Organisatie | Smallingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2007 |
Citeertitel | Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2007 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 01-01-2012 | Nieuw regeling | 11-12-2009 Onbekend | 11-12-2009 |
Degene voor wie een voorziening is of wordt aangevraagd door hem of haar zelf dan wel door zijn of haar gemachtigde;
Een echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 en 3 van de Wet;
Auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;
Bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de aanvrager. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;
Een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de vergoeding werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.
Een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.
g. Gemeenschappelijke ruimte(n)
Gedeelte(n) van een woongebouw, niet-behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland
Een instelling als bedoeld in artikel 8 lid 2, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (Staatsblad 1967, nr. 617);
een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;
Het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijkeondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkomingdaarvoor is verleend;
Verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor het pleegkind;
Een voorziening die kan bestaan uit:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeente hieraan kunnen worden aangesloten;
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007;
Vervoer per auto van de aanvrager door particulieren, niet zijnde de aanvrager zelf;
Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij zich lokaal verplaatsen ondervindt;
Hulp bij het huishouden zoals genoemd in artikel 1, eerste lid sub h, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening;
De Wet maatschappelijke ondersteuning ( wet van 29 juni 2006, Staatsblad 2006, nr. 351)
elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.
Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten niet meer bedragen dan het in het artikel 5 lid 1 sub a van de Wet genoemde bedrag, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een
voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:
Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden geplaatst.
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 32 lid 2 van de Verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Artikel 2.4 Kosten minder dan € 45,-
1.Voor voorzieningen waarvan de kosten minder bedragen dan € 45,-- wordt geen financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verleend.
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget , eigen bijdrage en besparingsbijdrage
Toekenning persoonsgebonden budget
Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt slechts plaats op verzoek van de aanvrager.
Weigering persoonsgebonden budget
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;
Beëindiging van het persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd in de volgende gevallen:
Nadere regels bij verstrekking van een persoonsgebonden budget
1.Bij beschikking wordt aangegeven de omvang van het persoonsgebonden budget en voor welke periode het persoonsgebonden budget is bedoeld. Tevens worden de termijnen van uitbetaling aangegeven.
2.De aanvrager dient het persoonsgebonden budget te benutten voor een hulpmiddel of dienst dat/die voldoet aan de eisen zoals vermeld bij de medische indicatie en selectie van het goedkoopst adequate hulpmiddel/dienst.
3.Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget danwel hulpmiddel verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken.
4.Bij langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel dan de normale gebruiksduur, blijft het college een persoonsgebonden budget voor huur , onderhoud en reparatie en eventueel verzekering verstrekken.
Controle persoonsgebonden budget
1. De steekproef zoals genoemd in artikel 6, zesde lid, van de Verordening heeft een omvang van tenminste 5 % van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.
2. Bij verstrekkingen van een woonvoorziening vanaf € 20.420,00 en voor hulp bij het huishouden vanaf klasse 6, zoals genoemd in artikel 4.4 van de Verordening en artikel 4.1, tweede lid, van dit Besluit, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.
De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van hulp bij het huishouden bedraagt per 1 januari 2007:
voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar: € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer
bedraagt dan € 20.810,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,00;
voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer
bedraagt dan € 19.837,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,00.
In afwijking van het eerste lid vindt op verzoek van de aanvrager aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.
Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816,00 lager is geweest dan het inkomen,
bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.
Wijziging burgerlijke staat of leeftijd
Voor de toepassing van de artikelen 3.6 en 3.7 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.
Artikel 3.9 Niet opleggen van de eigen bijdrage
De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:
a.binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;
b.binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.
Omvang een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming
Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften , losse douchestoelen , douchebrancards en toiletstoelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopste-adequate voorziening , waarin
verrekend , voorzover van toepassing , de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.
Het college kan een vergoeding verlenen voor het treffen van de volgende woon-voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woonvoorziening de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:
Vergoeding bij ‘ontruiming’ aangepaste woonruimte
De vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten aan een persoon die ten behoeve van een persoon met functiebeperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt is een gemaximeerde vergoeding en bedraagt maximaal € 4.537,00.
Vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
Een vergoeding in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningals bedoeld in artikel 15, sub b, van de Verordening wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de ergonomische belemmeringen die aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en
Hoogte vergoeding vooreen bouwkundige of woontechnische
De hoogte van de door het college vast te stellen gemaximeerde vergoeding in de kosten voor het treffen van de woonvoorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als bedoeld in artikel 5.3 van dit Besluit bedraagt in afwijking van het gestelde in het vorige lid 50% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:
1. Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve
van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:
het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 908,-
Een vergoeding voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening ten behoeve een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb 1987, 466), van een binnenschip, dat:
Voor de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsanering worden maximaal de daarvoor geldende NIBUD-normen toegepast. Een vergoeding wordt voorts alleen verstrekt indien de betreffende vloer- en raambedekking nog niet is afgeschreven.
Kosten van onderhoud, keuring en reparatie
Voor het verstrekken van gemaximeerde vergoeding in verband met onderhoud, keuring en reparatie genoemd in artikel 5.1 sub e van dit Besluit gelden de volgende bepalingen:
1. Alleen de werkelijk gemaakte kosten (tot een maximum van de in het tweede lid vermelde bedragen) van onderhoud, keuring en reparatie van de hierna vermelde onderdelen komen in aanmerking voor een gemaximeerde vergoeding:
Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuringen uitgevoerd door het Liftinstituut.
De maximale toeslagen op de bovenvermelde tarieven betreffende onderhoud zijn:
50% voor installaties geplaatst buiten de woning;
50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;
50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.
Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Een vergoeding in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.
Artikel 5.15 Kosten in verband met huurderving
In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 2.269,-- is aangepast, kan het college vergoeding verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 9 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de huur van de woonruimte doch de financiële tegemoetkoming kan niet meer bedragen dan de maximum huurtoeslag per maand op grond van de Wet op de huurtoeslag.
Het verwijderen van woonvoorzieningen
Een vergoeding voor de kosten van verwijdering van een bouwtechnische of woontechnische woonvoorziening kan worden verstrekt, indien de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.
Een aanvrager kan voor een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin aanvrager tot rust kan komen.
Terugbetaling bij eigendomsoverdracht
Het in artikel 21 van de Verordening genoemde afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:
in het eerste jaar : 100 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het tweede jaar : 80 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het derde jaar : 60 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het vierde jaar : 40 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
in het vijfde jaar : 20 % van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
HOOFDSTUK 6. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget of financiële
Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 sub c van de Verordening;
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in het vorige lid wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief , voorzover van toepassing , kosten van onderhoud , reparatie en verzekering , zoals dat door het college aan de leverancier betaald moet worden.
Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
1. Voor de toepassing van artikel 25 van de Verordening wordt onder inkomen verstaan:
a) het bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de overhevelingstoeslag, van de aanvrager indien deze 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft;
b) het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de
overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de aanvrager indien deze jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede tot en met zevende lid, van de Wet;
c) het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de
overhevelingstoeslag, van de aanvrager en zijn echtgenoot indien deze een echtgenoot heeft;
elk verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies, met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering en vermeerderd met inkomsten uit alimentatie en de van toepassing zijnde heffingskortingen.
2. Voor de toepassing van artikel 25 van de Verordening worden de volgende inkomensgrenzen gehanteerd:
a) voor aanvragers jonger dan 65 jaar wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand;
b) voor aanvragers van 65 jaar of ouder wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand;
c) voor aanvragers die permanent in een instelling verblijven wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.
3. Onder “een met een auto vergelijkbare vervoersvoorziening” wordt verstaan: de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 sub c en artikel 6.2, eerste lid.
Artikel 6.4 Het recht op een vervoervoorziening
De aanvrager kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.1 a en 6.2.derde lid sub a in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.
Artikel 6.5 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking
Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.2.lid 1, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75 % wanneer dit niet (geheel) het geval is.
Artikel 6.6 Hoogte van de verstrekking
De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in 6.3 eerste lid van dit Besluit wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van het in het eerste en tweede lid genoemd bedrag, namelijk: 0% voor gehandicapten tot 4 jaar 25% voor gehandicapten van 4 tot 6 jaar 50% voor gehandicapten van 6 tot 12 jaar en 75% voor gehandicapten van 12 tot 16 jaar.
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSING IN EN ROND DE WONING.
