Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Voerendaal

ENERGIETUINEN VOERENDAAL Een beoordelingskader voor de ontwikkeling van energietuinen in Voerendaal

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVoerendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingENERGIETUINEN VOERENDAAL Een beoordelingskader voor de ontwikkeling van energietuinen in Voerendaal
CiteertitelBeoordelingskader energietuinen Voerendaal
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpRuimte en infrastructuur

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-09-202302-06-2023nieuwe regeling

01-06-2023

gmb-2023-379975

Zaaknr. 367570

Tekst van de regeling

Intitulé

ENERGIETUINEN VOERENDAAL Een beoordelingskader voor de ontwikkeling van energietuinen in Voerendaal

 

 

INHOUD

 

Gezamenlijk met inwoners, kennisinstanties en marktpartijen, heeft de gemeente Voerendaal de “Voerendaalse Standaard” opgesteld. Deze standaard geeft de handvaten voor kwalitatief goede en breed gedragen initiatieven voor zon op land.

 

1 Inleiding

1.1 De landelijke kaders

1.2 De regionale kaders

1.3 De lokale kaders

1.4 De opgave

1.5 Resultaat

2 Het totstandkomingsproces

2.1 Participatietraject

2.2 Resultaten van het participatietraject

3 Beoordelingskader

3.1 Doel van het Beoordelingskader

3.2 Scope van het Beoordelingskader

3.3 Opzet Beoordelingskader

3.4 De pijlers en de toetsingscriteria

3.5 Ruimte: zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte

3.6 Inwoners: samen werken aan een breed gedragen plan

3.7 Locatie: inpassing en verbetering kwaliteit

3.8 Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten

3.9 Monitoring: evalueren en waar nodig bijsturen

4 Uitvoering

4.1 Ruimtelijke procedure

4.2 Ruimtelijke onderbouwing

5 Bijlagen

Bijlage 1 Praatplaat beoordelingskader Energietuinen Voerendaal

Bijlage 2 Kansenkaart Voerendaal

Bijlage 3 Verslag energietuinen september 2022

Bijlage 4. Handreiking Omgevingsdialoog

Bijlage 5: Detaillering Lokaal eigenaarschap

Bijlage 6 Formulieren Wet Bibob

Bijlage 7 Overige van toepassing zijnde normen

Bijlage 8 Toetsingsfomulier

Bijlage 9 Verwijzingen

 

1. Inleiding

1.1 De landelijke kaders

Nederland heeft in 2019 het Nederlandse Klimaatakkoord vastgesteld. Nederland is door de Rijksoverheid verdeeld in 30 energie-regio’s. Deze 30 regio’s moeten samen tot 2030, 35 Terrawattuur (TWh) duurzame elektriciteit opwekken met grote windmolens en grootschalige zonne-energie op daken en op landbouwgrond. Om dit te halen moeten alle gemeenten in Nederland meewerken. En hoe de gemeenten dat doen wordt beschreven in de regionale energiestrategie. De RES.

Voerendaal valt onder de RES Zuid-Limburg. Voerendaal dient te zorgen voor een bijdrage van 0,035 TWh aan zonne-energie. Dat is een duizendste van het totaal. 0,1%.

1.2 De regionale kaders

Met PALET (Parkstad Limburg Energie Transitie) werd in 2015 in de regio Parkstad voor de eerste keer zowel lokaal als regionaal beleid voor energietransitie opgesteld. Het doel is energieneutraliteit in 2040. Dat betekent evenveel duurzame energie opwekken als verbruiken in de regio. Echter zijn nu, bijna 8 jaar later, de inzichten en de oplossingen door toenemende kennis gewijzigd. Kleine windmolens, asfaltcollectoren of biomassa zijn niet de verwachte gamechangers in Voerendaal. Feitelijk is daardoor de behoefte aan energie uit zon op land of dak alleen maar groter geworden, vooral ook omdat in de toekomst de warmte in Voerendaal vrijwel uit elektriciteit gehaald moet worden. De opgave uit het Klimaatakkoord en het bod tot 2030 van Voerendaal voor zon op land en zon op dak in de RES Zuid-Limburg, laat dit ook duidelijk zien (zie tabel). Een hectare zonneweide wekt bij een normale dekkingsgraad van panelen momenteel per jaar gemiddeld 900-1000 MWh op. Omgerekend zijn 0,034 TWh dan een equivalent van 34 tot 37,75 ha voor grootschalige opwek uit zon.

 

Tabel: Opbouw bod Voerendaal RES Zuid-Limburg

 

Bestaande elektriciteits-

productie (TWh)

Elektriciteits-productie in de planning (pijplijn) (TWh)

Nog te realiseren elektriciteits-

productie (TWh)

Totaal (TWh)

Windenergie

0

0

0

0

Grootschalig zon-op-dak

0.001

0

0.004

0.005

Grootschalig zon-op-land

0

0

0.029

0.029

Totaal (TWh)

0.001

0

0.033

0.034

1.3 De lokale kaders

De gemeenteraad van Voerendaal heeft in 2015 unaniem afgesproken dat ook Voerendaal een bijdrage gaat leveren aan het realiseren van energiedoelstellingen. De raad heeft deze (zelfbindende) bijdrage beschreven in zijn ambitie ‘Voerendaal 2040 Energieneutraal’. Daarnaast is er een (bindende) opgave in het kader van het nationale Klimaatakkoord en de Regionale Energiestrategie (RES) Zuid-Limburg.

 

Om deze doelstellingen te halen wordt niet ingezet op een enkel speerpunt, maar wordt een groter palet van maatregelen onderzocht. Een van deze maatregelen is de ontwikkeling van zon op land.

 

Om ervoor te zorgen dat we zelf grip houden op de aanleg en ontwikkeling van zonneweides of zonnelandschappen, hebben we regels en voorwaarden nodig waar initiatiefnemers van toekomstige projecten aan moeten voldoen. In Voerendaal spreken we liever niet van zonneweides of zonnevelden, maar van Energietuinen. Dit doen we om aan te geven dat opwekking van elektriciteit een belangrijke opgave is, maar wel maar één aspect onder meerdere belangrijke. Deze regels en voorwaarden die een kader voor deze Energietuinen vormen, zijn opgenomen in het Beoordelingskader Energietuinen Voerendaal.

 

Het doel van het Beoordelingskader is het borgen van de kwaliteit bij initiatieven voor grootschalige zonopwekking op land. De bestaande wettelijke kaders zijn hiervoor echter niet toereikend. Zorgvuldigheid, kwaliteit maar voornamelijk de brede omgevingsdialoog staan hierbij voorop, zodat er een goede balans is tussen de ruimtelijke kaders en de maatschappelijke doelen. Daarbij wordt uiteengezet op welke wijze we als gemeente, in samenspraak met de belanghebbenden invulling geven aan de “Voerendaalse Standaard zodat het lokaal zeggenschap en lokaal eigenaarschap gegarandeerd kan worden.

1.4 De opgave

Vanuit de opgaves voor grootschalige opwek uit zon op land waaraan de gemeente zich verbonden heeft of aan gebonden is, is op 11 maart 2021 het Regionale AfwegingsKader (RAK), de Nadere Uitwerking daarvan en een zoekgebiedenkaart als beleidsregel voorgelegd aan de Raad van de gemeente Voerendaal. Beleidsregels zijn richtlijnen van een bestuursorgaan ten behoeve van het scheppen van duidelijkheid naar de burger. Ze zijn niet opgenomen in een wet, maar er wordt slechts in een beperkt aantal gevallen van afgeweken. De gemeenteraad heeft het RAK vervolgens onder voorwaarden vastgesteld.

  • De lokale kansenkaart die hoort bij de uitwerking landschappelijk inpassing wordt aangepast conform de opmerkingen van de raad op 11 maart 2021. Zie bijlage 2;

  • Er worden maximaal 30 ha zonneweide gerealiseerd in Voerendaal, waarvan 20 ha voor 2026 en 10 ha voor 2030;

  • De nadere uitwerking wordt aangevuld, waarna deze uitwerking opnieuw voorgelegd dient te worden.

Daarnaast is toegezegd om een aanvullend “Beoordelingskader” voor zonneweides op te stellen, waarin de onderwerpen landschapsinrichting, natuurinclusieve inrichting, burgerparticipatie, coöperativiteit en profijtbeginsel speerpunten zijn.

1.5 Resultaat

Met het doorlopen van het participatietraject is gezorgd voor voldoende kennis bij de gesprekspartners om het gesprek, maar zeker ook de discussie over energietuinen aan te gaan. De inbreng van deze participatie vormt de basis het zo genoemde beoordelingskader. Omdat de inbreng afkomstig is van zowel de inwoners als ook van de kennisinstanties en van de markt, wordt gesteld dat het beoordelingskader breed gedragen wordt. Daarmee wordt het opgestelde beleid breed gesteund en wordt de uitkomst geaccepteerd.

 

De inhoud van het Beoordelingskader zelf wordt vertaald als Voerendaalse Standaard. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van de initiatieven hoog is, maar zeker ook een kans van slagen heeft.

Om de “Nadere Uitwerking” die de Raad gevraagd heeft goed vorm te kunnen geven, zijn de verschillende onderwerpen uitgewerkt in drie delen:

  • Een beleidskader (hfst. 2). Dit kader geeft de gemeentelijke opgave weer. Daarnaast is hierin het doorlopen participatieproces beschreven. Het beleidskader toont aan op welke wijze omgegaan is met de omgevingsdialoog.

  • Een Beoordelingskader (hfst. 3). Het Beoordelingskader zorgt voor een ruimtelijk-juridisch raamwerk om de kwaliteit te borgen voor Energietuinen. Dit kader is de definitieve uitwerking van alle ingebrachte wensen, eisen en adviezen van zowel de inwoners, als ook van de markt;

  • Een toetsingskader (hfst.4). Het toetsingskader is het handvat voor de gemeentelijke procedures dat ervoor zorgt dat de gemeente grip houdt op de ontwikkelingen voor zonopwekking op land.

Met behulp van deze kaders moet er onderbouwde ruimte komen voor grootschalige zonopwekking op land, zodat op planologisch niveau principe-medewerking verleend kan worden om te komen tot een omgevingsvergunning.

 

2 Het totstandkomingsproces

2.1 Participatietraject

Het participatietraject voor het beleidskader, het Beoordelingskader en het toetsingskader wordt gesplitst in vier delen die gebaseerd zijn op de verschillende doelgroepen. Daarbij ligt het zwaartepunt van de participatie bij de bewoners. Naast het participatietraject van deze doelgroep zijn ook participatietrajecten gestart met de volgende doelgroepen:

  • Het gemeentelijk bestuur;

  • De initiatiefnemers;

  • De adviseurs.

Om een beeld te schetsen van deze participatietrajecten zijn drie tijdlijnen opgesteld.

2.1.1 De bestuurlijke tijdlijn

Tussen augustus 2018 en maart 2021 is de raad meermaals geïnformeerd over de stappen die geresulteerd hebben in het beleidskader, het Beoordelingskader en het toetsingskader Energietuinen. Daarbij zijn de belangrijkste momenten de raadsvergadering van 11 maart 2021 waarbij het RAK en de Nadere Uitwerking vastgesteld zijn, en de raadsvergadering van 1 juni 2023 waarbij het Beoordelingskader de wens voor een Beoordelingskader vastgesteld is.

 

 

Het hoofddoel van het participatietraject college en raad was voornamelijk gericht op het verstrekken van informatie.

2.1.2 De tijdlijn initiatiefnemers

Voor de raadsvergadering van 11 maart 2021 had de gemeente al vijf initiatieven ontvangen. Voor 2022 zijn daar nog drie initiatieven bij gekomen. Met alle initiatiefnemers hebben oriënterende gesprekken plaats gevonden. Daarnaast zijn deze partijen ook continu geïnformeerd over de stand van zakken van dit traject.

 

 

Het hoofddoel van dit participatietraject was voornamelijk gericht op het informeren van de initiatiefnemers over de stand van zaken van het Beoordelingskader.

2.1.3 De adviseurs en stakeholders

Het participatietraject met de adviseurs en stakeholders was, in tegenstelling tot trajecten met het bestuur en de initiatiefnemers, gericht op het inwinnen van kennis en niet op het informeren van andere partijen. De belangrijkste bestuurlijke partner in dit traject was de Provincie Limburg is als bevoegd gezag.

 

Verder hebben de adviseurs Landschapsbureau Verbeek, REScoop en de Wageningen Universiteit (WUR) kennis ingebracht die deels richtinggevend is.

 

Ook heeft de gemeente zich aangesloten op de kennistrajecten van het Consortium Zon in Landschap. Ook zijn de marktpartijen Holland Solar en Greenlabel geconsulteerd.

 

 

De lokale energiecoöperatie De Omslag is niet toegevoegd aan de lijst van stakeholders. Dit heeft ermee te maken dat De Omslag ook indiener van een initiatief is. Om te voorkomen dat belangenverstrengeling een risico is, zowel voor de gemeente als ook voor De Omslag, is ervoor gekozen om de overkoepelende organisatie REScoop te betrekken.

2.1.4 Burgerparticipatie

Vanaf de eerste bestuurlijke vaststelling zijn de wettelijke communicatietrajecten gevolgd. Deze processen waren vooral op de juridische inhoud gericht. Daarom is besloten om de inwoners meer mee te nemen in de ontwikkeling. In februari 2022 is in elke kern een informatieavond gehouden. Daarbij ging het vooral om de informatieoverdracht aan de inwoners. Wat de opgave is, wat het beleid is, wat de opdracht en wat het doel is. In september 2022 is bij de bewonersavonden vooral informatie bij de inwoners opgehaald. Wat vindt men belangrijk en wat kan daarvan meegenomen worden in het Beoordelingskader. Immers, hebben we met zaken als natuurinclusiviteit en landschapsinrichting wel titels, maar weten we nog niet wat dat nu voor de inwoners zelf inhoudt.

 

 

2.2 Resultaten van het participatietraject 2.2.1 Inbreng overheden en experts

Provincie Limburg, POVI (Zonneladder)

Voor de provincie Limburg geldt vanuit de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) vanaf 25 oktober 2021 een Limburgse Zonneladder (i). In die Zonneladder wordt beschreven welke plaatsing van zonnepanelen in welke situatie de voorkeur heeft en wat is uitgesloten. Nummer 1 heeft de meeste voorkeur en nummer 5 is uitgesloten:

  • 1.

    De meeste voorkeur hebben zonnepanelen (zonPV) op daken en gevels. Bijvoorbeeld op woningen, publiek- en maatschappelijk vastgoed en commercieel vastgoed (bedrijfspanden);

  • 2.

    Daarna komen zonnepanelen in gebouwd gebied in aanmerking. Bijvoorbeeld op parkeerplaatsen, ongebruikte kavels en grond en restruimte;

  • 3.

    Zonnepanelen in landelijk gebied hebben al wat minder voorkeur. Bijvoorbeeld op (voormalige) stortplaatsen, waterzuiveringsinstallaties, bermen spoor- en autowegen en op agrarisch bouwblok;

  • 4.

    Zonnepanelen op landbouwgrond en groenblauwe mantel hebben heel weinig voorkeur. Bijvoorbeeld grootschalige energielandschappen;

  • 5.

    De uitsluitingsgebieden zijn het natuurnetwerk Limburg, waterwingebieden, bestaande bos- en natuurgebieden gelegen in de groenblauwe mantel.

  •  

 

Landschapsbureau Verbeek

Landschapsbureau Verbeek heeft voor een zorgvuldig onderbouwde landschapsvisie gezorgd die resulteert in de kaart met zoekgebieden voor zon op land. In het vervolgtraject is deze visie nader onderbouwd. Hierin zijn de indicatoren voor natuurinclusiviteit en inpassingsprincipes gedetailleerd uitgelegd.

 

Wageningen Universiteit Research

Wageningen University & Research (WUR) is een Nederlandse maar ook Europese koploper als het gaat om de ontwikkeling van landschap-inclusieve zonnevelden. Een belangrijk uitgangspunt voor de WUR is dat ieder energieproject, ongeacht locatie of dubbelfunctie, tegemoetkomt aan de lokale belangen van natuur, mens en economie. Kansrijke combinaties van zonneparken met natuur, landschap en landbouw blijven nu nog grotendeels onbenut. Daartoe brengt de WUR expertise in met:

  • Onderzoeksdata m.b.t. biodiversiteit;

  • Onderzoek nieuwe generatie zonneweides;

  • Verkenning van bodem en vegetatie in 25 zonneparken in Nederland;

  • Vergelijkend onderzoek naar Europese “frontrunner solar landscapes”.

2.2.2 Inbreng markt

REScoop Limburg

Voor de sociale onderdelen en participatie component is advies gevraagd aan REScoop Limburg als alliantie van onafhankelijke Limburgse, duurzame energiecoöperaties. De hoofdthema’s van deze component zijn:

  • Participatie

  • Eigenaarschap

  • Medezeggenschap

  • Profijtbeginsel

  • Coöperativiteit

Naast dit sociaal-maatschappelijke deel heeft REScoop ook geadviseerd op de technische onderwerpen zoals opbouw NEN-normering en inrichting Energietuinen

 

Consortium Zon in Landschap

Verschillende partners van het consortium Zon in Landschap hebben informatie, richtlijnen en onderzoeksdata beschikbaar gesteld om te komen tot natuurinclusieve zonneweides. Onderwerpen die gebruikt zijn voor het Beoordelingskader zijn:

  • Richtlijnen voor bodem

  • Ecologische richtlijnen

  • Beheer adviezen

  • Ontwerptoets bodemkwaliteit

  • Handvaten biodiversiteit

  • Congestiemanagement en netinpassing

  • Brandpreventie en brandbestrijding

 

Holland Solar

De gedragscode zon op land (ii) richt zich op zon op land projecten van de leden van deze vereniging. Naast Holland Solar ondertekenden Energie Samen, Greenpeace, Milieudefensie, Natuur & Milieu, de Natuur en Milieufederaties, Natuurmonumenten, NLVOW en Vogelbescherming Nederland de code en geven daarmee steun aan de ontwikkeling van zon op land (PV) mits binnen de in deze code geschetste kaders. De code adresseert de volgende onderwerpen waar zorgen of wensen over zijn:

  • Efficiënt ruimtegebruik

  • Landschap en uitzicht

  • Biodiversiteit

  • Voedselproductie

  • Bodemkwaliteit

  • Burgerparticipatie in het proces

  • Mede-eigenaarschap en financiële betrokkenheid van bewoners en bedrijven uit de omgeving

 

NL Greenlabel

Het bedrijf NL Greenlabel stelt op basis van de onderzoeksdata van de Wageningen University & Research en van het Consortium Zon in Landschap een label voor natuurinclusiviteit op, het EcoCertified Solarlabel (ECSL). De indicatoren uit dit label zijn een basisonderdeel van het Beoordelingskader. Door dit label te verplichten, kunnen op eenvoudige wijze eisen gesteld worden waarbij verwezen wordt naar de indicatoren uit dit label. De uitgangspunten voor dit label zijn:

  • Lokale ontwikkeling

  • Landschappelijke inpassing en betrokkenheid

  • Inrichting en duurzaam materiaalgebruik

  • Gezonde bodem

  • Biodiversiteit

  • Borging beheer en biodiversiteit

2.2.3 Inbreng burgerparticipatie

Er wordt een Beoordelingskader opgesteld waarin staat waar ontwikkelaars zich aan moeten houden op het gebied van burgerparticipatie, coöperativiteit, profijtbeginsel, natuurinclusieve certificering en landschapsinrichting. Dit Beoordelingskader noemen we de Voerendaalse Standaard. Maar hoe denken de bewoners hier nu over? Hoe denkt men over burgerparticipatie? Welke mogelijkheden zijn er om de gemeenschap mee te laten profiteren? Wordt de natuur hier ook beter van? En zo ja, op welke manier? Deze vragen zijn tijdens de bewonersbijeenkomsten aan de inwoners van Voerendaal gesteld (iii).

