Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeentelijke bodemsaneringsverordening Leeuwarden |
Citeertitel | Bodemsaneringsverordening gemeente Leeuwarden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Bij besluit van de raad van Leeuwarden van 2 januari 2018 is deze gemeentelijke regeling van toepassing verklaard op het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, zoals dat per 1 januari 2018, op grond van de Wet van 8 maart 201 tot herindeling van de gemeenten Franekeradeel, het Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel en Sudwest-Fryslan, is ontstaan. N.B. besluit is van kracht per 01-01-2018
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-01-2007 | 11-01-2007 | intrekking | 18-12-2006 Huis aan Huis; 10 januari 2007 | - | |
27-02-2003 | 01-01-2003 | nieuwe regeling | 10-02-2003 Huis aan Huis; 19 februari 2003 | 1738 |
Artikel 2.8 Kennisgeving bij feitelijke sanering
Degene die conform artikel 39, tweede en derde lid van de Wet instemming heeft gekregen voor de uitvoering van het saneringsplan, of degene die namens hem aangaande de sanering handelt, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij burgemeester en wethouders alsmede de omwonenden het tijdstip van de aanvang van de werkzaamheden.
Indien de aanvangsdatum van de sanering wijzigt, meldt één van de in het eerste lid genoemde personen deze wijziging schriftelijk voor de opgegeven aanvangsdatum. Vervolgens stelt één van de in het eerste lid genoemde personen burgemeester en wethouders van de nieuwe aanvangsdatum uiterlijk twee werkdagen voor de aanvangsdatum van de sanering schriftelijk op de hoogte.
Doen zich bij de uitvoering van de sanering feiten of omstandigheden voor op grond waarvan afgeweken moet worden van het saneringsplan, waarmee burgemeester en wethouders op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, dan stelt één van de in het eerste lid genoemde personen burgemeester en wethouders hiervan onmiddellijk op de hoogte. Zonder instemming van burgemeester en wethouders mag niet worden gestart met de uitvoering van de saneringswerkzaamheden die afwijken van het saneringsplan waarmee burgemeester en wethouders op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd.
Artikel 2.9 Betrokkenheid belanghebbenden bij de uitvoering van de sanering
In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid bevorderen burgemeester en wethouders dat degene die een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering laat uitvoeren, ter begeleiding van dat onderzoek respectievelijk die sanering een projectgroep instelt, indien burgemeester en wethouders aannemelijk achten dat daaraan behoefte bestaat.
Indien de grondwatersanering langer duurt dan de grondsanering moet binnen de in het eerste lid gestelde termijn twee afzonderlijke schriftelijke verslagen worden ingediend, waarbij dus eerst wordt gerapporteerd over de sanering van de grond en – op een later tijdstip – over de sanering van het grondwater.
TOELICHTING BIJ DE BODEMSANERINGSVERORDENING LEEUWARDEN
Ingevolge het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming van 12 december 2000 (Stb. 2000, 591) is de gemeente Leeuwarden vanaf 1-1-2003 bevoegd gezag Wet bodembescherming (hierna: Wbb). In dat kader moet de gemeenteraad van de gemeente Leeuwarden op basis van artikel 52 Wbb onder meer een verordening opstellen die regels geeft over de betrokkenheid van derden bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. (artikelen 2.9 en 2.10) Tevens kan de gemeenteraad op basis van artikel 39 eerste lid Wbb nadere eisen stellen aan gegevens die in een saneringsplan moeten worden opgenomen. Daarnaast worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot het doen van een melding op grond van artikel 28 Wbb. In deze verordening is daarnaast omschreven op welke wijze belanghebbenden worden betrokken bij de totstandkoming van twee belangrijke soorten besluiten.
Het betreft ten eerste het besluit op grond van artikel 29 Wbb, waarbij wordt vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Ten tweede betreft het ’t besluit waarbij wordt ingestemd met een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 Wbb. Voor deze twee soorten besluiten wordt een openbare voorbereidingsprocedure gevolgd.
Inhoudelijk komt de in deze verordening beschreven voorbereidingsprocedure overeen met de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals die anno 2002 bestaat. Deze laatste procedure wordt naar verwachting medio 2003 vervangen door een nieuwe. Aan de bepalingen van de nieuwe procedure kleven echter nadelen: de termijn voor de ter inzage legging wordt verlengd tot zes weken, en de mogelijkheid voor het indienen van bezwaren vervalt. Bij het volgen van de nieuwe procedure staat dan direct beroep open op de bestuursrechter.
Omdat echter de in de Wet bodembescherming een beslistermijn van 13 weken is voorgeschreven (artikel 39 lid 2 Wbb) is besloten de bepalingen van de afdeling 3.4 Awb anno 2002 in de verordening op te nemen. Dit is juridisch mogelijk omdat het toepassen van ‘een’ voorbereidingsprocedure facultatief is: een bestuursorgaan kan hiervoor kiezen.
In de beschikking op grond van artikel 29 Wbb wordt, indien sprake is van een ernstig geval van verontreiniging, tevens vastgesteld of er sprake is van urgentie (zie artikel 37 Wbb) en, indien sanering urgent is, op welk tijdstip met de sanering dient te worden begonnen (artikel 37 Wbb). Deze beschikking wordt zowel bij onderzoek in opdracht van burgemeester en wethouders op grond van artikel 48 Wbb, als bij onderzoek door anderen gegeven.
Kort gezegd houdt de voorbereidingsprocedure in:
Het besluit is voor bezwaar en beroep vatbaar. De procedure tot en met de beschikking duurt maximaal 13 weken, tenzij de beslistermijn wordt opgeschort omdat onvolledige gegevens zijn aangeleverd, ofwel dat de procedure met maximaal 13 weken wordt verlengd omdat vanwege complexiteit meer tijd benodigd is om tot een besluit te komen. Deze mogelijkheden vloeien rechtstreeks voort uit de artikelen 4.5 Awb respectievelijk 39 Wbb en hoeven daarom niet in deze verordening te worden opgenomen.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het toepassen van een verkorte procedure. Deze procedure houdt in dat de ter inzage legging van de ontwerpbesluit alsmede de kennisgeving daarvan achterwege wordt gelaten. Daarmee vervalt ook de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen.
Deze procedure leent zich alleen voor gevallen waarbij aangenomen kan worden dat er geen of slechts een beperkt aantal belanghebbenden zal zijn. Met andere woorden dat er redelijkerwijs geen zienswijzen zijn te verwachten van belanghebbenden die de beschikking niet hebben aangevraagd. Als er wel zienswijzen zijn te verwachten, wordt het ontwerpbesluit wel ter inzage gelegd en wordt de verkorte procedure dus niet gevolg.
De begripsbepalingen van artikel 1 van de Wet bodembescherming werken door in de bepalingen van deze verordening waarmee uitvoering aan die wet wordt gegeven.
Naar aanleiding van een bij hen bekend geworden nader onderzoek dienen burgemeester en wethouders in een beschikking vast te stellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Als dit het geval is dienen zij daarbij de urgentie om dat geval te saneren aan te geven. Indien er sprake is van urgentie, wordt tevens een tijdstip vastgesteld waarop uiterlijk met de sanering moet worden gestart. In deze beschikking kunnen zij voorts aangeven welke tijdelijke beveiligingsmaatregelen aan de sanering vooraf dienen te gaan.
Indien een melding als bedoeld in artikel 28 Wbb betrekking heeft op een geval van ernstige verontreiniging, dient deze melding vergezeld te gaan van een saneringsplan. Dit saneringsplan behoeft de instemming van burgemeester en wethouders.
De inspraak rond de totstandkoming van de beschikking wordt geregeld door de artikelen 2.1 tot en met 2.4.
Op grond van het derde lid kunnen burgemeester en wethouders afzien van een openbare voorbereidingsprocedure voor de beschikking.
Het vierde lid schrijft voor dat indien burgemeester en wethouders besluiten dat er geen behoefte is aan de toepassing van een openbare voorbereidingsprocedure van de verordening, zij deze beslissing vermelden in de openbare kennisgeving als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, Wbb. Het doel van deze bepaling is belanghebbenden die bij het bepalen van de kring van belanghebbenden mogelijkerwijs "over het hoofd" zijn gezien, op de voorgenomen sanering te wijzen. Belanghebbenden kunnen dan desgewenst bezwaar aantekenen tegen de beschikking.
Voor het overige komen de artikelen 2.1 tot en met 2.4 overeen met de artikelen 3.11 tot en met 3.13 van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (zie algemene toelichting).
Om een goede beoordeling van de rapporten mogelijk te maken is voorgeschreven dat een door burgemeester en wethouders vastgesteld meldingsformulier moet worden gebruikt. Zo worden alle relevante gegevens overzichtelijk aangeleverd.
Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig om ook de rapporten van de onderliggende (nadere) onderzoeken (en indien aanwezig het rapport van het saneringsonderzoek) en het meldingsformulier ter inzage te leggen. Daarom wordt een indiening van deze bescheiden in drievoud voorgeschreven.
Het derde lid biedt de mogelijkheid om nadere regels te geven over de wijze waarop de stukken moeten worden ingediend. Daarbij wordt met name gedacht aan (in de toekomst) digitale aanlevering volgens een format die aansluit op de gemeentelijke geautomatiseerde systemen. Zowel adviesbureaus als de gemeentelijke organisatie is hier op dit moment nog niet klaar voor.
Deze bepaling is van toepassing op de in artikel 39, lid 1 Wbb bedoelde saneringsplannen welke moeten worden ingediend indien sprake is van een voorgenomen sanering van een geval van ernstige verontreiniging. In dit saneringsplan dienen de in de artikel 2.6 van deze verordening vermelde gegevens te worden opgenomen. Deze gegevens zijn gedeeltelijk overgenomen uit de artikelen 28, tweede lid, en artikel 39, eerste lid Wbb. Voor het overige zijn de gevraagde gegevens toegevoegd op grond van artikel 39, eerste lid onder f Wbb dat als gevolg van het Besluit van 12 december 2000 (zie algemene toelichting) op overeenkomstige wijze van toepassing is voor de gemeenteraad.
De functie van het saneringsplan is dat burgemeester en wethouders zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging en over de voorgenomen maatregelen en kunnen toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd.
Daarnaast worden gegevens gevraagd die van belang zijn in verband met de monitoring van de voortgang van de bodemsaneringsoperatie, zowel op gemeentelijke als op landelijk niveau.
De in de verordening gestelde nadere regels worden hieronder nader toegelicht.
De in deze paragraaf op te nemen algemene gegevens zijn bedoeld om een goed beeld te krijgen van de lokale omstandigheden en de eigendomssituatie. Bovendien worden gegevens gevraagd die nodig kunnen zijn als burgemeester en wethouders gebruik willen maken van bijzondere bevoegdheden (bijvoorbeeld het geven van een bevel).
In het tijdschema, dat het karakter heeft van een planning, dient aandacht te worden besteed aan een eventuele fasering van de uitvoering, bijvoorbeeld in verband met beschikbare geldmiddelen (investeringsplannen). Ook dient een overzicht te worden gegeven van de stand van zaken met betrekking tot de te verkrijgen vergunningen en toestemmingen om de sanering te kunnen uitvoeren. Het verkrijgen van de benodigde vergunningen en toestemmingen en het doen van de vereiste meldingen behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de meldingsplichtige. Rekening dient te worden gehouden met de proceduretijd voor het verkrijgen van vergunningen. Het niet beschikbaar zijn van de benodigde vergunningen zal in het algemeen geen grond opleveren voor onthouding van instemming aan het saneringsplan. Wel is de kans aanwezig dat het plan dan niet of slechts ten dele kan worden uitgevoerd.
Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat in de praktijk voor de term ‘schriftelijk verslag’ ook de termen saneringsverslag, evaluatieverslag of evaluatierapport worden gehanteerd.