Artikel 7.1 Soorten rolstoelvoorzieningen
Het college verstaat onder een rolstoelvoorziening zoals bedoel in artikel 27 sub b en c van de Verordening;
Artikel 7.2 Rolstoelvoorziening in natura
Een rolstoelvoorziening in natura als bedoeld in artikel 27 sub b van de Verordening wordt in bruikleen verstrekt.
Artikel 7.3. Rolstoelvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 sub c van de Verordening wordt vastgesteld op basis van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening waarin verrekend , voorzover van toepassing , de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering ,zoals die door het college aan de leverancier betaald moet worden.
Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 sub d van de Verordening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van deze forfaitaire vergoeding bedraagt € 2.269,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf en voor het onderhoud van de sportrolstoel.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit Besluit, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.
Beslissing college ingevallen en waarin het Besluit niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van dit Besluit betreffende, waarin dit Besluit niet voorziet, beslist het college voor zover dit mogelijk is binnen de door dit Besluit aangegeven grenzen.
Drachten, 11 december 2009.
Burgemeester en wethouders van Smallingerland,
secretaris, burgemeester,
mr. Leendert Maarleveld drs. Bert Middel
op het Besluit Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Smallingerland 2010
Naast de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007 is er ook een gelijknamig Besluit. Hierin zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld, evenals de nadere regels waarvoor in de verordening een delegatiebepaling voor het college is opgenomen. Evenals voor de Verordening is ook bij het Besluit gebruik gemaakt van een door de VNG ontwikkeld model, zij het in mindere mate. Het Besluit is vooral gebaseerd op het bestaande beleid zoals dat is opgenomen in de vigerende Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het daarop gebaseerde Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten 2006.
Daarnaast is het Besluit voorzover het betrekking heeft op de hulp bij het huishouden gebaseerd op het bestaande AWBZ beleid.
Hoewel het VNG- modelbesluit geen begripsbepalingen biedt vinden wij het zinvol om van een aantal begrippen toch een omschrijving op te nemen. De meeste hiervan zijn afkomstig uit de begripsbepalingen van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001. De meeste begrippen behoeven geen nadere uitleg.
De Wet (artikel 1, eerste lid, sub h) geeft als omschrijving van ‘hulp bij het huishouden’: “het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.
De toepassing van een ‘uitraasruimte’ staat benoemd in artikel 15 sub c, van de Verordening.
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen
Deze bepaling sluit aan bij de omschrijving van het begrip ‘aanvrager’ in artikel 1.1, sub a, van het Besluit.
Dit artikel benadrukt nog eens de voorwaarde van een samenhangende afstemming
In dit artikel wordt de inhoud van de beschikking nog eens nader aangeduid.
Het motiveringsbeginsel van de beschikking wordt hier ten overvloede opgenomen, voor de duidelijkheid.
Deze artikelen zijn overgenomen uit de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over persoonsgebonden budget, eigen bijdrage en besparingsbijdrage
De strekking van deze bepaling is dat indien de aanvrager een persoonsgebonden budget wenst, hij expliciet daarom zal moeten verzoeken. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 6, zesde lid, van de Verordening. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, zal dit als contra-indicatie (schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek) worden opgevat.
In geval een budgethouder met een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp permanent in een AWBZ –instelling wordt opgenomen of overlijdt, moeten de wettelijke termijnen die gelden voor het beëindigen van een dienstverband in acht worden genomen. Het persoonsgebonden budget wordt dan niet onmiddellijk beëindigd maar loopt door tot aan die verplichtingen is voldaan.
Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt de keuze voor een persoonsgebonden budget. Het verkeerd uitgegeven bedrag wordt dan teruggevorderd.
Budgethouders dienen zich bewust te zijn van de eigen verantwoordelijkheid die hij of zij neemt bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De compensatieplicht die het college heeft, wordt met de verstrekking van een persoonsgebonden budget ten aanzien van de betreffende voorziening gedurende de normale gebruiksduur als het ware afgekocht. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin dat ook bij naturaverstrekkingen gebeurt.
Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw persoonsgebonden budget dan wel naturaverstrekking verstrekt als de technische levensduur van het hulpmiddel is verstreken Ingeval van langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel als de vermelde gebruiksduur blijft er een persoonsgebonden budget voor onderhoud en service en eventueel verzekering in stand. Eventuele meerkosten zijn voor eigen rekening. In het Verstrekkingenboek wordt aangegeven bij welke aanschaf van een hulpmiddel een WA verzekering moet worden afgesloten.