 

3 Beoordelingskader

3.1 Doel van het Beoordelingskader

Het doel van het Beoordelingskader is het borgen van de kwaliteit bij initiatieven van grootschalige zonopwekking op land-projecten. De bestaande wettelijke kaders zijn hiervoor niet toereikend. Zorgvuldigheid, kwaliteit maar voornamelijk breed draagvlak staan hierbij voorop, zodat er een goede balans is tussen de ruimtelijke kaders en de maatschappelijke doelen. Daarbij wordt uiteengezet op welke wijze we als gemeente, in samenspraak met de belanghebbenden invulling geven aan de “Voerendaalse Standaard” zodat lokaal zeggenschap en lokaal eigenaarschap gegarandeerd kan worden.

3.2 Scope van het Beoordelingskader

Het Beoordelingskader voor Energietuinen in Voerendaal is opgezet om initiatieven te beoordelen die op basis van de Limburgse Zonneladder bij de trede vier, landbouwgrond en groenblauwe mantel, horen. Initiatieven die bij de eerste drie treden horen worden niet aan dit Beoordelingskader getoetst. Dit geldt ook voor initiatieven die op het laagspanningsnet aangesloten worden en enkel voor eigen gebruik zijn.

Het Beoordelingskader beperkt zich tot het grondgebied van de gemeente Voerendaal. Daarbij vormt de vastgestelde kansenkaart de basis voor de lokale begrenzingen binnen de gemeente. Als een initiatief buiten de locaties van de kansenkaart valt is beoordeling op basis van dit kader niet van toepassing.

Op basis van de vastgestelde kansenkaart is de maximale maat bepaald. Er is geen minimale maat voor de Energietuinen. Wel kan gesteld worden dat, gelet op de haalbaarheid, uitgegaan kan worden van een minimale maat van twee hectare. Initiatieven

3.3 Opzet Beoordelingskader

Om alle in het voortraject ingebrachte informatie structureel goed te kunnen ordenen, is het Beoordelingskader verdeeld in vijf toetsingspijlers. Deze vijf pijlers zijn uitgewerkt in toetsingscriteria. Vier toetsingspijlers vormen de basis voor de input van het Beoordelingskader. De vijfde pijler is gericht op de monitoring, de evaluatie en de bijsturing.

  • 1.

    De pijler ruimte: zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte

  • Het gaat hierbij om de lokale landing van het project in de fysieke omgeving. De gebiedsontwikkeling, de relatie met de omgeving en de impact van het initiatief op de omgeving zijn hierbij de belangrijkste onderwerpen;

  • 2.

    De pijler inwoners: samen werken aan een breed gedragen plan

  • Om te komen tot een breed gedragen initiatief, moet samen met de bewoners aan een plan gewerkt worden. Hieronder valt de communicatie, maar ook de participatievormen voor bewoners;

  • 3.

    De pijler locatie: inpassing en verbetering kwaliteit

  • Projecten die de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving verbeteren, moeten zelf ook van goede kwaliteit zijn. De inrichting en het beheer van de locatie zelf zijn voorbeelden van dit thema;

  • 4.

    De pijler eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten

  • Op basis van een participatieplan moet duidelijk worden op welke wijze bewoners of wellicht ook verenigingen financieel, maar ook fysiek deel kunnen nemen aan het initiatief. Daarnaast moeten deze partijen ook kunnen profiteren van de ontwikkeling. Het eigenaarschap moet ervoor zorgen dat de economische voordelen voor een substantieel deel in de regio en gemeente blijven;

  • 5.

    De pijler monitoring: evalueren en waar nodig bijsturen

  • Wat in de eerste vier pijlers wordt afgesproken, moet ook daadwerkelijk objectief gevolgd worden in de tijd. Dit kan aanleiding zijn om het kader bij te stellen of bestaande afspraken te herzien, als daardoor meer kwaliteit wordt geborgd;

Per pijler werken we de toetsingscriteria nader uit, zodat er een kader ontstaat waaraan we initiatieven kunnen toetsen. Dit biedt handelingsperspectief aan ons als overheid, de initiatiefnemer, betrokken belanghouders, maar ook de omgeving. Per pijler ontstaat zo een toets die bestaat uit meerdere criteria. Uiteraard kunnen en zullen er tussendoor ontwikkelingen plaatsvinden die op onderdelen aanleiding geven om het beleid en bijbehorende criteria bij te stellen.

3.4 De pijlers en de toetsingscriteria

De impact van zon op land-projecten in de omgeving kan groot zijn. Deels speelt er onwetendheid of onbekendheid met het nieuwe, deels is er veel weerstand tegen ruimtelijke veranderingen. Het merendeel van de inwoners lijkt voorstander of is op zijn minst neutraal t.o.v. duurzame doelen, maar het wordt een ander verhaal als een initiatief dichtbij de eigen voor- of achtertuin staat gepland. Zeker als er geen zorgvuldig totstandkomingsproces is gevolgd. De gekozen pijlers en de daaruit volgende toetsingscriteria staan in het teken van een goede dialoog met de omgeving (zowel inwoners, maatschappelijke instanties, bedrijven en grondeigenaren). De toetsingscriteria die opgesteld zijn, moeten ertoe leiden dat er geaccepteerde plannen ingediend worden die ook gerealiseerd kunnen worden. Een goed initiatief voldoet daarbij aan alle toetsingscriteria van alle vijf pijlers.

3.4.1 Ruimte: zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte

De gemeente Voerendaal volgt de Zonneladder van de Provincie Limburg. Gelet op de opgaven en de fysieke mogelijkheden wordt daarbij gelijktijdig ingezet op de vier treden:

  • 1.

    Zonnepanelen (zonPV) op daken en gevels;

  • 2.

    Zonnepanelen in gebouwd gebied op ongebruikte kavels en restruimten;

  • 3.

    Zonnepanelen in landelijk gebied waaronder bermen langs snelwegen en agrarische bouwblokken;

  • 4.

    Zonnepanelen op landbouwgrond.

Omdat trede 4, zonnepanelen op landbouwgrond de laagste voorkeur heeft, heeft de Raad bepaald dat er maximaal 30 hectare aan grootschalige zon op land projecten in Voerendaal gerealiseerd mogen worden. Er moet namelijk zuinig omgegaan worden met het hoogwaardige landschap dat de gemeente Voerendaal rijk is. Zeker omdat het bij zon op land om relatief grote locaties gaat.

3.4.2 Inwoners: samen werken aan een breed gedragen plan

Het organiseren van een zorgvuldig proces met inwoners en andere belanghouders is dé basis voor een succesvolle energietransitie, zo blijkt keer op keer. Vooral het meenemen en meekrijgen van inwoners is een uitdaging. Ervaringen wijzen uit dat belangrijke sleutels voor succes zijn:

  • Investeer van begin tot eind in het participatieproces;

  • Ga gezamenlijk aan de slag;

  • Laat de baten ten goede komen aan de lokale gemeenschap.

3.4.3 Locatie: inpassing en verbetering kwaliteit

Een goede ruimtelijke inpassing heeft te maken met de wijze waarop een zonnepark ruimtelijk logisch aansluiting vindt bij de bestaande kenmerken van de locatie zelf en van de directe omgeving. Dit vraagt telkens om andere oplossingen en een voor die locatie passend plan. Iedere locatie heeft daarbij zijn eigen verhaal en kenmerken zoals bebouwingsstructuren, verkavelingspatronen en landschapselementen.

Daarnaast moet een ontwerp gericht zijn op verbetering van de bestaande kwaliteit van de locatie. Meervoudig ruimtegebruik en koppelkansen zijn hier voorbeelden van. Daarmee krijgt het initiatief een meerwaarde voor de locatie en voor de omgeving.

3.4.4 Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten

De mogelijkheid om partner te worden bij een plan, om de gemeenschap en/of gemeente mede-eigenaar te laten worden, dus lokaal profijt te hebben, is een belangrijk aspect om te komen tot een geaccepteerd plan. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat voor grootschalige opwek van hernieuwbare elektriciteit op land gestreefd wordt naar 50% eigendom van de lokale omgeving. Als gemeente sluiten wij ons niet alleen aan bij dit streven, maar stellen wij 50% eigendom van de lokale omgeving als minimale eis. Als de lokale omgeving eigenaar is van een windpark of zonnepark heeft deze ook zeggenschap over het project en de geldstromen. Bij het ontwikkelen van een project hoort ook ondernemen en risico nemen, zoals andere ontwikkelaars van wind- en/of zonneprojecten dat ook doen. De 50% eigendom van de lokale omgeving is in het Klimaatakkoord opgenomen als streven, niet als verplichting. Eigendom is één van de mogelijke uitkomsten van een zorgvuldig proces met de lokale omgeving. Andere vormen, waarbij de lokale omgeving ook mee kan doen, zijn bijvoorbeeld financiële participatie of een omgevingsfonds. Op welke manieren de omgeving kan meedoen met een project, is gepubliceerd in de Participatiewaaier van de NVDE. De partij die het initiatief neemt voor het project (bijvoorbeeld een bedrijf of energiecoöperatie) gaat daarom in gesprek met de omgeving om hierover afspraken te maken.

3.4.5 Monitoring: evalueren en waar nodig bijsturen

Ervan uitgaande dat een initiatief voldoet aan de eisen zoals deze gesteld in dit Beoordelingskader, zijn er redenen om een positieve ontwikkeling van de vegetatie te verwachten, in termen van biodiversiteit. Omdat nog veel niet bekend is rond de effecten van zonneparken, wordt ingestoken op een vijfjaarlijkse monitoring. Maar ook voor dit thema zal gekeken worden naar de afspraken die per project met de omgeving gemaakt worden.

3.5 Ruimte: zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte

Bij Energietuinen gaat het in de regel om relatief grote locaties. In de gemeente Voerendaal is hiervoor een kansenkaart opgesteld waarin ruimtelijke afwegingen zijn gemaakt. Aspecten die hierbij een rol speelden waren: ruimtelijke/landschappelijke inpassing, beschikbaarheid grond, aansluiting op transport- of distributienet, etc. Maar daarmee zijn de Energietuinen nog niet direct toegestaan. De initiatieven moeten ook in het bestemmingsplan passen. In Voerendaal is hiervoor bij alle mogelijke locaties een bestemmingsplanwijziging nodig. En bij een wijziging van het bestemmingsplan hoort een ruimtelijke onderbouwing. Hieruit moet blijken of de Energietuin goed is in te passen op de locatie en er geen belemmeringen zijn. Er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Bij een Energietuin zijn verschillende omgevingsaspecten van belang. In ieder geval de ruimtelijke inpassing en de natuur. Maar ook andere omgevingsaspecten kunnen relevant zijn (iv).

Dat wil zeggen dat binnen de financiële mogelijkheden gestreefd wordt naar het maximaal benutten van potenties voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten.

3.5.1 Wat zegt het Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (v) worden door de Provincie Limburg verschillende onderwerpen genoemd die samen het toetsingskader voor dit landschap vormen:

  • Kernkwaliteiten Groene karakter;

  • Afwisseling open-besloten;

  • Reliëf en Cultuurhistorisch erfgoed

Daarbij zijn zonneweides niet gewenst in gebieden die gekwalificeerd zijn als Goudgroen, Zilvergroen en Bronsgroen en niet gewenst in belangrijke groengebieden van de gemeente. Hierdoor beperken de zoekgebieden voor de Energietuinen zich tot een deel van de plateaus binnen het Buitengebied.

 

 

Planologisch-juridische uitgangpunten vanuit Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Wat de bescherming van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreft moet rekening gehouden worden met:

  • Het verrichten van grond- en ontwateringswerkzaamheden in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg;

  • De noodzaak van een omgevingsvergunning bij grondwerkzaamheden of andere handelingen dan grondwerkzaamheden te verrichten of te doen verrichten in of in de nabijheid van een graft of holle weg;

3.5.2 Wat zeg de gemeente Voerendaal over het landschap

Als er gekeken wordt naar het landschap in de gemeente Voerendaal, is er een onderscheid te maken tussen de beekdalen, de plateaus en de “bergen”. Gelet op de beperkingen die opgelegd zijn blijft een klein deel over van de Voerendaalse plateaus. Om hierover een nadere afweging te kunnen maken, zijn voor deze locaties de volgende vragen gesteld:

  • Gaan landschappelijke inbedding Energietuinen en dorpsmanteling samen?

  • Bepaalt de landschappelijke inbedding of het reliëf de zichtbaarheid van de Energietuin?

  • Belemmert landschappelijke inpassing van de Energietuin het weidse uitzicht?

Beantwoording van deze vragen heeft geresulteerd in een kaart met meerdere zoekgebieden die in op 11 maart 2021 door de Raad van de gemeente Voerendaal is vastgesteld (zaak 157162 raadbesluit t.a.v. het Regionaal Afwegingskader Grootschalige Duurzame Energieopwekking (RAK) en de Nadere Uitwerking Gemeente Voerendaal)..

 

De Zoekgebiedenkaart is met uiterste zorg opgesteld. Het is echter niet mogelijk om met een generieke benadering alle lokale vragen te beantwoorden. Per initiatief moet dan ook afzonderlijk gekeken worden of de beantwoording van de vragen met lokale informatie aangepast moet worden.

 

Door het vaststellen van de kaart met zoekgebieden wordt het grootste deel van Voerendaal uitgesloten van Energietuinen. Voor de locaties die over blijven moet gekeken worden welke effecten de initiatieven hebben, zoals:

  • Wat is de visuele impact van de Energietuin?

  • Moet deze zichtbaar zijn of juist niet?

  • Welke transformatie ondergaat de locatie?

  • Is er sprake van concurrentie van landgebruik?

  • Hoe verhoudt het huidige gebruik zich met het toekomstige gebruik?

 

Omliggend natuurnetwerk

Bij de lokale inpassing wordt rekening gehouden met het omliggende natuurnetwerk. De terreininrichting sluit daarbij niet alleen aan, maar zorgt voor een versterking van de ecologische verbindingen. Er mogen daarbij geen negatieve gevolgen zijn voor de buurpercelen. Zo dient minimaal 300 meter afstand gehouden te worden van weidevogelgebieden en is de landschappelijke inbedding rondom de Energietuin zo vormgegeven dat dit deel toegankelijk is voor grotere soorten zoals het ree.

Verder is het gehele terrein toegankelijk voor de kleinere grondgebonden diersoorten en worden voorzieningen (niet zijnde beplantingen) aangebracht om lokale soortengroepen te bevorderen. Ook wordt inzichtelijk gemaakt welke voorzieningen getroffen worden om een bijdrage te leveren aan de instandhouding en versterking van de in en om het gebied aanwezige lokale populatie zoogdieren, vogels, reptielen of amfibieën. Daarnaast dient gekeken te worden naar ecologische gradiënten die de diversiteit versterken. Daarbij moet minimaal met vier gradiënten gewerkt worden. Op basis van onderzoek moet de betreffende inrichting onderbouwd worden.

 

Om de ontwikkeling hiervan op korte, middellange en lange termijn te waarborgen, dienen afspraken vastgelegd te worden met lokale partijen en/of bewoners t.b.v. het monitoren van de biodiversiteit en maatregelen ter bescherming of versterking daarvan.

 

Verhouding huidig en toekomstig gebruik

De genoemde zoekgebiedenkaart vormt de basis voor de locatiekeuze van de Energietuinen. Hierbij is geen onderscheid gemaakt als het gaat om de biodiversiteit op de betreffende locatie. Ondanks dat dit niet meegenomen is bij het opstellen van de kaart heeft dit wel invloed op verschillende onderwerpen binnen dit kader. De verhouding tussen het huidige gebruik en het gebruik na het verwijderen van de Energietuin is hier één van. De Energietuin is een tijdelijke bestemming. Daarmee kan gesteld worden dat de locatie teruggebracht moet worden in de staat waarin deze nu verkeerd. Daarmee wordt het toekomstige gebruik gegarandeerd. In samenspraak met de eigenaar kan gekeken worden in hoeverre de “nieuwe” natuur behouden kan worden.

 

Zicht vanuit de omgeving

De landschappelijke inpassing zorgt ervoor dat de Energietuin, indien dit een beargumenteerde wens is van de omgeving (betreffende bebouwing), aan het zicht onttrokken wordt. Hierbij spelen de omgeving, de hoogtelijnen op het perceel van het initiatief en de opstelling van de panelen een grote rol. Hiervoor is er bij elk initiatief sprake van maatwerk. Om een gelijk kader te hanteren worden verschillende basis zichtlijnen en afstanden gehanteerd.

  • Om ervoor te zorgen dat er altijd een horizontale zichtlijn blijft, is de maximale hoogte van de zonnepanelen inclusief opbouw 1,70 meter. Dit geldt ook bij een glooiend perceel.

  • Voor eerstelijns bebouwing binnen 200 meter van de rand van het initiatief dient de Energietuin door middel van begroeiing (haag of vergelijkbaar) geheel aan het zicht onttrokken te worden voor de zichtlijn “begane grond”. Hierbij wordt een hoogte aangehouden van 1,70 meter vanaf maaiveld bij de bron (eerstelijns bebouwing wordt gedefinieerd als: bebouwing van waar direct zicht is op de opbouw van de Energietuin. Hierbij wordt uitgegaan van een maximale zichtlijn vanaf de woning van 4,70 meter).

  • Voor eerstelijns bebouwing binnen 200 meter van de rand van het initiatief dient de Energietuin door middel van begroeiing (bomenrij of vergelijkbaar) deels aan het zicht onttrokken te worden voor de zichtlijn “eerste verdieping”. Hierbij wordt een hoogte aangehouden van 4,70 meter vanaf maaiveld bij de bron.

  • Voor de omgeving binnen een straal van 500 meter van de rand van het initiatief dient de Energietuin door middel van begroeiing deels aan het zicht te worden onttrokken.

Van de genoemde kaders kan in samenspraak met de omgeving afgeweken worden om zo eventueel een open zichtveld te creëren.

 

De Initiatiefnemer maakt door middel van 3D-visualisaties of modellen inzichtelijk hoe de Energietuin is ingepast in het omringende landschap.

3.6 Inwoners: samen werken aan een breed gedragen plan 3.6.1 Inventarisatie omwonenden en belanghebbenden

In de Omgevingswet is/wordt vastgelegd aan welke regels participatie wettelijk moet voldoen. Daarnaast zijn er nog vormen van participatie die niet verplicht zijn, maar vaak wel het draagvlak vergroten en het project kunnen verbeteren: met ontwerp- en met financiële participatie (daarover meer in paragraaf 3.8) krijgt de omgeving de gelegenheid om mee te denken en mee te doen in het project. Bij ontwerpparticipatie (ook wel ontwikkelparticipatie) kan er, na overleg met de omgeving, gekomen worden tot de aanpassingen van het ontwerp, de ruimtelijke inpassing en afspraken rondom bijvoorbeeld hinder en overlast. De omwonenden dienen dus betrokken te worden bij de plannen. Daarbij gaat het in de eerste lijn om de partijen die direct zicht hebben op de Energietuin, of eigenaar zijn van de aangrenzende buurpercelen. In tweede lijn gaat het om inwoners van aangrenzende kernen in Voerendaal.

Maar naast de inwoners dienen ook andere stakeholders betrokken te worden (denk hierbij aan belanghebbenden (ook juridisch gezien), ondernemers, milieugroepen, bewonersverenigingen, energie coöperaties, enz.). Deze stakeholders dienen vooraf geïnventariseerd en in het participatieplan benoemd te worden.

3.6.2 Omgevingsdialoog met direct om/aanwonenden

Het inrichten van grootschalige Energietuinen heeft ruimtelijke en maatschappelijke effecten. Er ligt een uitdaging om het woon- en leefklimaat van onze inwoners zo min mogelijk aan te tasten. Het is essentieel de omgeving (direct omwonenden en aangrenzende grondeigenaren) zo vroeg mogelijk in de planvorming te betrekken. Projecten waarbij inwoners, eigenaren of lokale ondernemers participeren hebben een grotere kans van slagen. Bij initiatieven voor het grootschalig opwekken van zonne-energie geldt daarom als voorwaarde dat de initiatiefnemer maximale betrokkenheid van de inwoners en andere betrokkenen in de omgeving creëert. Hierbij maken we onderscheid tussen de werkzaamheden die de initiatiefnemer verplicht is om te nemen, de “inspanningsverplichting” en de extra’s ten behoeve van participatie, compensatie en acceptatie. De betrokkenheid is in de voorbereidende fase van essentieel belang, maar moet ook in de realisatie en exploitatiefase geborgd zijn. Hierbij benadrukken we dat het algemeen belang, het halen van de gemeentelijke klimaatdoelstelling en het realiseren van een duurzame energievoorziening, zwaarwegend is.

3.6.3 Inspanningsverplichting

De initiatiefnemer verplicht zich tot het doen van aanzienlijke inspanningen om het maximale resultaat te bereiken in het betrekken van de directe omgeving in de fase van planvorming. In overleg met de gemeente wordt de directe omgeving bepaald. Het gaat hierbij niet alleen om de inspanning zelf maar ook om het aantonen hiervan. Dat laatste speelt een cruciale rol en maakt onderdeel uit van de onderbouwing bij de vergunningaanvraag.

 

Het is aan de initiatiefnemer om de omgeving te betrekken bij het ontwerp van de Energietuin en de landschappelijke inpassing en het ontwerp van het plan. De gemeente toetst of de dialoog tussen de initiatiefnemer en zijn omgeving goed verloopt. Om dat te borgen stellen we voorwaarden waaraan de initiatiefnemer minimaal moet voldoen. Zie bijlage 4 voor de handreiking omgevingsdialoog gemeente Voerendaal 2022.

 

Zo worden de verslagen van de bijeenkomsten en overleggen, inclusief reacties uit de omgeving, als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Dit dossier maakt dus deel uit van de vergunningaanvraag. De initiatiefnemer neemt in de toelichting op hoe de opmerkingen in de ruimtelijke onderbouwing zijn verwerkt. Deze bijeenkomsten en inspraak van omwonenden gaan vooraf aan de vergunningsprocedure en komen niet in plaats van formele zienswijzeprocedures.

 

Het is belangrijk dat een initiatiefnemer in de onderbouwing van het plan ingaat op de argumenten van omwonenden om bepaalde maatregelen/investeringen wel of niet te doen. Dit mag niet gaan over standpunten en meningen. Op basis van de argumenten kan een initiatiefnemer gericht aanpassingen doen. Een initiatiefnemer hoeft niet letterlijk alles over te nemen van wat er uit de bijeenkomsten naar voren komt, maar mag gemotiveerd afwijken. Hier heeft de gemeente in het voortraject een toetsende rol.

3.6.4 Omgevingsdialoog via bestaande overlegstructuren

Initiatiefnemers, maar ook aan- en omwonenden grijpen vaak bestaande overlegstructuren aan. Een voorbeeld hiervan is de burgerij. Voor de bewoners zijn dit bekende en daardoor ook veilige communicatielijnen. Voor initiatiefnemers zijn deze overlegstructuren een eenvoudige, maar ook goed gestructureerde communicatielijn. Een initiatiefnemer kan al in een pril stadium informatie delen en zelfs al een idee voorleggen. In beginsel stellen de vertegenwoordigers van de overlegstructuren zich objectief en onafhankelijk op. Echter door miscommunicatie, onvoldoende informatie of niet meer communiceren kunnen er tegenstellingen gaan ontstaan rond een initiatief. Een overlegstructuur kan in een lastig parket terecht komen, waarbij het moeilijk is en blijft om de oorspronkelijke onafhankelijke positie vol te houden.

Doordat we vanuit de gemeente in alle kernen van Voerendaal al twee bijeenkomsten georganiseerd hebben, kon al veel kennis gedeeld worden met de aan- en omwonenden. Het voordeel van dit voortraject is, dat de start van de omgevingsdialoog voor de initiatiefnemer veel minder intensief zal zijn. De initiatiefnemers kunnen zich hierdoor vooral richten op hun eigen initiatief. Daardoor is de kans op miscommunicatie kleiner en wordt een beter communicatietraject verwacht.

We vragen als gemeente aan de initiatiefnemer om het meest logische en dichtst bij het plangebied gelegen overlegstructuren in een vroeg stadium te informeren. Maar we bieden de initiatiefnemers ook aan om de kennis en de structuur te gebruiken die opgebouwd zijn tijdens de eerdere informatiebijeenkomsten.

 

Om goede maar ook relatief uniforme omgevingsdialogen te krijgen, wordt verwezen naar de handreiking omgevingsdialoog gemeente Voerendaal 2022.

3.6.5 Communicatieplan

De initiatiefnemer dient een communicatieplan in te dienen. Dit plan kan onderdeel uitmaken van het participatieplan of de initiatiefnemer schrijft een apart communicatieplan. Het communicatieplan geeft antwoord op de volgende kernvragen:

  • Zijn de stakeholders op tijd en voldoende geïnformeerd over de Energietuin zodat ze voldoende kans hebben gehad om hun input te leveren ten aanzien van het aanleggen van de Energietuinen?

  • Zijn de stakeholders op tijd en voldoende geïnformeerd over de Energietuin zodat ze voldoende kans hebben gehad om hun mening te vormen ten aanzien van het wel of niet deelnemen aan het eigenaarschap/coöperativiteit?

  • Zijn de gewenste communicatiedoelen behaald en wat is het effect van de communicatie?

 

Vereiste hoofdstukken communicatieplan

Het communicatieplan bevat de volgende hoofdstukken met de daarbij horende uitwerking:

  • Inventarisatie doelgroepen

  • Iedere geïnteresseerde inwoner van Voerendaal moet toegang hebben tot de informatie die beschikbaar is over de Energietuin. We vragen van de initiatiefnemer om ook na te denken over de aanvullende verschillende doelgroepen. Zo zijn er bijvoorbeeld de direct omwonenden. Bedenk ook welke stakeholders relevant zijn, denk daarbij aan energie coöperaties. Beschrijf de belangrijkste kenmerken van de doelgroepen waarmee gecommuniceerd gaat worden, welke rol en welk belang ze hebben.

  • Als er een doelgroepenanalyse uitgevoerd is, voeg deze dan toe.

  •  

  • Communicatiedoelen

  • De doelstelling, de boodschap, het resultaat en het effect.

  •  

  • Beschrijf de verschillende communicatiedoelstellingen, waarbij een verschil gemaakt wordt tussen de doelgroepen en de verschillende fasen van het project. Dit beperkt zich niet enkel tot de voorbereidingsfase maar is ook essentieel tijdens de gebruiksfase. Om de doelstellingen te halen dienen de boodschap en het communicatiemiddel op elkaar afgestemd te zijn.

  • De communicatiedoelen dienen vooraf (SMART) bekend te zijn, zodat gedurende het communicatietraject bijgestuurd kan worden.

  •  

  • Communicatievormen/middelen

  • Wanneer de omgeving actiever betrokken wordt bij de invulling en beheer van de Energietuin is de verwachting dat ook de betrokkenheid groeien. Bij de inzet van alle communicatiemiddelen is het noodzakelijk om na te gaan of het middel geschikt is voor de projectfasering, of het middel past bij de doelgroep, of het middel past bij de boodschap en op welke manier he middel ingezet wordt.

  • Voorbeelden van middelen zijn: Informatiebijeenkomsten, verschillende soorten media, contact per brief, regelmatig contact, Communicatie per fase, meedenkvormen, tijdige informatie, samenwerking stakeholders

  •  

  • Tijdpad en planning/fasering

  • Het tijdpad van de totale planning dient door middel van een communicatieplanning in beeld gebracht te worden. Houd rekening met de verschillende fasen; voorbereiding, realisatie en beheer. De frequentie en timing van de communicatie wordt benoemd én de inzet van verschillende communicatievormen zijn opgenomen (brief, inloopbijeenkomst, webinar, enz.). Benoem ook de aanpak van de communicatie; ligt de nadruk op informeren, inventariseren, verdiepen, meedenken, enz.

  • Onderstaande tabel kan een richtlijn zijn voor de communicatieplanning.

Fase: voorbereiding/realisatie / beheer

 

Wanneer

Doelgroep

Doel

Middel

  •  

  • Contactpersoon/ rol- en taakverdeling

  • Belangrijk in de communicatie is dat in iedere fase duidelijk is met wie en op welke manier contact opgenomen kan worden met de initiatiefnemer. Het communicatieplan geeft aan welke partij welke rollen en verantwoordelijkheden heeft. Ook wordt aangegeven wie bepaalde communicatietaken oppakt en hoe de samenwerking plaats zal vinden.

 

Verslaglegging

Om de samenwerking met stakeholders goed uit te kunnen voeren moeten afspraken vastgelegd worden. Dit kan resulteren in verslagen, logboeken, of tussentijdse rapportages.

 

Resultaten

De communicatiedoelen die vooraf (SMART) gesteld zijn, dienen gemeten te worden. Het effect van de communicatie dient gedurende het proces beschreven te worden waarvoor verschillende ijkmomenten de basis vormen. Hierbij gaat het niet alleen om de verslaglegging en terugkoppeling, maar voornamelijk om de monitoring en de bijsturing indien dit nodig is.

3.7 Locatie: inpassing en verbetering kwaliteit

Een goede ruimtelijke inpassing heeft te maken met de wijze waarop een Energietuin ruimtelijk logisch aansluiting vindt bij de bestaande kenmerken van de locatie zelf en van de directe omgeving. Dit vraagt telkens om andere oplossingen en een voor die locatie passend plan. Iedere locatie heeft daarbij zijn eigen verhaal en kenmerken zoals bebouwingsstructuren, verkavelingspatronen en landschapselementen. Het bestaande landschap wordt getransformeerd. Een transformatie die niet alleen van nu is, maar al eeuwen bestaat. Een transformatie die het landschap zo gevormd heeft als dit nu is (vi).

Zowel voor kleine als grootschalige Energietuinen moet het landschap leidend zijn voor de inrichting en vormgeving. Hiervoor zijn op verschillende schaalniveaus ontwerpprincipes en –eisen voor een landschappelijke inpassing. Te weten, het landschap, de kavel en het object.

Nieuwe ingrepen mogen het landschap wel veranderen maar niet overheersen omdat andere belangen zoals toerisme, leefbaarheid, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol moeten blijven spelen.

Daarnaast moet een ontwerp gericht zijn op verbetering van de bestaande kwaliteit van de locatie. Door bijvoorbeeld meervoudig ruimtegebruik en koppelkansen mee te nemen in het ontwerp krijgt het initiatief een meerwaarde voor de locatie en de omgeving.

 

 

3.7.1 Lokaal inrichtingsplan

Voor het thema landschappelijke inrichting dient een initiatiefnemer een landschappelijk inrichtingsplan in te dienen. Dit plan moet ondersteund worden door het landschappelijk beheerplan. De basis voor de kwaliteit van dit plan is natuurinclusiviteit en natuurinclusief bouwen (natuurinclusief bouwen is een vorm van duurzaam bouwen waarbij zodanig gebouwd en ingericht wordt dat een bouwwerk bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden) (vii). En om de kwaliteit van dit plan te garanderen dient een natuurinclusieve certificering voorgelegd te worden. Het landschappelijke inrichtingsplan dient antwoord te geven op de volgende kernvragen:

  • Worden de bestaande landschappelijke structuren en landschapselementen behouden en versterkt?

  • Zorgt de inrichting voor de gewenste visuele verandering of minimalisering van de visuele impact?

  • Is er sprake van een maximaal gebruik van meekoppelkansen en meervoudig ruimtegebruik?

  • Zijn de gebruikte objecten van duurzame aard?

3.7.2 Indicatoren bij een initiatief

Bij de beantwoording van de vragen moet er vooraf een duidelijk beeld zijn van verschillende indicatoren. Enerzijds gaat het om proces indicatoren:

  • De wensen;

  • De verwachtingen;

  • De maatregelen;

  • De monitoring;

  • De bijsturing;

  • De tussen- en eindevaluatie;

  • Het eindresultaat.

Daarnaast gaat het om de indicatoren die onderbouwd moeten worden om in elke fase van het initiatief de ontwikkeling van de biodiversiteit te kunnen waarborgen (viii). Hierbij gaat het om processen en maatregelen (deze processen en maatregelen beperken zich niet tot het onderwerp landschappelijke inpassing. De processen en maatregelen zijn in veel gevallen afhankelijk van de keuzes bij andere onderwerpen).

3.7.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Bij de Energietuinen is de ruimtelijke en landschappelijke inpassing een belangrijk aandachtspunt. Het bestaande landschap wordt getransformeerd. En hierbij dienen veel keuzes gemaakt te worden die een impact kunnen hebben op verschillende schaalniveaus. En deze impact roept vragen op en zorgt voor discussie over de prioriteiten. Als de vragen rondom visuele impact, het ruimtegebruik en het eindresultaat (end-of-life-fase) niet afdoende beantwoord worden, zal er geen begrip voor de ruimtelijke en landschappelijke verandering zijn.

3.7.4 Ontwerp en beplantingsplan

De basis voor het ontwerp is de locatie zelf. Maatwerk is daarbij van groot belang. Wel zijn er verschillende onderwerpen die onafhankelijk van de locatie meegenomen dienen te worden. Bij het ontwerp moet in eerste instantie rekening gehouden worden met de wettelijke regelgeving en de landschappelijke beleidskaders van de bevoegde gezagen. Verder moet het ontwerp voldoen aan de toetsingscriteria uit het Beoordelingskader. De reeds aanwezige landschapselementen, zoals solitaire bomen, graften en hagen moeten behouden blijven. Deze zijn van belang voor de biodiversiteit en bieden al direct een waardevol landschappelijk maar vooral ook bekend beeld. Er wordt hierbij een minimale grens van 25% voor de natuur aangehouden.

 

Beplantingsplan

Het beplantingsplan is een vooraf besproken plan dat afgestemd is met zowel de omwonenden, de gemeente, de eigenaar en met de eigenaren van de buurpercelen. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen wat betreft de zichtlijnen, het huidige gebruik van de buurpercelen, de voorwaarden met betrekking tot de meekoppelkansen en de aanwezige landschapselementen.

 

Duurzaam zaaigoed en plantmateriaal

Bij het gebruik van zaaigoed of plantmateriaal dat van elders afkomstig is, dient rekening gehouden te worden met de herkomst en dus de duurzame teelwijze hiervan. Het stimuleren van duurzaam zaaigoed en plantenmateriaal kan een positief effect of zelfs een vliegwieleffect hebben op de omliggende buurpercelen. Om een duurzaam effect te bereiken is het advies om dominant meerjarige kruiden in te zaaien, passend bij het bodemtype. De introductie van uitheemse soorten dient daarbij voorkomen te worden. Inheems mengsel van autochtone herkomst hebben de voorkeur.

 

Daarnaast kan verantwoord gebruik ook elders positieve uitwerking hebben op het milieu of de omgeving. Hierbij wordt gekeken naar herkomst en de teeltwijze van zaaigoed en plantmateriaal. Of dit op een duurzame wijze geteeld wordt zonder gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Van minimaal 75% van de toe te passen beplanting (zaden, plantgoed, heesters, bosplantsoen ect.) dient aangetoond te worden dat deze duurzaam gekweekt is. Hiervoor kan Kleurkeur als leidraad gebruikt worden.

3.7.5 Koppelkansen

Bij de ontwikkeling van de Energietuinen moet er sprake zijn van meervoudig ruimtegebruik. De ruimte onder de zonnepanelen is geen verloren ruimte, maar kan voor meerdere doeleinden worden ingezet. De ruimte kan ten goede komen aan de biodiversiteit of een positieve bijdrage leveren aan de waterhuishouding in de omgeving. De keuzes die hierbij gemaakt worden dienen onderbouwd te worden. Daarnaast dient na 5 jaar een evaluatie plaats te vinden, waarna indien nodig aanpassingen gedaan worden. Het resultaat van het meervoudig ruimtegebruik wordt hiermee vergroot.

De meekoppelkansen bodemkwaliteit en wateropvang zijn uitgewerkt. Verder kan gedacht worden aan onderwerpen zoals recreatieve meerwaarde, educatieve meerwaarde, agrarische meerwaarde enz. Er dienen tenminste 3 meekoppelkansen uitgewerkt te worden voor de inpassing.

 

Bodemkwaliteit

Door de aanwezigheid van zonnepanelen is de lichtinval de natuurlijke watertoevoer lager dan dat deze zonder zonnepanelen is. Voor vegetatie is de hoeveelheid licht die op de bodem valt essentieel. Dat geldt ook voor de hoeveelheid en de spreiding van het regenwater (ix). Doordat de grondstof voor organische stof in de bodem geleverd wordt door de vegetatie, moet een initiatief ervoor zorgen dat zo veel mogelijk lichtinval en een zo gelijkmatig mogelijke regenwaterspreiding aanwezig is.

 

De hoeveelheid zonnestraling die op de bodem tussen de panelentafels en onder de tafels valt bepaalt de dichtheid en de aard van de vegetatie daar. Onder de tafels kan de licht en watergebrek te gering zijn om de aanvoer van organische stof (plantenresten) op een voldoende hoog niveau te houden voor het bodemleven en om de opgeslagen koolstof op peil te houden. Tussen de tafels bepaalt de hoeveelheid licht de waarde van de vegetatie voor flora en fauna

 

Bij de inrichting en de opstelling van de tafels voor de zonnepanelen dient hier rekening mee gehouden te worden. Uiteraard dient hierbij een afweging gemaakt te worden tussen een maximale rijafstand en een financieel haalbare casus.

De lichtinval dient gemaximaliseerd te worden door:

  • Een minimale rijafstand van 5,00 meter. Dit zorgt ook voor voldoende manoeuvreerruimte voor maaibeheer;

  • Het niet toepassen van een oost-west opstelling in het klassieke ‘dak’-model;

  • Landscape georiënteerde panelen met een minimale tussenruimte van 1 centimeter op het frame. Dit zorgt ook voor een betere regenwaterverdeling.

 

Wateropvang

Door klimaatverandering nemen enerzijds het aantal extreme buien en anderzijds de kans op watertekorten toe. Een van de manieren om je hieraan aan te passen is opvang (berging) creëren van grote waterhoeveelheden ineens en zorgen voor infiltratie en aanvulling van het grondwater. Ook is er bovengrondse wateropvang mogelijk. Het initiatief dient ervoor te zorgen dat bij wolkbreuken/piekbuien water op eigen terrein zonder problemen wordt opgevangen. Daarnaast dient gekeken te worden naar de mogelijkheid om water op te vangen dat afkomstig is vanuit de omgeving. Als er een overcapaciteit is op het terrein, kan dit gezien worden als een meekoppelkans.