De keuze van de saneringsvariant dient te worden gemotiveerd. Normaal zal de motivering reeds in het saneringsonderzoek plaatsvinden, maar indien geen saneringsonderzoek is uitgevoerd, moet de motivering in het saneringsplan worden opgenomen. Indien niet voor de multifunctionele saneringsvariant wordt gekozen dient als nog een afweging gemaakt te worden op hoofdlijnen tussen de MF variant en de gekozen variant. Hierbij dient in ieder geval een inhoudelijke afweging gemaakt te worden op technische haalbaarheid en milieurendement.
Op grond van artikel 39, eerste lid, onder f, moeten de werkzaamheden zodanig worden beschreven dat burgemeester en wethouders kunnen beoordelen of de sanering overeenkomstig het plan is uitgevoerd. Het saneringsdoel wordt duidelijk omschreven, opdat na voltooiing van de sanering het resultaat kan worden getoetst.
Aangegeven wordt welke werkzaamheden noodzakelijk zijn om de uitvoering van de sanering mogelijk te maken. Het kan hierbij gaan om sloop van gebouwen en funderingen, het verleggen van kabels en leidingen, de indeling van het werkterrein, de ontsluiting van het werkterrein, aan- en afvoerroutes, het voorkomen van zettingen, etc.
De (geo)hydrologische voorzieningen kunnen zowel een verlaging als een verhoging van het grondwater tot gevolg hebben. Dit hangt af van het feit of het gaat om een onttrekking of het infiltreren van water. Bij de andere technische voorzieningen moet worden gedacht aan voorzieningen voor bodemluchtextractie of het toevoegen van voedingsstoffen voor een in-situ sanering van het grondwater. Het is voor een verantwoorde beoordeling van het saneringsplan noodzakelijk dat deze invloeden op de omgeving worden aangegeven, bijvoorbeeld de kans op zettingen en wat daar tegen wordt gedaan in technische zin en/of door het afsluiten van verzekeringen.
Voorkomen dient te worden, dat aanvulgrond wordt gebruikt die niet aan wet- en regelgeving voldoet. Onder bepaalde omstandigheden kan verontreinigde grond worden hergebruikt of herschikt binnen het geval van ernstige verontreiniging, indien daarbij wordt voldaan aan de (wettelijke) eisen. Indien grond binnen de locatie wordt hergebruikt dient voordat de grond weer wordt toegepast kwaliteitsgegevens t.a.v. die grond aan het bevoegd gezag te worden overlegd. Toe te passen grond die op de locatie vrijkomt dient conform protocol 1018 te worden onderzocht. I.p.v. een samenstellingspakket kan volstaan worden met een NEN-pakket.
Aangegeven moet worden op welke wijze en met welke bestemming onttrokken verontreinigd grondwater wordt verwijderd.
Bij voorkeur dient de te ontgraven grond te worden gereinigd. Daarmee kan worden voorkomen dat onnodig stortplaatsen worden belast met grote hoeveelheden grond. Bovendien kan gereinigde grond worden hergebruikt. Het Service Centrum Grondreiniging dient op grond van artikel 23 Wet bodembescherming om een advies over de reinigbaarheid te worden gevraagd. Gewezen wordt hier op de tweede wijzigingsronde van het SCG-regelement waarbij de SCG alleen nog aanvragen beoordeelt waarbij depotkeuringsresultaten worden geaccepteerd. Het overleggen van in-situ meetgegevens worden niet meer behandeld.
De bepaling is met name bedoeld bij langdurige bodem- en/of grondwatersaneringen. Deze bepaling maakt duidelijk hoe de sanering moet worden beschreven opdat tussentijds en na afronding aan de hand van de beschrijving van de sanering burgemeester en wethouders op eenvoudige wijze kunnen nagaan of de sanering volgens plan is verlopen, dan wel dat het ‘terugvalscenario’ van toepassing moet zijn.
Het saneringsplan dient inzicht te bieden in de kosten van uitvoering. Bovendien moet het voor het bevoegd gezag duidelijk zijn dat de saneerder deze kosten kan dragen.
Voor zover openbaarmaking van informatie die in dit kader wordt verschaft, ongewenst is, kan met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur openbaarmaking van die informatie achterwege blijven. Zo nodig kan de saneerder bij het bevoegd gezag daartoe een verzoek indienen. Openbaarmaking van deze gegevens kan dan achterwege blijven; het ontslaat saneerders niet van de verplichting deze gegevens te leveren!
