Organisatie | Westervoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp Westervoort 2023 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp gemeente Westervoort 2023 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Besluit Jeugdhulp Westervoort 2017.
Verordening jeugdhulp Westervoort 2023
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-09-2023 | nieuwe regeling | 12-09-2023 | Z/23/103424 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort,
Gelet op de Verordening jeugdhulp gemeente Westervoort 2023, de artikelen 1.2 lid 4, 2.2 lid 2, 7.3 lid 6, 9.2 lid 2 en 9.3.
In vergadering van 12 september 2023
Gezien het voorstel 201627558 reg.nr. /Z/23/103424
Besluit vast te stellen de nadere regels jeugdhulp Westervoort 2023.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.2 Reikwijdte nadere regels
Indien de jeugdige 18 jaar wordt moet worden beoordeeld of de hulp op grond van een andere wet beschikbaar is. Denk hierbij aan hulp op grond van de Wet langdurige Zorg (hierna: Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo), de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) of vanuit Justitie. Als dat niet het geval is blijft het college verantwoordelijk voor het bieden van hulp, uiterlijk tot de jeugdige 23 jaar wordt. Deze hulp kan alleen worden ingezet voor een ‘jeugdige’ tussen de 18 en 23 jaar als op grond van de wet:
Zodra de jeugdige de leeftijd van 17 jaar heeft bereikt, nodigt de consulent de jeugdige en zijn ouder(s) uit voor een persoonlijk gesprek. Dit gesprek gaat over de zorg en ondersteuning die de jeugdige nodig heeft tot 18 jaar en misschien daarna. Er wordt een perspectiefplan opgesteld, zodat de overgang van 18- naar 18+ goed kan verlopen.
Het Sociaal Loket is het toegangsteam van de gemeente Westervoort. De medewerkers van het Sociaal Loket staan inwoners telefonisch te woord over de hulpvragen op grond van de Wmo en de wet. Mogelijk is met een directe verwijzing naar een voorliggende voorziening de hulpvraag al opgelost. Als dit niet toereikend is en er nader onderzoek nodig is, zet het Sociaal loket de vraag door naar de consulenten. Dit zijn professionele medewerkers werkzaam binnen het Sociaal Domein met verschillende expertises.
Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen
Artikel 2.1 Algemene criteria individuele voorziening
Op grond van artikel 2.3 van de wet en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep1 van 1 mei 2017 beslist het college tot het verstrekken van jeugdhulp voor zover:
Artikel 2.2 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
Uitgangspunt van de wet is dat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van kinderen. Er wordt uitgegaan van de eigen kracht van de ouders, de jeugdige en het sociale netwerk. Van ouders en de jeugdige wordt een actieve rol verwacht om de problemen zelf of met behulp van het eigen netwerk op de lossen. Het is van belang dat de jeugdige en zijn ouders leren om (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen en dat zij zelf verder kunnen zonder hulp van de overheid.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen en zijn verantwoordelijk voor de verzorging, begeleiding en opvoeding van hun kind, afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind. Daarbij hoort ook de zorg bij kortdurende ziekte. Indien één van de ouders uitvalt, neemt de andere ouder de zorg van de kinderen over. Dit is ook het geval wanneer ouders gescheiden zijn.
Van ouders wordt verwacht dat zij -ook wanneer een kind meer dan gemiddeld zorg nodig heeft- hulp verlenen aan hun kind. Het college kan een voorziening treffen als de gebruikelijke hulp substantieel wordt overschreden. Dit is het geval als de hulp uitstijgt boven de hulp die kinderen van dezelfde leeftijd, zonder een behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel nodig hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval als bij een kind vanaf ongeveer 5 jaar:
er financiële problemen ontstaan doordat de hulp door de ouder wordt geboden. Er wordt geen inkomenstoets of draagkrachtmeting gedaan. Wel wordt beoordeeld of er een gedwongen keuze is tussen de zorg voor een kind en het werven van inkomen. Een pgb is niet bedoeld als inkomensvoorziening en kan daarmee een gezinsinkomen niet aanvullen.
Een aanvullende verzekering vergoedt niet altijd de volledige kosten. Als vaststaat dat de hulp noodzakelijk is en meer behandelingen nodig zijn of slechts een gedeelte wordt vergoed, moet het college hiervoor in het kader van de wet aanvullend een voorziening treffen. De jeugdige of zijn ouders kunnen niet verplicht worden om een aanvullende verzekering af te sluiten. Het is namelijk een privaatrechtelijke verbintenis. Een ieder is vrij om zo'n overeenkomst te sluiten. Beschikken de ouders of jeugdige niet over een aanvullende verzekering, dan is het college dus aan zet om de noodzakelijke hulp in te zetten.
Artikel 2.3 Algemene voorzieningen (artikel 2.2 verordening)
Een algemene voorziening is een voorziening aangeboden door de gemeente die voor iedereen toegankelijk is zonder aanvraag, voorafgaand onderzoek en besluit van het college voor het ontvangen van jeugdhulp. Algemene voorzieningen kunnen beschikbaar worden gesteld voor specifieke doelgroepen, hierbij worden geen uitgebreide voorwaarden gesteld.
Een overzicht van beschikbare algemene voorzieningen wordt vermeld op www.doemeeinwestervoort.nl.
De belangrijkste verschillen tussen een algemene en een individuele voorziening zijn:
Artikel 2.4 Voorliggende wettelijke voorzieningen
Voorliggende wettelijke voorzieningen zijn voorzieningen die op grond van een andere wet vergoed worden, waaronder de Zvw, de Wlz, de Wmo, onderwijswetgeving en de Participatiewet. Een integrale benadering is een belangrijk uitgangspunt bij de inzet van zorg. Er zal dan ook afstemming plaatsvinden tussen domeinoverstijgende professionals.
Gemeenten moeten op grond van de wet ouders en jeugdigen ondersteunen bij opvoed-, opgroei- en psychische problemen. Wanneer een jeugdige 18 jaar wordt valt hij onder de Wmo of de Zvw (in het kader van behandeling). In sommige gevallen is het mogelijk om verlengde jeugdhulp in te zetten, dit kan alleen als de jeugdige aan de voorwaarden van verlengde jeugdhulp voldoet.
Bij het onderscheid tussen onderwijs en jeugdhulp moet beoordeeld worden waar de hulpvraag zich primair op richt. Is dat het doorlopen van het onderwijsprogramma en ondersteuning bij het onderwijs dan valt het onder de verantwoordelijkheid van de school. Als een jeugdige op school hulp nodig heeft bij het maatschappelijke participeren of bijvoorbeeld persoonlijke verzorging dan valt het onder de wet.