 

Voor de biodiversiteit is de aanwezigheid van water essentieel. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de directe en wijdere omgeving. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan de waterpeilbehoefte van de omgeving. Het creëren van gradiënten binnen de Energietuin, bijvoorbeeld door aanleg van een poel, verhoogt de biodiversiteit. Daarnaast kunnen deze gradiënten ook zorgen voor een tijdelijke waterbuffering. Bij de inrichting van de Energietuin dient hier niet alleen rekening mee gehouden te worden, maar moet ook een bijdrage aan de omgeving geleverd worden.

Door bij de inrichting rekening te houden met de waterberging, zullen grondwerkzaamheden plaats vinden. Bij voorkeur wordt gewerkt met een gesloten grondbalans. Maar als grond aan- en/of afvoer nodig is, gebeurt dit op verantwoorde wijze waarbij de vervoersbewegingen beperkt worden.

 

Het inzaaien van gras is in beginsel ongewenst, omdat dit de biodiversiteit niet ten goede komt. Is een bodembedekking wenselijk om bijvoorbeeld erosie te voorkomen, dan is het advies om ca. 1/3 van de aanbevolen hoeveelheid graszaad toe te passen.

3.7.6 Natuurinclusieve certificering

De Raad van de gemeente Voerendaal heeft op 11 maart 2021 dat er door een ontwikkelaar van zon op land in Voerendaal een zogenaamde NISP-certificering, dan wel een vergelijkbare certificering, moet worden overlegd (zaak 157162 raadbesluit t.a.v. het Regionaal Afwegingskader Grootschalige Duurzame Energieopwekking (RAK) en de Nadere Uitwerking Gemeente Voerendaal). Op basis van dit besluit dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling niet alleen geschikt is voor energieopwekking maar door de inrichting ook een bijdrage levert aan het leefklimaat, het ecosysteem en de biodiversiteit. Daarom moeten deze onderwerpen een belangrijk aandachtspunt zijn bij de ontwikkeling van Energietuinen. De genoemde certificering moet ervoor zorgen dat de onderwerpen uit de gedragscode Zon op Land ook afdwingbaar zijn.

 

Omdat er geen andere certificeringen zijn dan NISP, is het voor een initiatiefnemer niet mogelijk om een andere certificering te kiezen. Als de procedure zo wordt uitgevoerd zoals het raadsbesluit dit vraagt, zal de ontwikkelaar met een NISP-certificering aantonen zich te houden aan de principes daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met biodiversiteit en ecosystemen. Maar de vraag blijft hoe deze technische exercitie echte kwaliteit oplevert. Om ervoor te zorgen dat er op dit gebied meer mogelijkheden zijn, waarbij ook gekeken wordt naar het resultaat, is de gemeente Voerendaal de samenwerking aangegaan met de WUR. Er wordt door de WUR onderzoek gedaan naar de biodiversiteit bij zonneparken (x). Via het consortium Zon in Landschap (https://zoninlandschap.nl/) blijft de gemeente Voerendaal op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen.

 

NISP-certificering

NISP staat voor “nature inclusive solar parks”, een richtlijn voor natuurinclusieve zonneparken en gelanceerd door Kiwa (richtlijn K11007) (NISP Certificering conform BRL K11007 richtlijn – Kiwa). NISP-gecertificeerde zonneparken wekken niet alleen duurzame energie op, maar leveren door hun ecologisch verantwoorde constructie ook een grote bijdrage aan het leefklimaat, de ecosystemen en biodiversiteit in het gebied waar ze worden aangelegd. De nieuwe richtlijn K11007 van Kiwa is gebaseerd op de NISP-methode, die is ontwikkeld om het leefklimaat, de ecosystemen en de biodiversiteit in en rond zonneparken te helpen herstellen.

 

De NISP-certificering voor individuele zonneparken wordt door een gecertificeerd bedrijf opgesteld en gecontroleerd (https://nispcertified.com/). Deze begeleidt ontwikkelaars gedurende het volledige proces: van inventarisatie en ontwerp tot realisatie en beheer. Ontwikkelaars en/of grondeigenaren kunnen straks met het NISP-certificaat bij hun gemeentes aantonen dat zij op een verantwoorde manier omgaan met de aanleg van zonneparken.

 

Gelijkwaardige certificering

Het genoemde project van de WUR moet resulteren in een label voor de borging van de in de gedragscode van Holland Solar beloofde meerwaarde, en de richtlijnen voor beheer, inrichting en ontwikkeling van biodiversiteit in zonneparken (xi).

Daarbij draagt het project bij aan oplossingen voor problemen op gebied van bodem en biodiversiteit. De oplossingen krijgen de vorm van richtlijnen voor ontwerp en beheer van zonneparken ten gunste van een meerwaarde voor biodiversiteit en behoud van de bodemkwaliteit. Deze richtlijnen zijn operationeel via het kwaliteitslabel: EcoCertified Solar Label (xii)

 

Toepassing in en na 2025 van het kwaliteitslabel EcoCertified Solar Label garandeert dat de parken waarvoor het label is afgegeven een duidelijke meerwaarde hebben voor biodiversiteit en de koolstofopslag in de bodem behouden. Bij brede toepassing tot 2030 en liefst verdere ontwikkeling van nog te verwerven wetenschappelijke inzichten zorgt dit ervoor dat de grote opgave voor zon op land sneller en daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden ten behoeve van de klimaatdoelstelling. Vooruitlopend hierop zijn de indicatoren van het EcoCertified Solar Label als eisen opgenomen in dit Beoordelingskader. Als het initiatief voldoet aan deze eisen voldoet het initiatief ook aan de eisen van het kwaliteitslabel EcoCertified Solarlabel.

3.7.7 Technisch inrichtingsplan

Aansluiting op het bestaande netwerk is een vereiste voor elk initiatief. De afspraken met de netwerkbeheerder zijn daarom een essentieel onderdeel in het Beoordelingskader. De afspraken moeten de haalbaarheid van het initiatief waarborgen, waarbij afspraken gemaakt worden met betrekking tot:

  • Reservering van netwerkruimte;

  • Cable pooling;

  • Ontlasting van het bestaande net door opslag;

  • Inspanningsverplichting voor optimaal aansluiten;

3.7.8 Inrichting en opbouw

De aanleg van een PV-installatie (PV: photo-voltaisch, opwekking van elektriciteit door middel van zonlicht) valt onder het Bouwbesluit. Dat betekent dat er verschillende eisen en voorwaarden gelden. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld de normen voor de installaties, de bouwregelgeving en de brandveiligheid.

 

De energieopwekkinginstallatie moet voldoen aan alle normen en overheidswege voorgeschreven eisen, daarbij moet tenminste voldaan worden aan de onderstaande van toepassing zijnde bescheiden:

  • Nederlandse wet- en regelgeving en normen waaronder

    • Bouwbesluit;

    • Wet Milieubeheer;

    • NEN normen (xiii) (NEN is de afkorting van NEderlandse Norm);

  • Eisen netwerkbedrijf;

  • Eventuele eisen Veiligheidsregio;

  • Gedragscode Zon op Land;

  • ISSO-handboek zonne-energie 2022.

Verder wordt geadviseerd gebruik te maken van de preventiebrochure Zonnepanelen, uitgegeven door Verbond van Verzekeraars.

 

Daarnaast wordt geëist dat alle toegepaste installaties en toebehoren aantoonbaar zijn gecertificeerd, waarbij de toegepaste panelen, omvormers en dergelijke voldoen aan de Europese richtlijnen en zijn voorzien van CE-markering. De hierop van toepassing zijnde normen zijn genoemd in bijlage 7

Het is niet toegestaan om materialen, installatiedelen of componenten te gebruiken waarvan de oorsprong niet eenduidig kan worden vastgesteld of onbekend is. Montage en installatie van de PV-panelen en omvormer(s) moet geschieden volgens opgave van de leverancier/producent van de betreffende PV-panelen c.q. omvormer. De inrichting dient dan ook te voldoen aan de daarvoor geldende NEN normen.

Aanvullend hieraan dienen ten behoeve van het instralingsniveau en de mogelijkheid voor het infiltreren van water voor de volgende uitgangspunten te worden aangehouden:

  • De rijafstand van de zonnetafels bedraagt de minimale afstand van 5 meter;

  • De panelen zijn landscape georiënteerd;

 

Deze uitgangspunten zorgen ervoor dat:

  • De minimale grens van 25% voor de natuur aangehouden gerealiseerd wordt;

  • Voldoende openveldinstraling voor behoud van de huidige bodemkwaliteit;

  • Voldoende regenwater kan infiltreren voor behoud van de huidige bodemkwaliteit.

 

Kwaliteit borging

De initiatiefnemer moet maatregelen treffen om de kwaliteit van de opbouw en van de installatie te waarborgen. De installatie dient door een InstallQ-erkende installateur geïnstalleerd te worden. Daarnaast moet een EBI uitgevoerd worden conform de Scios Scope 12 inspectie (bij de eerste inspectie van een PV-installatie volgens scope 12, is er sprake van een Eerste Bijzondere Inspectie (ook wel EBI). Deze inspectie is extra uitgebreid en richt niet alleen op de elektra maar deze EBI is gericht op de veiligheid van de gehele installatie). De adviezen die volgen uit deze inspectie dienen te worden opgevolgd. Dit geldt ook voor de periodieke inspectie conform de Scios Scope 12.

3.8 Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten 3.8.1 Uitwerking coöperativiteit

Eigenaarschap

De gemeente Voerendaal streeft naar een financiële deelname van 100% lokaal collectief eigenaarschap, waarbij een minimaal percentage van 50% lokaal collectief eigenaarschap gehaald dient te worden. De vorm waarop een initiatiefnemer dit wil realiseren dient te worden onderbouwd met een plan voor financiële deelname. In dit plan wordt aandacht besteed aan welke vorm(en) van financiële deelname er wordt gekozen en waarom. De vorm(en) van financiële deelname dienen aan te sluiten bij wensen van de omgeving.

 

Een uitzondering hierop zijn kleine Energietuinen die op het middenspanningsnet aangesloten kunnen worden (Uitgangspunt is ca. 2 ha per zoekgebied). Hierbij vervalt het collectieve onderdeel van het eigenaarschap, maar dient het om 100% lokaal eigenaarschap te gaan.

 

Wij gaan dus uit van de volgende streefcijfers rond participatie (zie tabel hieronder). Dit kan dus lopen via een coöperatie. Om invulling te kunnen geven aan coöperatief mede-eigenaarschap is het belang te kunnen leunen op een of meerdere energie coöperatie(s) die hierop toegerust is/zijn. Lukt de coöperatieve borging niet of onvoldoende of niet snel genoeg (er is dan eigenlijk sprake van ‘participatiefalen’), kunnen coöperatieve partners van de lokale energie coöperatie een positie innemen, dan wel kan borgen dat het coöperatieve aandeel beschikbaar blijft voor de lokale partners. De opbrengsten uit de energietransitie moeten zo veel mogelijk terugvloeien naar de gemeenschap en worden ingezet voor klimaatdoelen.

 

Grootte

Eigenaarschap

Groter dan 2 ha

Lokaal coöperatief, minimaal 50% zeggenschap en eigenaarschap

Tot ca 2 ha (gekoppeld aan het middenspanningsnet)

Lokaal, 100%

 

Vaak is de gedachte dat inwoners een zonnepark sneller zullen accepteren als ze financieel kunnen meeprofiteren. Dat is in de praktijk niet zo eenduidig waarneembaar en te verwachten. De aantasting van het landschap of het ervaren woongenot laat zich niet in geld uitdrukken. De sleutel voor (meer) acceptatie ligt vooral in het volgen van een zorgvuldig participatieproces. Bijlage 5 Detaillering Lokaal eigenaarschap.

 

Mogelijke participatie-relaties

  • Obligaties

  • Inwoners, bedrijven of organisaties nemen, via de coöperatie, deel aan het zonnepark in de vorm van een achtergestelde lening. Dit is een bancair product, aangeboden in de vorm van een zonnedeel van bijvoorbeeld € 250 of € 50 per zonnedeel. Gedurende veelal 15 jaar wordt annuïtair afgelost en rente uitgekeerd. Een direct stroomrelatie met het park ontbreekt (m.a.w. je kunt niet rechtstreeks stroom afnemen, dit gaat altijd via een provider). Obligatiehouderschap kan uitgelegd worden als eigenaarschap, maar betekent lang niet altijd zeggenschap. Uitgangspunt is dat die twee gelijk opgaan.

  • Aandelen

  • Inwoners, bedrijven of organisaties nemen risicovol deel in de onderneming, dit kan al vanaf de ontwikkelfase. Daarmee zijn de participanten zonontwikkelaar. In vergelijk met ‘obligaties’ is er sprake van een groter risico, maar ook meer kans op een groter rendement. Aandeelhouderschap betekent veelal ook zeggenschap.

  • Omgevingsfonds

  • Het is denkbaar om initiatiefnemers te vragen een directe bijdrage te leveren aan de omgeving. Dit kan in natura, door bijvoorbeeld aanleg van (groen)voorzieningen, maar ook door storting van bijvoorbeeld een kwaliteitsbijdrage in een omgevingsfonds en/of kwaliteitsfonds van de gemeente.

 

Wettelijke schadevergoedingen in de vorm van planschade worden neergelegd bij de initiatiefnemer en opgenomen in de afspraken behorende bij de vergunning.

 

Naast het 50% lokaal collectief eigenaarschap kan een initiatiefnemer, voor de overige 50%, kiezen voor een financieringsmogelijkheid met obligaties. Dit zijn leningen met een vaste looptijd en een vast rentepercentage. Het rentepercentage wordt uiterlijk vastgesteld bij financial close. Obligaties kunnen in principe verkocht worden aan derden.

 

Overig mogelijkheden

Om een breder gedragen plan te realiseren kan een initiatiefnemer aanvullende initiatieven opzetten voor de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Een gezamenlijke inkoopactie voor goedkope zonnepanelen (bij voorkeur samen met de lokale energie-coöperatie) kopen voor het eigen dak.

  • Een donatie van een aantal zonnepanelen aan enkele maatschappelijke functies in de kern waar het park is gelegen. Bijvoorbeeld een verenigingsgebouw kan dan over gratis elektrische energie beschikken.

  • Een donatie doen in een omgevingsfonds. Hiermee kan natuurontwikkeling in de omgeving worden gestimuleerd.

  • Aanbieden van leermiddelen over duurzame energie aan de basisschool.

  • Aanbieden van lessen in de Energietuin aan schoolklassen

 

Financieringsmogelijkheden en profijtbeginsel

Binnen financiële participatie kan er onderscheid worden gemaakt tussen ‘passieve participatie’ en ‘actieve participatie’. Bij passieve financiële participatie wordt een deel van de opbrengsten van een duurzaam energieproject gebruikt om de omgeving tegemoet te komen. Deze financiële participatie kan op diverse manieren worden ingevuld. Denk aan een gebiedsfonds, korting op de energierekening, uitgiften van aandelen, obligaties of de aanleg van glasvezelkabels. Bij actieve financiële participatie zijn er niet alleen financiële baten, maar is er ook een ondernemend element aan de orde: partijen werken samen in de ontwikkeling, bouw en exploitatie. Een voorbeeld hiervan is de energiecoöperatie. Hierin wordt vanuit de coöperatie ook een investering verwacht, wat betekent dat deze vorm risicodragend is. Dat is de opzet waarin burgers zich verenigen om samen, bottom-up, een energieproject van de grond te krijgen.

3.8.2 Afspraken lokale energiecoöperatie

De samenwerking tussen een energiecoöperatie en een initiatiefnemer wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. In het proces van totstandkoming en onderhandelen over zo’n samenwerkingsovereenkomst zijn er verschillende keuzes te maken. Die zijn soms afhankelijk van je positie en soms zijn ze afhankelijk van de rol die de energiecoöperatie wil en/of kan spelen in de toekomst.

 

Hierbij dient de handleiding samenwerkingsovereenkomsten (xiv) van Energie Samen gebruikt te worden

3.8.3 Financiële waarborging

Na de gebruiksperiode van 25 jaar dienen alle niet natuurlijke materialen afgebroken en duurzaam verwijderd te worden. De business case moet hier rekening mee houden. Daarvoor moet een reservering opgenomen worden voor de ontmanteling van de energietuin na looptijd van het project. Door een bankgarantie af te sluiten, geeft het project de zekerheid voor de omwonenden en voor de gemeente dat er voldoende middelen zijn om de energietuin op een juiste manier te ontmantelen. Het is hierbij essentieel dat de partij de aanvraag doet niet kan overgaan tot doorverkoop.

 

Ook zorgt de initiatiefnemer voor de afhandeling van de processen van de planschade en staat garant voor de schadevergoedingen die hieruit voortkomen.

3.9 Monitoring: evalueren en waar nodig bijsturen 3.9.1 Landschappelijk beheerplan

Voor goed beheer is een beheerplan onontbeerlijk. Het beheerplan geeft aan hoe de in het beplantings-en inrichtingsplan opgenomen onderdelen onderhouden worden. Het beheerplan dient opgesteld te worden voor tenminste 25 jaar en bevat een kaartenset met toelichting. Om de vooraf vastgestelde ambities in de gebruiksfase te behouden, wordt een specifiek beheerplan opgesteld waarin een toekomstgericht eindbeeld en duurzaamheidscriteria staan opgenomen (incl. nadrukkelijke vermelding dat er geen gebruik gemaakt wordt van chemische bestrijdingsmiddelen).

Vooral voor de eerste drie jaar na aanleg is het beheer erop gericht om een optimale uitgangspositie te handhaven voor het aanslaan van de beplanting. Dat houdt minimaal in, dat in droge periodes water wordt gegeven en uitgevallen beplanting wordt vervangen. Dit dient ook gemonitord te worden. Uiterlijk na 3 jaar functioneert de landschappelijke inpassing in voldoende mate.

 

Verder eist de gemeente van initiatiefnemer om een 0-meting van de bodem, wat betreft organisch stofgehalte, bodemleven en bodemstructuur, 0-meting van de biodiversiteit en 0-meting van de chemische bodemgesteldheid.

Om ook te kunnen sturen op de jaren na de genoemde eerste drie jaar, dient in het beheerplan aangegeven te worden hoe omgegaan wordt met de instandhouding en de ontwikkeling van de groenstructuren.

3.9.2 Maaibeheer

De juiste beheervorm is essentieel voor het behouden en versterken van de biodiversiteit. Bij het onderhoud dient uitgegaan te worden van het resultaat. Daarvoor dient resultaatgericht maaibeheer uitgevoerd te worden. Het beheer is gericht op het versterken van de biodiversiteit en houdt rekening met de vier V's (voedsel, veiligheid, voorplantingsmogelijkheden en variatie).

Voor de kruiden- en grasvegetaties geldt, dat de eerste vijf jaar in het teken staan van verschraling van de bodem door het toepassen van een maai- en afvoerregime. Daarnaast bevat het beheerplan een paragraaf die ingaat op de omgang met Reuzenberenklauw en Japanse duizendknoop.

Wordt de voedselrijke toplaag bij aanleg niet afgegraven, dan dient het beheer zorg te dragen voor verschraling. Daarvoor dient het maaisel in de eerste vijf jaar afgevoerd te worden. Richtlijn is daarbij 3x maaien per jaar.

Het maaibeheer wordt gefaseerd uitgevoerd ten behoeve van behoud insectenrijkdom. Een deel van de vegetatie dient daarvoor ongemaaid te overwinteren. Ook kan ‘sinusbeheer’ worden toegepast.