Omdat het op dit moment niet mogelijk is eenduidige criteria te formuleren waaraan de kostenopgave in het saneringsplan moet voldoen, zal zonodig gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4:5 van de Awb biedt: als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van het saneringsplan kan een aanvulling worden gevraagd. Deze mogelijkheid is ook van belang in het geval twijfel bestaat of de indiener van het saneringsplan wel in staat is het plan uit te voeren. Het is niet nodig om in alle gevallen een opgave te vragen van de herkomst van het vermogen, gebruik van borgstellingregeling of een fiscale reservering, maar in daarvoor in aanmerking komende gevallen kan de desbetreffende informatie gevraagd worden op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Duidelijk dient te worden aangegeven welke waarborgen de saneerder geeft voor de instandhouding van eventuele isolerende voorzieningen c.a. In het geval dat de saneerder niet de eigenaar en gebruiker van het terrein is, wordt van hem verwacht dat het gedogen van de isolerende voorzieningen c.a. en de daarmee verband houdende gebruiksbeperkingen juridisch worden vastgelegd (artikel 6:252 BW). Ook bij een eventuele overdracht van het terrein dient het in stand houden van de isolerende voorzieningen c.a. juridisch te worden vastgelegd.
In een aantal gevallen is een advies van het Servicecentrum Grondreiniging (SCG) niet noodzakelijk. Aangesloten wordt nu bij de tekst van artikel 23 Wbb en bij de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering, die voor een aantal gevallen aangeeft dat geen advies behoeft te worden gevraagd. Ook voor te onttrekken grondwater dient te worden aangegeven of dit gereinigd kan worden en wat de bestemming ervan zal zijn. Over de reinigbaarheid van verontreinigd grondwater hoeft echter geen advies van het SCG te worden gevraagd.
In de praktijk blijkt het voldoen aan de eisen die in de Wet bodembescherming en de verordening ten aanzien van het saneringplan worden gesteld, niet altijd mogelijk en ten aanzien van de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het derde lid een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd. De afwijkingsmogelijkheid betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid onder f, tweede volzin van de Wbb. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.
Dit artikel geeft aan dat de instemming van het saneringsplan een openbare voorbereidingsprocedure doorloopt. De eisen die de wet aan de instemming en de te volgen procedure stelt zijn de volgende.
Op het saneringsplan moet op grond van artikel 39, tweede lid, binnen dertien weken door burgemeester en wethouders worden besloten. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd. In deze periode kan zo nodig overleg worden gepleegd met de meldingsplichtige. Dat overleg is er op gericht eventuele onduidelijkheden of onvolkomenheden in het saneringsplan weg te nemen. Indien het saneringsplan niet voldoet aan de eisen die in de Wet bodembescherming en deze verordening worden gesteld, en indien de indiener niet binnen een hem daartoe gestelde termijn de vereiste gegevens alsnog heeft aangeleverd, kunnen burgemeester en wethouders besluiten het saneringsplan niet te behandelen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Het besluit om het plan niet te behandelen moet aan de indiener worden bekend gemaakt binnen vier weken nadat het plan is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:5, vierde lid Algemene wet bestuursrecht).
Door het besluit om het plan niet te behandelen ontstaat dus geen instemming van rechtswege (artikel 39, tweede lid Wet bodembescherming). Burgemeester en wethouders stemmen op grond van artikel 39, tweede lid Wet bodembescherming slechts met het saneringsplan in, indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 Wet bodembescherming en deze verordening bepaalde.
In het derde lid van artikel 2.7 wordt bepaald dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van het besluit over de instemming van het saneringsplan kunnen besluiten de openbare voorbereidingsprocedure niet toe te passen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de openbare voorbereidingsprocedure geen behoefte bestaat. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.1.