Hoofdstuk 3 Toegang tot individuele voorzieningen
Artikel 3.1 Toegang tot jeugdhulp
De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden. Jeugdhulp moet bereikbaar en beschikbaar zijn in crisissituaties, zodat direct de juiste jeugdhulp wordt ingezet. Ook moet het college zorgen voor een deskundige toeleiding naar en advisering over het inzetten van de individuele voorzieningen, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
Artikel 3.2 Toegang tot jeugdhulp via de gemeente (artikel 2.3 verordening)
Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan een behoefte tot jeugdhulp bespreekbaar maken bij de gemeente. De consulent van de gemeente gaat met de jeugdige en/of zijn ouder(s) in gesprek over de hulpvraag, de situatie van de jeugdige en de oplossingen voor de problemen. In een gesprek tussen de consulent en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen om het probleem te verhelpen. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, zal eerst gekeken worden of een algemene of voorliggende voorziening voldoende toereikend is. Als dat niet het geval is kan er een individuele voorziening ingezet worden. Indien het laatste het geval is, neemt het college een besluit en verwijst het college de jeugdige door naar de aanbieder die passende en adequate hulp biedt om de betreffende problematiek aan te pakken.
Artikel 3.3 Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist (artikel 2.4 verordening)
De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. De huisarts, medisch specialist en jeugdarts verwijzen naar het aanbod van één van de aanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Zij kunnen niet verwijzen naar een pgb-aanbieder. De gemeente informeert alle huisartsen over de ingekochte voorzieningen. In de praktijk zal het de aanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de aanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn neergelegd in de verordening en deze nadere regels.
Artikel 3.4 Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het Openbaar Ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (artikel 2.5 verordening)
Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling. Gecertificeerde instellingen voeren de kinderbeschermingsmaatregelen (voogdij en ondertoezichtstelling) en jeugdreclassering uit (artikel 3.2 wet). In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, eerste lid wet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) en de selectiefunctionaris van de JJI.
Het college is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die de gecertificeerde instelling nodig acht ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Ook in het kader van de jeugdreclassering moet de het college ervoor zorgen dat de jeugdhulp wordt ingezet die de rechter, het Openbaar Ministerie, de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting of de gecertificeerde instelling nodig acht. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4, tweede lid onderdeel b wet). Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking aan welke gecertificeerde instelling de maatregel gaat uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming geeft in zijn verzoekschrift een concreet advies over welke gecertificeerde instelling dat moet zijn. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt.
De vraag kan rijzen of de gemeente jeugdhulp moet vergoeden als een huisarts verwijst naar een niet-gecontracteerde aanbieder. Als de gemeente soortgelijke passende jeugdhulp kan bieden door de inzet van een aanbieder die wél is gecontracteerd, dan hoeft de gemeente de inzet van een aanbieder die geen contract met de gemeente heeft, niet te vergoeden.
De wet sluit niet uit dat een wettelijke verwijzer naar zichzelf verwijst. De verwijzer is natuurlijk wel gebonden aan het gecontracteerde aanbod van de gemeente. Wel staat er in de wet dat gemeenten afspraken moeten maken met verwijzers - zoals de jeugdpsychiater - over de voorwaarde waaronder en de wijze waarop verwijzing plaatsvindt (artikel 2.7 lid 4 van de wet). Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een aanbieder, die geen wettelijke verwijzer is, toch verwijst.
Er is in de wet geen grens aan de geldigheidsduur opgenomen van een medische verwijzing. Als de verwijzing is voorzien van een datum tot wanneer de verwijzing geldig is en deze datum is verlopen, dan moet de jeugdige/ouder opnieuw een verwijzing aanvragen of zich tot de gemeente wenden. Medisch specialisten en jeugdartsen in dienst van de jeugdhulpaanbieder kunnen in dat geval ook zelf een nieuwe verwijzing afgeven. Als de verwijzing niet voorzien is van een datum, dan is de verwijzing in principe geldig zolang de betreffende hulp nodig is, tot uiterlijk de dag dat de jeugdige de 18- jarige leeftijd bereikt. Vanaf dat moment moet bepaald worden of verlengde jeugdhulp noodzakelijk is. De verwijzing is natuurlijk alleen geldig voor de hulpvraag waar de verwijzing voor is afgegeven en zolang de jeugdige/ouders onder de doelgroep van de wet vallen. Als andere hulp nodig blijkt, kan dat niet plaatsvinden op basis van de eerder (voor andere hulp) afgegeven verwijzing.
Hoofdstuk 4 Procedure aanvragen jeugdhulp bij de gemeente
Artikel 4.1 Procedure aanvragen individuele voorzieningen
Er kan op de volgende manieren een aanvraag worden gedaan:
het aanvraagformulier via de website: www.westervoort.nl.
via e-mail: sociaalloket@westervoort.nl
Artikel 4.2 Onafhankelijke cliëntondersteuning (artikel 2.3 verordening)
Na het doen van aanvraag wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Cliëntondersteuners zijn onafhankelijk en objectief. Dit betekent dat de cliëntondersteuner los staat van zorgorganisaties of de gemeente. De hulp van een clientondersteuner is gratis voor de cliënt.
De cliëntondersteuner helpt bij het verduidelijken van de hulpvraag, het maken van keuzes en het organiseren van de juiste hulp. Ook draagt de cliëntondersteuner bij aan een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van jeugdhulp, preventieve zorg, zorg, welzijn, wonen, onderwijs en werk.
De cliëntondersteuner kan een vrijwilliger en/of een professional zijn. Een cliëntondersteuner kent het aanbod van zorg en ondersteuning in de regio en weet de weg hier naartoe. De cliëntondersteuner luistert naar de wensen van de cliënt, ziet mogelijkheden en bespreekt waar en bij wie de cliënt zorg of jeugdhulp kan krijgen. Ook kan de cliëntondersteuner mee gaan naar gesprekken. De cliëntondersteuner is geen hulpverlener, maar helpt de cliënt om zorg of ondersteuning te organiseren. Een cliëntondersteuner kan meedenken met de cliënt maar mag zelf geen beslissing nemen over een aanvraag voor jeugdhulp.
Inwoners van de gemeente Westervoort kunnen bij de gemeente aangeven dat zij cliëntondersteuning wensen te ontvangen, zij zullen dan adequaat worden doorverwezen. Uiteraard kunnen cliënten ook zelf contact opnemen met de organisatie die de onafhankelijke cliëntondersteuning voor de gemeente uitvoert. Voor Westervoort zijn dit de volgende organisaties: Mee Gelderse Poort en Adviespunt Zorgbelang.
