Organisatie | Eersel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Kempengemeenten 2023 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Kempengemeenten 2023 (gemeente Eersel) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale zekerheid, Werk |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-09-2023 | 01-07-2023 | Ter vervanging van Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Eersel 2015 | 19-09-2023 | 23.10410 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
jobcoaching: een vorm van persoonlijke ondersteuning die wordt toegekend door UWV of gemeente om ervoor te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking werkzaamheden kunnen uitvoeren in een werkomgeving. De ondersteuning richt zich zowel op werknemer, werkgever als collega. De begeleiding wordt geboden door een erkend deskundige;
werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst, werkleerovereenkomst of stageovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever, daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de wet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan, dan wel dit van plan is;
Hoofdstuk 2. Beleid en financiën
Artikel 2.2 Budget- en/of subsidieplafonds
Artikel 3.1 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college houdt bij het aanbieden van voorzieningen rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod als dat nodig is intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet. Het college biedt de goedkoopst adequate voorziening aan. Het college kan de mate van proportionaliteit afwegen tegen de maatschappelijke en persoonlijke opbrengst.
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Hoofdstuk 3A Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling
Artikel 3.3 Sociale activering
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen.
Het college stemt het aantal uren per week van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.
Het college biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
Artikel 3.4 Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan, overeenkomstig artikel 10f van de wet, ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
van 16 en 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of
van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.
Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a. van de wet.
Een scholingstraject draagt in ieder geval bij aan het vergroten van de kans op duurzame arbeidsinschakeling.
Artikel 3.7 Participatieplaats
Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder van wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die vooralsnog niet bemiddelbaar is naar regulier werk een Participatieplaats aanbieden overeenkomstig artikel 10a van de wet. De persoon verricht op arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die bijdragen aan het versterken van de toekomstige kansen van de persoon op de arbeidsmarkt.
Het college legt de afspraken over de invulling van de participatieplaats vast in een overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever die de participatieplaats aanbiedt en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
In de overeenkomst wordt ten minste het volgende vastgelegd:
doel van de participatieplaats;
beschrijving van de taken en de tijden van aanwezigheid;
afspraken over begeleiding bij de uitvoering van de werkzaamheden;
afspraken over de monitoring van de voortgang en de evaluatiemomenten;
beoogde ontwikkelstappen tijdens de duur van de participatieplaats;
noodzakelijke inzet van ondersteunende voorzieningen;
afspraken over aanvullende vergoedingen voor extra kosten van de persoon.
De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt 10% van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onder j, van de wet per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Hoofdstuk 3B Voorzieningen bij betaald werk
Het college kan een persoon behorend tot de doelgroep toestemming verlenen om voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, in het kader van een proefplaatsing bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.
Het doel van de proefplaatsing is de kans op een dienstverband bij de werkgever te bevorderen, waarbij de proefplaatsing voor een zo beperkt mogelijke duur wordt ingezet.
Voor een proefplaatsing wordt uitsluitend toestemming verleend als:
de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;
het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op een dienstverband bij de betreffende werkgever;
als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;
de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en
de werkgever bij aanvang van de proefplaatsing schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaatsing, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.
Het college weigert de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als:
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk of
als direct na de proefplaatsing sprake is van een dienstverband met forfaitaire loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, vijfde lid, van de wet.
Als de werkzaamheden tijdens de proefplaatsing wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.
Het college kan een persoon tijdens de periode van de proefplaatsing persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen toekennen.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een detacheringsbaan bieden. De persoon heeft een arbeidsovereenkomst met een door het college te contracteren partij en wordt door zijn werkgever gedetacheerd bij een andere werkgever, de inlener. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en de inlenende organisatie als tussen de werkgever en de werknemer.
Het college kan aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, daarnaast de volgende voorzieningen aanbieden:
Artikel 3.11 Tijdelijke Loonkostensubsidie
Het college kan aan de werkgever een tijdelijke loonkostensubsidie toekennen bij het in dienst nemen van een persoon uit de doelgroep met een tijdelijk lagere loonwaarde die niet in aanmerking komt voor de loonkostensubsidie bedoeld in artikel 3.12. De subsidie is een vergoeding voor de extra kosten voor begeleiding door de werkgever en een tegemoetkoming voor de eventuele lagere productiviteit.
De hoogte van de tijdelijke loonkostensubsidie wordt afgestemd op de loonwaarde van de werknemer. De duur van de loonkostensubsidie wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de werknemer.
De loonkostensubsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 50 procent van de loonkosten gedurende maximaal 12 maanden. De werkgever komt in aanmerking voor tijdelijke loonkostensubsidie als de persoon uit de doelgroep met een tijdelijk lagere loonwaarde een dienstverband heeft voor minimaal 6 maanden.
De loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder loonkostensubsidie kan worden aangenomen voor dat werk.
Artikel 3.12 Structurele Loonkostensubsidie
Artikel 3.13 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie
Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d, van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.
Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de persoon, aan de werkgever en de persoon.
Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a, van de wet.
