Organisatie | Leeuwarden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening bodemsanering bedrijfsterreinen gemeente Leeuwarden |
Citeertitel | Subsidieverordening bodemsanering bedrijfsterreinen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-06-2003 | 26-07-2007 | intrekking | 16-06-2003 Huis aan Huis; 2 juli 2003 | 10441/3257 | |
16-06-2003 | nieuwe regeling | 16-06-2003 Huis aan Huis; 2 juli 2003 | 10441 |
Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze subsidieverordening wordt verstaan onder
Onderneming: elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1991, zaak C-41/90 (Höfner), Jurisprudentie 1991, blz. I-1979, met uitzondering van de onderneming die behoort tot de landbouwsector zoals bedoeld in de Communautaire richtsnoeren voor Staatssteun in de landbouwsector, Publicatieblad EG 2000, C 028 van 1 februari 2000;
Netto-saneringskosten: de saneringskosten verminderd met de omzetbelasting (BTW) indien en voor zover deze in vooraftrek kan worden genomen, alsmede verminderd met de kosten die samenhangen met andere werkzaamheden dan het onderzoek of de sanering (samenloopkosten), die
en voorts verminderd met het concrete bedrag dat bij de verwerving op de koopsom in mindering is gebracht met het oog op de aanwezigheid van een verontreiniging van het bedrijfsterrein, indien en voorzover de verwerving heeft plaatsgevonden op of ná 1 januari 1983 en de bedoelde vermindering met het concrete bedrag blijkt uit de schriftelijke stukken die aan de verwerving ten grondslag liggen;
HOOFDSTUK II DE AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE
Artikel 4 Wijze van indienen van de aanvraag
De eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein vraagt de subsidie aan met behulp van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en ter beschikking gesteld aanvraagformulier.
Artikel 5 De inhoud van de aanvraag
De aanvraag bevat in ieder geval:
een begroting van de met de sanering verbonden saneringskosten en netto-saneringskosten, op basis van het saneringsplan. Deze begroting wordt opgemaakt volgens een goede werkomschrijving, waarin de kosten worden opgesteld in de vorm van een gedetailleerde inschrijfstaat. In de begroting wordt een duidelijk inzicht geboden in de omvang en de eenheidsprijzen van werkzaamheden. De kosten met betrekking tot aanbesteding, directievoering en milieukundige begeleiding mogen, in het geval de netto-saneringskosten meer dan € 50.000 bedragen, maximaal 10% van deze netto-saneringskosten zijn. Indien deze kosten gelijk zijn aan of minder dan € 50.000, mogen deze kosten maximaal 20% van de netto-saneringskosten bedragen;
gegevens omtrent (de eigendom van en de erfpachtsituatie ter plaatse van) het Bedrijfsterrein en de juridische relatie van de onder a. bedoelde aanvrager tot het Bedrijfsterrein, zoals blijkend uit een kopie van de koopovereenkomst, een kopie van de akte van eigendomsoverdracht en, wanneer van toepassing, een kopie van de akte tot vestiging van het erfpachtsrecht en de akte tot overdracht van het erfpachtsrecht;
HOOFDSTUK III DE VERLENING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 7 De voorwaarden voor verlening van de subsidie
In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder c., wordt de subsidie, met inachtneming van het bepaalde in lid 3 en de voorwaarden die zijn neergelegd in lid 1, onder d. tot en met i., eveneens verleend aan de eigenaar of erfpachter van een in gebruik zijnd bedrijfsterrein waarvan de verwerving na de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft plaatsgevonden, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
deze eigenaar of erfpachter overlegt bij de in artikel 4 bedoelde aanvraag het college van burgemeester en wethouders een verklaring overeenkomstig een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld model waaruit blijkt dat deze eigenaar of erfpachter zich op de datum van verwerving jegens het college van burgemeester en wethouders heeft verplicht het bedrijfsterrein te (doen) saneren;
uit de onder a. bedoelde verklaring blijkt dat de eigenaar of erfpachter naar genoegen van het college van burgemeester en wethouders financiële zekerheid heeft gesteld voor het bedrag ter grootte van de saneringskosten verminderd met de mogelijke aanspraak op de subsidie die zou hebben te gelden voor de eigenaar of erfpachter van wie hij het bedrijfsterrein heeft verworven.
Indien de eigenaar of erfpachter van een in gebruik zijnd bedrijfsterrein aan de voorwaarden in de in de eerste volzin van deze bepaling voldoet, wordt hij bij de bepaling van de hoogte van de subsidie zoals bedoeld in artikel 8 gelijk gesteld met degene van wie hij rechtstreeks de eigendom of de erfpacht heeft verworven.
Het saneringsplan heeft betrekking op het gehele geval van ernstige verontreiniging zoals bedoeld in artikel 1 Wet bodembescherming.
In afwijking van de vorige volzin mag in milieuhygiënisch urgente gevallen, waarbij de verontreiniging zich over meer percelen uitstrekt dan slechts het bedrijfsterrein, het saneringsplan betrekking hebben op uitsluitend de verontreiniging ter plaatse van het bedrijfsterrein en daarmee op een deelsanering indien aan de navolgende voorwaarden is voldaan:
De in de vorige alinea geformuleerde uitzondering geldt uitdrukkelijk niet in het geval de sanering van de verontreiniging van het bedrijfsterrein uitsluitend verplicht is als gevolg van de activiteiten die ter plaatse van het bedrijfsterrein worden verricht, zoals bedoeld in lid 1, onder f., onder 2, tenzij het een dermate omvangrijk geval van diffuse verontreiniging betreft dat het eisen van de sanering van het gehele geval van verontreiniging naar het oordeel van het bevoegd gezag kennelijk onredelijk zou zijn.
Artikel 8 De hoogte van de subsidie
In het geval de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein waarvan de ernstige verontreiniging in de zin van artikel 29 Wet bodembescherming voor 80% of meer is veroorzaakt vóór 1 januari 1975, zoals bepaald op basis van de Circulaire ouderdomsbepaling, een directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van die verontreiniging dan wel een duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker(s) bedraagt de subsidie:
In het geval de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein waarvan de ernstige verontreiniging in de zin van artikel 29 Wet bodembescherming voor 80% of meer is veroorzaakt vóór 1 januari 1975, zoals bepaald op basis van de Circulaire ouderdomsbepaling, de verontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt, en evenmin een directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking dan wel een duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker(s) bedraagt de subsidie,
De subsidie bedraagt in het geval de in lid 2, onder b. dan wel de in lid 3 onder c. bedoelde verwerving heeft plaatsgevonden op of ná 1 januari 1975 maar vóór 1 januari 1983: de in lid 2 onder a. respectievelijk de in lid 3 onder b. bedoelde subsidie, tenzij het college van burgemeester en wethouders op basis van de schriftelijke stukken die aan de verwerving ten grondslag liggen van oordeel is dat de eigenaar of erfpachter ten tijde van de verwerving op de hoogte was dan wel redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de ernstige verontreiniging van het bedrijfsterrein.
In geval de uitvoering van de sanering van het bedrijfsterrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 lid 4 Wet bodembescherming in fasen geschiedt, en de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.4, de mogelijkheid heeft een aanvraag tot vaststelling van de subsidie zoals bedoeld in artikel 10 in te dienen na voltooiing van een of meer fasen van de sanering, wordt de hoogte van de subsidie, overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 tot en met 4, berekend over de netto-saneringskosten die zijn gemoeid met de uitvoering van de voltooide fase(n) van de sanering.