Een crisis is een ernstige verstoring van het normale, alledaagse functioneren van een jeugdige of het gezinssysteem. De draaglast van een jeugdige, ouder of gezin gaat de draagkracht van henzelf en hun sociale netwerk ver te boven. Daardoor zijn de oplossingsstrategieën die een gezin normaal gesproken inzet niet langer toereikend. Bij een crisissituatie kan de reguliere procedure niet worden afgewacht, er zo moet spoedig mogelijk hulp worden ingezet.
Artikel 4.5 Onderzoek (artikel 2.6 verordening)
Het onderzoek vindt plaats door middel van een gesprek met de jeugdige en zijn ouder(s). Het is wenselijk dat de jeugdige, indien mogelijk, zelf ook bij het onderzoek wordt betrokken. Indien de consulent of de cliënt dit wenselijk of noodzakelijk acht, worden eventuele mantelzorgers, de onafhankelijke cliëntondersteuner, familieleden of reeds aanwezige hulpverleners bij het onderzoek betrokken.
Om de behoefte aan jeugdhulp helder te krijgen is het soms nodig advies in te winnen bij een (onafhankelijk) deskundige. Eén van de deskundigen die kan worden ingeschakeld is een medisch adviseur of een gedragsdeskundige. De consulent kan er ook voor kiezen om consultatie te vragen bij een jeugdhulpaanbieder.
Artikel 4.6 Identificatieplicht
De wet vereist dat het college het burgerservicenummer (BSN) van de jeugdige moet vaststellen. Dit gebeurt tijdens het gesprek en dit moet aan de hand van een geldig document in de zin van de Wet op de identificatieplicht. De jeugdige toont bijvoorbeeld zijn Nederlandse identiteitskaart, nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of een verblijfsdocument. De consulent controleert aan de hand van een document:
Artikel 4.8 Gegevens aanleveren
Indien het noodzakelijk is voor een zorgvuldig onderzoek kan het college gegevens opvragen bij derden. Denk hierbij aan de huisarts, school, jeugdgezondheidszorg of de betrokken hulpverlener. Als informatie wordt opgevraagd bij derden worden de cliënt en/of zijn ouder(s) hierover geïnformeerd. In sommige gevallen is het noodzakelijk de jeugdige en/of zij ouder(s) hiervoor toestemming geven. In dat geval zal vooraf aan het opvragen van de informatie toestemming worden gevraagd.
Ook als een individuele voorziening eenmaal is toegekend geldt een inlichtingenplicht. Die houdt in dat de cliënt op een verzoek van de gemeente of zo snel mogelijk uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het wijzigen van de voorziening. Concreet betekent dit dat een cliënt het Sociaal Loket actief moet informeren over zaken die van invloed kunnen zijn op de individuele voorziening, waaronder:
Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking of herziening van de individuele voorziening. Het is dan ook belangrijk dat de cliënt op de hoogte is van de inlichtingenplicht en dat hij, als hij twijfelt of bepaalde informatie relevant is, hierover actief contact legt met de gemeente.
Artikel 4.9 Medewerkingsplicht
De medewerkingsverplichting ligt in het verlengde van de inlichtingenplicht. Het is aan de cliënt om alle denkbare vormen van medewerking te verlenen om het college in staat te stellen een zorgvuldig besluit te nemen. Denk hierbij aan het verschijnen op afspraken voor bijvoorbeeld het gesprek of mee te werken aan een onderzoek door een medisch specialist.
Van de cliënt wordt verwacht dan hij naar eigen vermogen meewerkt aan het opstellen van een ondersteuningsplan en aan het behalen van de daarin omschreven doelen. Ook afspraken met de jeugdhulpaanbieder dienen te worden nagekomen, hier wordt ook onder verstaan het naleven van huis- en gedragsregels en/of omgangsvormen.
Hoofdstuk 5 Individuele voorzieningen
Artikel 5.2 Begeleiding (artikel 3.3-3.5 verordening)
De aanbieder houdt bij het samenstellen van de groep rekening het uitgangspunt 'zo passend mogelijk': de groepsgrootte sluit aan bij de talenten, mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het uitgangspunt is dat er één (1) begeleider is op maximaal tien (10) cliënten bij groepsbegeleiding jeugd.
Deze kinderbeschermingsmaatregelen worden, meestal op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, opgelegd door de rechtbank. Een gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1. van de wet) wordt door de rechtbank benoemd en met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen belast. De toegang tot jeugdbescherming verloopt zoals benoemd in artikel 2.5 van deze nadere regels.
In geval van een voorlopige ondertoezichtstelling (VOTS) is de situatie zo acuut, dat een normaal onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en een procedure bij de rechtbank niet kan worden afgewacht. De rechtbank kan dan de VOTS uitspreken voor de maximale duur van drie maanden. Daarna eindigt de VOTS of wordt deze omgezet in een ondertoezichtstelling. Bij voogdij en voorlopige voogdij wordt de gecertificeerde instelling met het gezag over een minderjarige belast. Een gecertificeerde instelling kan in verschillende situaties met de (voorlopige) voogdij worden belast als:
In geval van een OTS verleent de jeugdbeschermer begeleiding en steun aan de ouders en de minderjarige en houdt de jeugdbeschermer toezicht op de minderjarige. Samen met ouders en minderjarige stelt de jeugdbeschermer een plan op dat gericht is op het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging en/of onveiligheid. De gecertificeerde instelling kan hulpverlening inzetten indien dit nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Tevens kan de gecertificeerde instelling de rechter verzoeken een machtiging uithuisplaatsing af te geven als het kind (tijdelijk) niet door de ouders kan worden verzorgd/opgevoed. De gecertificeerde instelling heeft naast de machtiging uithuisplaatsing andere wettelijke middelen waarvan gebruik kan worden gemaakt, zoals het opvragen van informatie bij andere betrokken professionals en het geven van een schriftelijke aanwijzing.
Artikel 5.4.1 Ondertoezichtstelling (OTS) eerste jaar
Het doel is het creëren van (voldoende) ontwikkelingsmogelijkheden en een duurzaam veilige opvoedingssituatie voor de jeugdige, maar ook ouders versterken in het hernemen van (opvoedings)verantwoordelijkheid (en daarbij behorend gedrag). De gecertificeerde instelling richt zich bij de uitvoering van de OTS op de concrete ontwikkelingsbedreigingen zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank.
Artikel 5.4.2 Ondertoezichtstelling (OTS) tweede jaar en langer
Vanaf het tweede jaar van de OTS ligt het accent daarnaast op het in kaart brengen van het perspectief van de minderjarige. Er zijn twee varianten:
de OTS dient verlengd te worden mét machtiging uithuisplaatsing. Er moet een advies van de Raad voor de Kinderbescherming ingewonnen worden bij een verlenging van de OTS. De gecertificeerde instelling kan tevens, als duidelijk is dat ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding niet meer op zich kunnen nemen, de Raad voor de Kinderbescherming vragen onderzoek te doen naar een gezag beëindigende maatregel.