Als deze aanvraag is gedaan na het begin van de dienstbetrekking voor een persoon als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de wet, wordt de vaststelling of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie bepaald door middel van de Praktijkroute.
Het college stelt binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid, van de wet.
Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.
Artikel 3.14 Persoonlijke ondersteuning naar en bij werk
Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden aan personen behorend tot de doelgroep.
Persoonlijke ondersteuning kan bestaan uit:
Interne werkbegeleiding; en/of
Externe werkbegeleiding of nazorg.
Artikel 3.15 Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning naar en bij werk en overige voorzieningen
Het college kan persoonlijke ondersteuning naar en bij werk en overige voorzieningen verstrekken ten behoeve van een persoon die behoort tot de doelgroep.
Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:
de persoon behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij hij VSO/PRO-onderwijs heeft genoten;
de persoon kan zonder deze vorm van ondersteuning mogelijk bijstandsgerechtigd worden;
de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal zes maanden, met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;
het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;
het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;
er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en
de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de maatschappelijke opbrengsten van uitstroom naar werk.
Artikel 3.16 Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning naar en bij werk en overige voorzieningen
Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning naar en bij werk en overige voorzieningen kan bij het college worden ingediend door de persoon of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.
Het college bepaalt na overleg met de persoon, en indien van toepassing met de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.
Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de persoon, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet.
Artikel 3.17 Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning naar en bij werk
De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning naar werk, kan op ieder moment in het traject naar werk worden aangevraagd of kan ambtshalve worden ingezet.
De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 12 weken na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.
Het college stelt in nadere regels de omvang van de persoonlijke ondersteuning vast, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.
Een jobcoach die de persoonlijke ondersteuning naar of bij werk verzorgt moet voldoen aan de kwaliteitseisen van een van de volgende keurmerken: Blik op Werk, Register Jobcoach (Nobco), EIA (Noloc), Nationaal Jobcoach Register (NVS) of aangesloten zijn bij Oval.
De in te zetten jobcoaching wordt bepaald op basis een regiem waarbij de verleende jobcoaching in de eerste drie jaar wordt verleend voor een aantal uren dat maximaal overeenkomt met respectievelijk 10% in het eerste, 7,5% in het tweede en 5% in het derde jaar van het aantal uren dat de aan de persoon opgedragen taken in beslag nemen.
Het college kan van de in het tweede lid bedoelde maximale percentages afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat beoogd wordt te worden beschermd, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Als de gemeente een of meer jobcoaches zelf in dienst of gecontracteerd heeft, biedt het deze bij voorrang aan.
Artikel 3.19 Jobcoaching in natura
Het college kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.
Bij aanvragen om jobcoaching in natura en de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag is het bepaalde in de artikelen 3.14 tot en met 3.19 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.20 Subsidie voor jobcoaching
Het college kan op aanvraag subsidie voor het inzetten van jobcoaching verlenen aan de werkgever.
Subsidie voor het inzetten van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.14 tot en met 3.19 worden verleend als:
de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de aan hem opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;
de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;
de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en
de persoon voor wie de subsidie wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.
Het college kan voor jobcoaching een maximumtarief per uur hanteren dat toereikend is voor de organisatie van jobcoaching, waarbij het college zorgdraagt voor de kenbaarheid van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde tarieven.
Met instemming van de werkgever en de werknemer voor wie de subsidie wordt verleend, kan de jobcoach mede:
ondersteuning geven gericht op het vinden van werk; of
integrale ondersteuning geven bij de overgang van werk naar werk en van werk naar onderwijs.
Artikel 3.21 Interne werkbegeleiding
Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding.
Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep interne werkbegeleiding te bieden.
Artikel 3.22 Externe werkbegeleiding of nazorg
Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op extra begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat, kan het college extra begeleiding of nazorg na plaatsing bieden aan de werknemer en de werkgever voor de noodzakelijke ondersteuning bij het inwerken of het gaan functioneren op de werkplek.
Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor een of meer medewerkers om hen in staat te stellen personen behorend tot de doelgroep vervolgens zelf te begeleiden.
Hoofdstuk 3C Overige voorzieningen
Artikel 3.24 Vergoedingen om werk te krijgen of te behouden
Het college kan de kosten vergoeden die de inwoner moet maken om werk te krijgen of te behouden.
Artikel 3.25 Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening
Artikel 3.26 Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap
Het college kan een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende visuele of motorische lichaamsfunctie, als dit nodig is voor de persoon om te kunnen werken of bij arbeidstoeleiding.
Artikel 3.27 Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen
Artikel 3.28 Specifieke voorwaarden werkplekaanpassingen
Het college kan een aanpassing van de werkplek toekennen aan een persoon, als dit noodzakelijk is om zijn werk uit te voeren. In beginsel kan daarbij elk product als een werkplekaanpassing worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar zijn.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 5.3 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 5.4 Intrekking oude verordening
De verordening Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Eersel 2015, vastgesteld op 7 juli 2015, wordt ingetrokken.
Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Eersel 2015, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Eersel 2015 voor de duur: