Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Beleidsuitwerking Inrichting Watersystemen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsuitwerking Inrichting Watersystemen
CiteertitelBeleidsuitwerking Inrichting Watersystemen
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-09-2023nieuwe regeling

15-08-2023

wsb-2023-11378

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsuitwerking Inrichting Watersystemen

Het college van Schieland en de Krimpenerwaard heeft op 15 augustus 2023 de beleidsuitwerking inrichting watersystemen vastgesteld. In deze beleidsuitwerking bieden wij een actueel en integraal overzicht van al onze beleidsuitgangspunten die relevant zijn bij de watersysteem inrichting. De beleidsuitgangspunten geven het vertrekpunt voor een doelmatige, duurzame en klimaat-adaptieve waterstaatkundige inrichting.

 

Het doel van de beleidsuitwerking is het bieden van richting en kaders bij de inrichting van het watersysteem, waarin verschillende partijen verschillende verantwoordelijkheden hebben, zie figuur. De beleidsuitwerking ondersteunt de adviezen van het waterschap bij de weging van het waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen.

 

 

Het waterschap heeft zelf geen wettelijke taak in de ruimtelijke ordening. Het waterschap is belast met de waterstaatkundige zorg in het aangewezen beheergebied. De gemeente is belast met de hemelwaterzorg, de grondwaterzorg in het openbaargebied binnen de bebouwde kom en de inzameling van afvalwater. De ontwatering en afwatering van particuliere terreinen, zowel in de stad als op het platteland, is de verantwoordelijkheid van de burger.

 

De zorgplicht voor het watersysteem van het waterschap moet zijn afgestemd op de hemelwater- en grondwaterzorgplicht van de gemeente en ook op de inrichting van de ondergrond. Een onbalans in de afstemming kan leiden tot ongewenste omgevingseffecten, zoals: wateroverlast, waterschaarste en/of waterkwaliteitsproblemen.

 

Beleidssamenvatting

In ons lage land maken waterschappen wonen, werken en recreëren onder zeeniveau mogelijk. De basis voor leven onder zeeniveau is een goed ingericht watersysteem.

Deze beleidsuitwerking geeft richting bij beantwoording van de vraag hoe een goed aangelegd/ingericht watersysteem eruit ziet, wat betreft afmetingen en ruimtebeslag en hoe het waterschap daarvoor wil zorgen. Het doel is het voorkomen van, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem en vervulling van maatschappelijke functies door het watersysteem.

 

De inrichting van het watersysteem dient doelmatig, klimaat-adaptief en duurzaam te zijn. Een doelmatig watersysteem ondersteunt de functie(s) die het watersysteem draagt, bevat weinig (bedienbare) kunstwerken en heeft een maatschappelijke meerwaarde door het dienen van veel wensen. Een klimaat-adaptief watersysteem kan goed overweg met veranderingen in het klimaat. Waterkwantiteit en waterkwaliteit zijn in een klimaat-adaptief watersysteem bestand tegen hogere temperatuur en extremere weeromstandigheden, zowel hitte, droogte als intensieve neerslag. Een duurzaam watersysteem komt tot stand met een afgewogen benadering van de levenscyclus. We letten op levensduur kosten, voetafdruk voor milieu en we gebruiken circulaire materialen

 

Het waterschap streeft ernaar dat alle watersysteemdoelen worden bereikt. Het watersysteem ondersteunt de maatschappelijke functies die van het water afhankelijk zijn. Water en bodem geven randvoorwaarden aan de indeling en inrichting van de functies. Inrichtingsuitgangspunten die het waterschap hanteert zijn daarom grondgebruik-specifiek onderscheiden. De uitgangspunten vormen voor het waterschap het ideaal, de lonkende toekomst, waar we naar toe willen met de inrichting van het watersysteem. De uitgangspunten zijn voor ons het begin van het gesprek. We zijn ons bewust van andere ruimtelijke ordeningsbelangen en wegen daarin zorgvuldig, omgevingsgericht en transparant.

 

Het waterschap hanteert eigen bevoegdheden en instrumenten om het bestaande watersysteem in stand te houden en te verbeteren. Ook beïnvloeden we plannen van derden om de waterstaatkundige doelen veilig te stellen, voor nu en de toekomst. Het waterschap heeft zelf geen bevoegdheden in de ruimtelijke ordening en is daarvoor afhankelijk van mede overheden.

 

We monitoren de effectiviteit van ons beleid op het gebied van de inrichting van het watersysteem. De monitoring gebruiken we om het beleid te evalueren en indien nodig bij te stellen, zodat het actueel blijft.

 

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Nederland leeft met water. In West-Nederland maken waterschappen wonen, werken en recreëren (ver) onder zeeniveau mogelijk. De basis voor leven onder zeeniveau is een goed ingericht watersysteem voor nu en voor de toekomst. Een doordachte gebiedsinrichting, in lijn met de watersysteemkundige randvoorwaarden, is daarbij essentieel. Het watersysteem is in de wet gedefinieerd als samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

 

In deze beleidsuitwerking bieden wij een actueel en integraal overzicht van al onze beleidsuitgangspunten die relevant zijn bij de watersysteem inrichting. De beleidsuitgangspunten geven het vertrekpunt voor een doelmatige, duurzame en klimaat-adaptieve waterstaatkundige inrichting.

 

Deze beleidsuitwerking gaat niet in op het grondwater, het beheer en onderhoud, de sturing van het water en het vastleggen en nastreven van (peilbesluit)peilen. Deze beleidsterreinen zijn uitgewerkt in separate beleidsuitwerkingen i.

1.2 Doel

Het doel van deze beleidsuitwerking is het bieden van richting en kaders bij de inrichting van het watersysteem, waarin verschillende partijen verschillende verantwoordelijkheden hebben, zie figuur 1 (Uitgebreide toelichting in Bijlage I). Het waterschap heeft zelf geen wettelijke taak in de ruimtelijke ordening. Het waterschap is belast met de waterstaatkundige zorg in het aangewezen beheergebied. De gemeente is belast met de hemelwaterzorg , de grondwaterzorg en de inzameling van afvalwater. De ontwatering en afwatering van particuliere terreinen is de verantwoordelijkheid van de eigenaar.

 

Figuur 1: Verdeling watertaken

 

De zorgplicht voor het watersysteem moet zijn afgestemd op de hemelwater- en grondwaterzorgplicht van de gemeente en ook op de inrichting van de ondergrond. Een onbalans in de afstemming leidt tot ongewenst omgevingseffecten, zoals: wateroverlast, waterschaarste en/of waterkwaliteitsproblemen.

 

De beleidsuitwerking laat zien, aan de provincie, gemeenten, burgers en bedrijven, wat de visie van het waterschap is op de gewenste waterstaatkundige inrichting. Wat is een doelmatig, duurzaam en klimaat-adaptief watersysteem. En hoe maken we afwegingen voor onze verordeningen, advisering aan derden, eigen projecten en beoordeling van vergunningen.

 

Het beleid heeft diverse doelstellingen. Binnen deze brede doelstellingen hanteert het waterschap de komende periode de volgende focus:

 

  • Het beïnvloeden van omgevingsplannen en visies van gemeenten;

  • Het adviseren bij nieuwbouw en herstructureringsprojecten;

  • Het vlot, duidelijk en servicegericht afhandelen van vergunningaanvragen.

1.3 Totstandkoming en besluitvorming

De beleidsuitwerking inrichting is tot stand gekomen in samenwerking met alle inliggende gemeenten en waterpartners LTO, LTO Glaskracht en Staatsbosbeheer.

 

De beleidsuitwerking heeft ter inzage gelegen van 27 mei 2023 tot en met 8 juli 2023.

De beleidsuitwerking is vastgesteld door het college van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard op 15 augustus 2023.

 

De beleidsuitwerking inrichting geldt vanaf 1 september 2023 en heeft een onbeperkte geldigheidsduur. In 2027 wordt het functioneren van de beleidsuitwerking geëvalueerd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de context van het beleid. Deze context wordt gevormd door het juridisch kader (inclusief het Rijksbeleid en het beleid van de provincie), de ondergrond het aanwezige watersysteem en de autonome ontwikkelingen, zoals: klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Hoofdstuk 3 beschrijft onze waterstaatkundige visie en doelen, die wij onder andere, willen realiseren met de inrichting van het watersysteem. Hoofdstuk 4 beschrijft gekwantificeerde beleidsuitgangspunten voor de gewenste inrichting van het gebied in het algemeen en specifieke uitgangspunten voor diverse grondgebruiksfuncties. Hoofdstuk 5 beschrijft hoe we onze instrumenten inzetten om een goede watersysteeminrichting te behalen en te beschermen. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe we het beleid monitoren op effectiviteit.

2. Context

2.1 Inleiding

Het beleid van het waterschap op het gebied van inrichting geven we vorm binnen het juridisch kader. De beleidsuitwerking staat in de context van de ondergrond in ons beheergebied en het reeds bestaande watersysteem. Daarnaast zien we diverse autonome ontwikkelingen die invloed hebben op hoe het waterschap kan blijven zorgen voor ‘droge voeten en schoon water’.

 

Dit hoofdstuk heeft als doel om de beleidscontext beknopt weer te geven. Daarna volgt het juridisch kader, de ondergrond en het bestaande watersysteem en tenslotte volgen de autonome ontwikkelingen.

2.2 Juridisch kader

Het waterbeheer door het waterschap krijgt vorm en inhoud binnen de kaders van wet- en regelgeving, de taken en rollen van het waterschap en de bindende plannen van Rijk, Provincie en gemeenten.

 

Het waterbeleid in de Europese Unie is hoofdzakelijk vastgelegd in twee kaders: de Kaderrichtlijn water en de Kaderrichtlijn mariene strategie. Deze juridische kaders zijn aangevuld met meerdere specifieke richtlijnen.

 

De Waterwet is de basis voor het beheer en de uitvoering van de belangrijkste watertaken van het waterschap. De Waterschapswet geeft regels over de taken van het waterschap. Andere wetten waar we bij de inrichting van het watersysteem nadrukkelijk rekening moeten houden zijn, onder meer:

 

  • Wet Ruimtelijke Ordening;

  • Wet Natuurbescherming;

  • Wet Bodembescherming.

Alle wetten gericht op de fysieke ruimte gaan op in de Omgevingswet.

De provincie legt in haar omgevingsverordening instructieregels op aan de waterschappen. De instructieregels gaan over de uitoefening van taken van het waterschap en de inhoud van het beleid.

 

Het waterschap moet in zijn beleid rekening houden met het beleid van de gemeente en vice versa. Daarnaast heeft de gemeente de zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van het hemelwater en de zorg voor de grondwaterstand in het stedelijke gebied.

 

De beleidsuitwerking inrichting is onderdeel van het beleidshuis van het waterschap en valt onder het Waterbeheerprogrammaii en de nota watersystemeniii .

 

Een uitgebreide beschrijving van het juridisch kader is opgenomen in bijlage I.

2.3 Gebied en ondergrond

Het beheergebied van Schieland en de Krimpenerwaard ligt globaal binnen de driehoek Rotterdam, Zoetermeer en Schoonhoven. De grootte van het gebied is circa 35.100 ha. De Hollandsche IJssel vormt de grens tussen Schieland en de Krimpenerwaard. De rivieren Nieuwe Maas en Lek zijn belangrijk voor de inrichting van het watersysteem.

 

Het gebied is grofweg onder te verdelen in het dicht stedelijk gebied van Rotterdam en Capelle aan den IJssel, het akker en glastuinbouwgebied Lansingerland en Zuidplas en het veenweide gebied van Krimpen aan den IJssel en de Krimpenerwaard.

 

Het gebied ligt bijna helemaal beneden zeeniveau. De ondergrond bestaat grotendeels uit veen. Alleen in diverse droogmakerijen is het veen (grotendeels) weggegraven en bestaat de ondergrond nu uit klei. De stedelijke gebieden zijn opgehoogd met zand. Al het overtollige regenwater voeren we af met aangelegde sloten en pompen we weg richting de rivieren. Een uitgebreidere beschrijving van het gebied en de ondergrond zijn opgenomen in bijlage II.

2.4 Autonome ontwikkelingen

De inrichting van het watersysteem moet kunnen omgaan met de ontwikkelingen in het beheergebied. De Omgevingswet vraagt een andere rol van het waterschap op het gebied van gebiedsinrichting. De omgevingswet is onder andere gestoeld op de één overheid gedachte. Eén van de consequenties is dat het waterschap vanaf het begin van de ruimtelijke planvorming betrokken is. Dit vraagt van het waterschap een visie op de ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast is het nationale beleid veranderd. Bodem en water moeten centraal staan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

 

Het watersysteem moet mede sturend worden. De consequentie is dat het waterbeheer niet meer alleen is afgestemd op de functies, maar ook dat de functies zijn afgestemd op het waterbeheer. Het waterschap wil vooraf aangeven welke functies op welke locaties het meest passend zijn. Klimaatverandering, woningbouw- en infrastructuuropgave en duurzaamheid en biodiversiteit vragen om een robuust en veerkrachtig watersysteem.

 

Klimaatverandering, woningbouw- en infrastructuuropgave

Het klimaat verandert. De gemiddelde temperatuur stijgt. De jaarlijkse neerslag hoeveelheden zijn de laatste vijf decennia met 20% toegenomen. De inrichting van het watersysteem moet dus per jaar meer overtollig regenwater verwerken. De toename in neerslag is niet evenredig verdeeld. De neerslag hoeveelheden in de zomer nemen af. Met name het aantal regenbuien is minder. De zomerregenbuien, zijn wel extremer. De inrichting van het watersysteem moet voldoende zijn om te kunnen omgaan met grote hoeveelheden water, zodat we schade zoveel mogelijk voorkomen, dan wel beperken.

 

De vermindering van neerslag in de zomer betekent ook meer uitdaging om waterschaarste te voorkomen. De doorgaande zeespiegelstijging en afname van rivierafvoeren geven vaker beperkingen om voldoende zoetwater binnen te laten om de verdamping en verbruik in het gebied te compenseren. De inrichting van het watersysteem in het gebied moet zorgen dat het watersysteem veel meer zelfvoorzienend is. We zijn dan niet meer afhankelijk van water dat van buiten ons gebied komt.