In geval van voogdij draagt de jeugdbeschermer er zorg voor dat de verzorging en opvoeding door een ander wordt opgepakt (pleeggezin, leefgroep of anders) en onderhoudt de jeugdbeschermer contact met het netwerk. Waar nodig zet de jeugdbeschermer hulpverlening in. De jeugdbeschermer onderzoekt of de oorspronkelijke gezagssituatie met de biologische ouders (deels) hersteld kan worden, dan wel dat het gezag (weer) bij een natuurlijk persoon belegd kan worden. Daarnaast is de gecertificeerde instelling als voogd de wettelijk vertegenwoordiger van het kind en dient de gecertificeerde instelling toezicht te houden op en zorg te dragen voor het beheer van het vermogen van het kind.
Artikel 5.4.4 Instemmingsverklaring gesloten jeugdhulp
Sommige jeugdigen hebben zulke ernstige opgroei- of opvoedproblemen dat ze een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen. Deze jeugdigen kunnen in een afgesloten omgeving de juiste hulp krijgen. Zo wordt voorkomen dat de jongere zich aan de behandeling kan onttrekken, of dat anderen de zorg in de weg staan. Een gesloten plaatsing omvat een gedwongen opname, gesloten verblijf en gedwongen behandeling en is dan ook een zeer ingrijpende maatregel voor de jeugdige.
Een gekwalificeerde gedragswetenschapper beoordeelt op basis van onderzoek, bestaande uit dossieronderzoek en een recent gesprek(sonderzoek) met de jeugdige, of een gesloten plaatsing noodzakelijk is en of hij kan instemmen met het verzoek voor een gesloten plaatsing. De gecertificeerde instelling stuurt het verzoek om een gesloten plaatsing samen met de instemmingsverklaring aan de rechtbank toe.
Jeugdreclassering voert begeleiding en controle uit als een jeugdige van 12 jaar of ouder een strafbaar feit heeft gepleegd. Voorbeelden van strafbare feiten zijn vernieling, regelmatig schoolverzuim of mishandeling. Het doel van jeugdreclassering is om in samenwerking met ouder(s) of netwerk, het gedrag van de jongere te veranderen en recidive te voorkomen.
In de praktijk bestaat jeugdreclassering uit een combinatie van intensieve hulp aan en toezicht op een jongere. Het doel is deze weer op het rechte pad te brengen en te houden. Er zijn verschillende maatregelen van jeugdreclassering. De jeugdreclassering wordt uitsluitend uitgevoerd door SKJ-geregistreerde jeugdzorgprofessionals in dienst van een gecertificeerde instelling.
De jeugdreclasseringswerker bepaalt wie de aanvullende jeugdhulp die is opgelegd onder bijzondere voorwaarden uitvoert. De jeugdreclasseringswerker kan tevens jeugdhulp inzetten die hij zelf binnen Toezicht en Begeleiding nodig vindt. Hiervoor overlegt hij met gemeenten. Het oordeel van de jeugdreclassering is echter doorslaggevend (art. 3.5 van de wet).
Jeugdreclassering kan worden ingezet bij jongeren van 12 tot 18 jaar die een strafbaar feit hebben gepleegd of daarvan worden verdacht. De begeleiding kan doorlopen tot na de 18e verjaardag. Als het delict gepleegd wordt na de 18e verjaardag, dan is in principe het volwassenenstrafrecht van toepassing. Het jeugdstrafrecht kán echter tot 23 jaar toegepast worden als het ontwikkelingsniveau van de dader daartoe aanleiding geeft.
Artikel 5.5.1 Jeugdreclassering regulier – Toezicht en begeleiding
Maatregel van jeugdreclassering met als doel te voorkomen dat de jongere opnieuw de fout ingaat (recidiveert) en hem/haar te begeleiden in een positieve ontwikkelingsrichting. Dit gebeurt onder meer door middel van zinvolle dagbesteding (school of werk) en vrijetijdsbesteding. Ook kan via deze maatregel begeleiding geboden worden op het gebied van wonen, budgetteren, sociale vaardigheden en hulp bij verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek.
Artikel 5.5.2 Individuele trajectbegeleiding Criminaliteit in Relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden (ITB CRIEM)
Artikel 5.5.3 Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern)
ITB Harde Kern is een vorm van toezicht en begeleiding. Dit kan worden opgelegd bij jongeren die structureel ernstige delicten plegen. Het laatste delict dat is gepleegd kan worden bestraft met een detentie. Ook kan ITB Harde Kern worden opgelegd indien sprake is van een zogenaamde veelpleger die in korte tijd verschillende delicten heeft gepleegd. ITB Harde Kern wordt wel gezien als een vervanging van detentie. In veel gevallen is dit een “laatste kans”.
Artikel 5.5.4 Scholings-en trainingsprogramma (STP)
Het Scholings- en Trainingsprogramma (STP) is een maatregel voor jongeren die kan worden ingezet bij de terugkeer van een jongere van een justitiële jeugdinrichting (JJI) naar de maatschappij. Om de re-integratie goed te laten verlopen krijgt de jongere tijdens het laatste deel van de straf begeleiding buiten de JJI. De jongere gaat op proefverlof en verblijft tijdens een STP vaak bij de ouders of woont (onder begeleiding) op kamers.
De jeugdreclassering houdt toezicht op de jongere. De JJI maakt samen met de jeugdreclassering en eventueel andere organisaties een programma dat de jongere gaat volgen tijdens STP. De jongere moet minimaal 26 uur per week besteden aan activiteiten op het gebied van wonen, werk, school of vrijetijdsbesteding. In het programma zijn ook voorwaarden opgenomen waar de jongere zich aan moet houden.
Artikel 5.5.5 Gedragsbeïnvloedende maatregel - advies
De gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is bedoeld voor jongeren die een ernstig misdrijf of veelvuldige delicten hebben gepleegd en die kampen met psychische problematiek. Deze jongeren hebben problemen op veel leefgebieden. De maatregel wordt vaak ingezet als andere strafrechtelijke interventies geen vruchten hebben afgeworpen. Voorafgaand aan de oplegging van de GBM wordt een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd.
Het doel is het doen van onderzoek naar de haalbaarheid van GBM. De jeugdreclasseringswerker onderzoekt of de jongere en de ouders mee willen werken aan het behalen van de doelen. Er is intensief contact met de jongere, de ouders, andere leden van het gezin en het omringende netwerk. Ook zorgaanbieders worden benaderd zodat zorg op maat kan worden geboden. De motivatie van de jongere en de ouder wordt onderzocht.
Artikel 5.5.6 Gedragsbeïnvloedende maatregel - begeleiding
De gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is bedoeld voor jongeren die een ernstig misdrijf of veelvuldige delicten hebben gepleegd en die kampen met psychische problematiek. Deze jongeren hebben problemen op veel leefgebieden. De maatregel wordt vaak ingezet als andere strafrechtelijke interventies geen vruchten hebben afgeworpen.
GBM wordt door de rechter opgelegd. Het programma wordt in de rechterlijke uitspraak opgenomen. Er wordt een programma op maat samengesteld dat specifiek op de jongere en de ouders gerichte zorgmodules bevat. Allerlei vormen van zorg en ondersteuning kunnen worden ingezet: psychiatrische hulp, verslavingszorg, begeleiding en/of training.
GBM is een niet-vrijheidsbenemende strafrechtelijke maatregel (art. 77w e.v. Wetboek van strafrecht). Als de jongere zich niet aan de afspraken houdt, dan volgt vervangende jeugddetentie. De Raad voor de Kinderbescherming, Officier van Justitie of de jeugdreclassering doen voorafgaand aan de oplegging een intensief haalbaarheidsonderzoek. De jeugdreclasseringswerker stelt samen met de jongere doelen en controleert deze intensief. De jongere heeft weinig vrijheid.
Artikel 5.6 Samenloop jeugdbescherming en jeugdreclassering
Samenloop van JB en JR heeft betrekking op het samengaan van jeugdbescherming (enkel OTS) en jeugdreclassering voor één jeugdige, welke wordt uitgevoerd door één Jeugdbeschermer. De rechtbank heeft dan zowel de gecertificeerde instelling benoemd als uitvoerder van de kinderbeschermingsmaatregel als van de jeugdreclasseringsbegeleiding.
Voor effectief werken met jeugdigen waarbij sprake is van samenloop is het nodig dat de jeugdbeschermer bekend is met de wettelijke kaders en methodische principes van zowel de jeugdbescherming als de jeugdreclassering. Hij moet daarbij in staat zijn in praktijk gestalte te geven aan een methodische integratie van methoden jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De problematiek van de jeugdigen waarbij sprake is van samenloop is vaak complex. De meeste jongeren met zowel een civiele als een justitiële maatregel hebben een gedragsstoornis. In aanvulling op de problemen van de jeugdige zelf zijn er doorgaans ook in het gezin ernstige opvoedingstekorten en relatieproblemen.
Artikel 5.7 Intensief gezinsgerichte systeemgerichte aanpak
Doelgroep zijn gezinnen die, tijdelijk, niet in staat zijn (opvoeders willen en/of kunnen het niet) om zelfstandig of met hulp van het netwerk of professionals, de veiligheid van hun kinderen te waarborgen. Het betreft gezinnen met een meervoudige en complexe problematiek. Er kan sprake zijn van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek, huiselijk geweld, armoede- en schuldenproblematiek, verslaving, criminaliteit, psychiatrische problematiek, gezondheid problemen, complexe echtscheiding of een verstandelijke beperking.
Risicovol ouderschap is een grote belemmering die maakt dat kinderen veilig kunnen opgroeien. Er is een disbalans in de draagkracht/draaglast en er is veel behoefte aan compensatie door het netwerk en hulpverleners. Naast de complexiteit en de veiligheid van de kinderen in het gezin, bepaalt ook de mate waarin ouders in staat zijn in het belang van hun kinderen te handelen, of een gezin tot de doelgroep behoort. De gezinnen hebben vaak een lange hulpverleningsvoorgeschiedenis, met niet effectieve interventies. Ze zijn teleurgesteld in de hulpverlening, zijn niet gemotiveerd en missen het vertrouwen dat ze zelf iets kunnen doen om hun situatie te verbeteren.
Artikel 5.8 Preventieve jeugdbescherming
In sommige gezinnen is er veel aan de hand. Er zijn problemen op verschillende leefgebieden en het lukt de ouders niet om de situatie te veranderen. Voor de in het gezin aanwezige kinderen leidt dit tot een onveilige opvoedingssituatie met als gevolg dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ondanks de inzet van het lokale team en hulpverlening is de situatie niet veranderd. De oorzaak hiervan kan zijn dat de ouders deze hulp niet of onvoldoende accepteren of hiertoe niet goed in staat zijn, bijvoorbeeld wegens psychische problemen. In zo’n situatie kan preventieve jeugdbescherming worden ingezet om te voorkomen dat er een gedwongen (kinderbeschermings)maatregel nodig is.
Preventieve jeugdbescherming is een vorm van expertise die wordt ingezet. Zij bestaat uit een kortdurend intensief vrijwillig begeleidingstraject en wordt in samenwerking met het lokale team uitgevoerd. Dit traject kan worden ingezet als er sprake is van een onveilige opvoedingssituatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de inzet van hulp niet heeft geleid tot een verandering van de situatie. Op deze wijze kunnen gezinnen met kinderen van wie de ontwikkeling wordt bedreigd of die in onveiligheid opgroeien op tijd, transparant, met respect voor de (kwetsbare) positie van ouders en kinderen, met de juiste expertise en op de best mogelijke manier geholpen worden.
Artikel 5.10 Actieve consultatieve dienstverlening
Dit product wordt ingezet bij gezinnen en/of cliënten waarbij zorgen zijn over de voortgang, resultaten en veiligheid. Zij staan open voor ondersteuning vanuit het lokale team. Daarbij wordt altijd de overweging gemaakt of de ouders ook redelijkerwijs in staat worden geacht om te doen wat de situatie vraagt. De professional van de gecertificeerde instelling geeft antwoord, denkt mee en adviseert het lokale team of de jeugdhulpaanbieder over veiligheidsaspecten omtrent cliënt en gezin.
Het betreft jeugdigen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar die de status van signaalverzuimer hebben bereikt en dus ongeveer 16 uur per maand verzuimen. Het aanspreken van de jeugdige zelf en zijn/haar ouders op het verzuim heeft onvoldoende effect en ouders zijn onvoldoende betrokken bij school. Daarnaast bestaat de indruk dat er op verschillende leefgebieden problemen zijn en is er sprake van weinig zichtbare motivatie.