De subsidie wordt met betrekking tot de sanering van een geval van ernstige verontreiniging, zoals bedoeld in artikel 1 Wet bodembescherming, dan wel de (deel)sanering van een bedrijfsterrein zoals bedoeld in artikel 7 lid 3, tweede volzin, éénmalig verleend, vastgesteld en uitbetaald. Indien zich de situatie als bedoeld in lid 5 voordoet, geldt dat de subsidie, onverminderd de plicht tot voltooiing van de gehele sanering overeenkomstig het saneringsplan, éénmalig wordt verleend, vastgesteld en uitbetaald over het met betrekking tot de voltooide fase(n) van de sanering.
De subsidie wordt niet verstrekt in het geval ten behoeve van de uitvoering van de sanering van het bedrijfsterrein een andere financiële bijdrage van de overheid dan deze subsidie is, wordt dan wel kan of had kunnen worden verkregen. De subsidie wordt evenmin verstrekt indien de saneringsverplichting voortvloeit of samenhangt met maatregelen die hadden moeten worden getroffen op grond van het Besluit tankstations milieubeheer (besluit van 20 januari 1994, Stb. 53, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487).
Artikel 9 De beslissing op de aanvraag tot verlening van de subsidie
In het geval onvoldoende gegevens zijn aangeleverd om de aanvraag te kunnen beoordelen wordt de in de leden 1 en 2 bedoelde beslistermijn opgeschort met ingang van de dag waarop het college van burgemeester en wethouders de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 10 De inhoud van de beschikking tot verlening van de subsidie
De beschikking vermeldt voorts dat de subsidie wordt verleend onder de navolgende voorwaarden en verplichtingen:
in het geval wordt gesaneerd naar een meer gevoelig gebruik dan gebruik als bedrijfsterrein, dient het bedrijfsterrein gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop de feitelijke saneringswerkzaamheden zijn afgerond, zoals vermeld in het schriftelijk verslag van de uitvoering van de sanering, in gebruik te blijven als bedrijfsterrein;
binnen dertien weken na de datum waarop de feitelijke saneringswerkzaamheden zijn afgerond, dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie te worden ingediend. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van een schriftelijk verslag van de uitvoering van de sanering waaruit blijkt dat de sanering is uitgevoerd en afgerond overeenkomstig het saneringsplan.
Bij de in lid 3 bedoelde voorschriften kan aan de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein, indien de uitvoering van de sanering van het bedrijfsterrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 lid 4 Wet bodembescherming in fasen geschiedt, de mogelijkheid worden geboden een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen na voltooiing van een of meer fasen van de sanering. Een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 lid 5.
HOOFDSTUK IV DE VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 11 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie
De eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein dient binnen dertien weken na de datum waarop de feitelijke saneringswerkzaamheden zijn afgerond, zoals vermeld in het schriftelijk verslag van de uitvoering van de sanering, bij het college van burgemeester en wethouders een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie, met behulp van een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en ter beschikking gesteld aanvraagformulier.
De in lid 1 en 2 bedoelde aanvraag tot vaststelling van de subsidie bevat in ieder geval:
een financieel verslag ter zake van de daadwerkelijk met de (fase(n) van de) sanering verbonden netto-saneringskosten op basis van het saneringsplan. Dit financieel verslag omvat een in opdracht en voor rekening van de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein door een externe accountant, zoals bedoeld in artikel 2:393 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, opgestelde verklaring omtrent de rechtmatigheid en de getrouwheid van het financieel verslag;
in het geval de netto-saneringskosten op een tijdstip gelegen direct vóór de aanvang van de uitvoering van de (fase(n) van de) sanering in totaal worden geraamd op een bedrag dat gelijk is aan of minder dan € 50.000 minimaal twee concurrerende offertes van aannemers. Indien de netto-saneringskosten op een tijdstip gelegen direct vóór de aanvang van de uitvoering van de (fase(n) van de) sanering in totaal worden geraamd op een bedrag hoger dan € 50.000 dient de aanvraag vergezeld te gaan van minimaal drie concurrerende offertes van aannemers. Daarbij geldt steeds dat een schriftelijke motivering moet worden bijgevoegd indien niet wordt gekozen voor de goedkoopste offerte;
Artikel 12 De ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie
Het college van burgemeester en wethouders bevestigt onverwijld de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
Artikel 13 De beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie
In het geval onvoldoende gegevens zijn aangeleverd om de aanvraag te kunnen beoordelen wordt de in de leden 1 en 2 bedoelde beslistermijn opgeschort met ingang van de dag waarop het college van burgemeester en wethouders de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 14 De inhoud van de beslissing tot vaststelling van de subsidie
De beschikking tot vaststelling van de subsidie vermeldt in ieder geval:
dat indien het geval is gesaneerd naar een meer gevoelig gebruik dan gebruik als bedrijfsterrein, het bedrijfsterrein gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop de feitelijke saneringswerkzaamheden zijn afgerond, zoals vermeld in het schriftelijk verslag van de uitvoering van de sanering, in gebruik dient te blijven als bedrijfsterrein, dit op straffe van wijziging of intrekking van het besluit tot vaststelling van de subsidie zoals bedoeld in artikel 16.
HOOFDSTUK V DE UITBETALING, DE INTREKKING, DE WIJZIGING EN DE TERUGVORDERING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 16 De intrekking, de wijziging en de terugvordering van de subsidie
Het besluit tot vaststelling van de subsidie kan in ieder geval worden ingetrokken dan wel gewijzigd zoals bedoeld in lid 1, of teruggevorderd zoals bedoeld in lid 2 in het geval het college van burgemeester en wethouders na de vaststelling van de subsidie is gebleken dat niet aan de in artikel 10 lid 2, onder a., bedoelde voorwaarde is voldaan.
HOOFDSTUK VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 17 Toezicht op de naleving
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen dan wel aan te wijzen personen.
Artikel 18 Evaluatie doeltreffendheid en effecten subsidie in de praktijk
Het in artikel 4:24 Algemene wet bestuursrecht bedoelde verslag wordt voor het eerst één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, zoals bedoeld in artikel 18, gepubliceerd.
TOELICHTING OP DE SUBSIDIEVERORDENING BEDRIJVENREGELING GEMEENTE LEEUWARDEN
Als gevolg van de ondertekening door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuheheer, de Minister van Economische zaken, en vertegenwoordigers van de Colleges van Gedeputeerde Staten van de Provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Vereniging VNO-NCW en de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland is op 11 juni 2001 het Convenant Bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende Bedrijfsterreinen (hierna te noemen: het Convenant) in werking getreden. Ingevolge het Convenant verplicht het bedrijfsleven zich tot de sanering van verontreinigde Bedrijfsterreinen, waar tegenover staat dat een overheidssubsidie kan worden verkregen ten behoeve van de sanering van Bedrijfsterreinen waarvan de verontreiniging in belangrijke mate vóór 1 januari 1975 is veroorzaakt.
De totstandkoming van het Convenant vormt een uitwerking van de BEleidsVERnieuwing Bodemsanering (hierna te noemen: BEVER) die is vastgelegd in het Eindrapport BEVER van 21 september 2000. Het op dit Eindrapport gebaseerde Kabinetsstandpunt Beleidsvernieuwing Bodemsanering is door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief van 16 januari 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gezonden (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2001-2002, nr. 28 199, nr. 1). De (verdere) implementatie van BEVER zal onder meer plaats vinden door middel van de aanpassing van de wet- en regelgeving, in het bijzonder in het kader van de Wet bodembescherming.