Bij schapenbegrazing mag alleen gewerkt worden met drukbegrazing, waarbij het zonnepark in minimaal 3 vakken verdeeld wordt die om de beurt circa 1 maand begraasd worden. Dit is vergelijkbaar met het begrazingsbeheer op de helling-schraallanden.

 

Bij een machinaal machinepark gaat de voorkeur uit naar gebruik van een elektrisch machinepark.

3.9.3 Monitoring, verslaglegging en evaluatie

In de eerste 5 jaar wordt jaarlijks een verslag opgeleverd om over de stand van zaken. Op basis van deze verslagen dient gewaarborgd te worden dat de landschappelijke inpassing uiterlijk binnen 3 jaar in voldoende mate functioneert.

Verder dient het beheerplan alle 5 jaar geëvalueerd te worden op basis van een monitoringsprogramma en wordt indien nodig aangepast. Zowel voor de uitvoering van het beheerplan als ook voor de uitvoeringsprogramma’s, dient er een financiële zekerheid te zijn tot aan de afbraak van het initiatief. Als de gebruiksperiode van de Energietuin de 25 jaar passeert, zal per 5 jaar een aangepast beheerplan aangeleverd moeten worden. Het beheerplan en het monitoringsprogramma dient te allen tijden opgevraagd of ingezien te kunnen worden.

 

4 Uitvoering

4.1 Ruimtelijke procedure

Gezien de controle en de afhandeling van een aanvraag voor het realiseren van een energietuin omvangrijk is, is het van belang dat de gemeentelijke procedures overzichtelijk zijn. Op deze wijze kan de vergunningverlening open en transparant plaats vinden. Zo houdt de gemeente ook grip houdt op de ontwikkelingen voor zon op land. Als afvinklijst is het toetsingsformulier opgesteld dat een puntsgewijs overzicht geeft van de onderwerpen die getoetst dienen te worden.

4.1.1 Besluitvormingsprocedure Energietuinen

Wanneer een Energietuin niet past in het bestemmingsplan, dan kan het bestemmingsplan gewijzigd worden of een omgevingsvergunning verleend worden om hiervan af te wijken. De navolgende ruimtelijke procedures zijn derhalve mogelijk:

  • Een bestemmingsplanwijziging (artikel 3.8 Wro) en vervolgens reguliere omgevingsvergunning aanvraag;

  • Omgevingsvergunning op basis van tijdelijk gebruik als zonneweide (maximaal 10 jaar) hierbij kan gebruik gemaakt worden van de 'kruimellijst' (artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2° Wabo juncto artikel 4, lid 11 Bijlage II Bor);

  • Omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsplannen op basis van de uitgebreide procedure (artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3° Wabo).

Met ingang van de omgevingswet is een wijziging van het omgevingsplan vereist. De navolgende ruimtelijke procedures zijn mogelijk onder de Omgevingswet:

  • Wijziging van het omgevingsplan (artikel 16.30 van de Omgevingswet) en vervolgens vergunning omgevingsplanactiviteit;

  • Omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Gelet op het verwachte aantal realiseerbare initiatieven, zal het altijd om maatwerk gaan. Er zal dan ook bij elk initiatief gekeken worden op welke wijze hiermee omgegaan wordt.

 

Schema RO-procedures voor zonnepark

 

 

4.1.2 Legeskosten

De leges zijn gebaseerd op de legesverordening 2023 van de gemeente Voerendaal (xv).

4.1.3 Instructieregels Energietuinen

Voor de instructieregels voor Energietuinen op provinciaal niveau wordt verwezen naar Artikel 2.17.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (xvi).

4.2 Ruimtelijke onderbouwing 4.2.1 Onderzoeken M.E.R.-beoordeling

Uit de uitspraak van de Raad van State blijkt dat een zonnepark niet M.E.R. plichtig is. De Raad van State geeft aan dat een zonnepark niet onder de reikwijdte van het Besluit milieueffectrapportage valt. Een zonnepark is volgens de Raad geen:

  • Landinrichtingsproject;

  • Geen stedelijk ontwikkelingsproject;

  • Geen industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water.

Omdat er voor de wijziging van het bestemmingsplan een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd dient te worden, zullen de beschrijvingen die ten grondslag liggen aan een M.E.R. beoordeling wel aangeleverd moeten worden.

 

  • 1.

    Een beschrijving van het project, met in het bijzonder:

  • Een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project en, voor zover relevant, van sloopwerken;

  • Een beschrijving van de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn;

  • 2.

    Een beschrijving van de milieueffecten van het project;

  • 3.

    Een beschrijving - voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is - van de milieueffecten van het project ten gevolge van:

  • De verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, indien van toepassing;

  • Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit;

 

Initiatiefnemer maakt duidelijk op welke wijze in de realisatiefase rekening wordt gehouden met:

  • De wijze van aanleg, waarbij extra aandacht uitgaat naar de bodem en de luchtkwaliteit. Tijdens de realisatie wordt de bodem veel bereden. Voorkomen moet worden dat de bodem onnodig wordt vastgereden of dat er sporen worden gemaakt tijdens nat weer. Er dient een protocol voor gezond bodembeheer tijdens realisatie aangeleverd te worden;

  • de cumulatie met andere projecten als het gaat om luchtkwaliteit waar stikstof een essentieel onderdeel van uitmaakt. Er dient dan ook een Aerius berekening aangeleverd te worden;

  • Verontreiniging en hinder. Als gevolg van de aanlegwerkzaamheden kan tijdelijke hinder ontstaan. In alle fasen van de betreffende activiteiten wordt verontreiniging van bodem en grondwater voorkomen. Indien door onvoorziene omstandigheden toch een bodem- of grondwater- verontreiniging plaatsvindt, herstelt initiatiefnemer dit in de oorspronkelijke binnen afzienbare tijd;

  • Risico op calamiteiten en ongevallen. Hiervoor moet een veiligheidsparagraaf opgenomen worden in de ruimtelijke onderbouwing;

  • Gebruik duurzame materialen. Het stimuleren van duurzame materialen heeft niet alleen een lokaal effect. Door verantwoord materiaal gebruikt zullen ook elders geen nadelige gevolgen zijn voor het milieu of de omgeving. Hiermee wordt de gehele keten gestimuleerd om na te denken over de effecten van materiaalgebruik elders. Hiervoor dienen garanties van oorsprong voorgelegd te worden.

4.2.2 Bibob onderzoek

In het kader van de verlening van de omgevingsvergunning zal door de gemeente ook een Bibob-onderzoek. Indien de resultaten van het eigen onderzoek daartoe aanleiding geven, kan een extern advies bij het Landelijk Bureau Bibob worden gevraagd. Uiteindelijk kan, indien het eigen onderzoek en/of het extern advies daartoe aanleiding geeft, de omgevingsvergunning op grond van de Wet Bibob worden geweigerd.

Om inzicht te geven in de aan te leveren Bibob-gegevens zijn de Bibob vragenlijsten in bijlage 6 toegevoegd.

 

5 Bijlagen

Bijlage 1 Praatplaat beoordelingskader Energietuinen Voerendaal

 

 

Bijlage 2 Kansenkaart Voerendaaal

 

Bijlage 3 Verslag energietuinen september 2022

 

Samenvattend verslag informatieavonden Beoordelingskader Energietuinen.

5-12 September in de kernen Voerendaal, Kunrade, Klimmen, Ransdaal en Ubachsberg

 

Inleiding

In januari en februari van 2022 is in elke kern binnen onze gemeente een informatie avond over de zonneweides georganiseerd. Tijdens deze constructieve bijeenkomsten hebben wij veel waardevolle vragen, opmerkingen en tips mogen ontvangen van inwoners en ondernemers. Ook is tijdens deze informatiebijeenkomsten gebleken dat er te weinig tijd was om dieper op de verschillende onderwerpen in te gaan. Hierdoor kon niet iedereen de inbreng leveren die men graag wilde.

 

Omdat de gemeente een beoordelingskader wil opstellen dat breed gedragen wordt door de inwoners zijn alle kernen in september nogmaals bezocht. Het doel van deze bijeenkomsten was voornamelijk gericht op het ophalen van meningen, ideeën en vragen van inwoners en ondernemers.

 

Tijdens de bijeenkomsten zijn 4 korte presentaties gegeven over uiteenlopende thema’s:

  • 1.

    “Participatie, coöperativiteit, profijtbeginsel” door REScoop Limburg, de Limburgse koepel van energiecoöperaties.

  • 2.

    “Landschappelijke inpassing” door het landschapsbureau Verbeek.

  • 3.

    “Natuurinclusieve certificering” door de Wageningen Universiteit.

  • 4.

    “Proces en participatie” door de gemeente Voerendaal.

Na de eerste en vierde presentatie zijn discussietafels gevormd. Van deze discussietafels is van alle bijeenkomsten een gezamenlijk verslag gemaakt.. In het verslag wordt een onderverdeling gemaakt tussen:

  • 1.

    Inbreng voor het beoordelingskader. De onderwerpen en opmerkingen die gemaakt zijn, zijn van belang voor het beoordelingskader. In het vervolgtraject zal gekeken worden op welke wijze met deze opmerkingen omgegaan zal worden.

  • 2.

    Inbreng voor het proces en voor randvoorwaarden buiten het beoordelingskader om. De onderwerpen en opmerkingen die gemaakt zijn, zijn niet bedoeld voor het beoordelingskader op zich. Wel is dit belangrijke input voor de gemeente om mee te nemen in het vervolgproces. Als het gaat om de gemeentelijke taken, wordt dit opgepakt door de gemeente. Als het gaat om andere partijen, zal de gemeente deze partijen hierover informeren.

  • 3.

    Inbreng die niet meegenomen kan worden in één van de eerdere processen.

  • 4.

    Vragen en antwoorden om kennis bij bewoners te vergroten. De vragen worden beantwoord, en worden opgenomen in de Q&A.

 

1)Inbreng voor het beoordelingskader

In het beoordelingskader komen voorwaarden en eisen waar een initiatiefnemer zich aan dient te houden. De onderstaande onderwerpen zijn tijdens de bijeenkomsten genoemd en zullen opgenomen worden in het beoordelingskader.

 

  • Algemene onderwerpen

    • Afspraken; De initiatiefnemer moet de gedragscode Zon op land getekend te hebben.

  •  

  • Onderwerp participatie coöperativiteit, profijtbeginsel:

    • Eigenaarschap; Bij elk initiatief moet lokaal collectief eigenaarschap zijn via een coöperatie. Hierbij gaat het om tenminste 50%. Ook zijn 51% en 100% genoemd.

    • Lusten en lasten; Doordat er verschillende locaties als zoekgebied aangewezen zijn, is men van mening dat de lasten (visueel overlast) ook lokaal zijn. Er moet daarom een mogelijkheid zijn om de lusten en lasten eerlijk te verdelen. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een omgevingsfonds.

    • Financiele deelname; Het is belangrijk dat ook gezinnen met kleine beurzen aan de 50% lokaal collectief eigenaarschap kunnen deelnemen.

    • Aanvullende samenwerking. Initiatiefnemers staan open voor bezoekmogelijkheden van de energietuin en/of geven de mogelijkheid om deel te nemen aan een ander project zoals gezamenlijk inkopen van panelen.

  •  

  • Onderwerp landschap:

    • Visueel overlast; Bij elk initiatief moeten maatregelen genomen worden om schittering te voorkomen. Rekening houden met cultuurhistorie en bestaande landschapselementen. Maatwerk voor de inpassing waarbij minimaal 25% ruimte is voor de natuur.

    • Biodiversiteit; Bij elk initiatief moeten maatregelen genomen worden om de biodiversiteit te verbeteren.

    • Beheerplan; In het beheerplan dient een eindoplevering omschreven te worden met bankgarantie om te garanderen dat er geen rotzooi achter blijft.

  •  

  • Onderwerp techniek:

    • Levensduur; Bij elk initiatief moet op basis van een onderhoudsplan duidelijk gemaakt worden wat de levensduur is, en wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot langere levensduur.

    • Nieuwste technieken; Om het gebruiksoppervlak te minimaliseren, is maximaal rendement van de panelen nodig.

    • Onderhoudsplan; Bij elk initiatief moet een onderhoudsplan aangeleverd worden om naleving mogelijk te maken.

    • Garantie van oorsprong en fairtrade voorwaarden

  •  

  • Onderwerp Meekoppelkansen:

    • Stikstof depositie; De initiatiefnemer dient aan te geven welk voordeel het initiatief heeft ten opzichte van de huidige situatie.

    • Meervoudig ruimtegebruik. Voedseltransitie en klimaatadaptatie zijn hier voorbeelden van.

  •  

  • Onderwerp procesplan:

    • Tijdpad; Het tijdpad geeft weer op welke momenten welke stappen gezet worden. Het gaat dan om de stappen die de initiatiefnemer zet en waar de inwoners aan zet zijn. Daarbij is zijn de contactmomenten en beslismomenten van groot belang. Dit tijdpad zal voor de voorbereiding gedetailleerder zijn dan voor de onderhoudsfase.

    • Inzet communicatieplan; Het communicatieplan moet deel uitmaken van het procesplan. Het informeren van de inwoners over het proces maakt namelijk deel uit van het communicatieplan. Beide moeten in te zien zijn, voordat de initiatiefnemer met de informatietrajecten begint.

    • Contactmomenten (informeren); Het contactmoment “informeren” is gericht op het verstrekken van informatie aan de inwoners. Hierbij kan het gaan om het informeren over het proces, maar ook over de inhoudelijke informatie. Dit contactmoment moet ruim voor het volgende contactmoment plaatsvinden. De inwoners moeten zich de informatie eigen kunnen maken.

    • Contactmomenten (meedenken); Het contactmoment “meedenken” is gericht op het voortraject om te komen tot een gedragen plan. Voorkomen moet worden dat er al een kant en klaar plan ligt waar alleen nog maar enkele randvoorwaarden ingevuld kunnen worden.

    • Contactmomenten (deelnemen); Het contactmoment “deelnemen” is gericht op de samenwerking bij het project tussen de inwoners en de initiatiefnemer. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn coöperativiteit en profijtbeginsel.

    • Beslismomenten; De beslismomenten (Go/No go) moeten in het procesplan beschreven worden. Ook moet aangegeven worden hoe met wijziging van deze momenten omgegaan wordt.

    • Definitieve plan; De initiatiefnemer moet het definitieve plan delen voordat de vergunning aangevraagd wordt.

  •  

  • Onderwerp communicatieplan:

    • Contactgegevens; De contactgegevens van de initiatiefnemer moeten bekend zijn zodat deze partij, indien nodig, vragen kan beantwoorden. Bereikbaarheid moet gegarandeerd worden. Hiermee moet er ook ruimte zijn voor direct contact tussen de initiatiefnemer en inwoner.

    • Beschrijving van doelgroep; Vooraf moet aangegeven worden wie de doelgroep is voor een contactmoment. Gaat het alleen om inwoners, om buurtverenigingen of andere stakeholders zoals milieu organisaties of grondeigenaren van buurpercelen.

    • Afstand tot het initiatief; De afstand tot het initiatief moet een rol krijgen in de communicatie. Hierbij moet rekening gehouden worden met bestaande grenzen zoals buurten/wijken/postcodes om te voorkomen dat de informatiestromen tussen buren verschillen.

    • Doel van de participatie; Bij de contactmomenten moet duidelijk zijn wat het doel is van het contact (informeren, meedenken, deelnemen). Zo kunnen de verschillende partijen zich hierop voorbereiden.

    • Wijze van digitaal contact bewoners; Informatie over het initiatief moet eenvoudig te vinden zijn op internet. Per initiatief moet een projectwebsite opgesteld worden die via doorlink vanaf de gemeentelijke website te vinden is. Via social media voeten de initiatieven te vinden zijn.

    • Wijze van fysiek contact bewoners: Om iedereen te bereiken dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande media kanalen zoals Onder Ons, Voerendaal Magazine en d'r speegel (eventueel duurzaamheidsuitgave). Ook met projectborden op locatie kan informatie verstrekt worden. Voor bijeenkomsten is een brief of flyer gevraagd.

    • Inzet informatiebijeenkomsten op locatie; Om een beeld te kunnen schetsen “hoe het er nu echt gaat uitzien” is een informatiebijeenkomst op locatie verplicht.

    • Verslaglegging van de contactmomenten; De verslaglegging van de contactmomenten moet via de projectsite opgevraagd kunnen worden, zodat iedereen alle informatie kan krijgen. Dit geldt ook voor de presentaties die gegeven worden.

    • Onderzoek doen naar draagvlak: Het onderzoek naar draagvlak moet een onderdeel worden van het ingediende initiatief.

2)Inbreng voor het proces en voor randvoorwaarden buiten het beoordelingskader om

Naast de onderwerpen die in het beoordelingskader komen, zijn er ook onderwerpen genoemd niet in het beoordelingskader passen. Het gaat dan om taken die bij een andere partij liggen dan bij de initiatiefnemer. Dit zijn randvoorwaarden die wel meegenomen worden in het vervolgproces, maar niet in het beoordelingskader zelf.

 

  • Gemeentelijke taken

    • Contactgegevens; Er moet binnen de gemeente een contact persoon zijn, met wie contact opgenomen kan worden over dit onderwerp. Hiermee moet er ook ruimte zijn voor direct contact tussen de gemeente en de inwoners.

    • Coördinerende rol gemeente: De gemeente moet de coördinerende rol op zich nemen. Hierbij gaat het om het verstrekken van informatie, maar ook om het afstemmen van afspraken tussen de initiatiefnemers en tussen de initiatiefnemers en de inwoners.

    • Website gemeente: De gemeentelijke website moet up-to-date zijn. Alle achtergrond informatie moet hier te vinden zijn over dit onderwerp. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat iedereen die zich nog niet hierin verdiept heeft alle informatie eenvoudig kan vinden.

    • Projectpagina gemeente: De gemeente moet een projectpagina hebben waar alle initiatieven op vermeld zijn met een doorlink naar de lopende initiatieven. Deze site moet een overzicht geven van alle ontwikkelingen als het gaat on de energietuinen.

    • Betrokkenheid gemeente; De gemeente zal de verschillende trajecten blijven volgen. Indien nodig zal de gemeente de initiatiefnemer aanspreken mocht iets niet volgens afspraak verlopen. Daarnaast wil de gemeente ook zo veel mogelijk kennis opdoen over het initiatief, maar vooral ook een gevoel krijgen bij de wensen en de inbreng van de inwoners.

  •  

  • Taken energie coöperatie

    • Deskundige afvaardiging van bewoners; “De Omslag” kan gezien worden als deskundige afvaardiging. Maar naast de “De Omslag” staat het de inwoners vrij om deze afvaardiging zelf te vormen. Het is dan ook mogelijk om een tweede of derde energie coöperatie op te zetten.

    • Voorbeelden onder de aandacht brengen; “De Omslag” heeft veel contacten die ingezet kunnen worden om een voorbeeldlocatie te bezoeken. Op deze wijze kunnen ideeën opgedaan worden.

3)Inbreng die niet meegenomen kan worden in één van de eerdere processen

Tijdens de bijeenkomsten zijn onderwerpen aangehaald die niet in het beoordelingskader terugkomen of tijdens het vervolgtraject gebruikt worden. Dit kan ermee te maken hebben het een onredelijke eis is, een opmerking is die al loopt of niet wenselijk voor het vervolgtraject.

 

  • Rekening houden met vakanties.

    • De gemeente zal dit niet als eis opnemen. De wettelijke trajecten zijn gehouden aan termijnen. Dat betekent dat hierbij geen rekening gehouden kan worden met vakanties van inwoners. Wel zal gekeken worden of de initiatiefnemers in hun proces- en communicatieplan rekening gehouden hebben met vakantieperiodes.