 

Door toename van woningbouw en uitbreiding van bedrijventerreinen verandert de inrichting van het beheergebied. De druk op de ruimte is groot en de beschikbare ruimte schaars. De ruimte wordt multifunctioneel gebruikt. Zelfs de ondergrond wordt intensiever gebruikt, voor steeds meer functies. Naast kabels en leidingen en grondwaterinfiltraties en -onttrekkingen, komen er parkeergarages, waterbergingen en bodemenergiesystemen bij. De toename van kapitaalwaarde en de toename van verharding van de ondergrond vragen meer van het watersysteem.

 

Bodemdaling

Binnen ons beheergebied hebben we te maken met bodemdaling, niet overal even snel, maar het zakt vrijwel overal. In bebouwde gebieden wordt dit veroorzaakt door het opbrengen van gewicht of door verlaging van de grondwaterstand door de toename van verhard oppervlak en de drainerende werking van lekke rioleringen. In de veenweidegebieden wordt het oxideren van veen, door uitzakkende grondwaterstanden, versterkt door toenemende droogte en hitte. Hierdoor komen meer broeikasgassen en voedingsstoffen vrij die negatief bijdragen aan de klimaatverandering en de waterkwaliteit.

 

Bodemdaling vergroot de kans op wateroverlast. Peilstijgingen in het oppervlaktewater als gevolg van extreme neerslag bereiken eerder het maaiveld. Omdat bodemdaling niet overal gelijk is, wordt de ondergrond op sneller zakkende delen minder geschikt voor de huidige functie. Het versnipperen van het watersysteem, om ongelijke bodemdaling te compenseren, is geen duurzame oplossing. De kans op waterschaarste en wateroverlast is in kleine watersystemen groter en de beheer en onderhoud inspanningen nemen ook blijvend toe, terwijl versnippering veelal geen permanente oplossing biedt. Onze visie op bodemdaling is vastgelegd in de visie Bodemdalingiv .

 

Duurzaamheid, biodiversiteit en landbouw

Het is onwenselijk als regenwater en (huishoudelijk) afvalwater gezamenlijk worden afgevoerd richting rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het transport van regenwater en het ‘zuiveren’ van dit regenwater kost onnodig veel energie. Daarnaast kost het onnodig veel om, wanneer het niet regent, water aan te voeren richting de singels en de ondergrond in de stad, omdat het grondwater minder door regenwater wordt aangevuld. En overstorten van huishoudelijke afvalwater op de singels zijn een risico voor de volksgezond en de waterkwaliteit. Het is daarom gewenst om regenwater en (huishoudelijk) afvalwater van elkaar te scheiden. Rioolgemalen gaan minder water verpompen, maar sloten en oppervlaktewatergemalen moeten in capaciteit toenemen als we wateroverlast willen blijven voorkomen. Afstromend hemelwater richting oppervlaktewater kan stoffen bevatten, die een risico zijn voor de waterkwaliteit.

 

Het scheiden van regenwater en afvalwater is ook nodig voor het efficiënt kunnen terugwinnen van grondstoffen. Zuiveringsslib bevat meerdere waardevolle grondstoffen. Hoe hoger de concentraties zijn in het rioolwater dat de zuivering binnenkomt, hoe doelmatiger de terugwinning van grondstoffen is.

 

Het beperken van het aan- en afvoeren van water draagt bij aan het beperken van het energieverbruik en daarmee samenhangend de uitstoot van broeikasgassen. Het vasthouden van water in de bodem draagt bij aan duurzaam watersysteembeheer. De inzet van het waterschap op het gebied van duurzaamheid is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027v.

 

Biodiversiteit gaat wereldwijd en nationaal sneller achteruit dan ooit te voren. Door een hele reeks oorzaken, zoals bijvoorbeeld droogte, voedselrijkdom, bestrijdingsmiddelen, verstedelijking en intensief landgebruik en versnippering nemen soorten en aantallen snel af. Een goed ingericht watersysteem dient niet alleen waterstaatkundige doelen, maar draagt ook bij aan de biodiversiteit. De biodiversiteit, zowel in het water als op het land, is daar bij gebaat. Een watersysteeminrichting waar veel verschillende soorten een habitat hebben, geeft minder kans op plaagsoorten, omdat het meer kans biedt op het vestigen van natuurlijke vijanden.

 

Ook plaagsoorten hebben een negatieve invloed op de biodiversiteit. Een schrijnend voorbeeld in ons gebied is de rode Amerikaanse rivierkreeftvi . Deze kreeft zorgt voor afname van waterplanten en zorgt met graafgedrag voor instabiele oevers. De omstandigheden in het veenweidegebied blijken zeer geschikt voor deze uitheemse soort. De inzet van het waterschap op het gebied van biodiversiteit is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027vii .

 

De landbouw in Nederland zit in een transitietraject, mede vanuit duurzaamheidsoogpunt. Twee onderdelen in deze transitie zijn extensivering en vernatting. Deze twee onderdelen hebben ook invloed op de inrichting van het watersysteem. Waterkwaliteit is gebaat bij extensieve landbouw. Extensieve landbouw geeft meer mogelijkheden voor een meer natuurlijke inrichting van het watersysteem. Vernatten van de landbouw betekent hogere grondwaterstanden in de percelen. Vernatten van de percelen zorgt enerzijds, zonder aanpassing van het watersysteem, voor hogere kans op wateroverlast in natte perioden en anderzijds voor een hogere watervraag in droge perioden.

3. Doelen

3.1 Inleiding

Nederland leeft met water. In West-Nederland maken waterschappen wonen, werken en recreëren (ver) onder zeeniveau mogelijk. De basis voor leven onder zeeniveau is een goed ingericht watersysteem. De inrichting van het watersysteem wil het waterschap afstemmen op de waterstaatkundige doelen en het doelmatig beheer van het watersysteem.

Het doel van dit hoofdstuk is om aan te geven hoe het waterschap de doelen uit de wet en regelgeving en de ambitie uit het Waterbeheerprogramma wil invullen. Een passende inrichting van het watersysteem zien we als belangrijk beginpunt voor goed waterbeheer.

 

Wij onderscheiden de volgende waterstaatkundige doelen:

 

  • Water passend bij de omgeving;

  • Voorkomen en beperken van wateroverlast en waterschaarste;

  • Waterkwaliteit en ecologie;

  • Maatschappelijke functies door het watersysteem;

  • Doelmatig beheer en onderhoud.

De betekenis van de waterstaatskundige doelen voor de inrichting van het watersysteem worden verder uitgewerkt in hoofdstuk 4.

3.2 Water en omgeving

Het watersysteem draagt de in het omgevingsplan aangegeven functie(s). De inrichting van een gebied heeft een relatie met de functie die door het gebied wordt vervuld. Het oppervlaktewaterpeil is vastgelegd in het peilbesluit. Het waterpeil is afgestemd op de functie en is in evenwicht met het bodem en watersysteem. Het vaststellen van het peilbesluit is een wettelijke verplichting. Het beleid rondom peilbesluiten en peilbeheer is opgenomen in de beleidsuitwerking peilbeheerviii. Het waterpeil volgt uit de peilafweging conform onze beleidsuitwerking peilbeheer.

 

De stabiliteit van de waterkeringen, zowel overig als primair, is een voorwaarde voor het realiseren van alle waterdoelen. Het aantasten van de stabiliteit van de waterkering door een activiteit, onafhankelijk van het doel, is daarom niet aanvaardbaar. Het beheer en onderhoud van de waterkering willen we doelmatig kunnen uitvoeren. De stabiliteit van de waterkeringen stelt ook eisen aan het belasten van het boezemsysteem met polderwater. Wateroverlast in de polders moeten we in uitzonderlijke gevallen accepteren om dijkdoorbraken te voorkomen. Het beleid rondom waterkeringen is verder uitgewerkt in de nota waterveiligheidix.

 

We streven naar een klimaat-adaptieve, duurzame en doelmatige inrichting van het watersysteem. Een doelmatig watersysteem ondersteunt de functie(s) in het gebied. Het watersysteem is daarbij zelf robuust en veerkrachtig. We streven daarom naar een beperkte lengte aan waterkeringen, weinig (bedienbare) kunstwerken en een watersysteem met maatschappelijke meerwaarde voor de omgeving. Het watersysteem moet verandering in het klimaat, hevige neerslag, langdurige droogte en hittegolven goed kunnen doorstaan. Kortom: klimaat-adaptief zijn. Een duurzaam en doelmatig watersysteem willen we bereiken door te letten op de kosten, een geringe voetafdruk voor het milieu en het gebruik van circulaire materialen.

3.3 Wateroverlast

Het waterschap moet wateroverlast vanuit het oppervlaktewater beperken tot een maatschappelijk acceptabel niveau. De provincie heeft dit niveau in normen vastgelegd in de provinciale verordening. Wateroverlast is hinderlijk en kan maatschappelijke schade en ontwrichting veroorzaken. Het is een belangrijke taak van het waterschap om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Individuele en maatschappelijke belangen wegen we altijd ten opzichte van het waterstaatkundig belang.

 

Een goed ingericht watersysteem voorkomt veel wateroverlast en beperkt de gevolgen als wateroverlast toch optreedt. Een goed ingericht watersysteem houdt regenwater vast en gebruikt dit regenwater op de locatie waar het valt en voert het water, indien nodig, langzaam af richting het oppervlaktewater. Het oppervlaktewatersysteem moet voldoende ruim zijn ingericht om overtollig regenwater tijdelijk te bergen. Daarnaast dient de afvoercapaciteit van het watersysteem voldoende te zijn om overtollige, langdurige, neerslag af te voeren. Het waterschap investeert in gebieden waar het risico op wateroverlast nu groter is dan wat maatschappelijk aanvaardbaar is.

 

3.4 Watervoorziening

Het beleid is om zo lang mogelijk te blijven voorzien in de waterbehoefte van de gebruikers, ondanks dat verzilting van onze inlaatpunten vaker gaat voorkomen. Het inlaten van zouter water kan leiden tot schade aan landbouw en natuur en de ecologische waterkwaliteit. Om dit te voorkomen moeten we het beschikbare zoete water langer vasthouden, slimmer aanvoeren en verdelen. We stimuleren de gebruikers van zoetwater om te besparen op gebruik en om zoet water vast te houden. Zo zorgen we dat de waterbeschikbaarheid en de watervraag met elkaar in evenwicht zijn, nu en in de toekomst. We willen zelf doelmatige maatregelen nemen voor een efficiënte en duurzame(re) watervoorziening en wegen de maatregelen ook af tegen het accepteren van enige schade.

 

Een goed ingericht watersysteem zorgt ervoor dat zoet (regen)water zo lang mogelijk wordt vastgehouden in het gebied, zodat de gebruiksfuncties zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn We streven naar flexibiliteit voor aanvoer van water. Het schaarse zoete rivierwater willen we daar kunnen brengen waar het water het hardst nodig is, zodat we de meeste schade voorkomen. Daarnaast dient het oppervlaktewatersysteem zo te zijn ingericht dat we kwetsbare (natuur)gebieden en plassen kunnen isoleren van water met een ongeschikte waterkwaliteit. Onze strategie is volgens onze droogtetrits (water besparen, water vasthouden, water aanvoeren) . Het zorgen voor doorlatende verharding, infiltratiemogelijkheden voor hemelwater en wateropslag als onderdeel van planontwikkelingen is onderdeel van onze wateradviezen.

3.5 Waterkwaliteit en Ecologie

Een ideaal ingericht watersysteem biedt ruimte aan diverse water- en oeverplanten en veilig gebruik door de mens en dier. Door wateren en de omgeving goed in te richten en te onderhouden, wordt de basis gelegd voor een goede waterkwaliteit die bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving voor mens en natuur. Daarnaast is het gebied en het watersysteem geschikt om water vast te houden en water aan- en af te voeren. We beschermen en verbeteren de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem. We leveren een bijdrage aan een gezonde en aantrekkelijke omgeving.

 

Het streven naar een goede chemische en ecologisch waterkwaliteit vraagt een doordachte inrichting van het watersysteem. Directe afstroming van vervuiling naar het oppervlaktewater vinden we ongewenst. De inrichting van het watersysteem mag niet leiden tot zoute, voedselrijke, en/of ijzerrijke kwel. Daarnaast streven we naar een geschikte habitat voor een grote variatie aan watergebonden dieren en planten. De inrichting van het watersysteem ondersteunt de biodiversiteit. We voorzien zelf watergangen van natuurvriendelijke oevers en stimuleren anderen om dit ook te doen.

3.6 Maatschappelijke functies

We streven naar waterbeheer passend bij de behoeften van de maatschappij. We beheren bekende recreatieve functies, zoals kano en schaatsroutes. Dat doen we samen met andere partijen die betrokken zijn bij de waterrecreatie. Daarbij delen we onze informatie, kennis en de mogelijkheden voor verschillende recreatieve functies. Historische werken, gebouwen en landschapsstructuren vertellen de geschiedenis van ons gebied. Het beleid is de zichtbaarheid van watererfgoed behouden en waar mogelijk verbeteren.

 

De inrichting van het watersysteem is herkenbaar en zichtbaar. De herkenbaarheid van de geschiedenis van het watersysteem draagt bij aan het waterbewustzijn en laat het belang van het waterbeheer zien. We beschermen de inrichting van het watersysteem en hebben oog voor de recreatieve functies en de gebruiksmogelijkheden van het water. Andere maatschappelijke functies van het watersysteem wegen we mee bij onze besluitvorming rondom de inrichting van het watersysteem. We reguleren initiatieven van derden binnen het watersysteem.

3.7 Beheer en onderhoud

We streven naar een kosteneffectief beheer en onderhoud van het watersysteem. Het waterschap is verantwoordelijk voor het regionale watersysteem in het beheergebied. Daarbij hoort de zorg voor het beheer en onderhoud van dit watersysteem. Met passende regels en een goede taakverdeling voor onderhoud kunnen we het beheer tegen lage maatschappelijke kosten uitvoeren.

