artikel 6.2  Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget of financiële 

                   tegemoetkoming

 

Bij de onder b. genoemde categorie gaat het om vergoedingen in de kosten van een vervoermiddel , aanpassing van een vervoermiddel of een gemaximeerde vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel. Ook deze voorzieningen dienen vervangend voor of aanvullend op het collectief systeem gezien te worden.

Deze categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in: 

1. Aanpassingen aan de auto: wanneer de cliënt een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto. 

2. Gebruik van een bruikleenauto: het betreft hier een gemaximeerde vergoeding in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto. 

3. Gebruik van taxi of een eigen auto

4. Gebruik van een rolstoel-taxi: omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi geldt hier een hoger normbedrag. 

5. Gebruik van een ander verplaatsingsmiddel: hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven bedoeld onder 6.1. Hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse  vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. 

 

Artikel 6.3 t/m 6..6 .

 

Deze artikelen zijn conform het bestaande beleid.

 

Hoofdstuk 7  Verplaatsing in en rond de woning

 

Algemeen

 

De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande beleid. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 4 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening  maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

 

Artikel 7.2

 

Rolstoelvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden of als persoonsgebonden budget.

 

Artikel 7.3. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel voorziening.

 

Het college verstrekt de rolstoelvoorziening in bruikleen en niet in eigendom .

Daarom wordt een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud ,reparatie en verzekering.

 

Artikel 7.4. De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel.

 

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, wat betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitaire tegemoetkoming worden toegekend. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een persoons-gebonden budget.

 

Hoofdstuk 8  Slotbepalingen

 

Algemeen Deze artikelen zijn de voor regelgeving als deze gebruikelijke slotbepalingen.