De aanpak is systeemgericht en er wordt gehandeld vanuit de VERVE- gedachte. De jeugdbeschermer organiseert in een vroeg stadium van de zorg een schoolberaad. De jeugdbeschermer heeft een intensieve samenwerking met iedereen die een bijdrage kan leveren aan het stoppen van het schoolverzuim. De jeugdbeschermer oefent de (sociale) vaardigheden met de Jeugdige.
De jeugdbeschermer stelt samen met de jeugdige en ouders een terugvalpreventieplan op, waarbij uitgangspunt is dat de jeugdige en ouders na de inzet van dit product verder kunnen met regulier begeleiding vanuit school. Indien het verzuim niet is gestopt of vermeerderd of ouders en/of Jeugdige niet meewerken, kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken en wordt de aanpak verder in een strafrechtelijk kader voortgezet via het Openbaar Ministerie.
Artikel 5.12 Verblijf (artikel 3.19-3.31 verordening)
Er is sprake van verblijfzorg als de cliënt formeel niet thuis slaapt in het eigen gezin. Dit betekent dat het hier alleen om de verblijfsvormen gaat waarbij er sprake is van een overnachting. Het kan gaan om opvang in een pleeggezin, gezinsgerichte opvang of in een vorm van groepsopvang of gesloten jeugdhulp. Ook verblijf in logeerhuizen, alleen tijdens weekenden of juist door de week, vallen onder jeugdhulp met verblijf. Het betreft hulp en zorg aan cliënten en hun ouders bij psychische-, psychosociale- en of gedragsproblemen, een verstandelijke beperking, of opvoedingsproblemen van de ouders.
Artikel 5.13 Vervoer (artikel 3.32 verordening)
Het uitganspunt is dat ouder(s) zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van hun kind. Het college voorziet in vervoer van de jeugdige naar en vanaf de locatie waar jeugdhulp wordt geboden voor zover dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is in verband met de medische redenen of beperkingen in de zelfredzaamheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s).
Als de jeugdige door of met behulp van een ouder vervoerd kan worden naar de jeugdhulplocatie, dan treft het college geen vervoersvoorziening. In gevallen waarbij de afstand en de frequentie van het vervoer door ouders buitenproportioneel zijn waardoor financiële problemen binnen het gezin ontstaan kan het college - na een individuele afweging- de vervoerskosten vergoeden.
Hoofstuk 6 Vorm van ondersteuning
Inkoop Sociaal Domein Centraal Gelderland heeft namens de gemeente Westervoort contracten gesloten met jeugdhulpaanbieders voor het verlenen van jeugdhulp. In deze contracten zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders over onder andere de kosten van de jeugdhulp, de kwaliteit van de ondersteuning, het declaratieproces en het evaluatieproces.
Artikel 6.3 Persoonsgebonden budget (hoofdstuk 6 van de verordening)
Er zijn drie (3) voorwaarden waaraan een cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:
de in te kopen jeugdhulp moet volgens het college van goede kwaliteit zijn. Dit betekent dat de hulp van goed niveau is, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. De zorgvorm en doelen komen overeen met de zorgvorm en doelen in het gespreks- en onderzoeksverslag.
Het college zal beoordelen of de cliënt (of zijn pgb-beheerder) voldoende bekwaam is om het pgb te beheren. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft 10 vaardigheidspunten opgesteld voor het beheren van het pgb, zie hiervoor bijlage 2. Deze beoordeling vloeit voort uit artikel 6.1 lid 2 verordening.
Vervolgens moet de cliënt zelf afspraken maken met de jeugdhulpaanbieder over welke ondersteuning geleverd moet worden, de kosten van de ondersteuning (uurtarief voor de jeugdhulpaanbieder), uitbetaling van reiskosten of andere vergoedingen, de kwaliteit van de jeugdhulp (juiste opleiding, SKJ registratie en beschikken over een verklaring omtrent gedrag (VOG), de duur van de ondersteuning en op welke momenten de ondersteuning geleverd wordt. De cliënt dient zelf een zorgovereenkomst aan te gaan met de jeugdhulpaanbieder en samen met de jeugdhulpaanbieder een ondersteuningsplan op te stellen. Aan de hand van het ondersteuningsplan beoordeelt het college of de jeugdhulp van goede kwaliteit is.
Als het college het verzoek om een pgb heeft goedgekeurd dient de cliënt zelf de jeugdhulp te evalueren en de jeugdhulpaanbieder aan te spreken of bij te sturen waar dat nodig is. Ook moet de cliënt maandelijks urenbriefjes opsturen naar de Sociale verzekeringsbank (Svb). Een vast maandloon is hierbij niet toegestaan. De Svb zorgt voor de uitbetaling vanuit de gemeente naar de jeugdhulpaanbieder. De cliënt krijgt het geld niet op zijn rekening, dit is het zogenoemde trekkingsrecht. De cliënt is verantwoordelijk voor een juiste besteding van het pgb, ook wanneer een pgb-beheerder hiervoor wordt ingezet.
Meer informatie over een pgb is te vinden op www.pgb.nl of www.svb.nl.
Artikel 6.3.1 De pgb-beheerder (artikel 6.3 verordening)
Een persoon is niet in staat het pgb te beheren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:
Schuldenproblematiek maakt de kans groot en aannemelijk dat cliënt voor het beheren van een pgb belangrijke financiële vaardigheden en verantwoordelijkheden mist. Het is daarom niet mogelijk dat een cliënt, zolang hij zijn financiële zaken niet goed en zelfstandig op orde heeft, zelf een pgb beheert.
Signalen die kunnen wijzen op problematische schulden bij de cliënt (of zijn pgb-beheerder), zijn bijvoorbeeld dat de cliënt zelf aangeeft dat er (verwijtbare) schulden zijn, cliënt in de schuldsanering zit, onder bewindvoering staat, dan wel een indicatie heeft gekregen voor ondersteuning bij de administratie, zonder een pgb-beheerder te hebben.
Ernstige verslavingsproblematiek
Ernstige verslavingsproblematiek bij een cliënt maakt dat deze vanwege de verslaving niet in staat is regie te voeren over zijn eigen leven, laat staan over een pgb. Ook de omstandigheid van een problematische ex-verslaving of de omstandigheid dat de cliënt bezig is de verslaving de baas te worden, maakt dat de cliënt minder in staat geacht wordt om regie te voeren over zijn eigen leven, of over een pgb. Bij vermoedens van ernstige verslaving kan daar in het onderzoek nader onderzoek naar gedaan worden, bijvoorbeeld door het opvragen van een medische verklaring. Signalen die kunnen wijzen op verslavingsproblematiek bij de cliënt, zijn bijvoorbeeld dat dit onderdeel is van de melding en uit het onderzoek komt, of dat cliënt verslaving gerelateerd gedrag vertoont.
Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag
Wanneer een cliënt of zijn pgb-beheerder eerder frauduleus heeft gehandeld, op welk terrein dan ook, is het aannemelijk dat de verleidingsrisico’s bij het verstrekken van een pgb te groot zijn. Dit geldt te meer indien de cliënt, dan wel pgb-beheerder, dan wel het bedrijf waar de pgb-beheerder werkt, eerder betrokken is geweest bij pgb-fraude.
Een aanmerkelijke verstandelijke beperking
Een indicatie voor een verstandelijke beperking is een (zeer) laag IQ. en/of een disharmonisch profiel. Gevolgen hiervan kunnen zijn: problemen met het overzien van situaties, het scheiden van hoofd- en bijzaken, beïnvloedbaar zijn, niet kunnen omgaan met geld of andere problemen die het verantwoord beheren van een pgb in de weg staan
Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld
Bij GGZ-problematiek die dermate aanwezig is dat het vrijwel onmogelijk is voor de cliënt om op stabiele en consistente wijze de regie te kunnen voeren over een pgb. Met name de beoordeling of de geleverde zorg doeltreffend en professioneel is en het consistent regelen van de bijbehorende administratie, zal ingewikkeld zijn. Dat maakt dat er een verhoogd risico is op niet wenselijke afhankelijkheidsrelaties tussen de cliënt en de pgb-aanbieder. Een aanbod van zorg in natura past vaak beter in het (zorg)belang van de cliënt.
Vastgestelde blijvende cognitieve stoornis
Wanneer een cliënt een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis heeft, is het aannemelijk dat cliënt daarmee de regie over zijn leven niet in de hand heeft. Voorbeelden van blijvende cognitieve stoornissen zijn de diverse vormen van dementie, niet aangeboren hersenletsel (NAH) en de ziekte van Korsakov.
Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschrift
Het beheren van een pgb is niet mogelijk wanneer cliënt de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Het voldoende kunnen begrijpen van alle voorwaarden en eisen ten aanzien van een pgb, zijn niet mogelijk bij een onvoldoende beheersing van het Nederlands. Ook het opstellen en afsluiten van bijvoorbeeld zorgovereenkomsten, is dan buiten bereik. Hiervan afgeleid kan tevens worden gesteld dat men voldoende kennis dient te hebben van de Nederlandse samenleving.
Twijfels op andere gronden over de pgb-vaardigheid.
Er kunnen, naast de eerder genoemde omstandigheden, ook twijfels zijn op andere gronden over de pgb-vaardigheid van de cliënt, dan wel pgb-beheerder, waardoor sterk de indruk bestaat dat de cliënt niet in staat is om een pgb te beheren. Een beslissing hieromtrent dient goed onderbouwd en gemotiveerd worden door het college.
Artikel 6.3.3 Besteding en verantwoording pgb
Hoofdstuk 7 Ingangsdatum, duur en beëindigen individuele voorzieningen
Artikel 7.1 Ingangsdatum individuele voorziening
Het uitgangspunt is dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag van de ondersteuning is beslist. Dit is dus de verzenddatum van de beschikking. Jeugdhulp kan alleen in uitzonderlijke gevallen vóór het verzenden van de beschikking worden ingezet (met terugwerkende kracht) als hiervoor toestemming is gegeven door het college.
Bij het aflopen van een eerder toegekende voorziening geldt dat deze einddatum niet automatisch de ingangsdatum van de nieuwe voorziening is. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om tijdig (acht (8) weken voor het aflopen van de beschikking) een aanvraag te doen van zijn voortgezette behoefte aan jeugdhulp. Na de aanvraag heeft het college acht (8) weken de tijd om onderzoek te doen en om een besluit te nemen. In het geval dat er tijdig een aanvraag voor voortzetten van de jeugdhulp is gedaan en uit onderzoek blijkt dat deze moet worden voortgezet, zal de ingangsdatum aansluitend zijn op de einddatum van de aflopende beschikking.
Artikel 7.2 Duur van de individuele voorziening
Ongeacht de duur van de voorziening kan de consulent periodiek of als er aanleiding voor is de ingezette pgb voorziening heroverwegen op grond van artikel 8.1.3. Dit betekent dat een voorziening in de vorm van een pgb aangepast kan worden (in zwaarte of in duur) indien dit nodig aan de hand van de jeugdhulpbehoefte van de cliënt.
Indien wordt vastgesteld dat de cliënt leerbaar is, kan een getrapte indicatie worden afgegeven. Dit betekent dat de indicatieperiode wordt ingedeeld in één of meerdere perioden, waarbij een andere (hogere of lagere) hoeveelheid van de voorziening wordt toegekend. Bij leerbaarheid is meestal sprake van een afbouw van intensiteit, maar bij activerend werk kan juist sprake zijn van een opbouw van de intensiteit van de hulp.
Bij tijdelijke afwezigheid (bijvoorbeeld als gevolg van een ziekenhuisopname, vakantie of verblijf in detentie) blijft de individuele voorziening van toepassing. De (pgb)aanbieder mag niet verleende zorg niet declareren. Zodra de cliënt weer thuis is hervat de (pgb)aanbieder de jeugdhulp en kan de jeugdhulp weer gedeclareerd worden bij de gemeente. De cliënt geeft afwezigheid langer dan vier (4) weken door aan het college.
Artikel 7.3 Beëindigen van de individuele voorziening
Als een cliënt verhuist naar een andere gemeente eindigt de individuele voorziening bij de gemeente Westervoort op de dag van de verhuizing. Hierbij wordt de datum van uitschrijving in het Basisregistratie Personen (BRP) aangehouden. De gemeente zorgt voor een warme overdracht naar de nieuwe gemeente. De individuele voorziening wordt door de nieuwe gemeente overgenomen, de nieuwe gemeente zal opnieuw een besluit nemen waarbij de oude indicatie gehandhaafd blijft. De individuele voorziening kan gewijzigd worden indien door wijzigingen van bijvoorbeeld de beschikbaarheid van mantelzorg of algemene voorzieningen de aanpassing van de individuele voorziening noodzakelijk is.
Hoofdstuk 8 Kwaliteitseisen ondersteuning
Artikel 8.1 Goede kwaliteit zorg (artikel 4.1 verordening)
De jeugdhulpaanbieder draagt zorg voor kwalitatief goede ondersteuning. Een voorziening wordt in elk geval:
veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt. Dat wil zeggen:
doeltreffend (effectief): de professional heeft de vereiste kennis, houding en vaardigheden om passende ondersteuning in te zetten bij de betreffende doelgroep, is aantoonbaar gericht op behalen van resultaten, werkt waar nodig samen met andere hulpverleners en onderhoudt contact met de sociale omgeving van de cliënt;
doelmatig (efficiënt) en cliëntgericht: de intensiteit en hoeveelheid ondersteuning is afgestemd op de persoonlijke situatie van de ondersteuningsvrager. Het bereiken van het doel wordt behaald met zo weinig mogelijk middelen. Er vindt afstemming plaats met andere vormen van zorg om ondoelmatigheden te voorkomen. De ondersteuning is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van ondersteuning of hulp die de cliënt ontvangt op grond van andere wetgeving.
Hoofdstuk 9 Evalueren en eigen bijdrage
Artikel 9.1 Evalueren van de ondersteuning
De jeugdhulpaanbieder evalueert de ondersteuning tijdig voor de einddatum van de individuele voorziening. Indien de indicatie verlengd moet worden heeft het college acht (8) weken de tijd voor het onderzoek voor de verlenging van de individuele voorziening. In dat geval is het wenselijk dat de evaluatie ruim acht (8) weken voor het aflopen van de indicatie plaatsvindt.
Uit de evaluatie blijkt in hoeverre de gestelde doelen zijn behaald. Als een doel of een resultaat niet wordt gehaald, is de jeugdhulpaanbieder verantwoordelijk voor de motivering waarom dat doel of resultaat niet gehaald is. De jeugdhulpaanbieder beschrijft de wijze waarop de gestelde doelen alsnog behaald kunnen worden of dienen te worden bijgesteld.
Hoofdstuk 10 Niet tijdig beslissen, bezwaar, beroep en klachten
Een bezwaarschrift is een brief waarin de cliënt omschrijft waarom hij het niet eens is met de beslissing van het college. Dit kan worden ingediend via de website: https://www.westervoort.nl/bezwaar-en-beroep of per post naar Gemeente Westervoort, Postbus 40, 6930 AA in Westervoort.
Artikel 10.5 Klachten over de jeugdhulpaanbieder
De cliënt kan de klacht ook kenbaar maken via meldpunt signalen zorg: https://inkoopsdcg.nl/home+inkoop/inwoner/meldpunt/default.aspx
Indien de cliënt het niet eens is met de behandeling van de klacht van de jeugdhulpaanbieder dan kan een klacht worden ingediend bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd. https://www.igj.nl/onderwerpen/klacht-of-vraag-over-zorg-of-jeugdhulpverlening
Artikel 10.6 Klachten over de gemeente
Indien een inwoner van de gemeente Westervoort niet tevreden is over de manier waarop de gemeente hem heeft behandeld dan kan de hij een klacht indien via https://www.westervoort.nl/klacht-over-behandeling-gemeente of per post naar: Gemeente Westervoort, College van burgemeester en wethouders, Postbus 40, 6930 AA Westervoort.
Indien de indiener het niet eens is met de beslissing van het college of de manier waarop de klacht behandeld is dan kan de indiener terecht bij de Nationale Ombudsman via: https://www.nationaleombudsman.nl/.
Hoofdstuk 11 Toezicht en Handhaving
Ten aanzien van pgb heeft het college de taak om voorafgaand aan de inzet van pgb de kwaliteit van de zorgverlening te controleren. Ook moet het college beoordelen of de cliënt wel in staat is om het pgb te beheren. Dit is omschreven in artikel 6.1 van de verordening en artikel 5.3 van deze nadere regels.
Artikel 12.1 Hardheidsclausule
Het college kan een of meerdere artikelen van deze nadere regels buiten toepassing laten indien dit naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt. Er is sprake van bijzondere of onvoorziene hardheid als de toepassing van de nadere regels tot een onredelijk gevolg leidt en dat dat gevolg niet de bedoeling van de nadere regels kan zijn geweest. Of sprake is van een onredelijk gevolg zal per geval beoordeeld worden.
Aldus vastgesteld op 12 september 2023 te Westervoort.
Burgemeester en wethouders van Westervoort,
secretaris,
M. (Maureen) Sluiter MA
burgemeester,
drs. A.J. van Hout
Bijlage 1: Uitgangspunten gebruikelijke hulp van ouder(s) aan kinderen
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt gekeken naar de tijd die ouders meer én minder kwijt zijn dan wat gebruikelijk van ouders verwacht mag worden.
Bijlage 2: 10 punten pgb-vaardigheid
Overweegt u om uw zorg en ondersteuning in te kopen met een pgb? Bij het werken met een pgb komt het nodige kijken. Check wat u als budgethouder, of als vertegenwoordiger of gewaarborgde hulp, ten minste moet weten en kunnen om met een pgb om te gaan. Bijgevoegde tien punten kunnen u helpen om na te gaan of het zelf organiseren van zorg met een budget bij u past.
Hieronder leest u meer over de kennis en vaardigheden die u als budgethouder, of als vertegenwoordiger of gewaarborgde hulp, nodig heeft om met een pgb te werken. De toelichting bestaat uit een aantal thema’s. Bij elk thema staat vermeld op welke vaardigheden het betrekking heeft.
Wanneer u een pgb aanvraagt krijgt u een persoonlijk gesprek met de organisatie die het pgb verstrekt. Dit zijn het zorgkantoor (voor de Wet langdurige zorg), de gemeente (voor de Wmo 2015 en Jeugdwet) of de zorgverzekeraar (voor de Zorgverzekeringswet). De verstrekker bespreekt met u wat het hebben van een pgb inhoudt. En of u denkt dit goed te kunnen organiseren. Op basis hiervan beoordeelt de verstrekker of u voldoende pgb-vaardig bent. Heeft u één of meerdere vaardigheden nog niet onder de knie? Sommige vaardigheden kunt u aanleren, bijvoorbeeld door een cursus te volgen. Zie hiervoor de website www.pgb.nl van Per Saldo, de vereniging voor mensen met een pgb, of vraag uw verstrekker om meer informatie.
Kijk voor meer informatie over pgb op www.rijksoverheid.nl/pgb. Hier vindt u specifieke informatie per wet en links naar andere informatieve websites over pgb. Daarnaast geeft Per Saldo cursussen en voorlichting via www.pgb.nl. Verder kunt u wet- en regelgeving nalezen op www.wetten.overheid.nl. En natuurlijk kunt u ook terecht bij uw eigen zorgkantoor, zorgverzekeraar of uw gemeente.
Handige website http://www.rijksoverheid.nl/pgb
Bijlage 3: Relevante mbo-opleidingen uit het Crebo (Centraal register beroepsopleidingen)
Bijlage 4: Relevante hbo- en wo- opleidingen uit het Crebo (Centraal register beroepsopleidingen)
CRvB, 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477. https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CRVB:2017:1477