 

Een goed ingericht watersysteem is de basis van kosteneffectief beheer en onderhoud. De inrichting van een watersysteem bepaalt mede welk onderhoud moet worden uitgevoerd en hoe vaak dat onderhoud moet worden uitgevoerd. De inrichting bepaalt bijvoorbeeld de toegankelijkheid van het watersysteem voor beheer en onderhoud. Vanuit doelmatigheid en het beperken van de overlast voor de omgeving streven we naar extensief onderhoud. Het waterschap geeft proactief advies aan ruimtelijke ordenaars over de inrichting van een gebied.

 

4. Uitwerking

4.1 Inleiding

Het is de bedoeling dat alle watersysteemdoelen worden bereikt. Daarbij is het belangrijkste uitgangspunt dat het watersysteem de maatschappelijke functies die ervan afhankelijk zijn, zo veel mogelijk ondersteunt. Dat hebben we uitgewerkt in een aantal algemene uitgangspunten voor de inrichting van het watersysteem. Daarnaast zijn er bijzondere uitgangspunten voor verschillende functies.

 

Het doel van dit hoofdstuk is om uitgangspunten te geven voor het watersysteem. Deze uitgangspunten vormen voor het waterschap het ideaal, de lonkende toekomst, de stip op de horizon, waar we naar toe willen met de inrichting van het watersysteem. De uitgangspunten zijn voor ons het begin van het gesprek. We zijn ons bewust van andere ruimtelijke ordeningsbelangen en wegen daarin zorgvuldig, omgevingsgericht en transparant.

 

De beleidsuitgangspunten zijn voor ons het vertrekpunt om de beleidsdoelen te realiseren. Deze beleidsuitgangspunten houden rekening met de in hoofdstuk twee beschreven autonome ontwikkelingen. We staan altijd open voor maatwerk als de beleidsdoelen ook op een andere wijze kunnen/moeten worden gerealiseerd.

 

Dit hoofdstuk beschrijft de uitgangspunten voor klimaatadaptatie, duurzaamheid en doelmatigheid. De beleidsuitgangspunten voor woningbouw en bodemdaling zijn onderdeel van de beleidsuitgangspunten voor klimaatadaptatie. De beleidsuitgangspunten voor biodiversiteit zijn onderdeel van duurzaamheid. Vervolgens zijn omgeving specifieke technische uitgangspunten beschreven voor het oppervlaktewater. Een samenvattende tabel is opgenomen in bijlage IV. Afwijkingen van beleidsuitgangspunten toetsen we aan de beleidsdoelen uit hoofdstuk 3.

4.2 Klimaatadaptatie

Het waterschap bereidt zich voor op verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat kunnen we onze taken ook in de toekomst goed uitvoeren en de waterbelangen zo goed mogelijk beschermen. We willen meer regenwater vasthouden. Hierdoor bestrijden we de droogte, verbetert de waterkwaliteit en voorkomen we wateroverlast.

 

Directe, snelle, afstroming van regenwater richting het oppervlaktewater willen we beperken. Hemelwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden in de bodem en gebruikt door gewassen. Alleen overtollig hemelwater wordt, via de bodem, afgevoerd richting het oppervlaktewater. De hoeveelheid beschikbare waterberging moet voldoende zijn voor het veranderende klimaat. De inrichting van (peil)gebieden bevat weinig verharding, maximaal 50%. Het percentage oppervlaktewater is afhankelijk van het percentage oppervlak dat verhard is en is minimaal 5%.

 

De waterstaatkundige inrichting van gebieden bestaat uit grote peilgebieden van ongeveer 500 tot 1000 hectare. Vergeleken met kleine peilgebieden zijn grote peilgebieden minder kwetsbaar voor intensieve neerslag (de kans op lokale intensieve neerslag is groter). Ook zijn ze doelmatiger te beheren en vormen zij een robuuster ecologisch leefgebied.

 

Voldoende afstand tussen waterpeil en maaiveld is nodig voor goed waterbeheer. Enerzijds voor de gemeente om hemelwater te kunnen afvoeren en grondwater te kunnen beheren en anderzijds om water te kunnen bergen in het watersysteem. De afstand tussen maaiveld bij bebouwing en hoofdwegen is bij voorkeur 1,30 meter ten opzichte van het laagste waterpeil uit het peilbesluit. De drooglegging van overige wegen is minimaal 1 meter. Overige functies (m.u.v. water) hebben een drooglegging, die minder is dan 1,30 meter. De initiatiefnemer is bij verandering van functies gehouden om dit te realiseren. Een grotere drooglegging heeft een ongunstig effect op de bodemdalingssnelheid van de omgeving en het onderhoud van het watersysteem.

 

De afmetingen van het open water zijn onder meer afhankelijk van de aan- en afvoer hoeveelheden. Een hoofdwatergang heeft een functie voor een gebied groter dan 25 hectare. Watergangen die alleen een functie hebben voor een gebied kleiner dan 25 hectare zijn overige watergangen. De afstand, van elke willekeurig locatie, tot een hoofdwatergang is niet meer dan 500 meter. De minimale afmetingen van overige watergangen (breder dan 1,2 en dieper dan 0,4 meter) zijn voldoende om water aan- en af te voeren.

 

Bergingsgebieden zien we als mogelijkheid om de kans op wateroverlast te verkleinen en de waterkwaliteit te behouden. Binnen de bebouwde kom of in gebieden met instabiele waterbodems zien wij bergingsgebieden als passend alternatief voor de aanleg van extra openwater. Een bergingsgebied is een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen. De grootte van een bergingsgebied moet voldoende zijn voor doelmatig beheer en onderhoud. We vinden het belangrijk dat gebruik en functie van het bergingsgebied in overeenstemming is met de waterbergingsfunctie.

4.3 Duurzaamheid

Schoon (ecologisch gezond, zoet) water heeft een positief effect op de mens en planten en dieren in onze omgeving. Het is een randvoorwaarde voor een veilige en gezonde leef- en werkomgeving. Wij willen het energieverbruik verminderen en grondstoffen terugwinnen en hergebruiken.

 

De watergangen in het watersysteem zijn zo natuurlijk mogelijk ingericht. Daarbij willen we rekening houden met het doelmatig uitvoeren van beheer en onderhoud. Lichtval en schaduw, de aanwezigheid van riool overstorten en oppervlaktewatergemalen en de bereikbaarheid zijn aandachtspunten bij het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. De watergangen bevatten bij voorkeur geen beschoeiingen. Natuurvriendelijke oevers zijn ongewenst binnen 100 meter afstand in de richting van de waterafvoer door een gemaal, omdat planten los kunnen komen als het gemaal water gaat verpompen. Een teveel aan los komende (water)planten is een risico voor verstopping van het gemaal. De watergang voor een gemaal (capaciteit groter dan 10 m3/min) willen we beschoeien aan beide zijden over minimaal 100 meter, want de dynamiek van het water bij het begin van het pompen is een risico voor de stabiliteit van de watergang.

 

Het openwater heeft bij voorkeur afwisselende diepten. Afwisselende waterdiepten zijn gunstig voor een afwisselende flora en fauna. In peilgebieden is 10 tot 15% van het open water dieper dan een meter. Diepe wateren bieden het waterleven mogelijkheden om te overwinteren en beperken hittestress. 30% van het openwater is bij voorkeur ondiep (40 cm), bij voorkeur door de aanwezigheid van ondiepe oeverzones. Ondiepe wateren warmen in het voorjaar snel op en bieden paairuimte voor vissen. Daarbij is het lichtklimaat op de bodem van ondiepe wateren gunstig en geeft dit mogelijkheden voor waterplanten. De andere wateren zijn bij voorkeur rond de 70 cm diep.

Oppervlaktewater waar de (korte) verblijftijd van het water het sturende mechanisme is achter de waterkwaliteit willen we zoveel mogelijk scheiden van oppervlaktewater waar de waterkwaliteit afhankelijk is van de interne biologische processen (als gevolg van lange verblijftijd).

 

De wateraanvoer komt bij voorkeur uit een hoger liggend peilgebied en het water wordt aangevoerd via hoofdwatergangen en door middel van instelbare stuwen of inlaten. De inlaten zijn voorzien van afsluiters, zowel boven- als benedenstrooms. De waterafvoer gaat via hoofdwatergangen en via stuwen richting een lager gelegen peilgebied, indien dit niet mogelijk is gaat de waterafvoer via gemalen richting een hoger gelegen peilgebied, boezem of buitenwater.

Op locaties waar verschillende waterpeilen gescheiden zijn in overige watergangen, is de peilscheiding 100 cm boven het hoogste waterpeil of gelijk aan aangrenzende percelen. De peilscheiding is doelmatig en duurzaam te onderhouden.

4.4 Omgeving

De belangen van het water willen we in balans laten zijn met de maatschappelijke functie van het gebied. De eisen aan de inrichting van het watersysteem zijn daarom verschillend voor bebouwde kom, glastuinbouwgebied, akkerbouwgebied, veenweidegebieden en natuur gebieden. De aan- en afvoer behoefte is verschillend voor deze gebieden. Ook is de ruimteclaim voor water, en het bijbehorende onderhoud, verschillend.

 

Bebouwde kom

Een goed (te beheren) watersysteem draagt bij aan een leefbare woonomgeving. De woningbouw en infrastructuuropgave vraagt van het waterschap extra aandacht voor het stedelijk watersysteem. Klimaatverandering heeft veel impact op stedelijk waterbeheer. Bodemdaling in stedelijk gebied verhoogt de kans op wateroverlast. Het op hoogte houden van de bebouwde kom is een voorwaarde voor het beperken van wateroverlast.

 

De afmetingen van het oppervlaktewater moeten voldoende zijn voor het realiseren van de waterdoelen. Het verhang mag niet meer zijn dan 3 centimeter per kilometer. We willen waterschaarste en wateroverlast aan de uiteinden van het watersysteem voorkomen en het afgesproken waterpeil zo goed mogelijk handhaven. Het uitgangspunt voor wateraanvoer is 3 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de wateraanvoer. Het uitgangspunt voor waterafvoer is 18 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de waterafvoer. De wateraanvoer en -afvoer, van en naar peilgebieden gaat via watergangen, die het waterschap onderhoudt.

 

Hoofdwatergangen zijn bij voorkeur breder dan 10 meter, dieper dan 1 meter, en is over grote lengtes, minimaal 500 meter, bevaarbaar voor onderhoud. Deze afmetingen geven ruimte voor waterplanten en de mogelijkheid om het oppervlaktewater goed te onderhouden.

De aanlegdiepte van oppervlaktewater moet minimaal 20 centimeter meer zijn dan de minimaal benodigde diepte. De extra 20 centimeter is de zogenaamde onderhoudsdiepte. Deze onderhoudsdiepte is nodig om doelmatig, omgevingsgericht en waterkwaliteitsbewust het buitengewoon onderhoud (baggeren) te kunnen uitvoeren.

 

Figuur 3: Onderdelen waterlichaam plus onderhoudsstroken

 

Eén zijde van het waterlichaam moet een vrije strook hebben van 5 meter om maaionderhoud te kunnen plegen, bij voorkeur is dit openbaar terrein. Oppervlaktewater met een waterbreedte van meer dan 6 meter, op de waterlijn, moet bevaarbaar zijn. Maaien en baggeren van de watergangen breder dan 6 meter moet varend uitvoerbaar zijn, dit stelt ook voorwaarden aan de toegankelijkheid. Smalle watergangen (minder dan 6 meter breed) hebben onderwatertaluds van 1:2. De bovenwater taluds (oevers) zijn ofwel 1:2 of flauwer dan 1:10, in verband met de bereikbaarheid van het water voor rijdend onderhoudsmaterieel. Watergangen die breder zijn hebben flauwe oevers, minimaal 1:3 (zie figuur 3). De oevervormen zijn bij voorkeur afwisselend.

 

Glastuinbouw

Een goed (te beheren) watersysteem is belangrijk voor een glastuinbouwgebied. Afstroming van regenwater van kasdaken gaat snel en belast het watersysteem sterk. Klimaatverandering heeft daarom veel impact op het watersysteem. Vanwege kapitaal intensief gebruik van de omgeving is de druk op het watersysteem groot.

 

De afmetingen van het oppervlaktewater moeten voldoende zijn voor het realiseren van de waterdoelen. Het verhang mag niet meer zijn dan 3 centimeter per kilometer. Enerzijds om waterschaarste en wateroverlast aan de uiteinden van het watersysteem te voorkomen en anderzijds om het afgesproken waterpeil zo goed mogelijk te handhaven. Het uitgangspunt voor wateraanvoer is 2 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de wateraanvoer. Het uitgangspunt voor waterafvoer is 22 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de waterafvoer. De wateraanvoer en -afvoer, van en naar peilgebieden gaat via watergangen, die we onderhouden.

 

Het oppervlaktewater voor aan- en afvoer is bij voorkeur breder dan 10 meter, 1 meter diep of dieper en is over grote lengtes, minimaal 500 meter, en daarmee bevaarbaar met onderhoudsmaterieel. Deze afmetingen geven de mogelijkheid om het oppervlaktewater voor de waterkwaliteit en ecologie goed te onderhouden en zorgen voor gering ruimtebeslag voor onderhoudswerkzaamheden aan het water.

 

Oppervlaktewater dat smaller is dan 6 meter moet minimaal aan één zijde van het waterlichaam een vrije strook hebben van 5 meter om onderhoud te kunnen plegen. Oppervlaktewater dat breder is dan 6 meter moet bevaarbaar zijn. Maaien en baggeren van de watergangen breder dan 6 meter moet varend uitvoerbaar zijn, dit stelt ook voorwaarden aan de toegankelijkheid. Bij watergangen smaller dan zes meter zijn de onderwatertaluds 1:2. De bovenwater taluds (oevers) zijn ofwel 1:2 of flauwer dan 1:10, in verband met de bereikbaarheid van het water voor rijdend onderhoudsmaterieel. Watergangen die breder zijn dan zes meter hebben flauwe oevers, minimaal 1:3 (zie figuur 3). De oevervormen zijn bij voorkeur afwisselend.