In de brieven die de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Directeur-Generaal Milieubeheer van zijn ministerie op respectievelijk 30 juli 2001 (met kenmerk LMV/2001065757) en 5 februari 2002 (met kenmerk LMV 2001137247) aan de bevoegde gezagen in de zin van de Wet bodembescherming zonden, gaven zij aan dat de mogelijkheid dient te bestaan om reeds nu, voorafgaand aan de vastlegging in wet- en/of regelgeving, door middel van Interimbeleid uitwerking te geven aan hetgeen in het kader van het Convenant is afgesproken. De hoofdlijnen zijn neergelegd in de Notitie Bodemsanering Bedrijfsterreinen (hierna te noemen: de Notitie), welke Notitie als Bijlage 1 aan vorenbedoeld Convenant is gehecht, en nader toegelicht in vorengenoemde brieven die de Minister van Volkshuisvesting.
In dit kader is een Model-Subsidieverordening opgesteld die bedoelt aan dat Interimbeleid nader vorm te geven, ten behoeve van de bevoegde gezagen in de zin van de Wet bodembescherming die in afwachting van de vorenbedoelde wet- en/of regelgeving met de daadwerkelijke uitvoering van het Interimbeleid zijn belast.
Zoals bekend, stelt de Algemene wet bestuursrecht de nodige eisen aan (de procedure omtrent) het verlenen van een overheidsbijdrage in de vorm van een subsidie. Met die eisen is bij het concipiëren van de Subsidieverordening rekening gehouden. De overige bepalingen in de Subsidieverordening moeten dan ook worden geplaatst tegen de achtergrond van hetgeen volgt uit titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Zoals uit de navolgende bepalingen van de Subsidieverordening blijkt, kan het Interimbeleid op dit moment nog geen uitwerking geven aan alle elementen van de, zogenoemde, Bedrijvenregeling die in de Notitie zijn neergelegd. Het Interimbeleid vindt in het bijzonder een begrenzing in het feit dat haar tijdelijk karakter noodzakelijkerwijs met zich brengt dat een aantal vereisten om in aanmerking te komen voor een overheidsbijdrage ten behoeve van de sanering van een Bedrijfsterrein, anders dan in de Notitie vermeld, gedurende de looptijd van het Interimbeleid niet relevant is dan wel niet wordt gesteld (waarbij in het bijzonder moet worden gedacht aan de plicht tot aanmelding vóór 31 december 2005), en de hoogte van de te verkrijgen overheidsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de in de Notitie voor de periode tot 1 januari 2011 genoemde percentages. Bij aanvang van de sanering vanaf 1 januari 2011 zullen lagere percentages gaan gelden.
In deze bepaling wordt een aantal in de navolgende bepalingen van de Subsidieverordening gebruikte begrippen, van een omschrijving voorzien. Een aantal van de omschrijvingen wijkt af van de omschrijving die wordt gebruikt in de Notitie. Dat is het gevolg van het feit dat voortschrijdend inzicht tot de conclusie heeft geleid dat de nu opgenomen omschrijving beter voldoet aan de bedoelingen die bij het formuleren van hetgeen in de Notitie is te lezen hebben bestaan, waarmee de nu opgenomen omschrijving bijdraagt aan de helderheid waaraan een Subsidieverordening, gelet op haar praktische bruikbaarheid, dient te voldoen.
Voor wat betreft de omschrijving onder c. van het begrip Onderneming kan nog worden opgemerkt dat deze, zoals ook volgt uit de brieven van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 juli 2001 en de Directeur-Generaal Milieubeheer van zijn ministerie van 5 februari 2002, mede aansluit bij de omschrijving van dit begrip zoals die in de jurisprudentie in kader van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 en artikel 2 lid 1 onder d. van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 wordt gehanteerd.
