Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
's-Gravenhage

Vaststelling van de Verordening re-integratie Participatiewet Den Haag 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Organisatie's-Gravenhage
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVaststelling van de Verordening re-integratie Participatiewet Den Haag 2023
CiteertitelVerordening re-integratie Participatiewet Den Haag 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp9/2023
Externe bijlageraadsvoorstel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8a, eerste lid, van de Participatiewet
  2. artikel 10b, vijfde lid, van de Participatiewet
  3. artikel 10b, zevende lid, van de Participatiewet
  4. artikel 8a, tweede lid, van de Participatiewet
  5. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-09-202301-07-2023Nieuwe regeling

07-09-2023

gmb-2023-409100

RIS316049

Tekst van de regeling

Intitulé

Vaststelling van de Verordening re-integratie Participatiewet Den Haag 2023

 

De raad van de gemeente Den Haag,

 

gezien het voorstel van het college van 4 juli 2023,

 

gelet op:

- de artikelen 8a eerste lid, aanhef en onder a, c, d, en e en tweede lid en 10b, vijfde lid en zevende lid, van de Participatiewet, en

- artikel 149 van de Gemeentewet,

 

besluit vast te stellen de navolgende Verordening re-integratie Participatiewet Den Haag 2023 :

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • -

    Anw-gerechtigde:

persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) ontvangt;

  • -

    banenafspraak:

de afspraak tussen het Rijk en werkgevers over het creëren van extra banen voor personen die niet in staat zijn tot het zelfstandig verdienen van het wettelijk minimumloon bij een voltijds dienstverband;

  • -

    belanghebbende:

persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op ondersteuning;

  • -

    beschut werk:

werk in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in artikel 10b van de wet;

  • -

    college:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

  • -

    jobcoach:

een persoon die de werknemer methodisch ondersteunt op de werkplek, gericht op het bevorderen van zelfstandig functioneren en het voorkomen van uitval;

  • -

    loonwaarde:

waarde van de prestatie die de werknemer levert op de werkvloer in verhouding tot die van een reguliere werknemer in dezelfde functie. Van toepassing is artikel 6, eerste lid, onder g, van de wet;

  • -

    niet-uitkeringsgerechtigde:

de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, eerste lid, onder a, van de wet;

  • -

    participatieplaats:

een voorziening als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • -

    preferent werkproces:

een landelijk ontwikkeld en uniform proces dat zich richt op de aanvraag voor loonkostensubsidie, inclusief behandeling, betaling en afrekening;

  • -

    tegenprestatie:

het naar vermogen verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden naast of in aanvulling op reguliere arbeid, die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt en niet gericht hoeven te zijn op re-integratie;

  • -

    uitkeringsgerechtigde:

persoon, vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd, die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet, ingevolge de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • -

    vrijwilligerswerk:

werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving;

  • -

    werkbegeleider:

een persoon die de werknemer op de werkplek begeleidt bij het uitvoeren van dagelijkse taken en werkzaamheden;

  • -

    wet:

Participatiewet.

 

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening is enkel van toepassing op belanghebbenden die hun woonplaats hebben in Den Haag, blijkend uit de inschrijving in de basisregistratie of uit de concrete feiten en omstandigheden.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen.

 

Artikel 1.3 Onderscheid belanghebbenden

Er worden in het aanbod van voorzieningen drie groepen belanghebbenden onderscheiden:

  • a.

    belanghebbenden die vallen onder de doelgroep banenafspraak of beschut werk, die naar verwachting met gericht aanbod van de onder artikel 2.1.2 tot en met artikel 2.2.7 en artikel 2.3.2 genoemde voorzieningen betaald, dan wel gesubsidieerd aan het werk kunnen;

  • b.

    belanghebbenden die niet vallen onder de doelgroep banenafspraak of beschut werk, die naar verwachting met gericht aanbod van de onder artikel 2.1.2 tot en met artikel 2.1.9 en artikel 2.2.3 betaald aan het werk kunnen;

  • c.

    belanghebbenden die naar verwachting niet betaald aan het werk kunnen, maar met inzet van de voorzieningen, genoemd in de artikelen 2.1.8, 2.2.4 en 2.4.1 werken aan hun ontwikkeling en zelfredzaamheid.

 

HOOFDSTUK 2 VOORZIENINGEN

 

 

Paragraaf 2.1 Algemene ondersteuning

 

Artikel 2.1.1 Voorzieningen algemeen

  • 1.

    Het college kan subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond is een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat bij de inzet van de voorzieningen aan specifieke groepen prioriteit gegeven wordt.

  • 3.

    Het college kan, indien het budgetplafond voor een voorziening overschreden dreigt te worden, een wachtlijst hanteren.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels inzake de volgorde bij een eventuele wachtlijst, de aard, inhoud, duur en omvang van de voorzieningen.

 

Artikel 2.1.2 Sollicitatietraining

Het college kan aan de belanghebbende een training aanbieden die de sollicitatievaardigheden bevordert en de re-integratie op de arbeidsmarkt ondersteunt.

 

Artikel 2.1.3 Proefplaats

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende toestemming verlenen om voor de duur van twee maanden op een proefplaats bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden te verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet, waarbij:

    • a.

      de proefplaats kan worden verlengd met maximaal vier maanden, indien er naar het oordeel van het college sprake is van een bijzondere individuele situatie die verlenging van de duur noodzakelijk maakt.

  • 2.

    Het college staat geen proefplaats toe als direct na de proefplaats sprake is van een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid van de wet.

  • 3.

    De proefplaats wordt vastgelegd in een proefplaatsovereenkomst, waarin de werkgever verklaart de intentie te hebben om belanghebbende aansluitend op de proefplaats een dienstbetrekking aan te bieden.

 

Artikel 2.1.4 Werknemerscheque

  • 1.

    Het college kan als tegemoetkoming bij aantoonbare kosten volgend uit het re-integratie aan de belanghebbende een kostenvergoeding verstrekken.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt de tegemoetkoming alleen verstrekt indien hiervoor geen beroep kan worden gedaan op andere vergoedingen en de kosten naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

 

Artikel 2.1.5 Werkgeverscheque

Het college kan een tegemoetkoming verstrekken aan de werkgever die aan de belanghebbende een arbeidsplaats aanbiedt en daarvoor extra kosten moet maken die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

 

Artikel 2.1.6 Leerwerkcheque

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van jongeren tot 27 jaar voor de duur van maximaal zes maanden een vergoeding verstrekken op basis van een leerwerkovereenkomst of een beroepspraktijkovereenkomst in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg, als het een leerling betreft die werkzaam is bij een bedrijf en daarnaast een opleiding volgt.

  • 2.

    Het college kan de duur van de vergoeding met maximaal zes maanden verlengen, indien deze wordt verstrekt in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg.

 

Artikel 2.1.7 Participatieplaats

Het college kan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden krachtens artikel 10a van de wet.

 

Artikel 2.1.8 Scholing

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende een scholingstraject aanbieden.

  • 2.

    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      de duur van de scholing is maximaal 2 jaar;

    • b.

      scholing moet bijdragen aan het versterken van de arbeidsmarktpositie;

    • c.

      scholing leidt tot het behalen van een praktijkverklaring, (deel)certificaat of erkend diploma;

    • d.

      voor zover de belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de participatieplaats bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de participatieplaats bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a van de wet.

 

Artikel 2.1.9 Ondersteuning leer-werktrajecten

  • 1.

    Het college kan, overeenkomstig artikel 10f van de wet, ondersteuning aanbieden bij leerwerktrajecten ten behoeve van personen van 16 en 17 jaar van wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid is de ondersteuning gericht op extra begeleiding op of naar een leer-werktraject om uitval te voorkomen.

 

Artikel 2.1.10 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college kan overeenkomstig artikel 10d van de wet, ambtshalve of op aanvraag loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die een dienstbetrekking aangaat met een belanghebbende die behoort tot de doelgroep banenafspraak.

  • 2.

    Het college stelt de loonwaarde van de belanghebbende vast, indien de werkgever voornemens is met deze belanghebbende een dienstbetrekking aan te gaan.

  • 3.

    Het college stelt aan de hand van het ontwikkelperspectief van de belanghebbende de termijn vast waarbinnen opnieuw een loonwaardemeting, conform artikel 3 van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en minimumbedragen studietoeslag 2021 moet plaatsvinden. De nieuwe loonwaardemeting vindt uiterlijk binnen vijf jaar na de laatste loonwaardemeting plaats.

  • 4.

    Het college kan eenmalig gedurende maximaal zes maanden forfaitaire loonkostensubsidie verstrekken ter hoogte van 50 procent van het wettelijk minimumloon als zij reden heeft aan te nemen dat de belanghebbende tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoort, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de wet.

 

Paragraaf 2.2 Persoonlijke ondersteuning op maat

 

Artikel 2.2.1 Persoonlijke ondersteuning op de werkplek

  • 1.

    Belanghebbenden maken op grond van artikel 10da van de wet aanspraak op persoonlijke ondersteuning op de werkplek.

  • 2.

    Het college biedt hiertoe twee vormen aan: de jobcoach en de werkbegeleider;

  • 3.

    Het college kan aan de werkgever een jobcoach of werkbegeleider in natura of in de vorm van een subsidie aanbieden. Het college biedt persoonlijke ondersteuning bij voorrang in natura aan.

  • 4.

    Persoonlijke ondersteuning in de vorm van een jobcoach of werkbegeleider wordt in samenhang met de artikelen 2.2.2. en 2.2.3 onder de volgende voorwaarden toegekend:

    • a.

      het college bepaalt in overleg met de belanghebbende en de werkgever de vorm, noodzaak, duur en begeleidingsintensiteit;

    • b.

      indien de werknemer van werkplek of functie wijzigt, kan opnieuw persoonlijke ondersteuning worden toegekend mits dit naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht;

    • c.

      indien de arbeidsovereenkomst minder dan 24 arbeidsuren per week bedraagt, wordt de subsidie naar rato verstrekt;

    • d.

      het college hanteert bij het berekenen van de hoogte van het subsidiebedrag een maximum uurtarief dat toereikend is, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.

 

Artikel 2.2.2 Persoonlijke ondersteuning door jobcoach

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor persoonlijke ondersteuning in de vorm van een jobcoach, indien een belanghebbende voor het verrichten van werk is aangewezen op professionele begeleiding van een niveau en intensiteit die niet van werkgevers, andere werknemers of werkbegeleiders verwacht kan worden.

  • 2.

    In geval van een subsidieaanvraag voor een jobcoach verklaart de werkgever dat de door de werkgever beoogde jobcoach voldoet aan de kwaliteitseisen die het college hieraan stelt. Dat betekent dat de jobcoach:

    • a.

      een erkende opleiding heeft gevolgd om werknemers met structureel functionele beperkingen te begeleiden op de werkplek;

    • b.

      aantoonbaar ervaring heeft met het geven van werkinstructies;

    • c.

      aantoonbaar kennis heeft van de werkzaamheden die de werknemer dient uit te voeren;

    • d.

      voor een deel van zijn werkuren vrijgesteld is om de begeleiding op zich te kunnen nemen;

    • e.

      aangesloten is bij een van de volgende keurmerken: UWV Erkenningskader, Nationaal Jobcoachregister Blik op Werk en de Nederlandse Vereniging voor Support (NVS), brancheorganisatie OVAL of beroepsorganisatie Noloc;

    • f.

      geen directe collega of leidinggevende van de werknemer is.

  • 3.

    De belanghebbende voor wie subsidie voor een jobcoach wordt aangevraagd, moet daarmee schriftelijk instemmen.

  • 4.

    Het college onderscheidt voor de jobcoach de begeleidingsintensiteit volgens de begeleidingsregimes ‘licht’ en ‘zwaar‘ met elk een vast subsidiebedrag per zes maanden.

  • 5.

    De duur van de voorziening bedraagt maximaal twee jaar. In bijzondere gevallen kan deze periode met maximaal één jaar verlengd worden.

  • 6.

    Het college kan indien de maximale duur van de jobcoach is bereikt, in bijzondere gevallen aansluitend persoonlijke ondersteuning in de vorm van een werkbegeleider toekennen, mits dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

 

Artikel 2.2.3 Persoonlijke ondersteuning door werkbegeleider

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor persoonlijke ondersteuning in de vorm van een werkbegeleider, indien een belanghebbende voor het verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat en er aantoonbaar meerkosten verbonden zijn aan het organiseren van de interne begeleiding.

  • 2.

    In geval van een subsidieaanvraag voor een werkbegeleider verklaart de werkgever dat de door de werkgever beoogde werkbegeleider:

    • a.

      aantoonbaar ervaring heeft met het geven van werkinstructies;

    • b.

      aantoonbaar kennis heeft van de werkzaamheden die de werknemer moet uitvoeren;

    • c.

      voor een deel van zijn werkuren vrijgesteld is om de begeleiding op zich te kunnen nemen;

    • d.

      meer dan de gebruikelijke werkbegeleiding op de werkplek biedt, waardoor de werknemer in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren.

  • 3.

    Het college gaat uit van één begeleidingsregime met een vast subsidiebedrag per zes maanden.

  • 4.

    De duur van de voorziening bedraagt maximaal twee jaar. In bijzondere gevallen kan deze periode met maximaal één jaar verlengd worden.

     

Artikel 2.2.4 Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan een belanghebbende die door zijn beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding worden verstrekt.

  • 2.

    Het college biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de belanghebbende kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

    • b.

      het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

  • 3.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de kilometervergoeding en algemeen gebruikelijke kosten woon-werkverkeer per kilometer wordt aangesloten bij de het Besluit Normbedragen Voorzieningen UWV.

 

Artikel 2.2.5 Hulpmiddelen bij motorische beperking

Het college kan een hulpmiddel toekennen dat gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende motorische lichaamsfunctie.

 

Artikel 2.2.6 Meeneembare voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een meeneembare voorziening in natura toekennen als dit voor de belanghebbende nodig is om te kunnen werken.

  • 2.

    Het college kan elk product als een meeneembare voorziening beschouwen, als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar is.

  • 3.

    Het college stelt de meeneembare voorziening in bruikleen beschikbaar. In bijzondere gevallen kan het college besluiten de voorziening in eigendom te verstrekken.

 

Artikel 2.2.7 Werkplekaanpassingen

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor de aanpassing van een werkplek aan een belanghebbende als dit noodzakelijk is om zijn werk uit te voeren.

  • 2.

    Het college verleent subsidie voor een werkplekaanpassing voor elk product dat naar het oordeel van het college wordt beschouwd als aantoonbaar noodzakelijk en van meerwaarde in de werksfeer.

     

Paragraaf 2.3 Beschut werk

 

Artikel 2.3.1 Vaststelling doelgroep beschut werk

Het college vraagt, indien voor een belanghebbende uitzicht bestaat op een dienstbetrekking in het kader van beschut werk, op grond van artikel 10b, tweede lid, van de wet, bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen om een advies over de vraag of de belanghebbende al dan niet uitsluitend in een beschutte omgeving, met aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

 

Artikel 2.3.2 Voorziening beschut werk

  • 1.

    Het college stimuleert zoveel mogelijk de doorstroom van een belanghebbende met een dienstverband beschut werk naar een dienstbetrekking in het kader van de banenafspraak of een reguliere dienstbetrekking.

  • 2.

    Het college kan, indien na één tot twee jaar van het tijdelijke dienstverband blijkt dat de belanghebbende zich niet kan ontwikkelen naar regulier werk, het dienstverband omzetten in een vast dienstverband.

  • 3.

    Indien het college de belanghebbende met een indicatie beschut werk een uitkering verstrekt, kan een voorliggende voorziening aangeboden worden zoals bedoeld in artikel 2.1.7 uiterlijk tot het moment dat een beschut werk dienstverband beschikbaar is.

  • 4.

    Het college biedt, indien de belanghebbende met een indicatie beschut werk een uitkering verstrekt krijgt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, geen voorliggende voorzieningen aan, tot het moment dat een beschut werk dienstverband beschikbaar is.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt, op voordracht van het college, jaarlijks bij de begroting het aantal te realiseren beschutte werkplekken en de benodigde financiering vast.

  • 6.

    Het college biedt tenminste het aantal te realiseren beschutte werkplekken aan dat bij ministeriële regeling is vastgelegd.

  • 7.

    Het college kan, indien het aantal bij begroting vastgestelde plekken overschreden dreigt te worden een wachtlijst hanteren.

  • 8.

    Het college hanteert bij de wachtlijst het principe van chronologische binnenkomst van aanmeldingen.

 

Paragraaf 2.4 Overige voorzieningen

 

Artikel 2.4.1 Participatievoorziening

Het college kan op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de wet de uitkeringsgerechtigde die nog niet in staat is om te re-integreren een participatievoorziening aanbieden.

 

Artikel 2.4.2 Premie participatieplaats

  • 1.

    Het college verstrekt aan de belanghebbende die werkzaam is op een participatieplaats een premie indien de werkzaamheden op de participatieplaats gedurende zes maanden niet langer dan één kalendermaand onderbroken zijn geweest.

  • 2.

    Het eerste lid is alleen van toepassing als de uitkeringsgerechtigde in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de hoogte van de premie.

 

Artikel 2.4.3 Tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 1.3, onder c een tegenprestatie opleggen.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt tijdelijk geen tegenprestatie opgelegd op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet.

  • 3.

    Het college stemt de tegenprestatie naar inhoud, omvang en duur af op de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring, het verrichten van mantelzorgtaken en andere relevante persoonlijke omstandigheden.

  • 4.

    De omvang van de tegenprestatie is maximaal acht uren per week.

  • 5.

    Het college kan bepalen dat geen tegenprestatie wordt opgelegd gedurende de periode waarin belanghebbende vrijwilligerswerk verricht, indien de omvang en de duur van het vrijwilligerswerk in overeenstemming zijn met de mogelijkheden van belanghebbende.

  • 6.

    Het college kan de tegenprestatie ieder kalenderjaar opnieuw opleggen.

 

HOOFDSTUK 3 ADMINISTRATIEF PROCES EN AFSTEMMING

 

 

Artikel 3.1 Taak college

  • 1.

    Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen en het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling van personen behorende tot de doelgroepen van deze verordening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht.

  • 2.

    Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

     

Artikel 3.2 Aanvraag loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d, van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een belanghebbende, die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de belanghebbende, aan de werkgever en de belanghebbende.

  • 3.

    Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een belanghebbende betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet.

  • 4.

    Het college stelt binnen 5 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.

  • 5.

    Het college werkt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie volgens het preferente proces loonkostensubsidie.

     

Artikel 3.3 Aanvraag persoonlijke ondersteuning

  • 1.

    Een aanvraag om individuele ondersteuning bij werk en overige individuele voorzieningen kan door het college ambtshalve of op aanvraag door de belanghebbende of zijn werkgever worden toegekend. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de belanghebbende, aan de werkgever en de belanghebbende.

  • 3.

    Het college bepaalt na overleg met de belanghebbende en de werkgever welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Het college benut voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de belanghebbende de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijke arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.

 

Artikel 3.4 Weigering of beëindiging

  • 1.

    Het college kan een voorziening weigeren indien naar haar oordeel de belanghebbende of werkgever onvoldoende medewerking verleent aan de tenuitvoerlegging van de voorziening.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen indien naar haar oordeel:

    • a.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling of daaraan niet blijkt bij te dragen;

    • b.

      de voorziening anderszins niet langer noodzakelijk is;

    • c.

      de belanghebbende niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

 

Artikel 3.5 Verplichtingen

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die door het college wordt ondersteund bij zijn arbeidsinschakeling of een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    In het geval dat deze verplichting niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, vindt verlaging plaats van de uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz, indien daarop aanspraak bestaat.

  • 3.

    De verlaging van de uitkering vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de wet en de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen.

 

Artikel 3.6 Eigen bijdrage

Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de werkgever, niet-uitkeringsgerechtigde, of de Anw-gerechtigde aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

 

Artikel 3.7 Terugvordering

Ingeval de voorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1.2 tot en met artikel 2.2.7 is ingetrokken, kunnen de kosten van deze voorziening geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens, verplichtingen niet zijn nagekomen of de voorziening anderszins naar het oordeel van het college onverschuldigd is betaald.

 

 

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

 

 

Artikel 4.1 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad en werkt terug tot 1 juli 2023.

  • 2.

    De Re-integratieverordening Participatiewet 2015 wordt ingetrokken.

  • 3.

    De Re-integratieverordening Participatiewet 2015 blijft van toepassing op lopende voorzieningen die zijn verstrekt op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015, totdat het college in het individuele geval een nieuw besluit heeft genomen.

  • 4.

    De Re-integratieverordening Participatiewet 2015 blijft van toepassing op aanvragen die voor 1 juli 2023 zijn ingediend en op lopende bezwaar- en beroepschriften waarop op 1 juli 2023 nog niet is beslist.

 

Artikel 4.2 Hardheidsclausule

Het college kan artikel(en) 2.2.1 tot en met 2.2.7 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing ervan, gelet op het belang van belanghebbenden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard

 

Artikel 4.3 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening re-integratie Participatiewet Den Haag 2023.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2.1.1

De wetgever heeft bepaald dat binnen elke arbeidsmarktregio een set aan basisvoorzieningen moet komen voor ondersteuning van werkgevers en werkzoekenden bij de plaatsing op een baan. Om tot een eenduidig aanbod te komen, hebben de vijf gemeenten in de regio Haaglanden, te weten Den Haag, Delft, Rijswijk, Westland en Midden-Delfland het geheel aan voorzieningen die aan werkgevers wordt toegekend, gezamenlijk vormgegeven. Daarnaast zijn de voorzieningen waar mogelijk afgestemd met die van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna te noemen UWV).

 

Artikel 2.1.7

De Participatieplaats is bestemd voor de uitkeringsgerechtigde die eerst algemene- en werknemerscompetenties moet ontwikkelen, voordat hij tot het verrichten van beloonde arbeid in staat is. De toenadering tot de arbeidsmarkt staat voorop; de uitkeringsgerechtigde moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat. Het moet gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie (boven formatief) die de uitkeringsgerechtigde alleen onder begeleiding kan verrichten.

 

Artikel 2.1.8

In beginsel wordt er vanuit gegaan dat alleen met voldoende scholing en beheersing van vaardigheden als basis, duurzame arbeidsparticipatie tot de mogelijkheden behoort.

De scholing, die in combinatie met de participatieplaats wordt aangeboden, richt zich voornamelijk op taaltraining, branchegerichte (vak) training en werknemersvaardigheidstrainingen.

 

Artikel 2.1.12

De Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van een vervoersvoorziening die ertoe strekt dat de persoon zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken. Voorbeelden zijn een aangepaste fiets, regio taxi, kilometervergoedingen en begeleidingskosten. Bij de bepaling van de kilometervergoeding wordt uitgegaan van het reguliere tarief in de markt, waarbij de goedkoopst adequate oplossing het uitgangspunt vormt. Het bedrag dat de werknemer voor vervoer ontvangt van zijn werkgever, bijvoorbeeld een reiskostenvergoeding op grond van de arbeidsovereenkomst, wordt door het college in mindering gebracht op de te verstrekken vervoersvoorziening.

 

Artikel 2.1.13

Dit artikel regelt dat het college de, als gevolg van een geheel of gedeeltelijk ontbrekende motorische lichaamsfunctie, noodzakelijke voorziening(en) verstrekt die nodig zijn ter vervanging of ondersteuning van de persoon. De specifieke aard van de voorziening is niet opgenomen, omdat dit sterk afhankelijk is van de behoefte van de persoon.

 

Visueel beperkten die onder de doelgroep van de Participatiewet vallen, kunnen zich voortaan bij het UWV in plaats van gemeenten melden voor alle werkvoorzieningen met uitzondering van de jobcoach. Ook de doventolk is een landelijke voorziening geworden

 

Artikel 2.1.14

In dit artikel wordt geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van meeneembare voorzieningen voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen. Hiervoor is geen limitatieve lijst. Gedacht kan worden aan een aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon, enzovoort. Wat een passende voorziening is, is sterk afhankelijk van de individuele behoefte van de persoon. Dit vraagt om maatwerk.

 

Artikel 2.1.15

Hierbij kan gedacht worden aan een aangepast toilet, een entree met automatische deuropener of een traplift.

 

Artikel 2.4.1

Onder een participatievoorziening wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige en andere (sociale) activiteiten die bijdragen aan iemands ontwikkeling, ter voorbereiding op re-integratie of ter voorkoming van sociaal isolement.

 

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 7 september 2023.

De griffier, Lilianne Blankwaard-Rombouts en de voorzitter, Jan van Zanen.