Voor het toezicht op de uitvoering van het saneringsplan is het van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte is van het werkelijke tijdstip waarop met de sanering een aanvang wordt gemaakt. Het aangeven van de vermoedelijke datum in het plan zelf is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na instemming van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersomstandigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke voorzienbare onzekere omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven. Het is vanuit handhavingsoogpunt gewenst, dat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn van de feitelijke aanvang van het werk. Door middel van een mededeling uiterlijk twee weken vóór het begin van de daadwerkelijke sanering wordt de noodzakelijke informatie verkregen èn voorkomen dat voor het saneringsplan gegevens worden gevraagd, waarvan de beantwoording niet of slecht mogelijk is.
Omwonenden dienen eveneens te worden geïnformeerd, zodat zij rekening kunnen houden met eventuele overlast.
Daarnaast wordt geregeld dat bij wijzigingen die leiden tot een andere uitvoering van de sanering dan in het saneringsplan is vermeldt deze wijzigingen eerst worden voorgelegd aan burgemeester en wethouder en dat in afwijking van de werkzaamheden zoals vermeldt in het saneringsplan alleen mogen worden uitgevoerd nadat burgemeester en wethouder hier hun instemming over hebben gegeven. Tevens zijn er ijkmomenten ingebouwd om een adequate handhaving toe te passen. Daarvoor dient het bereiken van de einddiepte van de ontgraving gemeld te worden. Dit stelt de handhaver in de gelegenheid te controleren of niet alleen de einddiepte maar ook het gewenste milieuhygiënisch effect is bereikt. Ook dient de afronding van de sanering gemeld te worden zodat adequaat kan worden gereageerd op eventuele afwijkingen van het saneringsplan.
Op grond van artikel 52 Wet bodembescherming dient bij verordening de betrokkenheid van belanghebbenden bij de uitvoering van onderzoek en sanering te worden geregeld. De artikelen 2.9 en 2.10 voorzien hierin. Veelal zal hieraan geen behoefte bestaan;. Daarom is in het eerste lid gekozen voor een positieve formulering: indien aannemelijk is dat aan een grotere betrokkenheid bij onderzoek en sanering behoefte bestaat, kan een projectgroep worden geïnstalleerd.
Het tweede lid heeft betrekking op saneringen door derden. Omdat Burgemeester en wethouders derden niet kunnen verplichten een projectgroep in te stellen, is gekozen voor “bevorderen”.
Dit artikel regelt de samenstelling van een projectgroep en geeft aan dat een projectgroep haar zienswijze kan geven over de uitvoering van onderzoek en/of sanering. Het betreft dus een beperkte rol.
Om te voorkomen dat bij de indiening van het saneringsplan vermelding van de datum van indiening van het schriftelijk verslag achterwege blijft is hier voorgeschreven dat het verslag binnen dertien weken na afronding van de werkzaamheden moet worden ingezonden. Grondwatersaneringen behoeven veelal meer tijd dan de sanering van de verontreinigde grond. Daarom is bepaald dat als de sanering van de grondwatersanering langer duurt, dan over de sanering van het grondwater een afzonderlijk schriftelijk verslag dient te worden ingediend; uiteraard uiterlijk dertien weken na afronding van die sanering.
In dit artikel wordt een beklag procedure beschreven voor degene die tijdens de uitvoering van onderzoeken en saneringen door burgemeester en wethouders dan wel door derden zich als belanghebbende benadeeld voelen. Het beklag kan alleen betrekking hebben op de artikelen 2.9 en 2.10 (het niet of niet in voldoende mate betrokken worden bij de uitvoering van onderzoek en sanering)
Het niet melden van de start van de sanering, het bereiken van de einddiepte van de ontgraving, het afronden van de sanering of het afwijken van de werkzaamheden zoals vermeldt in het saneringsplan wordt 'bestraft' met een proces-verbaal. Bestuursrechtelijk handhaving zal niet worden toegepast, omdat de gevolgen van de overtreding meestal niet ongedaan kunnen worden gemaakt. Door het niet melden strafbaar te stellen kan justitie in geval van overtreding (het achterwege laten van de kennisgeving) proces-verbaal opmaken.
Hier wordt geregeld dat reeds opgestarte procedures voor het van kracht worden van deze verordening zullen worden afgehandeld volgens de verordening die ten tijde van de indiening van de aanvraag van kracht was.