  • Aanvraag delen voordat het vergunningentraject start.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. Een aanvraag kan nog niet gedeeld worden voordat er een besluit ligt. Het is aan de initiatiefnemer om informatie te delen die in de uiteindelijk vergunningsaanvraag staat. Dit uiteindelijke plan moet deel uitmaken van de voorfase en is opgenomen bij het proces.

  • Wegingsfactor gerelateerd aan postcode of straat.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. Het is onmogelijk om inwoners van bepaalde straten en/of postodes een zwaarder wegende stem te geven. Zeker omdat er altijd een grens is tussen twee woningen en het daardoor altijd oneerlijk is om deze grens ergens te leggen. Daarnaast is er ook geen moment waarop gestemd kan worden, waarbij de wegingsfactor gebruikt zou kunnen worden. Wel is het mogelijk om onderscheid te maken in afstand tot het initiatief als het gaat om de wijze waarop de contactmomenten ingericht worden.

  • What’s in it for me/wat is mijn voordeel;

    • Dit onderwerp wordt niet meegenomen in de processen, omdat dit voor iedereen anders is. Dit zal iedereen dan ook voor zich zelf moeten bepalen. Wel zullen de contactmomenten die gericht zijn op deelnemen hierop inspelen.

  • Aanwijzing locaties en omvang locaties;

    • Deze opmerking zal geen onderdeel uitmaken van het vervolgtraject. De gemeente heeft dit proces al doorlopen, waarna de Raad het beoordelingskader vastgesteld heeft. Dit besluit zal worden gevolgd. Een aanpassing hiervan is geen onderdeel van het beoordelingskader, wordt dit niet meegenomen.

  • Alternatieven voor zonneweides;

    • Deze opmerking zal geen onderdeel uitmaken van het vervolgtraject. De gemeente doorloopt verschillende trajecten om de energietransitie in Voerendaal mogelijk te maken. Energieopwekking op land is hier een onderdeel van. Bij zon op land gaat de gemeente uit van de provinciale zonneladder, waar ook zonneweides een onderdeel van uit maken. Gezien deze beleidskeuze geen onderdeel uitmaakt van het beoordelingskader, wordt dit niet meegenomen.

  • Uitsluiten buitenlandse bedrijven.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. Er kan een voorkeur gegeven worden aan lokale bedrijven. Echter betekend dit niet dat bedrijven uitgesloten worden. Daarnaast kan dit niet als afwegingsfactor gebruikt worden door de volgtijdelijkheid.

  • Afzetmarkt bepalen.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. De gemeente kan niet bepalen aan wie de stroom verkocht wordt. Voorbeeld is aan een datacenter.

  • Tijdelijkheid van maximaal 25 jaar.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. Het opnemen van deze tijdelijkheid, zou betekenen dat een zonneveld na 25 jaar afgebroken zou moeten worden, ondanks dat het wellicht nog genoeg oplevert. Dit gaat voorbij aan de duurzame uitgangspunten. Wel zal gekeken worden op welke wijze het gebruik na 25 jaar gegarandeerd kan worden.

  • Nadelen van biodiversiteit zoals ratten en vogels.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. Bij biodiversiteit wordt niet ingegaan op specifieke flora en fauna. Overlast zal wel een aandachtspunt zijn.

  • Wel of geen opslag van energie door batterijen.

    • Dit zal geen voorwaarde in het beoordelingskader worden. Dit onderwerp gaat in samenspraak met de netbeheerder en kan voor elke locatie verschillen. De samenspraak met de netwerk beheerder wordt wel opgenomen in het beoordelingskader.

4)Vragen en antwoorden om kennis bij bewoners te vergroten.

Tijdens de bijeenkomsten zijn ook vragen gesteld die nog in het beoordelingskader passen, nog in het vervolgtraject horen. Deze komen ook niet terug in het beoordelingskader of in het vervolgtraject.

 

  • Wat is de huidige stand van zaken rondom het eerder opgestarte Duurzaamheidsplatform van de gemeente Voerendaal?

    • Het duurzaamheidsplatform staat momenteel “on-hold”. Er zijn te weinig vrijwilligers om dit op te pakken.

  • Kunnen wij straks nog reageren op de verslagen?

    • Na het versturen van het verslag kan hierop gereageerd worden. Daarnaast zal nog een samenvattende bijeenkomst in het gemeentehuis georganiseerd worden.

  • Kunnen initiatiefnemers straks gegevens van Burgers krijgen ivm ophalen draagvlak?

    • De gemeente zal geen informatie van de burgers verstrekken aan initiatiefnemers. Wel kan de gemeente informatie doorsturen naar de burgers zodat burgers zelf hun gegevens kunnen achterlaten, indien dat gewenst is.

  • Waarom wordt de gemeente zelf geen initiatiefnemer?

    • Het opzetten, beheren en onderhouden van een locatie met zonnepanelen is geen gemeentelijke taak. Hier heeft de gemeente dan ook de capaciteit en den kennis niet voor.

  • Is er een mogelijkheid tot subsidie voor het aanpassen van dakconstructie zodat ook daar panelen mogelijk zijn?

    • Voor vragen over subsidies rondom de energietransitie wordt verwezen naar de Woon Wijzer Winkel. (WoonWijzerWinkel - altijd een oplossing om je huis duurzamer te makenWoonwijzerwinkel )

 

5)Overige opmerkingen.

Tijdens de bijeenkomsten zijn door enkele bewoners nog aanvullende opmerkingen gemaakt. Deze zijn ter compleetheid meegenomen.

 

  • De gemeenteraad van Voerendaal moet er voor zorgen dat ze voldoende voeling hebben met de inwoners van Voerendaal.

  • Enkele inwoners geven aan het gevoel het hebben dat ze op een rijdende trein moeten springen.

  • De gemeente wordt gecomplimenteerd met de huidige aanpak.

 

Bijlage 4. Handreiking Omgevingsdialoog

 

1. Inleiding

De hedendaagse leefomgeving verandert en daarmee ook de manier waarop de omgeving kijkt naar ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Voerendaal. Daar waar wij als gemeente voorheen in hoofdzaak een sturende rol hadden wijzigt dit de komende jaren naar een meer faciliterende rol, waarbinnen participatie een belangrijke rol zal krijgen. Participatie zal ook in de aankomende Omgevingswet verankerd worden.

 

De beoordeling van initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen vraagt over het algemeen maatwerk waarbij initiatiefnemers en hun omgeving beide een belang hebben bij het onderhouden van een goede relatie. Dit kan gebeuren door samen een beoogde ruimtelijke ontwikkeling door te spreken vanuit ieders perspectief. Als u dus iets wilt (ver)bouwen, de functie van een pand of gronden wilt wijzigen of bijvoorbeeld een woning wilt realiseren, stuurt de gemeente Voerendaal aan op een zogenaamde ‘omgevingsdialoog’. Onderhavig document is een handreiking voor eenieder die gebruik maakt van participatie middels een omgevingsdialoog. In dit document wordt een toelichting gegeven op het begrip ‘omgevingsdialoog’ en ‘omgeving’, omdat deze begrippen samen het kader van een goede omgevingsdialoog vormen. Onderhavig document is tevens een hulpmiddel voor het organiseren van een omgevingsdialoog en de gedegen verslaglegging van een dergelijke dialoog.

2. Wat is een omgevingsdialoog?

Een omgevingsdialoog is een gelegenheid om omwonende of bedrijven uit uw omgeving (of andere belanghebbenden) te betrekken bij uw planvorming. Zodoende krijgt u als initiatiefnemer een beter beeld hoe uw omgeving tegen uw plan aankijkt en kunt u hiermee rekening houden bij de verdere uitwerking van uw initiatief. Als initiatiefnemer bent u zelf verantwoordelijk voor het organiseren van een omgevingsdialoog. De gemeente neemt in principe dus geen deel aan de omgevingsdialoog, tenzij de gemeente zelf initiatiefnemer is. Als gemeente adviseren wij u graag als u vragen hebt omtrent een omgevingsdialoog.

3. Wat wordt verstaan onder de omgeving?

Het begrip ‘omgeving’ heeft betrekking op iedereen waarop uw initiatief effect kan hebben. Dit kunnen bijvoorbeeld omwonenden en aanliggende bedrijven zijn, maar ook andersoortige gebruikers in gebouwen rondom uw planlocatie. U dient er zorg voor te dragen dat deze groep een goede afspiegeling omvat van uw omgeving.

Vuistregel begrip ‘omgeving’: “eigenaren en gebruikers van aangrenzende percelen en/of diegenen die zicht hebben op de ontwikkeling of een andere vorm van overlast (geluid, geur en andersoortige milieueffecten) kunnen ervaren”.

Middels de bovenstaande vuistregel wordt gewaarborgd dat eenzelfde uitgangspunt geldt voor iedere initiatiefnemer. Echter vanzelfsprekend kan er gezien de omvang of aard van een ontwikkeling een noodzaak zijn om meer omwonende of omliggende bedrijven te contacteren. Bij een ontwikkeling met veel ruimtelijke impact dient u dan ook naar verwachting een grotere inspanning te leveren in het kader van een omgevingsdialoog.

4. Doelstelling 4.1 Andere kunnen meedenken met uw planvorming

Uw huidige of toekomstige buren ervaren het over het algemeen als prettig als u hen informeert over plannen. Immers kunnen uw buren iets gaan merken van uw plan. Uw buren hebben over het algemeen rechtstreeks zicht op uw woning of bedrijf. Als u gaat aanbouwen en/of verbouwen, dan heeft dit gevolgen voor hun uitzicht. Het kan ook zijn dat uw omgeving last kan krijgen van bijvoorbeeld geluid, geur of verkeer.

 

Doelstelling van een omgevingsdialoog is dat een initiatiefnemer zijn of haar plannen, in een zo vroeg mogelijk stadium, bespreekt met de omgeving. De betreffende initiatiefnemer kan input die voortkomt uit een dergelijke dialoog gebruiken bij de verdere uitwerking van diens plannen.

De omgeving kan zodoende al in een vroeg stadium haar perspectief ten aanzien van een ontwikkeling kenbaar maken. Dit zorgt voor meer begrip en misschien ook meer draagvlak voor uw plannen. Een omgevingsdialoog is daarmee wezenlijk anders dan een presentatie waarbij een initiatiefnemer vertelt wat diens plan omvat. Immers de doelstelling van een omgevingsdialoog is een dialoog te voeren en geen monoloog.

 

Overigens is het niet zo dat de partijen het altijd op alle punten met elkaar eens moeten zijn. Het gaat er echter om dat er inzicht bestaat in de wensen vanuit de omgeving in relatie tot de doelstelling van de ontwikkeling en mogelijkheden die er zijn binnen een specifieke planlocatie.

4.2 Zorgvuldigheid besluitvorming

Een inzicht in de gevoelens bij een nieuwe ontwikkeling en eventuele bijkomende zorgen uit de omgeving zijn van belang voor de gemeente Voerendaal. De gemeente neemt uiteindelijk een besluit ten aanzien van uw planvoornemen. Wij moeten dan naar de juridisch-planologische regels kijken die ter plaatse gelden, maar ook naar alle belangen. Als we als gemeente een goed inzicht hebben in de belangen kunnen we een beter besluit nemen. Het is ook geen garantie dat uw plan goedgekeurd wordt als iedereen uit uw omgeving het met uw plan eens is. Uw plan kan alsnog worden afgewezen.

5. Omgevingswet

Vanaf 1 juli 2022 gaat naar verwachting de Omgevingswet gelden. De Omgevingswet bundelt en moderniseert in 1 wet alle wetten voor de leefomgeving. Het beoogde effect hiervan is dat beter gekeken wordt hoe ontwikkelingen goed aansluiten bij de wensen van inwoners, ambtenaren en bestuurders. Een belangrijk onderdeel is daarbij weggelegd voor het aspect participatie. Ontwikkelingen in de leefomgeving komen daarbij nog meer in samenwerking met inwoners en belanghebbenden tot stand. Participatie speelt hierin een belangrijke rol.

 

De Omgevingswet stimuleert participatie zodat tijdig belangen, meningen en inpasbare aanpassingen op tafel komen. Middels participatie worden belanghebbenden op een zo vroeg mogelijk moment betrokken bij planvorming. Op basis van artikel 16.55 lid 6 van de Omgevingswet is de gemeente verplicht om participatiebeleid vast te stellen.

 

U zult zich afvragen of een omgevingsdialoog altijd verplicht is als u een plan heeft. Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Hieronder volgt een uiteenzetting ten aanzien van deze twee invalshoeken.

5.1 Algemeen aanvraagvereiste participatie

In artikel 7.4 van de Omgevingsregeling staat een plicht voor de aanvrager van een omgevingsvergunning om bij de aanvraag aan te geven:

  • of de aanvrager aan participatie heeft gedaan

  • zo ja: hoe de aanvrager aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten zijn

 

Dit aanvraagvereiste omvat feitelijk geen verplichting voor de aanvrager om aan participatie te doen. Het antwoord op de eerste vraag hierboven mag dus ook 'nee' zijn. Het bevoegd gezag mag niet weigeren om een aanvraag in behandeling te nemen, omdat er geen participatie is geweest. Ook mag het bevoegd gezag de aanvraag niet buiten behandeling laten, omdat er te weinig participatie is geweest. De bedoeling van artikel 7.4 is namelijk alleen om de initiatiefnemer te stimuleren om na te denken over participatie. Als u aan participatie doet, moet het bevoegd gezag weten wat de resultaten zijn.

 

In de gemeente Voerendaal wordt het betrekken van buren en/of andersoortige partijen uit uw omgeving altijd gestimuleerd. Ook als dat dus strikt genomen niet verplicht is. Dit geeft niet alleen een beter beeld van de belangen bij uw ontwikkeling voor de gemeente bij de besluitvorming, maar de praktijk wijst uit dat dit ook leidt tot betere plannen en minder klachten en/of bezwaren. Goede participatie helpt maar is uiteindelijk geen garantie voor het krijgen van een vergunning. Immers is participatie één onderdeel van een breed scala aan afwegingen bij besluitvorming.

5.2 Aanvraagvereiste bij verplichte participatie (bij buitenplanse omgevingsplan activiteiten)

Voor de omgevingsvergunning is in de Omgevingswet bepaald dat er regels komen met betrekking tot participatie en overleg met derden. Het gaat daarbij om de aanvraag en de vereisten die daarvoor gelden (Omgevingswet, artikel 16.55 lid 6). Voor activiteiten die buitenplans zijn (dus volgens de regels van het omgevingsplan niet mogelijk zijn) en waarvoor het college van B&W het bevoegd gezag is, kan de gemeenteraad activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is (Omgevingswet, artikel 16.55 lid 7). Bij deze gevallen moet u dus als initiatiefnemer aantonen dat participatie heeft plaatsgevonden. Als u bij zo’n aangewezen geval niet of onvoldoende aan participatie heeft gedaan, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten.

 

Verder is het relevant welke activiteit de initiatiefnemer heeft aangevraagd voor de vraag of de participatie voldoende is. Bij een klein initiatief met weinig impact op de omgeving kan een beperkte vorm van participatie volstaan. Bij een project met grote impact op de omgeving zal meer uitgebreide participatie nodig zijn. De beoordeling of de initiatiefnemer voldoende aan participatie heeft gedaan, is aan het bevoegd gezag.

 

Middels onderhavige handreiking wordt een kader geschept waarbinnen u een omgevingsdialoog kan laten plaatsvinden (dit is een mogelijk instrument om participatie plaats te laten vinden) en ook vervolgens kan komen tot een gedegen verslaglegging.

5.3 Wettelijke mogelijkheden om te reageren

Een omgevingsdialoog vervangt niet de formele inspraakprocedure. Omwonenden en bedrijven kunnen nog steeds zienswijzen en bezwaren indienen tegen uw plan. Echter middels een omgevingsdialoog kunt u al vroegtijdig een inzicht krijgen in de mogelijke bezwaren vanuit uw omgeving. De praktijk wijst uit dat dit de kans op zienswijzen en bezwaren beperkt in de wettelijk voorgeschreven procedure.

6. Wanneer organiseer ik een omgevingsdialoog?

Eigenlijk is het bij alle plannen verstandig om even de buren te informeren. Dus ook als u geen toestemming nodig hebt van de gemeente. Conform de toelichting in paragraaf 5.1 en 5.2 blijkt dat u in ieder geval in specifiek aangewezen gevallen verplicht bent om participatie plaats te laten vinden. Echter als gemeente adviseren wij u ook om bij andersoortige ontwikkelingen participatie plaats te laten vinden. Uw beleving omtrent de impact van uw voorgenomen plannen kan afwijken van die van uw omgeving.

 

Bij ieder plan is het belangrijk om na te gaan: wie gaat hier iets van merken en wie heb ik nodig om het te realiseren? Gaat u bijvoorbeeld een aanbouw bouwen aan uw bestaande woning? Dan kan dit effect hebben op uw aangrenzende buren. Ook in andere gevallen als u bijvoorbeeld uw bedrijf wilt gaan uitbreiden kan uw omgeving hier effecten van ondervinden. Hoe groter de impact van u plan, hoe groter de groep directbetrokkenen zal zijn. Daarnaast kunnen er nog andere partijen zijn die indirect betrokken zijn, zoals bewonersverenigingen, ondernemers, een milieugroep of een maatschappelijke organisatie. Besef u dat ook kleine ontwikkelingen of wijzigingen naar mening van uw omgeving effect kunnen hebben ten aanzien van het ervaren woon- en leefklimaat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het oprichten of veranderen van een hoofdgebouw/bijgebouw (aanbouw, tuinhuis of dakkapel). Ook een functiewijziging van een pand, waarop dus geen bebouwing opgericht wordt kan een ruimtelijke impact hebben op uw omgeving.

 

Mocht u twijfelen of het voeren van een omgevingsdialoog zinvol is of kunt u geen inschatting maken van de te contacteren personen of bedrijven dan kunt u contact opnemen met de gemeente. Samen kunnen we verkennen of uw initiatief geringe ruimtelijke impact heeft of grote impact. In dit oriënterend overleg kunt u eventueel ook samen met de gemeente bepalen wie u betrekt bij de omgevingsdialoog. In aanvulling op het voorgaande geldt dat in de brief waarin een (gedeeltelijk) positief principebesluit bekend wordt gemaakt ook aangegeven zal worden welke vorm van een omgevingsdialoog wenselijk of verplicht is.

7. Stappenplan omgevingsdialoog Stap 1 Bepaal de omgeving

Met ‘omgeving’ bedoelen we iedereen waarop uw plan effect heeft. Denk aan mensen die in de omgeving wonen en bedrijven, maar ook belangenverenigingen. Belangrijk is dat deze mensen in ieder geval de mogelijkheid krijgen hun stem te laten horen. De vuistregel die aangehouden dient te worden ten aanzien van de omgeving is reeds toegelicht in hoofdstuk 3 van onderhavige handreiking.

Stap 2 Nodig belanghebbende uit

U organiseert zelf de gesprekken voor de omgevingsdialoog. Het is van belang dat u in de uitnodiging duidelijk uitlegt wat uw ideeën zijn en wat u van de omgeving verwacht. Geef duidelijk aan welke onderdelen nog bespreekbaar zijn. Ook geeft u een toelichting op de gekozen vorm van dialoog (bijvoorbeeld een groepsgesprek, een-op-een gesprek of een gezamenlijke informatieavond). In bijlage 1 is een voorbeeld uitnodiging opgenomen voor een of een combinatie van de reeds benoemde vormen van dialoog.

 

De gekozen vorm van dialoog zal afhankelijk zijn van de hoeveelheid mensen met wie u in dialoog gaat en de aard van de ontwikkeling. Als gemeente adviseren wij meerdere gesprekken plaats te laten vinden bij grotere initiatieven of initiatieven met meer invloed op de omgeving. Heeft uw ontwikkeling een geringe impact op uw omgeving dan kan het voldoende zijn om dit alleen te laten weten aan uw omgeving middels een informatiebrief, waarin u uw buren de gelegenheid geeft hierop te reageren. In bijlage 2.1 is een voorbeeld informatiebrief opgenomen voor het informeren van uw omgeving middels een brief. Hierbij is ook een reactieformulier opgenomen in bijlage 2.2, welke meegezonden dient te worden.

 

Informeer de omgeving op tijd. Houd minstens 14 dagen aan tussen de verzending van de uitnodiging en de datum waarop u een omgevingsdialoog wilt organiseren. Zodoende heeft iedereen voldoende mogelijkheden om te reageren op uw voorstel. Ook indien u uw omgeving informeert middels een informatiebrief dient u een termijn van 14 dagen aan te houden ten aanzien van een werkbare reactietermijn.

Stap 3 Voer de omgevingsdialoog

Een omgevingsdialoog is een gesprek waarin mensen open en op basis van gelijkwaardigheid met elkaar spreken en samen nadenken over voor een beoogde ontwikkeling. Het is belangrijk dat iedereen de mogelijkheid wordt geboden om vragen te stellen. Overleg indien mogelijk met belanghebbenden op de locatie waar het plan gerealiseerd zal worden. Werk indien mogelijk met beeldmateriaal. Ongeacht de vorm van dialoog (groepsgesprek, een-op-een gesprek of een gezamenlijke informatieavond) is het van belang dat de dialoog in ieder geval uit de onderstaande onderdelen bestaat.

 

  • Als u een omgevingsdialoog organiseert moeten alle aanwezigen op een presentielijst kunnen tekenen dat ze aanwezig zijn geweest.

  • U geeft een toelichting op de beoogde ontwikkeling. Daarbij besteedt u in elk geval aandacht aan:

    • De ruimtelijke impact van het idee, zoals bouwhoogtes, vormgeving, ontsluiting en parkeren, groen-/natuurwaarden en hoe dit in verhouding staat tot het huidige gebruik van de locatie;

    • Openbare orde en veiligheid;

    • De mate waarin de samenstelling van een wijk/buurt/straat verandert;

    • Aspecten waar al rekening mee is gehouden in de planuitwerking in relatie tot de omgeving.

  • De deelnemers aan de omgevingsdialoog krijgen de gelegenheid om op uw toelichting te reageren.

  • U gaat in op de reacties vanuit de genodigde. Dit kan direct tijdens de eerste dialoog of bij complexere ruimtelijke ontwikkeling in een later vervolggesprek. Geef hierbij ook aan wanneer u de reacties verwacht indien men deze achteraf nog schriftelijk wil aanleveren.

  • U geeft aan of u wel of niet iets met de opmerkingen doet of kan doen. Geef hierbij ook aan wanneer de deelnemers uw reactie mogen verwachten als een direct antwoord niet mogelijk is. Geef ook een onderbouwing waarom u wel of niet iets kan doen met de reacties.

  • De deelnemers krijgen de gelegenheid om aan te geven of zij wel of niet tevreden zijn met uw reactie. Dit dient natuurlijk ook opgenomen te worden in de verslaglegging.

 

Bij ingrijpende plannen of bijeenkomsten met grote groepen, of als de relatie met uw omgeving niet goed is, kunt u ervoor kiezen om gebruik te maken van een gespreksleider. Het is dan echter nog steeds nodig dat u ook zelf aanwezig bent.

Stap 4 Verslaglegging

Als initiatiefnemer ben u verantwoordelijke voor het maken van een verslag (per bijeenkomst die heeft plaatsgevonden). In bijlage 3 is een voorbeeld-verslag opgenomen. In het verslag dienen in ieder geval de navolgende aspecten beschreven te worden:

 

  • Waar en wanneer heeft de dialoog plaatsgevonden;

  • Wie heeft u uitgenodigd en een motivatie waarom juist deze personen zijn uitgenodigd. Er dienen géén namen van personen genoemd te worden;

  • Wie waren er aanwezig (eigenaar/gebruiker en het object) of was er afwezig. Er dienen géén namen van personen genoemd te worden.

  • Beschrijving van wat u als initiatiefnemer heeft gezegd en wat door de deelnemers is ingebracht;

  • Omschrijving of en waarom u wel of niet iets met de opmerkingen doet of kan doen;

  • Op welke onderdelen de plannen zijn aangepast. Als u het plan naar aanleiding van de dialoog bijstelt, geef dan in het verslag duidelijk aan wat de wijzigingen zijn ten opzichte van het oorspronkelijke plan. Als u ervoor kiest om het plan niet bij te stellen, geef dan duidelijk de redenen aan waarom u dat niet wilt doen. Het gaat namelijk niet alleen om het ophalen van geluiden uit de omgeving, maar ook om het laten zien wat daarmee gedaan is;

  • Gemaakte afspraken;

  • Omschrijving tevredenheid deelnemers.

 

Initiatiefnemer dient zich te realiseren dat het verslag openbaar zal worden. De namen en adressen van de omgeving (NAW-gegevens) dienen in een aparte, vertrouwelijke bijlage te worden opgenomen. Deze mogen dus niet voorkomen in de verslaglegging. Deze gegevens worden door de gemeente uitsluitend gebruikt ten behoeve van het betrokken planinitiatief en worden niet in de openbaarheid gebracht. De initiatiefnemer dient hiertoe op voorhand de omgeving te informeren.

 

De initiatiefnemer dient erop te letten dat in het verslag zelf dus NAW-gegevens worden vermeden zodat het verslag in de verdere procedure niet geanonimiseerd hoeft te worden (dit in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming).

Stap 5 Stuur het verslag naar de deelnemers

Verstuur het verslag naar de omgeving en biedt de mogelijkheid om op het verslag te reageren. Geef daarbij een reactietermijn aan van 14 dagen. Deze termijn is afgestemd op de termijn voor personen die niet aanwezig zijn geweest maar wellicht wel een reactie willen inbrengen (zie: voorbeeld uitnodiging omgevingsdialoog). Voeg de reacties toe als bijlage bij het verstuurde verslag. Vraag de genodigden om een akkoord ten aanzien van de definitieve versie van het verslag (inclusief eventuele reacties op het verslag).

Stap 6 Verslag toevoegen aan stukken voor de gemeente

Als de omgevingsdialoog op een goede manier is afgerond levert u het verslag (of in het geval van meerde bijeenkomsten: de verslagen) aan bij de gemeente, samen met de overige gegevens die nodig zijn om te komen tot een weloverwogen besluit. Uw documentatie behorende bij de omgevingsdialoog dient zodoende te bestaan uit:

  • 1.

    Verzonden uitnodiging(en) en/of informatiebrief;

  • 2.

    Verslaglegging van de omgevingsdialoog(en) zonder namen;

  • 3.

    Vertrouwelijk document met NAW-gegevens deelnemers dialoog;

  • 4.

    Reacties op verslaglegging omgevingsdialoog.

8. Vragen omtrent handreiking omgevingsdialoog

Bij grote initiatieven is het verstandig om tijdig contact op te nemen met de gemeente. Dit kan doorgaans bij de contactpersoon die is gekoppeld aan uw aanvraag. Echter ook bij kleine initiatieven is een omgevingsdialoog wenselijk en kan de gemeente u adviseren. Heeft u toch nog vragen? Neem dan contact op met de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling bij de gemeente Voerendaal.

 

Gesprek goed gevoerd?

In haar besluitvorming bekijkt de gemeente of de dialoog goed is uitgevoerd. Om dit te beoordelen kunt u zelf de volgende vragen gebruiken:

  • 1.

    Vormeden de deelnemers aan de dialoog een goede afspiegeling van alle belanghebbende in de omgeving van uw plan?

  • 2.

    Hoe hebben minder mondige belanghebbenden hun inbreng geleverd?

  • 3.

    Was er plaats voor iedereen om in vrijheid zijn of haar mening te geven?

  • 4.

    Is er geluisterd naar elkaars standpunten?

  • 5.

    Wat heeft u als initiatiefnemer met de opmerkingen en ideeën van de deelnemers gedaan en waarom?

  • 6.

    Hoe bent u omgegaan met andersoortige standpunten en zorgen van belanghebbenden?

  • 7.

    Op welke wijze heeft u alle verschillende belangen afgewogen?

  • 8.

    Is het voor alle betrokkenen duidelijk waarop zij wel en geen invloed hebben en waarom?

  • 9.

    Zijn alle betrokkenen tijdig en volledig geïnformeerd over de bijeenkomst(en) en heeft u tijdig en duidelijk de resultaten teruggekoppeld (zie hiertoe hoofdstuk 2 en 4 in de handreiking)?

  • 10.

    Hoe waarderen de deelnemers de uitkomst en het proces van de omgevingsdialoog?

 

Bijlage 1: Voorbeeld uitnodiging omgevingsdialoog

 

Naam geadresseerde]

[Adres]

[Woonplaats]

 

[Datum]

 

 

 

Betreft: [Onderwerp]

 

 

Geachte [Naam ontvanger],

 

Graag willen wij [naam initiatiefnemer] u informeren over onze plannen [verwijzen naar tekeningen initiatief met datum en versienummer].

 

Planvoornemen

Wij hebben het voornemen om [(1) toelichting plan: motivatie waarom u dit initiatief wil realiseren (2) uitleg van het plan: hoogten, oppervlaktes, functies bebouwing, veranderingen t.o.v. huidige situatie en (3) onderdelen waar ruimte is voor inspraak].

 

Omgevingsdialoog

Wij willen u graag uitnodigen voor een bijeenkomst op [datum en tijdstip] in [locatie en adres], waarbij wij een toelichting zullen geven op onze plannen. Tijdens deze bijeenkomst is er ook gelegenheid voor het stellen van vragen en het meedenken met onze plannen.

 

Verslaglegging

Bij de betreffende bijeenkomst wordt een verslag gemaakt van de besproken onderwerpen. In de verslaglegging zal worden aangegeven wie er zijn uitgenodigd, wie hebben deelgenomen aan de dialoog, welke vragen zijn gesteld en worden de antwoorden op de gestelde vragen beschreven. In het verslag wordt ook aangegeven op welke wijze er is omgegaan met de gestelde vragen of opmerkingen en in hoeverre deze suggesties zijn verwerkt in het uiteindelijke planvoornemen. Indien er suggesties of wensen niet zijn verwerkt worden die in de verslaglegging middels een motivatie opgenomen.

 

Het verslag zal naar u en alle andere genodigden verstuurd worden. Wij stellen u hierbij in de gelegenheid om binnen 2 weken te reageren op het verslag. Het verslag met de eventuele reacties hierop zal vervolgens gedeeld worden met de gemeente Voerendaal. De gemeente zal het verslag meenemen in haar besluitvorming.

 

Aanmelding

Om een indicatie te krijgen van het aantal aanwezigen wordt u gevraagd zich aan te melden middels [telefoonnummer of emailadres].

 

Niet aanwezig bij de bijeenkomst

Indien u niet wilt of kunt deelnemen aan de bijeenkomst, maar wel vragen of opmerkingen heeft dan kunt u uiterlijk twee weken na de bijeenkomst [einddatum reactietermijn] uw reactie middels het bijgaand reactieformulier kenbaar maken [zie bijlage 2.2 Handreiking omgevingsdialoog gemeente Voerendaal 2021].

 

Status van een omgevingsdialoog

De omgevingsdialoog is een proces vanuit de initiatiefnemer van een specifieke ontwikkeling. U zult derhalve ook geen reactie ontvangen vanuit de gemeente ten aanzien van de door u gemaakt opmerkingen omtrent het plan. Deze reactie ontvangt u vanuit de initiatiefnemer.

 

Mocht de gemeente Voerendaal een positief besluit nemen, dan zal op een later moment de wettelijke procedure worden gevolgd die de ontwikkeling mogelijk moet maken. Bij de besluitvorming wordt door het bevoegd gezag een eigen afweging gemaakt en wordt daartoe ook zelfstandig onderzoek naar de belangen in de omgeving gedaan. Dit heeft tot gevolg dat als omwonenden tegen het planvoornemen zijn, dat niet wil zeggen dat het initiatief per definitie niet door kan gaan. Echter ook als de omwonenden allemaal voor zijn, wil dat niet zeggen dat het initiatief per definitie wel doorgang zal vinden.

 

De omgevingsdialoog verandert niet de wettelijke mogelijkheden van de deelnemers aan de omgevingsdialoog voor het indienen van zienswijzen of bezwaren. Het maakt dan ook niet uit of u wel of niet heeft deelgenomen aan de dialoog. Dit heeft juridisch gezien geen gevolgen voor u rechtspositie.

 

Heeft u vragen?

Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Als u naar aanleiding van deze brief vragen heeft, neem dan contact op met ons.

 

Met vriendelijke groet,

[Naam initiatiefnemer]

[Adres initiatiefnemer]

[Woonplaats initiatiefnemer]

 

[E-mailadres initiatiefnemer]

[Telefoonnummer initiatiefnemer]

 

Bijlag(n)

  • [Reactieformulier bijeenkomst omgevingsdialoog]

  • [Belangrijke bijlagen (tekeningen, kaarten, doorsneden) die de ontwikkeling inzichtelijk maken ter voorbereiding voor de omgevingsdialoog]

 

Bijlage 2.1: Voorbeeld informatiebrief omgevingsdialoog

 

Naam geadresseerde]

[Adres]

[Woonplaats]

 

[Datum]

 

 

 

Betreft: [Onderwerp]

 

 

Geachte [Naam ontvanger],

 

Graag willen wij [naam initiatiefnemer] u informeren over onze plannen [verwijzen naar tekeningen initiatief met datum en versienummer].

 

Wij hebben het voornemen om [(1) toelichting plan: motivatie waarom u dit initiatief wil realiseren (2) uitleg van het plan: hoogten, oppervlaktes, functies bebouwing, veranderingen t.o.v. huidige situatie en (3) onderdelen waar ruimte is voor inspraak].

 

Wij willen u hierbij in de gelegenheid stellen om binnen 2 weken eventuele opmerkingen over ons initiatief schriftelijk of mondeling aan ons kenbaar te maken. U vindt onze contactgegevens onderaan de brief. U kunt uw reactie schriftelijk kenbaar maken middels het bijgaand reactieformulier [zie bijlage 2.2 Handreiking omgevingsdialoog gemeente Voerendaal 2021].

 

Verslaglegging

Van de reacties uit onze omgeving wordt een verslag gemaakt. In de verslaglegging zal worden aangegeven wie er zijn aangeschreven, wie een reactie hebben gegeven en welke vragen zijn gesteld. In het verslag wordt ook aangegeven op welke wijze er is omgegaan met de gestelde vragen of opmerkingen en in hoeverre deze suggesties zijn verwerkt in het uiteindelijke planvoornemen. Indien er suggesties of wensen niet zijn verwerkt worden die in de verslaglegging middels een motivatie opgenomen. Het verslag zal naar u en alle andere aangeschreven personen verstuurd worden. Wij stellen u hierbij in de gelegenheid om binnen 2 weken te reageren op het verslag. Het verslag met de eventuele reacties hierop zal vervolgens gedeeld worden met de gemeente Voerendaal. De gemeente zal het verslag meenemen in haar besluitvorming.

 

Status van een omgevingsdialoog

Middels een omgevingsdialoog laat de initiatiefnemer zien dat de plannen zijn besproken met diens omgeving. De gemeente Voerendaal vindt het belangrijk dat dit gesprek plaatsvindt om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de verschillende belangen die spelen bij een planontwikkeling. De gemeente verwacht dat wij de reacties opnemen in een verslag en dat wij u laten weten wat wij met uw opmerkingen gaan doen. Dit verslag betrekt de gemeente Voerendaal bij de besluitvorming omtrent ons plan. Deze opmerkingen vormen geen onderdeel van de wettelijke procedure. U kunt derhalve in een later stadium bezwaar/zienswijzen indienen.

 

Heeft u vragen?

Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, neem dan contact op met ons.

 

Met vriendelijke groet,

[Naam initiatiefnemer]

[Adres initiatiefnemer]

[Woonplaats initiatiefnemer]

 

[E-mailadres initiatiefnemer]

[Telefoonnummer initiatiefnemer]

 

Bijlag(n)

  • [Reactieformulier informatiebrief]

  • [Belangrijke bijlagen (tekeningen, kaarten, doorsneden) die de ontwikkeling inzichtelijk maken]

 

Bijlage 2.2: Voorbeeld reactieformulier informatiebrief en bijeenkomst omgevingsdialoog

 

Reactieformulier ontwikkeling [locatie/straat en huisnummer]

Reactieformulier in het kader van de omgevingsdialoog.

Middels dit formulier kunt u, tot [datum sluiting], een reactie aan ons doorgeven. Dit kan per post of per e-mail. Zie de begeleidende informatiebrief voor de correspondentiegegevens.

 

Soortplan

[Omschrijving plan]

Locatie

[Locatie/straat en huisnummer/perceelnummer]

Initiatiefnemer

[Naam initiatiefnemer]

 

Bewoner/gebruik van adres

 

Naam bewoner /gebruiker

 

Vragen, wensen of suggesties

 

Datum

 

Handtekening akkoord ja/nee

 

 

Bijlage 3: Voorbeeld verslagformat omgevingsdialoog

 

Verslag omgevingsdialoog ontwikkeling [locatie/straat en huisnummer]

Verslag in het kader van de omgevingsdialoog.

In het kader van de omgevingsdialoog verzoeken wij u om een verslag van de dialoog te maken. U kunt hiertoe het onderstaand voorbeeld formulier gebruiken.

 

Soortplan

[Omschrijving plan]

Locatie

[Locatie/straat en huisnummer/perceelnummer]

Initiatiefnemer

[Naam initiatiefnemer]

 

Waar en wanneer heeft de omgevingsdialoog plaatsgevonden.

 

Wie heeft u uitgenodigd en een motivatie waarom juist deze personen zijn uitgenodigd (er dienen géén NAW-gegevens van personen genoemd te worden).

 

Wie waren er aanwezig of waren er afwezig (er dienen géén NAW-gegevens van personen genoemd te worden).

 

Beschrijving van wat u als initiatiefnemer heeft gezegd en wat door de deelnemers is ingebracht.

 

Omschrijving of en waarom u wel of niet iets met de opmerkingen doet of kan doen.

 

Op welke onderdelen de plannen zijn aangepast. Als u het plan naar aanleiding van de dialoog bijstelt, geef dan in het verslag duidelijk aan wat de wijzigingen zijn ten opzichte van het oorspronkelijke plan. Als u ervoor kiest om het plan niet bij te stellen, geef dan duidelijk de redenen aan waarom u dat niet wilt doen.

 

Gemaakte afspraken.

 

Omschrijving tevredenheid deelnemers.

 

 

Bijlage 5: Detaillering Lokaal eigenaarschap

 

Wat zegt het Klimaatakkoord?

Om de projecten voor de bouw en exploitatie van hernieuwbaar op land in de energietransitie te laten slagen, gaan in gebieden met mogelijkheden en ambities voor hernieuwbare opwekking, partijen gelijkwaardig samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie. Dit vertaalt zich in evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied waarbij gestreefd wordt naar 50% eigendom van de productie van de lokale omgeving (bewoners en bedrijven). Investeren in een zon –en/of windproject is ondernemerschap. Dat vergt ook mee-investeren en risico lopen. Het streven voor de eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Er is lokaal ruimte om hier vanwege lokale project-gerelateerde redenen van af te wijken. Hierbij wordt ook in acht genomen de bijzondere positie van de waterschappen, die zowel lokale ontwikkelaar zijn als decentrale overheid met een verduurzamingsopgave van hun eigen bedrijfsprocessen.