Als er een luxer hulpmiddel is aangeschaft dan het geïndiceerde goedkoopst adequate, en er daardoor onderdelen zijn die meer en hogere reparatie vergen dan het geïndiceerde hulpmiddel dan zijn deze meerdere onderhoudskosten voor rekening van de budgethouder..
De procedure met betrekking tot het persoonsgebonden budget wordt in het Verstrekkingenboek verder uitgewerkt.
De budgethouders voor huishoudelijke hulp dienen periodiek een verantwoordingsformulier in te sturen.
Er vindt door het college steekproefsgewijze controle plaats, waarbij de budgethouder achteraf verantwoording moet afleggen over de besteding van het budget. Dit gebeurt door het opvragen van de gegevens bij de budgethouder. De budgethouder dient daarom een zorgvuldige administratie bij te houden over de bestedingen vanuit het persoonsgebonden budget. Bij langdurige verstrekkingen, zoals huishoudelijke verzorging, zal die administratie gebaseerd moeten zijn op schriftelijke overeenkomsten. De gewerkte uren en dagen, uurtarief, naam adres en BSN-nummer of sofinummer
NB: Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel zal naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast kunnen worden.
Artikel 3.6 Hier is alleen sprake van een eigen bijdrage met betrekking tot de voorziening hulp bij het huishouden. In het kader van de ‘beleidsarme’ invoering van het nieuwe wettelijke regime wordt immers aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk, waarin voor de overige voorzieningen geen eigen bijdrage wordt geheven.
De hier genoemde bedragen zijn afkomstig uit (de Algemene maatregel van bestuur en gelden per 1 januari 2007. Zij worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.
Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.
Artikel 3.7 Het hier gehanteerde inkomensbegrip is eveneens afkomstig uit de Algemene maatregel van bestuur en sluit aan bij de bestaande praktijk met betrekking tot het verstrekken van hulp bij het huishouden (huishoudelijke verzorging).
Artikelen 3.8 en 3.9 Ook deze artikelen zijn overgenomen uit (het ontwerp van) de Algemene maatregel van bestuur.
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootermobiel, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1, tweede lid In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.Het bedrag wordt gebaseerd op het bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 75% is van het uurbedrag zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.
De bedragen van een persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden zijn vastgesteld op 75% van de door het college gehanteerde tarieven.
De gedachte hier achter is dat met het zelfstandig regelen van voorzieningen door de budgethouder geen overheadkosten zijn gemoeid. In de genoemde tarieven is de 25% al afgetrokken. De tarieven worden als volgt berekend: gemiddelde aantal uur per klasse x het gemiddelde van de uurprijs van de geïndiceerde zorg HV1, 2 of 3, x 52 weken x 75%. Dit is conform het huidige AWBZ beleid.
Overigens kan op de in dit hoofdstuk genoemde bedragen jaarlijks een inflatiecorrectie worden toegepast aan de hand van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Artikel 4.1, derde lid Deze clausule m.b.t. ‘additionele uren’ is ontleend aan de bestaande praktijk van het Zorgkantoor. Door toepassing van de hardheidsclausule kan namelijk in bijzondere gevallen een hoger aantal uren worden toegekend dan waarin artikel 11 van de Verordening voorziet.
De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 2 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk een plaats hebben gevonden.
In dit artikel worden de type woonvoorzieningen nader aangeduid.
Hierna worden de type woonvoorzieningen kort toegelicht
Verhuis- en inrichtingskosten:
Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de cliënt zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg (hieronder worden hand- en spandiensten door familie, buren en vrienden verstaan, waardoor de cliënt minder aanspraak hoeft te doen op reguliere voorzieningen).
Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als het dagelijks bestuur de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen deze in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
In het verstrekkingenboek zal uitgebreid op het beleid met betrekking tot verhuizen dan wel woningaanpassing en het gebruik van de voorraad aangepaste woningen worden beschreven.
Woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard:
Het betreft hier de woningaanpassingen. De volgende kosten komen in aanmerking voor een vergoeding:
1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;
2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;
3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 (Standaard Rechtsverhoudingen Opdrachtgever-Architect) van de BNA (Bond van Nederlandse Architecten); Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;
5. De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;
6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;
7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;
8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het
oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.
9. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;
10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;
11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;
12. De administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gerechtigde;
Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard:
Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk vooral een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten worden verstaan. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura ( in bruikleen) worden verstrekt, zodat hergebruik mogelijk is.
Kosten van onderhoud , keuring en reparatie:
Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden gesubsidieerd omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hier uitsluitend om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Het betreft met name liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Vervanging door normale slijtage wordt in dit artikel niet genoemd. Uiteraard worden de kosten van dergelijke vervangingen wel volgens de regels van de verordening vergoed.
In die gevallen waarin de cliënt tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.
Dit punt wordt ingevoerd om van verhuurders medewerking te krijgen bij het beschikbaar houden van leeggekomen aangepaste woningen voor de doelgroep.
Artikel 5.1 lid 2. Voorziening in natura.
Dit artikellid biedt de mogelijkheid zowel onroerende- als roerende woonvoorzieningen als voorziening in natura te verstrekken. Als voorbeeld van een onroerende woonvoorziening in natura kan een traplift als voorbeeld dienen. Voorbeelden van roerende woonvoorzieningen: zie toelichting hiervoor
In dit artikel is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.
Het gaat daarbij om de kosten van de door het dagelijks bestuur goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Zie de toelichting bij het vorige artikel.
Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.
Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen zoals mobiele tilliften ,
Losse douchestoelen, douchebrancards en toiletstoelen worden gebaseerd op de huurprijs van de goedkoopste-adequate voorzienngen eventueel vermeerderd met de kosten van onderhoud , reparatie en verzekering.
Artikel 5.4, eerste lid Het hier genoemde bedrag van € 1.815,00 is een bestaand bedrag
Artikel 5.5 Hetzelfde als bovenstaande geldt voor het hier genoemde bedrag van € 4.537,00
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
Artikel 6.1, 6.2 Soorten vervoersvoorzieningen.
Vervoersvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Dit artikel benoemt deze vormen en regelt wanneer er slechts een financiële vergoeding verstrekt kan worden. In het verstrekkingenboek wordt nader in gegaan op de voorwaarden van de vervoersvoorzieningen .
Artikel 6.1 en 6.2 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten:
a. de voorzieningen in natura;
b. een persoonsgebonden budget
c. een financiële tegemoetkoming
Artikel 6.1. Vervoersvoorzieningen in natura
Onder de punten in lid 18, sub a. worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:
1. Een open elektrische buitenwagen of een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik.. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning.
2 Een (aangepaste) gesloten buitenwagen
4. Een ander verplaatsingsmiddel.
Artikel 6.2 Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget of financiële
Bij de onder b. genoemde categorie gaat het om vergoedingen in de kosten van een vervoermiddel , aanpassing van een vervoermiddel of een gemaximeerde vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel. Ook deze voorzieningen dienen vervangend voor of aanvullend op het collectief systeem gezien te worden.
Deze categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in:
1. Aanpassingen aan de auto: wanneer de cliënt een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto.
2. Gebruik van een bruikleenauto: het betreft hier een gemaximeerde vergoeding in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto.
3. Gebruik van taxi of een eigen auto
4. Gebruik van een rolstoel-taxi: omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi geldt hier een hoger normbedrag.
5. Gebruik van een ander verplaatsingsmiddel: hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven bedoeld onder 6.1. Hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets.
Deze artikelen zijn conform het bestaande beleid.
Hoofdstuk 7 Verplaatsing in en rond de woning
De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in de gemeente Smallingerland bestaande beleid. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 4 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 en het bijbehorende Besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Smallingerland 2007, in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
Rolstoelvoorzieningen kunnen in natura verstrekt worden of als persoonsgebonden budget.
Artikel 7.3. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel voorziening.
Het college verstrekt de rolstoelvoorziening in bruikleen en niet in eigendom .
Daarom wordt een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud ,reparatie en verzekering.
Artikel 7.4. De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, wat betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitaire vergoeding. Deze vergoeding is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitaire tegemoetkoming worden toegekend. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een persoons-gebonden budget.
Algemeen Deze artikelen zijn de voor regelgeving als deze gebruikelijke slotbepalingen.