 

De aanlegdiepte van oppervlaktewater moet minimaal 20 centimeter meer zijn dan de minimaal benodigde diepte. De extra 20 centimeter is de zogenaamde onderhoudsdiepte. Deze onderhoudsdiepte is nodig om doelmatig, omgevingsgerichte en waterkwaliteitsbewust het buitengewoon onderhoud (baggeren) te kunnen uitvoeren.

 

Akkerbouw

Klimaatverandering, drogere zomers, extremere neerslag, maakt akkerbouw meer afhankelijk van oppervlaktewater. Mede omdat het gebruik van grondwater, in Schieland, eindig is en een groot risico is voor verzilting. Het onvoldoende snel afvoeren van overtollig regenwater kan leiden tot misoogsten.

 

De afmetingen van het oppervlaktewater moeten voldoende zijn voor het realiseren van de waterdoelen. Het verhang mag niet meer zijn dan 3 centimeter per kilometer. Enerzijds om waterschaarste en wateroverlast aan de uiteinden van het watersysteem te voorkomen en anderzijds om het afgesproken waterpeil zo goed mogelijk te handhaven. Het uitgangspunt voor wateraanvoer is 4 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de wateraanvoer. Het uitgangspunt voor waterafvoer is 18 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de waterafvoer. De wateraanvoer en -afvoer, van en naar peilgebieden gaat via watergangen, die we onderhouden.

 

Oppervlaktewater met een waterbreedte van meer dan 10 meter moet bevaarbaar zijn. Aan weerszijde van het waterlichaam zijn onderhoudsstroken aanwezig van 5 meter. De onderwatertaluds zijn bij watergangen smaller dan 10 meter 1:2. De bovenwater taluds (oevers) zijn 1:2, in verband met de bereikbaarheid van het water voor rijdend onderhoudsmaterieel. Watergangen die breder zijn dan 10 meter hebben flauwe taluds onder water, minimaal 1:3. De bovenwater oevers zijn minimaal 1:2 (zie figuur 3). De oevervormen zijn bij voorkeur afwisselend.

 

De aanlegdiepte van oppervlaktewater moet minimaal 20 centimeter meer zijn dan de minimaal benodigde diepte. De extra 20 centimeter is de zogenaamde onderhoudsdiepte. Deze onderhoudsdiepte is nodig om doelmatig, omgevingsgerichte en waterkwaliteitsbewust het buitengewoon onderhoud (baggeren) te kunnen uitvoeren.

 

Veenweide

Bodemdaling in veenweide gebieden vraagt om precies waterbeheer. Het nathouden van de bodem is belangrijk om bodemdaling te beperken. De bodem mag niet te nat worden omdat anders de agrarische functie niet meer wordt gefaciliteerd. Klimaatverandering maakt het precieze peilbeheer in het veenweide gebied steeds moeilijker.

 

De dimensies van het oppervlaktewater moeten voldoende zijn voor het realiseren van de waterdoelen. Het verhang mag niet meer zijn dan 2 centimeter per kilometer. Enerzijds om waterschaarste en wateroverlast aan de uiteinden van het watersysteem te voorkomen en anderzijds om het afgesproken waterpeil zo goed mogelijk te handhaven. Het uitgangspunt voor wateraanvoer is 4 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de wateraanvoer. Het uitgangspunt voor waterafvoer is 10 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de waterafvoer. De wateraanvoer en -afvoer, van en naar peilgebieden gaat via hoofdwatergangen.

 

Oppervlaktewater dat breder is dan 10 meter moet bevaarbaar zijn. Aan weerszijde van het waterlichaam zijn onderhoudsstroken aanwezig van 5 meter. De onderwatertaluds zijn bij watergangen smaller dan 10 meter 1:2. De bovenwater taluds (oevers) zijn 1:2, in verband met de bereikbaarheid van het water voor rijdend onderhoudsmaterieel. Watergangen die breder zijn dan 10 meter hebben flauwe oevers, minimaal 1:3 (zie figuur 3). De oevervormen zijn bij voorkeur afwisselend.

 

De aanlegdiepte van oppervlaktewater moet minimaal 40 centimeter meer zijn dan de minimaal benodigde diepte. De extra 40 centimeter is de zogenaamde onderhoudsdiepte. Deze onderhoudsdiepte is nodig om doelmatig, omgevingsgerichte en waterkwaliteitsbewust het buitengewoon onderhoud (baggeren) te kunnen uitvoeren.

 

Natuur

We streven naar isolatie van het watersysteem van natuurgebieden van agrarische watersystemen. Het realiseren en faciliteren van natuur vraagt om goede waterkwaliteit. Gebiedsvreemd water in natuurgebieden willen we voorkomen.

De dimensies van het oppervlaktewater moeten voldoende zijn. Enerzijds om waterschaarste en wateroverlast aan de uiteinden van het watersysteem te voorkomen en anderzijds om het afgesproken waterpeil zo goed mogelijk te handhaven. Het uitgangspunt voor wateraanvoer is 6 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de wateraanvoer. Het uitgangspunt voor waterafvoer is 8 mm per dag voor het gebied dat afhankelijk is van de waterafvoer. De wateraanvoer en -afvoer, van en naar peilgebieden gaat via watergangen, die wij onderhouden.

 

Oppervlaktewater dat breder is dan 10 meter moet bevaarbaar zijn. Aan weerszijde van het waterlichaam zijn onderhoudsstroken aanwezig van 5 meter. De onderwatertaluds zijn bij watergangen smaller dan 10 meter 1:2. De bovenwater taluds (oevers) zijn 1:2, in verband met de bereikbaarheid van het water voor rijdend onderhoudsmaterieel. Watergangen die breder zijn dan 10 meter hebben flauwe oevers, minimaal 1:3 (zie figuur 3). De oevervormen zijn bij voorkeur afwisselend.

 

De aanlegdiepte van oppervlaktewater moet minimaal 20 centimeter meer zijn dan de minimaal benodigde diepte. De extra 20 centimeter is de zogenaamde onderhoudsdiepte. Deze onderhoudsdiepte is nodig om doelmatig, omgevingsgerichte en waterkwaliteitsbewust het buitengewoon onderhoud (baggeren) te kunnen uitvoeren.

4.5 Doelmatigheid

Een nieuwe watergang moet stabiel zijn. De aan te leggen waterdiepte mag geen wellen of kans op opbarsten van de bodem veroorzaken. De onder en boven watertaluds moeten stabiel en erosie bestendig zijn. Boven het waterlichaam moet voldoende vrije ruimte zijn, met name voor onderhoudsmaterieel en recreatie. De stroomsnelheid in een watergang mag niet leiden tot ongecontroleerde uitschuring van bodem en/of talud. Op locaties in het watersysteem waar de maatgevende stroomsnelheid al hoog is, meer dan 0,2 m/s, staan we binnen het natte profiel geen ‘nieuwe’ voorzieningen toe die de stroomsnelheid verhogen.

 

Het watersysteem heeft minimaal twee afvoer- en twee aanvoerrichtingen, dit verkleint de kwetsbaarheid voor verstoringen.

Verstoring van de waterkwaliteit door bladval in watergangen willen we zoveel mogelijk voorkomen. Enerzijds door terughoudend te zijn met bomen en struiken nabij watergangen. Anderzijds door voor passende en gevarieerde soorten bomen te kiezen.

Een ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met verwerkingslocaties voor specie en maaisel die vrijkomt bij onderhoud van het oppervlaktewater.

 

Alle geautomatiseerde en bedienbare kunstwerken vragen voor doelmatig beheer en onderhoud een goede bereikbaarheid. De kunstwerken moeten bereikbaar zijn voor het onderhoudsmaterieel. Nadere uitwerking van bereikbaarheid staat in ons eigendommenbeleidxi. Automatische kunstwerken zijn vanwege risico’s in de aansturing ook altijd bedienbaar met de hand en kunnen los functioneren van de digitale omgeving. Gemalen met een capaciteit van 40 m3 per minuut of meer voorzien we van een automatische krooshekreiniger.

 

De stuwbreedte is ongeveer 1 cm per hectare om enerzijds water vast te houden in bovenstroomse gebieden, maar anderzijds ook voldoende water af te laten. De gewenste stuwbreedte is, vanwege gevaar van verstoring door drijvend materiaal, echter minimaal 40 cm. Een gebied van 200 hectare heeft dus een stuwbreedte nodig van 200 cm. Gebieden die groter zijn dan 400 hectare willen we voorzien van een automatische en op afstand bestuurbare stuw. Alle stuwen zijn zo vorm gegeven dat ze geen lekkage krijgen als gevolg van bodemdaling.

5. Instrumenten

 

Een goed ingericht watersysteem behouden en bevorderen vraagt een goede samenwerking tussen bevoegd gezag voor Ruimtelijke Ordening en Waterbeheer. Het doel van dit hoofdstuk is om aan te geven welke instrumenten we gebruiken om een goed en evenwichtig ingericht watersysteem te behouden of hoe we tot een evenwichtig ingericht watersysteem willen komen. Een uitgebreide beschrijving staat in bijlage III.

5.1 Verordening

Het doel van de waterschapsverordening is het beschermen van het watersysteem en het mogelijk maken en houden van werken, wonen en recreëren in ons beheergebied. De waterschapsverordeningxii bevat de regels van het waterschap over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, waterkeringen, zuiverings-technische werken en de wegen die in beheer zijn bij het waterschap.

5.2 Beleidsregels

Onze beleidsregels zijn bedoeld om elke vergunningaanvraag op dezelfde, transparante manier te beoordelen en de burger/initiatiefnemer duidelijkheid te bieden. Een beleidsregel beschrijft ons handelen bij het nemen van besluiten: de afweging van belangen, het vaststellen van de feiten en de uitleg van wettelijke voorschriften. Beleidsregels zijn een zelfbindend instrument.

 

We maken gebruik van algemene beleidsregels en activiteit-gerichte beleidsregels, bij de vergunningverlening, maar ook van gebiedsgerichte beleidsregels. Een activiteit gerichte beleidsregels weegt het belang van de initiatiefnemer ten opzichte van het waterstaatkundig belang. Een gebiedsgerichte beleidsregel, bijvoorbeeld een Waterhuishoudingsplan, beoordeelt heel veel activiteiten tegelijkertijd en weegt de totale invloed van alle activiteiten ten opzicht van het watersysteem.

5.3 Eigen plannen

We maken ook eigen plannen en programma’s of sluiten aan bij plannen van derden om de waterstaatkundige toestand te verbeteren ofwel in stand te houden. Voorbeelden zijn ons programma wateroverlast, programma watervoorziening en KRW programma. Ook sluiten we aan bij plannen van derden, zoals gemeentelijke waterplannen.

Ook ontwikkelen we subsidieprogramma’s. We willen daarmee bijdragen in de kosten als een initiatiefnemer een activiteit uitvoert die gunstig is voor het watersysteem. Voorbeelden zijn subsidies voor natuurvriendelijke oevers, klimaatadaptatie maatregelen of het wegnemen van waterstaatkundige knelpunten in ons beheergebied.

5.4 Advies en kennis

Het waterschap hecht veel waarde aan de deskundigheid. We investeren in de kennis van het watersysteem. Onze kennis delen we graag. Via gebiedsprocessen en contacten met belanghebbenden en/of initiatiefnemers delen we onze kennis. We hebben oog voor belangen en maatschappelijke ontwikkelingen en brengen onze kennis proactief in. Op deze wijze willen we bodem en water mede sturend maken in de ruimtelijke ordening.

6. Evaluatie

6.1 Inleiding

De beleidsuitwerking inrichting heeft tot hoofddoel om de inrichting van het watersysteem in balans te houden of te brengen met de functie, die het watersysteem draagt. De effectiviteit van de beleidsuitwerking inrichting wordt daarom bepaald aan de hand van hoeverre het watersysteem effectief is ingericht en de inrichting behouden blijft.

 

Dit hoofdstuk heeft als doel om aan te geven hoe we deze beleidsuitwerking monitoren. De monitoring gebruiken we om het beleid te evalueren en indien nodig bij te stellen. Het hoofdstuk gaat eerst in op de monitoring, vervolgens op de evaluatie en actualisatie.

6.2 Monitoring

We houden bij hoeveel gebied geen hemelwater vasthoudt en dus versneld hemelwater loost op het oppervlaktewater. Een effectief ingericht watersysteem begint bij het vasthouden van het hemelwater buiten het watersysteem en het vervolgens, indien nodig, vertraagd afvoeren naar het oppervlaktewater of aanvoeren vanuit het oppervlaktewater. Regenwaterafvoer richting het oppervlaktewater kan worden versneld door het aanbrengen van verharding of door middel van (onder water) drainage.

 

We monitoren daarom het percentage oppervlaktewater voor aan- en afvoer waar voldoende ruimte is voor het doelmatig uitvoeren van het beheer en onderhoud. Het in stand houden van een effectief ingericht watersysteem vraagt ruimte om het beheer en onderhoud van het oppervlaktewater uit te voeren.

 

We monitoren in hoeverre de inlaat en bemalingscapaciteit is afgestemd op de functie van het gebied. Gebieden met te weinig inlaatcapaciteit of met te weinig bemalingscapaciteit zijn knelpunten die we willen oplossen. Een effectief ingericht watersysteem is in staat om binnen een aanvaardbare tijd het overtollig oppervlaktewater af te voeren richting de gemalen en een tekort aan water aan te voeren. De transportcapaciteit moet voldoende zijn om conform de aan- en afvoeruitgangspunten binnen een acceptabel verhang en zonder erosie, als gevolg van te hoge stroomsnelheden, het water op gewenst peil te houden.

6.3 Evaluatie en actualisatie

We evalueren ook elke vier jaar het gebruik van de instrumenten op doelmatigheid. Welke inspanning heeft het gekost om een instrument te hanteren en wat zijn de winstpunten voor het behouden en bereiken van de gewenste watersysteem en gebiedsinrichting vanuit waterstaatkundige doelen bekeken. Omdat we instrumenten voor meerdere beleidsdoelstellingen gebruiken dan alleen inrichting, kan het goed zijn dat een instrument wel blijft bestaan, ondanks dat het voor het behouden en bereiken van de gewenste watersysteem inrichting niet doelmatig is.

 

De beleidsuitwerking inrichting wordt op basis van de monitoring en/of vanwege andere aanleidingen periodiek geëvalueerd en geactualiseerd. We doen dat ten minste elke vier jaar, zodat alle beleidsuitgangspunten elke bestuursperiode een keer tegen het licht worden gehouden. Heroverweging tussentijds kan vanwege aanleidingen zoals, bijvoorbeeld, maatschappelijke ontwikkelingen, veranderende bestuurlijke keuzes van het waterschap of andere instanties, ontwikkelingen in de wet- en regelgeving, technische innovaties of praktijkervaringen.

Bijlage I – Toelichting juridisch kader

 

Inleiding

Het waterbeheer door het waterschap krijgt vorm en inhoud binnen de kaders van wet- en regelgeving, de taken en rollen van het waterschap en de bindende plannen van Rijk, Provincie en gemeenten.

 

In het onderstaande overzicht staan wet- en regelgeving, beleid, beheersplannen, uitvoeringsprogramma’s en maatregelen die op het waterbeheer van toepassing zijn.

 

Figuur 1: overzicht wet- en regelgeving, beleid, beheerplannen, uitvoeringsprogramma’s en maatregelen1

 

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de belangrijkste wetten, besluiten en plannen voor de inrichting van het watersysteem door het waterschap. Achtereenvolgens worden de Europese, nationale en provinciale kaders en plannen beschreven. Daarna volgt een beschrijving van gemeentelijke plannen en onze eigen plannen waarmee met de inrichting van het watersysteem rekening moet te worden gehouden.

 

Europa

Het waterbeleid in de Europese Unie is hoofdzakelijk vastgelegd in twee kaders: de Kaderrichtlijn water en de Kaderrichtlijn mariene strategie. Deze juridische kaders zijn aangevuld met meerdere specifieke richtlijnen.

 

Kaderrichtlijn Water (KRW) (2000/60/EC)

De Kaderrichtlijn Water is de basis voor de bescherming en het beheer van landoppervlaktewater, overgangswateren, kustwater en grondwater. De Richtlijn heeft als doel de kwaliteit van deze wateren en de daarbij behorende ecosystemen te beschermen en waar nodig te herstellen. Daarbij beoogt het de vervuiling van waterlichamen te verminderen en voorkomen, duurzaam watergebruik te bevorderen en de effecten van overstroming en droogte te beperken.

De doelen van de KRW worden ook wel het zogenaamde Standstill-beginsel genoemd. Zo moeten we zorgen dat de huidige kwaliteit van het (grond)water niet achteruit gaat en streven we naar verbetering van de (grond)waterkwaliteit waar mogelijk is. Hiermee moet bij de inrichting van het watersysteem rekening worden gehouden.

 

Grondwaterrichtlijn (GWR) (2006/11/EG)

De KRW kent specifieke doelstelling voor grondwater en in het bijzonder ook voor water dat voor menselijke consumptie wordt gebruikt. De Grondwaterrichtlijn vult een aantal KRW-doelstellingen, zoals de goede kwantitatieve toestand en de goede chemische toestand van het grondwater, in. Zo beschrijft de GWR wanneer het doel is bereikt. Ook geeft de GWR het kader om te bepalen wanneer maatregelen aan de orde zijn en wanneer deze eventueel door een beroep te doen op een uitzonderingsbepaling gemotiveerd achterwege gelaten kan worden. Deze normen zijn omgezet naar Nederlandse normen (artikel 2.10 Waterwet). Deze normen staan nu in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en onder de Omgevingswet in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

 

Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) (2007/60/Eg)

De Richtlijn Overstromingsrisico’s heeft als doel de negatieve gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van mens, het milieu, het culturele erfgoed en de economische bedrijvigheid te beperken. De vereisten uit deze richtlijn zijn opgenomen in de Waterwet en worden overgenomen in de Omgevingswet.

 

Concreet verplicht de ROR de EU lidstaten tot het maken van een voorlopige risicobeoordeling, overstromingsgevaar en overstromingsrisicokaarten en overstromingsrisicobeheerplannen (zie paragraaf 2.3.2)

 

KaderrichtlijnMariene Strategie (KMS) (2008/56/EG)

De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) heeft tot doel het beschermen en herstellen van de Europese zeeën en oceanen en duurzaam gebruik te bevorderen. Het verplicht elke Europese lidstaat tot het vaststellen van een mariene strategie. Deze strategie moet gericht zijn op bescherming, behoud en herstel van het mariene milieu waarbij tevens een duurzaam gebruik van de Noordzee wordt gegarandeerd. De lidstaten moeten de nodige maatregelen treffen om in hun mariene wateren deze ambitie te bereiken. Zij moeten daarbij samenwerken als EU-lidstaten en met andere landen in hun mariene regio.

Nederland heeft de doorwerking van de Richtlijn in 2010 opgenomen in het Waterbesluit onder de Waterwet. Onder de Omgevingswet zullen de maatregelen worden vastgelegd in het programma van maatregelen mariene strategie (artikel 3.4 Omgevingswet artikel 4.8 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)).

 

Rijk

Waterschapswet

De Waterschapswet regelt de opheffing en instelling van waterschappen. En geeft regels over de taken en inrichting van waterschappen en de samenstelling van hun besturen. Ook staan er bepalingen in over de bevoegdheden, financiën en het toezicht op waterschappen.

 

De taken van het waterschap zijn beperkt tot (onderdelen van) het waterbeheer in een bepaald gebied. Onder het waterbeheer valt de waterstaatkundige verzorging van het watersysteem in het beheergebied van het waterschap (artikel 1 Waterschapswet). Het waterschap moet het watersysteem dan ook zo inrichten dat de waterstaatkundige verzorging van de waterstaatswerken doelmatig kan worden gedaan. Een van de bevoegdheden die het algemeen bestuur daarbij heeft is het maken van de verordeningen en het vaststellen van een zogenaamde onderhoudslegger.

 

Waterwet

De Waterwet is de basis voor het beheer en de uitvoering van de belangrijkste watertaken van het waterschap. De wet is gericht op het voorkomen, dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

 

Bij de inrichting van het watersysteem moet het waterschap met deze doelstellingen rekening houden. Het watersysteem moet onder andere zo ingericht zijn dat overstromingen worden voorkomen en gevolgen worden beperkt. Het moet in staat zijn om (voldoende) water aan- en af te voeren. Maar ook in staat zijn om bij hevige regenval het water tijdelijk te houden om wateroverlast te voorkomen. De inrichting moet bijdragen aan de bescherming en verbetering van de waterkwaliteiten en invulling geven aan de maatschappelijke functies door het watersysteem.

 

Waterbesluit en Waterregeling

Onderwerpen uit de Waterwet worden verder uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (bijvoorbeeld het Waterbesluit), een ministeriële regeling (bijvoorbeeld de Waterregeling) of in regelgeving van decentrale overheden.

 

In het Waterbesluit staat onder andere welke wateren, kunstwerken en waterkeringen in beheer zijn bij het Rijk. In de Waterregeling wordt dit beheer verder uitgewerkt. Bij provinciale verordening (losse Verordening water of als onderdeel van de Omgevingsverordening, onder de Omgevingswet alleen de Omgevingsverordening) worden de overheidslichamen aangewezen die de watersystemen of onderdelen daarvan beheren, die niet in beheer zijn bij Rijkswaterstaat. In de regel zijn dit de waterschappen.

 

Andere onderwerpen in het Waterbesluit zijn onder andere:

 

  • -

    De instructienorm voor de rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks;

  • -

    De procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de Rijkswateren; en

  • -

    Enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met de implementatie van de Kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico’s.

In de Waterregeling wordt het beheer door rijk verder uitgewerkt. Het beheer wordt daarbij uitgesplitst naar:

 

  • 1.

    Waterkwaliteitsbeheer: het beschermen en meten van de kwaliteit van het oppervlaktewater.

  • 2.

    Waterkwantiteitsbeheer: dit gaat over het tegengaan van wateroverlast, de hoeveelheid water.

  • 3.

    Waterstaatkundig beheer: dit gaat om de waterveiligheid en het beheer van stroomgebieden.

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wet Ruimtelijke ordening (Wro) is op dit moment een belangrijke wet in de ruimtelijke besluitvorming van Nederland. De Wro heeft als doel het bereiken van een duurzame en goede ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt van de wetgever is daarbij: ‘decentraal wat kan, centraal dat moet’.

De wet regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en welke bestuurslaag voor deze plannen verantwoordelijk is. De Wro brengt een duidelijk onderscheid aan tussen:

 

  • -

    Beleid: De Wro verlangt van iedere gemeente, provincie en Rijk een structuurvisie, waarin het ruimtelijk ontwikkelingsbeeld wordt beschreven. Daaraan moet men tevens een uitvoeringsstrategie verbinden die aangeeft op welke wijze men het beleid gaat realiseren;

  • -

    Normstelling: De juridische borging van de doorwerking van het beleid vindt plaatst in bestemmingsplannen, inpassingsplannen en beheerverordeningen.

Daarnaast regelt de Wro de verhoudingen in het ruimtelijk domein tussen de verschillende overheden en bestuursorganen. Zo wordt het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeente (de gemeente is het bevoegd gezag), maar moet de gemeente rekening houden met de waterstaatskundige belangen van het waterschap. Het waterschap adviseert de gemeente daarin.

 

Klimaatverandering heeft aangetoond dat water een steeds belangrijker aspect is bij ruimtelijke ordening. Bij ruimtelijke planvorming moet daarom rekening worden gehouden met verschillende wateraspecten om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken. Deze aspecten zijn waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en grondwater. Bij bestemmingsplannen is het daarom wettelijk verplicht om de gevolgen voor het water te wegen via de watertoets. Voor de structuurvisie geldt dat de waterbeheerders zelf moeten zorgen voor een goede borging van de waterbelangen. Een goed contact met provincie en gemeente is daarom van groot belang.

 

Wet natuurbescherming (Wbn)

In de Wet natuurbescherming staan regels voor de bescherming van Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet moet ervoor zorgen dat de verschillende planten- en diersoorten in de natuur blijven bestaan. Ook kwetsbare soorten mogen niet verdwijnen.

 

Wet bodembescherming (Wbb) en Besluit Bodemkwaliteit (Bbk)

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt ook duidelijk dat grondwater een onderdeel is van de bodem.

 

De Wbb is de wettelijke grondslag voor een aantal besluiten en regelingen die onder andere regels stellen aan het infiltreren van oppervlaktewater in de bodem en het lozen van afvalstoffen in de bodem. Zo geeft het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) regels voor de toepassing van grond en baggerspecie (denk hierbij onder andere aan het aanbrengen, verspreiden of tijdelijk opslaan van grond en baggerspecie). Hiermee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de toepassing voldoende wordt beschermd.

 

Omgevingswet (Ow)

Hiervoor zijn verschillende wetten en regels genoemd die allemaal betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. De wetgever heeft al deze wet- en regelgeving met betrekking tot ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water gebundeld in één nieuwe wet. De Omgevingswet. Door de bundeling van wet- en regelgeving zijn minder regels nodig. Daarmee moet het Omgevingsrecht duidelijker, voorspelbaarder en gemakkelijker in gebruik worden.

 

De Omgevingswet vervangt 26 wetten (ongeveer 4700 artikelen), 60 AMvB’s en 75 ministeriële regelingen tot 1 wet (349 artikelen), 4 AMvB’s en 1 ministeriële regeling. Het nieuwe stelstel ziet er als volgt uit:

 

Onder de Omgevingswet hangen vier AMvB’s. Het omgevingsbesluit regelt algemene en procedurele zaken en is gericht tot zowel overheden als burgers en bedrijven. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is gericht tot overheden en bevat onder andere omgevingswaarden (normen) voor de leefomgeving, zoals de normen voor primaire waterkeringen en waterkwaliteitsnormen. In het Bkl komen ook de instructieregels van het Rijk gericht tot de decentrale overheden, zoals de verdringingsreeks (rangorde bij waterschaarste). In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) worden regels opgenomen over activiteiten van met name burgers en bedrijven, waaronder lozingen. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gaat over bouwen en is vergelijkbaar met het huidige Bouwbesluit.

 

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is al verschillende malen uitgesteld.

 

Programma’s

Uit veel van de hiervoor genoemde Richtlijnen, wet- en regelgeving vloeit voort dat het bevoegd gezag een beheersplan of programma moet opstellen. In deze paragraaf worden de belangrijkste plannen en programma’s op rijksniveau besproken die van belang zijn bij het inrichten van het watersysteem.

 

Nationaal Waterplan onder de Omgevingswet National Water Programma

Het Nationaal Waterplan legt de hoofdlijnen vast van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Het omvat een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen. Daarnaast een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

 

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

 

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

 

Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP)

De Kaderrichtlijn Water (KRW) verplicht de lidstaten om eens in de 6 jaar stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) vast te stellen. Deze SGBP’s geven voor elk stroomgebied een overzicht van de toestand, problemen, doelen en maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit. Een SGBP staat niet op zich; er is een nauwe samenhang met de plannen en maatregelen van regionale waterbeheerders. Doel van de SGBP’s is het streven naar chemisch schoon en ecologisch gezond water. Uitgangspunt daarbij is dat de waterkwaliteit niet verslechteren en dat wordt gestreefd naar een verbetering van de waterkwaliteit in de goede toestand in 2027 te bereiken.

 

De SGBP’s bestaan uit een nationaal deel (deel B) en een overkoepelend, internationaal deel (Deel A). Nederland maakt deel uit van 4 stroomgebieden. Dit zijn, met de bijbehorende riviercommissies:

 

  • -

    Rijn: de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR)

  • -

    Maas: de Internationale Maas Commissie (IMC)

  • -

    Schelde: de Internationale Schelde Commissie (ISC)

  • -

    Eems: Internationale stuurgroep Eems (ICE)

De betreffende 4 riviercommissies schrijven de overkoepelende plannen (deel A).

 

Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP)

De lidstaten van de Europese Unie hebben afgesproken de risico’s van overstromingen te beperken. Doelen en maatregelen leggen zij vast in overstromingsrisicobeheerplannen. Een risicobeheersplan bestaat net zo als een SGBP uit 2 delen: een internationaal deel (deel A) en een nationaal deel (deel B).

 

Veel stroomgebieden zijn grensoverschrijdend. Landgebruik en maatregelen in het ene land kunnen de risico’s in aangrenzende landen beïnvloeden. De lidstaten kiezen daarom het solidariteitsbeginsel als uitgangspunt voor de overstromingsrisicobeheerplannen. Ongewenste grensoverschrijdende gevolgen proberen zij te voorkomen of stemmen zij onderling af.

 

Daarnaast verschillen de oorzaken en gevolgen van overstromingen van land tot land en van regio tot regio. Daarom geeft ieder land per stroomgebied een eigen uitwerking aan de richtlijn in een overstromingsrisicobeheerplan. Deze plannen geven een overzicht van de risico’s, de doelen voor het verminderen van de risico’s en de maatregelen, toegespitst op de behoeften en voorkeuren in het gebied.

 

Provincie

Op provinciaal niveau zijn de Provinciale Omgevingsvisie en het Regionaal waterprogramma van invloed op het waterbeheer door het waterschap (zie figuur 2).

 

Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

In de omgevingsvisie legt de provincie haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. De omgevingsvisie gaat in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed.

 

Provinciale Omgevingsverordening

De provincie stelt een omgevingsverordening op. Deze bevat alle provinciale regels voor de leefomgeving. De omgevingsverordening is een instrument bij het behalen van de ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving die de provincie heeft vastgelegd in haar Omgevingsvisie.

In de omgevingsverordening kan de provincie zogenaamde instructieregels opnemen. Het doel van deze instructieregels is dat wordt voldaan aan omgevingswaarden of dat andere doelstellingen van de provincie worden bereikt. De instructieregels die de provincie kan opleggen aan waterschappen gaan over:

  • -

    De uitoefening van taken van het waterschap;

  • -

    De inhoud of motivering van:

    • Een programma

    • Een waterschapsverordening

    • Een maatwerkvoorschrift

    • Een projectbesluit

    • Een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister

    • Een peilbesluit

De inrichting van het watersysteem moet voldoen aan de instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening. Zo heeft het waterschap een inspanningsverplichting om de kans op overstromingen vanuit het regionale watersysteem te beperken tot de in de omgevingsverordening opgenomen niveaus. Daarnaast heeft het waterschap de resultaatsverplichting (2030) om de kans op overschrijding van de regionale waterkeringen te beperken tot de in de omgevingsverordening opgenomen waarde.

 

Regionaal waterprogramma

De provincie stelt ook een regionaal waterprogramma op. Het regionaal waterprogramma bevat de beleidsuitwerking voor wateronderwerpen. Het beschrijft hoe de provincie uitwerking geeft aan de Europese richtlijnen over water zoals de KRW en de ROR. Ook beschrijft de provincie in het programma wat zij doet voor de drinkwatervoorziening, waterrecreatie, vaarwegen, zwemlocaties en hoe we omgaan met droogte en bodemdaling.

 

Gemeente

Zoals in het overzicht is aangegeven maakt ook de gemeente regelgeving, beleid en plannen die van invloed zijn op het waterbeheer. Hieronder worden de belangrijkste besproken.

 

Gemeentelijke omgevingsvisie (GOVI)

Ook de gemeente legt haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Zij doet dit in de gemeentelijke omgevingsvisie. Ook deze gaat net zoals de POVI in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed.

 

Bestemmingsplan onder de Omgevingswet omgevingsplan

Op dit moment zijn gemeenten verplicht om voor hun gehele grondgebied een actueel bestemmingsplan te hebben. In het bestemmingsplan beschrijft de gemeente wat er met de ruimte mag gebeuren. Hiervoor wijst de gemeente per stuk grond een bestemming aan. Op basis van deze bestemming worden er in elk geval regels gegeven over het gebruik van de grond en de bouwwerken daarop.

Zo worden ook de voor het watersysteem van belang zijnde waterstaatwerken in het bestemmingsplan van de gemeente opgenomen. Zij vallen onder de categorie water. Wijzigingen van waterstaatwerken leiden dan ook tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

 

Op dit moment staan de regels voor de fysieke leefomgeving nog in verschillende bestemmingsplannen en in allerlei verordeningen. Als de Omgevingswet in werking treedt zullen al deze bestemmingsplannen en verordeningen overgaan naar het Omgevingsplan. Hierin kan een initiatiefnemer zien welke regels voor hem gelden op het gebied van de fysieke leefomgeving.

 

 

Watertoets

Onder het kopje Wro is de watertoets al ter sprake gekomen. De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten zoals het bestemmingsplan/omgevingsplan. De meerwaarde van de watertoets is dat het zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor wateraspecten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit (o.a. verzilting) en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater. Het is dus geen toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De waterbeheerder leggen hun ideeën over het ruimtelijk plan vast in een wateradvies.

 

De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

 

  • 1.

    De verplichting van de initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken; en

  • 2.

    De verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit doen zij in de waterparagraaf van het betreffende plan.

Een watertoets is wettelijk verplicht bij een bestemmingsplan, een inpassingsplan, een projectbesluit (projectplan), een buitentoepassingsverklaring van een beheersverordening en ontheffingen voor bestemmingsplannen (omgevingsplan).

 

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente heeft de zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van het afvloeiend hemelwater. Deze zorgplicht vloeit voort uit artikel 3.5 van de Waterwet (artikel 2.16 Omgevingswet). De gemeenten zijn verplicht de zorg voor het hemelwater uit te werken in een gemeentelijk rioleringsplan. In dit rioleringsplan staat ook hoe de gemeente haar taken uitvoert op het gebied van de inzameling en transport van het stedelijk afvalwater en de zorg voor het beperken van de nadelige gevolgen van de grondwaterstand.

 

Grondwaterzorgplicht

Op grond van artikel 3.6 van de Waterwet (artikel 2.16 Omgevingswet) hebben gemeenten een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht bevat 7 elementen die tezamen bepalen of de gemeente verantwoordelijk kan worden gehouden om nadelige grondwaterstandgevolgen te voorkomen. Deze 7 elementen zijn:

 

  • 1.

    Treffen van maatregelen

  • 2.

    In openbaar gebied

  • 3.

    Om structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand

  • 4.

    Voor de aan de grond gegeven bestemming

  • 5.

    Zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken

  • 6.

    Mits dit doelmatig is en voor zover er

  • 7.

    Geen verantwoordelijkheid bestaat voor de waterbeheerder of de provincie.

Indien voldaan wordt aan alle elementen van de grondwaterzorgplicht tezamen, dan is de gemeente gehouden maatregelen te treffen om de grondwateroverlast te voorkomen of te beperken.

 

Op grond van deze zorgplicht moeten gemeenten zich zoveel mogelijk in te spannen om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken. In de bestemmingsfase worden de problemen onderkend op basis van de ‘watertoets’ (ruimtelijke ordening) en in de inrichtingsfase worden de maatregelen gerealiseerd door middel van grondexploitatie en bouwvoorschriften (omgevingsvergunning voor bouwen).

 

Mochten zich daarna nog problemen voordoen in verband met de grondwaterstand dan dient de gemeente, binnen de grenzen van doelmatigheid, maatregelen te treffen om deze gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Een goed ingericht en werkend watersysteem is een randvoorwaarde voor de invulling van deze grondwaterzorgplicht van de gemeente. Gemeente en waterschap moeten op dit punt dan ook goed samenwerken.

 

Waterschap

Naast de plannen van andere overheden hebben we zelf ook plannen die van invloed zijn op de inrichting van haar watersysteem. Zie onderstaande figuur (Nota Watersystemen).

 

 

Waterbeheerplan onder de Omgevingswet Waterbeheerprogramma (beide WBP)

Waterschappen plannen allerhande maatregelen waarmee zij reageren en anticiperen op zaken als ruimtelijke ontwikkelingen, klimaatverandering, bodemdaling of energietransitie. Dat doen zij met het wettelijke verplichte Waterbeheerplan dat onder de Omgevingswet het Waterbeheerprogramma wordt. De minimumeisen voor het waterbeheerplan zijn tot en met 2020 te vinden in de Waterwet en in de provinciale verordening waterbeheer (of provinciale omgevingsverordening). Vanaf het moment dat de Omgevingswet in werking treed staan de eisen voor het Waterbeheerprogramma in de Omgevingswet en in de provinciale omgevingsverordening. Het WBP heeft 2 belangrijke doelen: intern richting geven aan de waterschapsactiviteiten en extern communiceren hierover2 .

 

We hebben het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld (inclusief KRW-plan)3. Het programma 2022-2027 stelt de eis dat het watersysteem doelmatig, duurzaam en klimaatadaptatief wordt ingericht. De inrichting van het watersysteem gebeurt participatief met alle belanghebbenden.

 

Nota watersystemen4

Deze beleidsuitwerking Inrichting is één nadere uitwerkingen van het de Nota watersystemen.

 

 

De Nota Watersystemen bevat algemene uitgangspunten voor het watersysteembeheer. Communicatie, transparantie en gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn altijd belangrijk. Daarnaast zijn er algemene waterstaatkundige beleidsuitgangspunten die altijd van toepassing zijn op onze waterbeheertaak: zoals het voorkomen van afwenteling, de integrale blik en de strategie om waterstaatkundige doelen te realiseren. Ook zijn er algemene bestuurlijke uitgangspunten waaronder het kostenveroorzakersbeginsel, het toepassen van de juiste processen en procedures en het maken van belangenafwegingen.

 

Bijlage II - Watersysteembeschrijving

 

Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beknopte beschrijving van de bestaande waterstaatkundige inrichting van het beheergebied. Het beheergebied van Schieland en de Krimpenerwaard ligt globaal binnen de driehoek Rotterdam, Zoetermeer en Schoonhoven. De grootte van het gebied is circa 35.100 ha. De Hollandsche IJssel vormt de grens tussen Schieland en de Krimpenerwaard. De rivieren Nieuwe Maas en Lek zijn belangrijk voor de inrichting van het watersysteem.

 

Het gebied is grofweg onder te verdelen in het dicht stedelijk gebied van Rotterdam en Capelle aan den IJssel, het akker en glastuinbouwgebied Lansingerland en Zuidplas en het veenweide gebied van Krimpen aan den IJssel en de Krimpenerwaard.

 

De inrichting van het watersysteem moet kunnen omgaan met de autonome ontwikkelingen in het beheergebied. Klimaatverandering, woningbouw- en infrastructuuropgave en bodemdaling vragen om een robuust en veerkrachtig watersysteem.

 

Paragraaf 3.2 tot en met 3.4 gaan over de bestaande inrichting van het watersysteem. 3.2 gaat in op Rotterdam en Capelle aan den IJsel, 3.3 gaat in op Lansingerland, Zoetermeer en Zuidplas en 3.4 gaat in op het gebied van Krimpen aan den IJssel en de Krimpenerwaard. Paragraaf 3.5 beschrijft de autonome ontwikkeling waar we bij de inrichting van het watersysteem rekening mee moeten houden.

 

Rotterdam en Capelle aan de IJssel

Het gebied bevat de noordoost kant van de gemeente Rotterdam en de gemeente Capelle aan den IJssel. Het gebied is ruim 80 vierkante kilometer groot en heeft meer dan 400.000 inwoners. Het centrum van Rotterdam is hoog stedelijk gebied en heeft veel bestrating en weinig ruimte voor water. De wijken erom heen en ook Capelle aan den IJssel zijn ruimer opgezet. Daar is meer ruimte voor water, waaronder drie grote plassen.

 

Het watersysteem bestaat nu veelal uit ruime watergangen en bevat diverse grote plassen. Het watersysteem is behoorlijk versnipperd en bevat veel ondersteunende kunstwerken. Het watersysteem heeft relatief veel aan en afvoerpunten. Het centrum van Rotterdam heeft veel kleine bemalingsinstallaties met complexe persleidingen, zie ook Figuur 4.

 

Het gebied van Rotterdam en Capelle heeft een open water percentage van circa 12%. Veel open water is aanwezig in de vorm van grote waterplassen, Kralingse Plas, Bergse Plassen en Zevenhuizerplas. Het centrum van Rotterdam heeft weinig oppervlaktewater, circa 2%. De drooglegging in het gebied is gemiddeld ongeveer een meter, zie Figuur 5, maar kent lokaal veel differentiatie als gevolg van bodemdaling.

 

Het centrum van Rotterdam is kwetsbaar voor wateroverlast vanuit oppervlaktewater vanwege enerzijds het gering percentage oppervlaktewater en anderzijds het hoge percentage verhard oppervlak. De watervoorziening is kwetsbaar vanwege de verzilting van de Maas bij lage rivierafvoeren.

 

Figuur 4: Inrichting watersysteem Rotterdam en Capelle aan den IJssel

 

Figuur 5: Drooglegging van het watersysteem van Rotterdam en Capelle aan den IJssel

 

De oevers van het oppervlaktewater zijn veelal beschoeid en bevatten ‘te’ weinig permanente begroeiing. De vissen ondervinden veel obstakels in het gebied en kunnen door grote delen van het watersysteem niet migreren.

 

Het oppervlaktewater van Rotterdam is kwetsbaar voor en door riool overstorten. Intensieve neerslag zorgt voor lozing van huishoudelijke afvalstoffen op het openwater. Dit geeft stankoverlast en is een risico voor vissen en de waterkwaliteit. Er komt ook op veel locaties, zilte, voedsel en ijzerrijke kwel naar boven, die de waterkwaliteit negatief beïnvloed.