 

In bovenstaande, overgenomen uit Klimaatakkoord, staat abstract weergegeven wat wordt verstaan onder het streven naar 50% lokaal eigendom van energieopwekking. Hierna geven we een beeld hoe wij als gemeente aankijken tegen 50% lokaal eigendom.

 

Wat is 50% lokaal eigendom?

  • De omgeving van nieuwe zonprojecten moet de mogelijkheid krijgen om mede-eigenaar te worden van deze projecten; waarbij gestreefd wordt naar 50% lokaal eigendom.

  • 50% lokaal eigendom is opgenomen in het Klimaatakkoord als streven, niet als verplichting.

  • 50% lokaal eigendom in het Klimaatakkoord is specifiek bedoeld voor grootschalige zonneprojecten op land

  • Het gaat om een streven naar 50% lokaal eigendom op projectniveau, zoals voor een gebied dat voortkomt uit de Regionale Energiestrategie. In de praktijk kan het om lokale redenen anders ingevuld worden; uiteindelijk gaat het om een landelijk, gemiddeld streven.

  • (Mede-)eigendom betekent niet alleen financieel eigendom, maar ook zeggenschap over het project én over de besteding van de baten.

  • (Mede-)eigendom betekent ook zelf investeren en ondernemen. Daar hoort risico nemen bij.

  • Een gemeente of provincie en het rijk kan vanuit beleidsdoelstellingen ook ondersteunen om dat risico te verminderen. Zoals met het Ontwikkelfonds voor coöperaties dat is opgezet door Energie Samen en Provincie Limburg.

  • Het klimaatakkoord hanteert het motto ‘iedereen kan meedoen’. Mede-eigenaar worden kan op verschillende manieren; privaat – als omwonende, bedrijf of andere organisatie uit de omgeving – of collectief – bijvoorbeeld met een energiecoöperatie. Door het lokaal eigenaarschap op een collectieve manier te organiseren, wordt het eigenaarschap voor iedereen van de omgeving toegankelijk. Bewoners en bedrijven kunnen participeren, meebeslissen en mede-eigenaar worden.

 

Waarom is 50% lokaal eigendom belangrijk?

  • Lokaal eigendom is een belangrijk middel om draagvlak voor de energietransitie te versterken, want hiermee blijven de baten van een project in de regio en profiteert de omgeving ervan.

  • Een ander voordeel van een lokale partij als (mede)ontwikkelaar is dat deze de omgeving en de mensen rondom het project kent, en andersom.

  • Met de lokale omgeving als mede-eigenaar en dus mede-ontwikkelaar, worden de beste voorwaarden geschapen voor een gelijkwaardige, open en transparante samenwerking met andere partijen.

  • 50% lokaal eigendom is een einddoel van een open en transparant proces. Dit is belangrijk, omdat acceptatie valt of staat met het proces tijdens de ontwikkeling van een project en het vertrouwen dat de lokale omgeving heeft in dit proces.

  • Wanneer de omgeving eigenaar is van het resultaat, is ze ook eigenaar van de ontwikkeling ervan.

voor meer info wordt verwezen naar de participatie coalitie (xvii).

 

Hoe vertalen en nemen we dit in ons beoordelings- en toetsingskader

 

We onderscheiden drie participatievormen:

 

Vorm

Kenmerken

Randvoorwaarden

Achtergestelde obligatielening

participant sluit risicodragende, achtergestelde lening af.

veelal voor de duur van 15 jaar

lager rendement dan bij aandeelhouderschap, daarentegen ook lager risico

zeggenschap is er niet of nihil

obligaties zijn gekoppeld aan exploitatiefase, ontwikkelrisico’s zijn dan afgedekt

instapmoment is veelal bij start exploitatiefase

kan lopen via de lokale coöperatie, maar ook via crowdfundingplatform o.i.d.

i.g.v. de coöperatie, stapt deze in ieder geval in bij aanvang exploitatiefase

participatie-overeenkomst betrokken ontwikkelende en collectief participerende partijen

 

Aandeelhouderschap

participant (lees: coöperatie) wordt mede-eigenaar en mede-ontwikkelaar van de zonneweide

participant (lees: coöperatie) stapt vroegtijdig in en loopt naar rato aandeel risico

er is naar rato aandeelhouderschap ook sprake van zeggenschap

participant maakt kans op hoger rendement i.v.m. optie 1

 

dit loopt via een lokale coöperatie

participatie-overeenkomst betrokken ontwikkelende en collectief participerende partijen

Wel zeggenschap, geen eigenaarschap

Financiering en eigendom van installatie ligt bij initiërende en exploiterende partij

Coöperatie of andere partij brengt grondpositie en/of ontwikkelrecht in

Coöperatie of andere partij ontvangt fee of bonusregeling en leggen dit vooraf vast in een overeenkomst en/of stappen samen in een exploitatie-BV

Coöperatie heeft zeggenschap over grond en/of ontwikkelrecht

Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst en entiteit

 

Nota Bene:

  • Optie 1, is een veel gehanteerde participatievorm en feitelijk een bancair product. Er is sprake van een financiële participatie met een looptijd van 15 jaar met een rendement (meer of minder risicovol, afhankelijk van het product). Elke ontwikkelende partij kan dit aanbieden via de lokale coöperatie of via een crowdfundingplatform. Dit wil niet zeggen dat er ook sprake is van zeggenschap. Het geniet sterk de voorkeur om ook 50% zeggenschap te eisen.

  • Optie 2, actief aandeelhouderschap is vanuit Klimaatakkoord de ultieme participatievorm en kan ontstaan in geval de coöperatie vanaf scratch risicovol gaat mee ontwikkelen. Richting de leden kan in de aanloopfase een risicovolle lening worden uitgezet of op een andere wijze kapitaal worden verworven. Vanaf moment van exploitatie kan een achtergestelde obligatielening worden aangeboden. Dit is een vrij gangbare werkwijze in ontwikkelland en kan een goede invulling zijn van het streven naar 50% lokaal eigenaarschap, in de vorm van financieel eigenaarschap en dito zeggenschap.

  • Optie 3 is minder gangbaar, waarbij de (commerciële) partij financiert en exploiteert. Deze optie is een alternatief op het moment dat financiering vanuit een coöperatie niet of nauwelijks van de grond komt. Banken staan, voor projecten tot 3 miljoen, niet echt open voor financiering. Ook gestegen rentes maken coöperatieve financiering moelijker. Via deze vorm is het toch mogelijk om de coöperatie te verbinden aan een project. Van belang is dat er iets is om in te brengen: grondpositie, omgevingsmanagement, ontwikkelrecht of iets dergelijk op basis waarvan 50% zeggenschap in de exploitatie-entiteit ‘opgeëist’ kan worden. Partijen kunnen afspreken dat de commerciële partij een ontwikkelfee uitkeert en/of een winstuitkering doet uit de exploitatie die vrij besteedbaar is voor de coöperatie.

  •  

Bijlage 6 Formulieren Wet Bibob

 

 

 

Bijlage 7 Overige van toepassing zijnde normen

  • IEC/EN 61215 (kristallijne panelen);

  • IEC/EN 61730 (veiligheidskwalificatie);

  • IEC 60364 ( veiligheid laagspanningsinstallatie);

  • NEN EN 1991-1-4, Eurocode windbelastingen;

  • NEN-EN 62109 (veiligheid power conversion equipment);

  • IEC 62548 ( ontwerp PV- installatie);

  • NEN 1010:2015, Elektrische installaties voor laagspanning;

  • NPR 5310:2016, Deel 712, Praktijkrichtlijn bij NEN 1010:2015;

  • NEN 7250:2014/A1:2015, Zonne-energiesystemen – integratie in daken en gevels – bouwkundige aspecten;

  • NEN EN-IEC 62305-1, Bliksembeveiliging;

  • IEC 61439, Laagspanningsschakel en verdeelinrichtingen;

  • IEC 62446, Grid Connected Photovoltaic systems – minimum requirements for system documentation commissioning tests and inspection;

  • Requirements for Generators

  • NEN 3140, Bedrijfsvoering van elektrische installaties – laagspanning;

  • ISSO Handboek Zonne-energie 2022;

 

Bijlage 8 Toetsingsfomulier

Aanwezige documenten

 

Document

 

Pijler

 

 

 

Hoofdocumenten

 

 

Planontwerp

 

Ruimte

Landschappelijk inrichtingsplan

 

Ruimte

3D impressie

 

Ruimte

Communicatieplan

 

Inwoners

Lokaal inrichtingsplan

 

Locatie

Locatie ontwerp

 

Locatie

Beplantingsplan

 

Locatie

Technisch inrichtingsplan

 

Locatie

Participatieplan

 

Eigenaarschap

Samenwerkingsplan

 

Eigenaarschap

Beheerplan

 

Monitoring en evaluatie

Programma monitoring en evaluatie

 

Monitoring en evaluatie

 

 

 

Certificaten

 

 

Natuur inclusieve certificering

 

Alle

NEN certificeringen inrichting en opbouw

 

Locatie

Garanties van oorsprong

 

Locatie

 

 

 

Overeenkomsten

 

 

Reservering netwerkruimte

 

Locatie

Kopie Gedragscode Zon op Land

 

Alle

 

 

 

Verslagen

 

 

Verslagen samenwerking stakeholders

 

Ruimte en inwoners

Verslagen participatietraject

 

Inwoners

Verslagen informatietraject

 

Inwoners

Verslag communicatie effect

 

Inwoners

Verslag inspanningsverplichting optimaal aansluiten

 

Locatie

Verslag afspraken veiligheidsregio

 

Locatie

Verslag afspraken netwerkbedrijf

 

Locatie

Verslag SCIOS Scope 12 inspectie

 

Locatie

Verslag afspraken coöperatie

 

Eigenaarschap

Verslagen monitoring

 

Monitoring en evaluatie

Verslagen evaluatie

 

Monitoring en evaluatie

 

In te dienen documenten voor de pijler Ruimte

Details

Basis

 

Score

 

Ontwerp met landschappe-lijkinrichtings-plan en 3D impressie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Indicatoren bij een initiatief

Er wordt rekening gehouden met de bestaande plannen van overheden en natuurbeschermingsorganisa-ties.

Onderwerpen Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Vraagstelling gemeente Voerendaal over landschap

Concept Certificaat

ECSL 1.1

A

 

Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Uitwerking voorkomende kernkwaliteiten in het plangebied, hoe hiermee omgegaan wordt en hoe eventuele negatieve effecten gecompenseerd worden.

Programma Nationaal Landschap Zuid-Limburg (2018-2021)

 

Tekst

 

Natuurnetwerk

Uitwerking aansluiten op het omliggende natuurnetwerk en versterking ervan

Concept-Certificaat

ECSL 5.2

A

 

 

Veldonderzoek naar flora en fauna door ecologisch bureau

Concept Certificaat

ECSL 5.1

A

 

 

Uitwerking vergroten ecologische diversiteit door minimaal 4 gradiënt verschillen

Concept-Certificaat

ECSL 5.3

B

 

 

Inzichtelijk maken afstand van weidevogelgebieden

 

BK

300 m

Inrichtingsplan

 

Uitwerking toegankelijkheid voor grondgebonden diersoorten

 

BK

Kaart/tekst

Ontwerp

 

Uitwerking aanvullende voorzieningen voor lokale populatie fauna

 

BK

Kaart/tekst

Ontwerp

Verhouding huidig gebruik en toekomstig gebruik

Uitwerking toekomstig gebruik locatie

Concept-Certificaat

ECSL 1.2

E

Geen eis aan het huidige gebruik. De basis is de vastgestelde kansenkaart

Verslaglegging en resultaten

Verslaglegging samenwerking stakeholders

Concept-Certificaat

ECSL 2.3

A

Verslaglegging

Zicht vanuit de omgeving

Voorwaarden voor zichtlijnen vanuit woningen

Inrichtingsplan

BK

200 m

 

 

Voorwaarden voor zichtlijnen vanuit de omgeving

Inrichtingsplan

BK

500 m

 

 

 

 

 

 

 

 

In te dienen documenten voor de pijler Inwoners

Details

Basis

 

Score

 

 

 

 

 

 

 

Communicatieplan

 

 

 

 

 

Onderwerpen communicatieplan

In kaart brengen doelgroepen

BK

 

tekst

communicatieplan

 

Formuleren communicatiedoelen

BK

 

tekst

communicatieplan

 

Uitwerking communicatievormen

BK

 

tekst

communicatieplan

 

Uitwerking tijdspad en planning

BK

 

tekst

communicatieplan

 

Verslagleging effect van de communicatie

BK

 

tekst

Verslaglegging

 

Verslaglegging participatietraject en informatietraject Gebruikers, belanghebbenden en geïnteresseerden

Concept-certificaat

ECSL 2.2

B

Verslaglegging

 

In te dienen documenten voor de pijler Locatie

Details

Basis

 

Score

 

 

 

 

 

 

 

Lokaal inrichtingsplan en locatie-ontwerp

 

 

 

 

 

Indicatoren bij een initiatief

Onderbouwing indicatoren per procesfase

BK

 

tekst

Inrichtingsplan

Behoud landschapselementen

Uitwerking behoud bestaande landschapselementen en bescherming cultuurhistorie

BK

 

Kaart/tekst

Ontwerp

Koppelkansen

Beschrijving en uitwerking van tenminste de 3 verplichte meekoppelkansen conform het beoordelingskader

Concept certificaat

ECSL 1.3

A

Inrichtingsplan

Bodemkwaliteit

Uitwerking op kaart van de rijafstand zonnetafels waarbij de minimale afstand 5 meter bedraagt

Concept certificaat

ECSL 3.5

A

Ontwerp

 

Uitwerking op kaart van de landscape georiënteerde panelen

Concept certificaat

ECSL 3.6

A

Ontwerp

 

Uitwerking op kaart van de bedekking projectgebied door panelen is maximaal 75%

Concept certificaat

ECSL 3.7

C

Ontwerp

 

Uitwerking van het instralingsniveau

Concept certificaat

ECSL 4.1

B

Inrichtingsplan

 

Uitwerking op kaart van de Hemelwaterverdeling als gevolg van de opbouw van de panelen.

Concept certificaat

ECSL 4.2

A

Ontwerp

Wateropvang en klimaatadaptie

Uitwerking opvang water op eigen terrein bij wolkbreuken/piekbuien.

Concept certificaat

ECSL 4.6

B

Inrichtingsplan

 

Uitwerking bijdrage van de waterpeilbehoefte omgeving

Concept certificaat

ECSL 4.5

A

Inrichtingsplan

 

Uitwerking grondbalans (gesloten of conform BKK)

Concept certificaat

ECSL 4.4

B

Inrichtingsplan

 

 

 

 

 

 

Beplantingsplan

 

 

 

 

 

Duurzaam zaaigoed en platmateriaal

Verantwoording van minimaal 75% aantoonbaar duurzaam

Concept certificaat

ECSL 3.2

A

Inrichtingsplan

 

 

 

 

 

 

Technisch inrichtingsplan en ontwerp

 

 

 

 

 

Afspraken bij een initiatief

Uitwerking cable pooling

BK

 

tekst

Inrichtingsplan

 

Uitwerking ontlasting van het bestaande net door opslag

BK

 

tekst

Inrichtingsplan

 

Verslaglegging inspanningsverplichting voor optimaal aansluiten

BK

 

tekst

Verslag

 

Aantonen certificering van inrichting en opbouw.

Wetgeving, Bouwbesluit, NEN

 

 

 

 

SCIOS Scope 12

NEN en BK

 

tekst

Verslag

 

Verslaglegging afspraken Veiligheidsregio

BK

 

tekst

Verslag

 

Verslaglegging afspraken netwerkbedrijf

BK

 

tekst

Verslag

 

Aantonen reservering van netwerkruimte

BK

 

tekst

Overeenkomst

 

 

 

 

 

 

 

In te dienen documenten voor de pijler eigenaarschap

Details

Basis

 

Score

 

 

 

 

 

 

 

Participatieplan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plan financiële deelname

Onderbouwing minimaal percentage lokaal collectief eigenaarschap

BK

 

50%

Participatieplan

 

Verslaglegging afspraken lokale energie corporatie

BK

 

tekst

Participatieplan

 

Uitwerking afhandeling schadevergoeding bij planschade

BK

 

tekst

Participatieplan

 

Uitwerking aanvullende financiële en participatieve initiatieven

BK

 

tekst

Participatieplan

 

 

 

 

 

 

Samenwerkingsplan

 

 

 

 

 

 

Omschrijving participatie relaties

BK

 

tekst

Samenwerkingsplan

 

Inventarisatie doelgroep en stakeholders

BK

 

Tekst

Samenwerkingsplan

 

Uitwerking procesparticipatie

BK

 

Tekst

Samenwerkingsplan

 

Beschrijving samenwerkingsproces

BK

 

Tekst

Samenwerkingsplan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In te dienen documenten voor de pijler monitoring en evaluatie

Details

Basis

 

Score

 

 

 

 

 

 

 

Landschappelijk beheerplan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Beheerplan

Uitwerking gebruik bestrijdingsmiddelen

BK

 

tekst

Beheerplan

 

Uitwerking onderhoud beplanting

BK

 

tekst

Beheerplan

 

Uitwerking maaibeheer

BK

 

tekst

Beheerplan

 

Omschrijving machinepark onderhoud

BK

 

tekst

Beheerplan

 

 

 

 

 

 

Programma monitoring en evaluatie

 

 

 

 

 

 

Uitwerking programma monitoring en evaluatie

BK

 

tekst

Programma

 

Verslaglegging monitoring

BK

 

Tekst

Verslag

 

Verslaglegging evaluatie

BK

 

Tekst

Verslag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 9 Verwijzingen

 

(i) Provinciaal blad 2022, 12418 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)

(ii) gedragscode-zon-op-land.pdf (overheid.nl)

(iii) Zonneweides - Buitengewoon Duurzaam - Projecten en Initiatieven - Gemeente Web (voerendaal.nl)

(iv) Zonneweide - Kenniscentrum InfoMil

(v) Home | Nationaal Landschap Zuid-Limburg (nationaallandschapzuidlimburg.nl)

(vi) Tijdlijn Nederland Energieland | Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

(vii) Natuurinclusieve gebouwde omgeving (rvo.nl)

(viii) PV-dagen (zoninlandschap.nl)

(ix) Verkenning van bodem en vegetatie in 25 zonneparken in Nederland: Eerste overzicht van de ligging van zonneparken in Nederland en stand van de kennis over het effect van zonneparken op de bodemkwaliteit — Research@WUR

(x) 541057 (wur.nl)

(xi) EcoCertified Solar Parks (zoninlandschap.nl)

(xii) Kwaliteitslabel voor ecologische meerwaarde zonneparken in ontwikkeling - WUR

(xiii) zonneenergie (nen.nl)

(xiv) handreiking samenwerkingsovereenkomsten.pdf (windows.net)

(xv) Verordening op de heffing en invordering van leges 2023 | Lokale wet- en regelgeving (overheid.nl)

(xvi) Provinciaal blad 2022, 12418 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)

(xvii) Factsheet-50-eigendom-van-de-lokale-omgeving-PC-maart-2020.pdf (departicipatiecoalitie.nl)

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van 1 juni 2023

De raad van de gemeente Voerendaal,

namens dezen,

de griffier,

F. Meijerink