 

De bodemopbouw van Rotterdam bestaat uit ophoogzand, om het gebied bouwrijp te maken, bovenop een veenpakket, variërend in dikte, bovenop een zandpakket. Het zandpakket heeft horizontale grondwaterstroming in noordoostelijke richting. De verticale grondwaterstroming is in de gebieden met hogere oppervlaktewaterpeilen nihil of richting de bodem (wegzijging) aan de randen van de droogmakerijen. De verticale grondwaterstroming is omhoog (kwel) richting het oppervlaktewater in de droogmakerijen, zie ook Figuur 6.

 

Figuur 6: Invloed grondwater op oppervlaktewatersysteem Rotterdam en Capelle aan den IJssel

 

Gouda, Lansingerland, Waddinxveen, Zoetermeer en Zuidplas

Het gebied bestaat uit de gemeente Zuidplas en delen van de gemeenten Lansingerland, Zoetermeer, Waddinxveen en Gouda. Het gebied is ruim 140 vierkante kilometer groot en het heeft ruim 100.000 inwoners. De functies in het gebied zijn divers. Zoetermeer is stedelijk gebied met ruimte voor water. In de gemeente Lansingerland en Zuidplas zijn veel glastuinbouwbedrijven. De noordkant van het gebied heeft diverse akkerbouwgebieden en het zuiden veenweidegebieden.

 

Het watersysteem is laag gelegen (diepste punt van Nederland), met de Rotte, tochten en scheisloten, en veel verschillende waterpeilen. De functie in het gebied zijn divers. De functies stellen allemaal verschillende eisen aan het watersysteem.

 

Het watersysteem bestaat nu uit aangelegde watergangen, die zijn gedimensioneerd op de capaciteiten van de molens en gemalen die de gebieden hebben drooggemalen. Het watersysteem is rondom Bleiswijk en in de Zuidplaspolder sterk versnipperd en bevat veel ondersteunende kunstwerken. De Rotte en de Ringvaart van de Zuidplaspolder zijn boezems hebben een belangrijke functie in de waterhuishouding, zie ook Figuur 7 Figuur 4. De boezem heeft een hoger waterpeil dan de landhoogte van het omliggende landschap. Het hoge waterpeil wordt mogelijk gemaakt door waterkeringen. Stabiliteit van deze waterkeringen is essentieel om de omgeving droog te kunnen houden in natte tijden en van water te kunnen voorzien in droge tijden.

 

Figuur 7: Inrichting watersysteem Lansingerland, Zoetermeer en Zuidplas

 

Het watersysteem van Lansingerland, Zoetermeer en Zuidplas heeft een open water percentage van circa 8%. De drooglegging in het noordelijke deelgebied is gemiddeld meer dan 130 centimeter. De drooglegging in het Zuidelijke deel is ongeveer 50 centimeter.

 

De waterafvoer in rondom de Rotte is kwetsbaar voor verstoringen, omdat het gebied alleen via de Rotte water kan aan en afvoeren. De waterberging in de Eendragtspolder verkleint dit risico. Daarnaast is een deel van het watersysteem kwetsbaar vanwege de complexiteit en de vele ondersteunende kunstwerken. De watervoorziening rondom de Rotte is kwetsbaar vanwege de verzilting van de Maas bij lage rivierafvoeren.

 

Figuur 8: Drooglegging van het watersysteem van Lansingerland, Zoetermeer en Zuidplas

 

De oevers van het oppervlaktewater zijn in de stedelijke delen en glastuinbouwgebieden veelal beschoeid en bevatten weinig permanente begroeiing. Het gebied heeft veelal steile oevers in gebieden met grote drooglegging. De vissen ondervinden in het oostelijke deel veel obstakels en kunnen daar in grote delen van het watersysteem niet verplaatsen.

Het oppervlaktewater bevat veel voedingstoffen. Er komt ook in veel gebieden, zilte, voedsel en ijzerrijke kwel naar boven, die de waterkwaliteit negatief beïnvloed.

 

De bodemopbouw bestaat aan de noordkant van het gebied vooral uit klei bovenop een zandpakket. Aan de zuidzijde bestaat de bodem uit een veenpakket boven op een zandpakket. Het zandpakket heeft grondwaterstroming vanuit het westen richting het oosten en komt in de laagste delen omhoog, zie Figuur 9. Alleen in de niet ontveende polders aan de zuidzijde langs de Hollandse IJssel is geen kwel maar wegzijging en gaat het grondwater dus richting de diepere lagen.

 

Figuur 9: Invloed grondwater op oppervlaktewatersysteem

 

Krimpen aan de IJssel en Krimpenerwaard

Het gebied beslaat de gemeente Krimpen aan de IJssel en een groot deel van de gemeente Krimpenerwaard. Het gebied is ruim 130 vierkante kilometer groot en heeft ruim 80.000 inwoners. Gemeente Krimpen aan de IJssel is bijna helemaal stedelijk gebied. De Krimpenerwaard bevat veel agrarisch veenweide gebied, met een nieuw natuurgebied en twaalf woonkernen.

 

Het watersysteem is een onderdeel van het slagenlandschap. Het moerasbos werd vanaf het jaar 1000 steeds verder verwijderd en er werden sloten aangelegd om het gebied te ontwateren, zo ontstond er een slagenlandschap. Een slag is de grootte van een standaardperceel. De sloten komen uit op weteringen en de wetering komen uit op vlieten. Deze vlieten werden bemalen met molens vanaf de tijd dat vrije afwatering op de rivieren niet meer mogelijk was. Enerzijds door bodemdaling als gevolg van ontwatering en anderzijds als gevolg van de zeespiegelstijging, zie ook Figuur 10.

 

De Krimpenerwaard heeft nu een hoog percentage open water, circa 15%. De drooglegging in het gebied is gemiddeld ongeveer 55 centimeter, zie Figuur 11. Het gebied is vanwege het hoge percentage oppervlaktewater weinig kwetsbaar voor wateroverlast vanuit oppervlaktewater. De watervoorziening is voldoende om het huidige watersysteem in tijden van waterschaarste te voorzien van voldoende water.

 

Figuur 10: Inrichting watersysteem Krimpen aan den IJssel en Krimpenerwaard

 

Figuur 11: Drooglegging van het watersysteem van Krimpen aan den IJssel en Krimpenerwaard

 

Figuur 12: Invloed grondwater op oppervlaktewatersysteem Krimpen aan den IJssel en Krimpenerwaard

 

De oevers van het oppervlaktewater zijn over het algemeen steil, niet voorzien van beschoeiing en bevat weinig permanente begroeiing en is daarmee gevoelig voor erosie. De vissen kunnen gemakkelijk het gebied in en kunnen door het gehele watersysteem migreren.

Het oppervlaktewater van de Krimpenerwaard bevat relatief veel voedingsstoffen.

 

De bodemopbouw in de Krimpenerwaard bestaat uit een veenpakket variërend in dikte bovenop een zandpakket. Het zandpakket heeft grondwaterstroming in noordelijke richting. De verticale grondwaterstroming is alleen rondom Lekkerkerk richting het maaiveld en veroorzaakt daar kwel, zie Figuur 12. De andere gebieden hebben een negatieve grondwaterstroming, wegzijging, met name aan de noordrand van de Krimpenerwaard, rondom Gouderak. De grondwaterstand is daarom relatief laag aan de Noordrand.

Bijlage III – Beleidsinstrumenten

Een goed ingericht watersysteem behouden en bevorderen vraagt een goede samenwerking tussen ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordenaar en de inrichting van een bijpassend watersysteem en de waterbeheerder.

 

Het doel van dit hoofdstuk is om aan te geven welke instrumenten het waterschap gebruikt om een goed en evenwichtig ingericht watersysteem te behouden of hoe we tot een evenwichtig ingericht watersysteem willen komen.

 

Dit hoofdstuk geeft aan welke instrumenten we gebruiken. Wat het primaire doel is van het instrument en hoe we het instrument gebruiken. Onze beschreven instrumenten zijn:

 

  • 1.

    Waterschapsverordening;

  • 2.

    Beleidsregels;

  • 3.

    Waterhuishoudingsplannen;

  • 4.

    Weging van het waterbelang;

  • 5.

    Visie klimaatadaptatie;

  • 6.

    Gebiedsprocessen;

  • 7.

    Gemeentelijke waterplannen;

  • 8.

    Bijdrage/subsidie regelingen;

  • 9.

    Advies;

  • 10.

    Kennisontwikkeling.

Waterschapsverordening (vergunningverlening en handhaving)

Wat is dit instrument?

De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het Waterschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) stelt binnen haar beheergebied. Het gaat hierbij om regels over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, waterkeringen, zuivering-technische werken en de wegen die in beheer zijn bij het waterschap.

De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel stelt het algemeen bestuur van het waterschap één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Het hoofddoel van de waterschapsverordening is het mogelijk maken en houden van werken, wonen en recreëren in ons beheergebied. De waterschapsverordening geeft de juridische verplichtingen weer voor activiteiten in ons beheergebied die potentiële negatieve invloed hebben op het functioneren van het watersysteem. Regulering van deze activiteiten moet enerzijds het watersysteem en de waterstaatkundige doelen beschermen en anderzijds de activiteiten onder voorwaarden mogelijk maken.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

Algemeen uitgangspunt: Het waterschap beoordeelt de vergunning aanvragen op basis van het waterstaatkundig belang. De mate waarin we een zeker nadelig effect voor het waterbeheer aanvaardbaar vinden hangt mede af van het belang van het initiatief/de activiteit, en de bruikbaarheid voor het beoogde doel. We houden bij de afweging ook rekening met lange-termijn ontwikkelingen en de mogelijkheden om het watersysteem daarop aan te passen. De waterschapsverordening is van toepassing in ons beheergebied, voor zover het gaat over de watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het waterschap. We treden handhavend op tegen activiteiten, die in strijd zijn met waterschapsverordening en niet gemeld of vergund zijn.

 

Beleidsregels voor de vergunning verlening

Wat is dit instrument?

Een beleidsregel beschrijft het handelen van een bestuursorgaan bij het nemen van besluiten: de afweging van belangen, het vaststellen van de feiten en de uitleg van wettelijke voorschriften. Beleidsregels zijn een zelfbindend instrument bij de vergunningverlening en zij zijn vormvrij. Beleidsregels hebben geen directe externe werking (zijn niet rechtstreeks bindend voor burgers en bedrijven). Ze zijn bindend voor het bestuursorgaan en er kan of moet alleen in bijzondere gevallen van worden afgeweken.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Beleidsregels helpen om de gewenste watersysteeminrichting in stand te houden. Vergunningaanvragen voor activiteiten in het watersysteem die een onevenredig negatief effect hebben op de inrichting van het watersysteem en de daarmee samenhangende waterstaatkundige doelen, kan het waterschap daarmee weigeren. Beleidsregels hebben tot doel om elke vergunningaanvraag op dezelfde, transparante manier te beoordelen en de burger/initiatiefnemer duidelijkheid te bieden over het vergunningenbeleid en vergunning aanvragen op een vlotte wijze te kunnen afhandelen.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

Het waterschap heeft, en ontwikkelt, beleidsregels voor activiteiten die in ons beheergebied vaak voorkomen en een vergunning plicht hebben in de waterschapsverordening. Deze activiteiten zijn ofwel te complex ofwel te risicovol om onder de meldplicht te vallen en worden daarom per activiteit beoordeeld. Vergunning aanvragen voor activiteiten die onverenigbaar zijn met de waterstaatkundige belangen worden geweigerd.

 

Waterhuishoudingsplan

Wat is dit instrument?

Een waterhuishoudingsplan is een activiteit en gebiedsgerichte beleidsregel. Aanvullend aan de beleidsregels voor de vergunning verlening, worden er (concrete) beleidsuitgangspunten opgenomen in het waterhuishoudingsplan. Na publicatie van het waterhuishoudingsplan, is het plan bindend voor het waterschap, maar niet voor de initiatiefnemer.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Een waterhuishoudingsplan plan is bedoeld om de samenwerking met initiatiefnemers, van grotere projecten, goed te laten verlopen. De algemene beleidsuitgangspunten worden in het waterhuishoudingsplan gespecificeerd zodat een initiatiefnemer op voorhand meer duidelijkheid heeft voor welke activiteit er vergunning wordt verleend en voor welke activiteiten niet. Het waterhuishoudingsplan heeft tot doel om te komen tot een goed en samenhangend ingericht watersysteem voor het specifieke projectgebied en de omgeving.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

We participeren in plannen van derden die grote invloed hebben op de inrichting van het watersysteem. Enerzijds doen we dit om de waterstaatkundige belangen te beschermen en anderzijds ook invulling te geven aan onze taak als mede overheid.

Algemene beleidsuitgangspunten en beleidsregels worden in een waterhuishoudingsplan zo concreet mogelijk ingevuld. Concrete eisen maken de samenwerking beter en soepeler en geeft de initiatiefnemer meer inzicht in waar hij op kan rekenen. Waterhuishoudingsplan stellen we bij voorkeur op in nauwe samenwerking met de gemeente.

 

Weging van het waterbelang

Wat is dit instrument?

‘Weging van het waterbelang’ is een aan de gemeente en provincie opgelegde verplichting. De weging van het waterbelang bij het omgevingsplan, is verplicht voor zover deze regels stelt met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, een projectbesluit of een afwijkactiviteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Een aantal stappen moet worden doorlopen met het waterschap om na te gaan of er rekening wordt gehouden met waterbelangen in ruimtelijke plannen.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Het doel van het instrument is vroegtijdig meewegen van het waterbelang in ruimtelijke besluitvorming. Dat kan in de vorm van overleg, een wateradvies, een waterparagraaf. Andersom geldt dat waterschappen bij hun besluitvorming rekening moeten houden met de taken en bevoegdheden van de gemeenten.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

We willen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, maar vooral ook vooraf afstemmen op het watersysteem. Een ruimtelijke ontwikkeling moet voor de gehele levensduur klimaatbestendig zijn. Voor het klimaat van nu en ook voor het klimaat aan het einde van de levensduur. Ruimtelijke ontwikkelingen beïnvloeden het watersysteem, maar kunnen het watersysteem wellicht ook verbeteren. De woningbouw opgave in ons gebied, met name de (diepe) Zuidplaspolder, vraagt om een proactief waterschap. we willen ons profileren als waterautoriteit.

 

Visie en richtlijn klimaatadaptatie

Wat is dit instrument?

De visie klimaatadaptatie geeft onze rol en samenwerking weer voor het deltaprogramma ruimtelijke adaptatie en het convenant Bouw Adaptief. We beschrijven hierin wat we willen doen zodat de omgeving is voorbereid op klimaatverandering. We geven ook aan wat we verwachten van anderen, zowel overheden als private partijen, burgers en bedrijven.

 

Wat is het doel van dit instrument?

De negatieve effecten van klimaatveranderingen willen we voorblijven. De effecten van klimaatverandering willen we vooraf in beeld hebben zodat wij er ons op tijd aan kunnen aanpassen. We willen met deze rol kansen benutten en bedreigingen inzichtelijk hebben. Deze inzichten delen we zodat iedereen kan bijdragen aan het klimaat robuust inrichten van de omgeving. Zo kunnen we in de toekomst ook onze taken blijven uitvoeren. In de richtlijn klimaatadaptatie maken we concreet wat we met klimaatadaptatie bedoelen en hoe we vanuit onze rollen de visie en ambitie op klimaatadaptatie intern en extern uitdragen.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

We maken onze eisen en wensen zijn voor klimaatadaptatie kenbaar aan ruimtelijke ontwikkelaars met de richtlijn klimaatadaptatie. De richtlijn dient als leidraad in de gesprekken met de initiatiefnemers. Het is voor onszelf een checklist die bij externe ruimtelijke ontwikkelingen is te gebruiken of er voldoende rekening wordt gehouden met klimaatverandering en of ons gebied voldoen de klimaat robuust wordt ingericht. De richtlijn is een document dat wordt aangepast aan nieuwe inzichten op klimaatverandering om nu en in de toekomst onze taken goed uit te kunnen voeren ondanks klimaatverandering.

Klimaatadaptatie is een opgave van iedereen. We zorgen dat onze kennis wordt gedeeld met de belanghebbenden. We zoeken daarmee naar een gezamenlijke en effectieve aanpak voor de risico’s die door de omgeving niet worden geaccepteerd.

 

Gebiedsprocessen

Wat is dit instrument?

Gebiedsprocessen zijn activiteiten van andere overheden of belangengroepen waar het waterschap actief bij betrokken is. De uitkomsten van deze processen, zoals, transitie restveengebied Zuidplaspolder of ontwikkeling vijfde dorp Zuidplas, hebben invloed op de inrichting van het watersysteem. Het waterschap neemt deel aan processen van anderen in het gebied om de belangen van het waterschap in te brengen en vast te leggen.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Het doel van het deelnemen aan gebiedsprocessen is om het principe van bodem en water sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening praktisch invulling te geven. Waterschappen worden eerder bij de ruimtelijke ordening betrokken en de watertoets krijgt een dwingender karakter. Het uiteindelijke doel is een doelmatig ingericht watersysteem, dat robuust en veerkrachtig is.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

Het waterschap onderhoudt een groot netwerk met alle inliggende gemeenten, de omliggende waterschappen en de provincie. Via dit netwerk raken we betrokken bij allerlei initiatieven die invloed kunnen hebben op de inrichting van het watersysteem. Het waterschap stuurt actief in deze processen om de activiteiten zo uitgevoerd te krijgen dat doelmatig waterbeheer mogelijk blijft of verbetert en dat invulling wordt gegeven aan de wettelijke watersysteem doelen. We doen dat met oog voor maatschappelijke belangen. Gebiedsprocessen kunnen leiden tot overeenkomsten, waarin afspraken worden vastgelegd over de wijze waarop we verantwoordelijkheden invullen en financiële middelen beschikbaar stellen.

 

Plannen van gemeenten rondom water

Wat is dit instrument?

We participeren in plannen van gemeenten die met water te maken hebben (bijvoorbeeld waterplannen of gemeentelijke rioleringsplannen). Sommige water gerelateerde plannen stelt ook het waterschap bestuurlijk vast. Gezamenlijk wordt een visie op het stedelijke watersysteem inrichting gegeven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied. De plannen resulteren in een maatregelenpakket om te komen tot een veilig en robuust watersysteem.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Het doel van het gebruik van het instrument is om knelpunten in de inrichting van het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Ook wil het waterschap met waterplannen graag zorgen voor een optimale gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat gezamenlijk kostenefficiënter kan worden gewerkt.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

We maken een visie op het stedelijke waterbeheer, die we samen delen. Deze visie is inclusief de plaats van het stedelijke water binnen de inrichting van het stedelijke gebied. Het waterplan vormt verder een bouwsteen voor de ruimtelijke planvorming. Met het waterplan vindt zo sturing vooraf plaats in plaats van toetsing achteraf. We maken concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bijdrage in de kosten daarvan en de doorwerking in de ruimtelijke ordening, beheer en onderhoud.

 

Bijdrage/subsidie regelingen

Wat is dit instrument?

Een bijdrageregeling is een instrument dat voorziet in een financiële bijdrage in de onkosten die worden gemaakt door anderen dan het waterschap zelf. Soms is een regeling bedoeld voor alle burgers of bedrijven binnen ons beheergebied, soms is de regeling alleen bedoeld voor een bepaalde groep. De activiteit moet een bijdrage leveren aan de waterstaatkundige doelen van het waterschap.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Het doel van het instrument is om het ingerichte watersysteem en omliggend gebied te laten veranderen. De bestaande gebiedsinrichting kan door verandering van doelen en/of omstandigheden, zoals gebiedsontwikkeling of klimaatverandering, ongewenst zijn en belemmerend voor het bereiken van de waterstaatkundige doelen. Het laten veranderen van de inrichting van het watersysteem of de omgeving door middel van een (gedeeltelijke) onkostenvergoeding kan een omgevingsvriendelijke, snelle en doelmatig oplossing zijn om waterstaatkundige doelen te bereiken.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

We maakt op eigen initiatief bijdrage/ subsidie regelingen voor een bepaalde geldigheidsduur gericht op groepen of objecten bekend. Een initiatiefnemer die voldoet aan de voorwaarden uit de bijdrageregeling krijgt een overeenkomst met het waterschap. Onze bijdrageregelingen zijn transparant, uitlegbaar en passend bij onze taak. De initiatieven die verzoeken om een bijdragen moeten voldoen aan de volgende vier uitgangspunten:

 

  • Kostenveroorzakersbeginsel. De initiatiefnemer betaalt zowel de investering als de beheerkosten van de voorziening;

  • Constructief onderhoud van de voorziening dient geen watersysteembelang en ligt daarom voor 100% bij de eigenaar/vergunninghouder;

  • Aanvullende wensen van anderen worden betaald door de ander;

  • Voorzieningen die niet volgens de vergunning, of die zonder vergunning zijn aangelegd, of die niet conform vergunning worden onderhouden, worden gehandhaafd.

Advies

Wat is dit instrument?

Het waterschap is bereikbaar voor advies voor activiteiten die nodig zijn voor het onderhoud van het watersysteem als wel voor activiteiten die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem.

 

Wat is het doel van dit instrument?

De inrichting van het watersysteem wil het waterschap passend houden bij de waterstaatkundige belangen en het doelmatig onderhoud van het watersysteem. Activiteiten rondom het watersysteem willen we toestaan, zolang deze onze belangen niet onevenredig schaden. Een initiatiefnemer kan door advies in te winnen tot een passender uitvoering komen van zijn activiteit.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

Het waterschap is altijd bereikbaar voor advies. We communiceren actief via de media kanalen en zijn ook bereikbaar voor adviesvragen op het gebied van waterbeheer. Enerzijds voor advies over activiteiten in de beperkingen gebieden van het watersysteem. Anderzijds voor algemeen inrichtingsadvies voor een klimaatbestendige (particuliere) buitenruimte. Een klimaatbestendige buitenruimte zien we als de belangrijke eerste stap naar een klimaatbestendig ingericht watersysteem.

 

Kennisontwikkeling

Wat is dit instrument?

Kennisontwikkeling is het verbreden, verdiepen en verzilveren van kennis. Een goed ingericht watersysteem vraagt kennis van de ondergrond, kennis van het watersysteem, kennis van de omgeving en kennis van het klimaat. Hoe meer inzicht het waterschap heeft in de wetmatigheden achter de veranderende werkelijkheid des te beter zijn we in staat om ons voor te bereiden op veranderingen en op het juiste moment de goede keuzes te maken.

 

Wat is het doel van dit instrument?

Het doel van kennis is om onze doelen voor het waterbeheer effectief te kunnen realiseren. Het waterschap zoekt naar en investeert in nieuwe kennis, die we gebruiken voor ons werk.

Kennisontwikkeling voor het waterbeheer vraagt een goede samenwerking tussen onderwijs, onderzoek, overheid en ondernemers zodat wetenschappelijke kennis sneller toegepast kan worden in het waterbeheer.

 

Hoe gebruiken we dit instrument?

Het waterschap werkt samen met kennisinstituten, universiteiten en hogescholen. Daarnaast is er een stichting van de gemeenschappelijke waterschappen die onderzoeken coördineert (STOWA). We inventariseren onze kennisbehoefte en ontwikkelen, verzamelen, delen en implementeren onze nieuwe kennis.

Bijlage IV – Inrichtingsuitgangspunten

 

Gebiedsinrichting

Peilgebieden

500-2000

Hectare

Drooglegging

Wonen

1,30

meter

Wegen

1,00

meter

Overig

< 1,30

meter

Verharding

< 50

%

Primair water

Afwatering

> 25

hectare

Overige water

Afwatering

< 25

hectare

 

Waterinrichting

Waterdiepte

30%

0,4 meter

60%

±0,7 meter

10%

>1,0 meter

Waterbreedte

>1,2

meter

Stroomsnelheid

<0,2

m/s

 

Ondersteunende kunstwerken

Gemaal

Krooshekreiniger

> 40 m3/min

Ja

< 40 m3/min

Nee

Beschoeiing

> 10 m3/min

100 meter

Inlaat

Afsluiters

tweezijdig

Stuw

Breedte

Minimaal

0,4 meter

Maximaal

4 meter

Bediening

> 400 hectare

Automatisch

< 400 hectare

Hand

 

Uitgangspunten (functie specifiek)

Bebouwde kom

Verhang

3

cm/km

Waterafvoer

18

mm/dag

Wateraanvoer

3

mm/dag

Overmaat aanlegdiepte

0,2

Meter

Smal water (<6 m)

Onderhoudsstrook

eenzijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2 of >1:10

Water (6m-10m)

Onderhoudsstrook

tweezijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2 of >1:10

Breed water (>10m)

Onderhoudsstrook

optioneel

Waterdiepte

> 1 meter

Talud (nat)

>1:3

Talud (droog)

>1:3

Glastuinbouw

Verhang

3

cm/km

Waterafvoer

22

mm/dag

Wateraanvoer

2

mm/dag

Overmaat aanlegdiepte

0,2

Meter

Waterbreedte

> 10

meter

Waterdiepte

> 1

meter

Smal water (<6 m)

Onderhoudsstrook

eenzijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2 of >1:10

Water (6m-10m)

Onderhoudsstrook

tweezijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2 of >1:10

Breed water (>10m)

Onderhoudsstrook

optioneel

Waterdiepte

> 1 meter

Talud (nat)

>1:3

Talud (droog)

>1:3

Akkerbouw

Verhang

3

cm/km

Waterafvoer

18

mm/dag

Wateraanvoer

4

mm/dag

Overmaat aanlegdiepte

0,2

Meter

Smal water (<6 m)

Onderhoudsstrook

eenzijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2

Water (6m-10m)

Onderhoudsstrook

tweezijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2

Breed water (>10m)

Onderhoudsstrook

optioneel

Waterdiepte

> 1 meter

Talud (nat)

>1:3

Talud (droog)

>1:2

Veenweide

Verhang

2

cm/km

Waterafvoer

10

mm/dag

Wateraanvoer

4

mm/dag

Overmaat aanlegdiepte

0,4

Meter

Smal water (<10 m)

Onderhoudsstrook

tweezijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2

Breed water (>10m)

Onderhoudsstrook

optioneel

Waterdiepte

> 1 meter

Talud (nat)

>1:3

Talud (droog)

>1:3

Natuur

Verhang

2

cm/km

Waterafvoer

8

mm/dag

Wateraanvoer

6

mm/dag

Overmaat aanlegdiepte

0,2

Meter

Smal water (<10 m)

Onderhoudsstrook

tweezijdig

Talud (nat)

1:2

Talud (droog)

1:2

Breed water (>10m)

Onderhoudsstrook

optioneel

Waterdiepte

> 1 meter

Talud (nat)

>1:3

Talud (droog)

>1:3

 


i

Beleidsuitwerking Grondwater, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 28 november 2018.

Beleidsuitwerking Peilbeheer, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 28 maart 2018.

Beleidsuitwerkingen Onderhoud en Sturing zijn op het moment van vaststelling van deze beleidsuitwerking nog niet vastgesteld.

ii

Waterbeheerprogramma 2022-2027, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 26 januari 2022.

iii

Nota Watersystemen, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 28 maart 2018.

iv

Visie bodemdaling, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 28 november 2018.

v

Zie eindnoot ii

vi

Beleidsuitwerking Exoten, vastgesteld in het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden op 25 maart 2020.

vii

Waterbeheerprogramma 2022-2027, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 26 januari 2022.

viii

Beleidsuitwerking Peilbeheer, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 28 maart 2018.

ix

Nota Waterveiligheid, vastgesteld in het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden op 27 februari 2018.

xi

Nota Eigendommenbeleid, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 29 juni 2022.

xii

Waterschapsverordening, vastgesteld in de Verenigde Vergadering van 25 november 2020.

1

Bron: Ontwerp Nationaal Water Programma 2022-2027, p. 17