Onder Saneringskosten (onder g.) vallen onder andere de kosten van:
voorbereiding van de sanering, voorzover na de verlening van de Subsidie in de zin van afdeling 4.2.3 Awb gemaakt, zoals: opstellen saneringsbestek, besteksraming en –gunning, draaiboek, advisering en aanschaffen, niet-duurzame kapitaalgoederen of de reële huurprijs daarvan, aanbesteding, advies keuze adviesbureau en budgetbewaking;
- opslag en reiniging van de verontreinigde grond, en
-stort alleen indien het ServiceCentrum Grondreiniging een ‘niet-reinigbaarverklaring’ heeft afgegeven. Het oordeel van het ServiceCentrum Grondreiniging is niet vereist indien artikel 3 van de Regeling Beoordeling Reinigbaarheid Grond Bodemsanering (Staatscourant 2000, 121) van toepassing is;
Netto-saneringskosten (onder h):
Onder Samenloopkosten die in een ander verband reeds waren voorgenomen of verplicht, worden onder andere begrepen kosten van het bouwrijp maken, het graven van een bouwput, het slopen van opstallen, de taken voor waterleidingmaatschappijen voortvloeiende uit de Waterleidingwet.
De omschrijving van het Schriftelijk verslag (onder i.) is opgenomen aangezien de vigerende Wet bodembescherming geen omschrijving van dit verslag (in het algemeen ook wel aangeduid als: evaluatierapport) kent, terwijl dit verslag, zoals uit de navolgende bepalingen blijkt, in deze Subsidieverordening een belangrijke plaats inneemt.
Inhoud evaluatierapport zoals aangegeven in de Bodemsaneringsverordening van de gemeente:
Een aanvraagformulier dat als model kan dienen bij uitvoering geven aan de Subsidieverordening, is aan deze Subsidieverordening gehecht.
De vermelde vereisten zijn ontleend aan artikel 4:2 Awb, alsmede aan het aan deze Subsidieverordening gehechte aanvraagformulier.
De formulering van deze bepaling is gebaseerd op artikel 3:17 lid 2 Awb, waarin is te lezen dat het bestuursorgaan de aanvrager ‘onverwijld’ een bewijs van ontvangst van de aanvraag dient te zenden.
In artikel 7.1 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan (in ieder geval) dient te worden voldaan, wil de Subsidie kunnen worden toegewezen. Opmerking verdient het feit dat deze voorwaarden niet op alle punten overeenstemmen met de voorwaarden die in de Notitie zijn opgenomen. Zie daarover de Algemene toelichting.
In de aanhef van artikel 7.1 wordt er voor alle volledigheid op gewezen dat mede het bepaalde in de artikelen 10.2, 10.3, 10.4 en 10.5 in acht dient te worden genomen.
Artikel 7.2 vormt een nadere uitwerking van hetgeen in de Notitie, blz. 7, onder 7. Overdraagbaarheid van de aanspraak op medefinanciering, is te lezen, en heeft tot doel de aanspraak op medefinanciering onder een aantal nader omschreven voorwaarden ook in de interim-periode overdraagbaar te maken, in die zin dat degene die het bedrijfsterrein heeft verworven op een tijdstip nadat deze Subsidieverordening in werking is getreden aanspraak kan maken op een Subsidie van dezelfde omvang als waarop zijn voorganger recht had kunnen doen gelden. Een model van de in artikel 7.2 bedoelde Verklaring is aan deze Subsidieverordening gehecht.
Artikel 7.3 is een uitwerking en verduidelijking van hetgeen in de Notitie, blz. 3, onder 5 over de reikwijdte van de regeling, is te lezen. Overeenkomstig het bepaalde in de Wet bodembescherming is als voorwaarde voor de subsidieverlening gesteld dat een saneringsplan –en daarmee een sanering- het gehele geval van ernstige verontreiniging in de zin van artikel 1 Wbb betreft, ook wanneer dat Bedrijfsterrein deel uitmaakt van een groter verontreinigd geval van verontreiniging in de zin van artikel 1 Wbb. Wanneer een gezamenlijk aanpak van de verschillende percelen waarop het geval van verontreiniging is gelegen niet mogelijk is, de bron van de verontreiniging niet op het Bedrijfsterrein is gelegen en ook geen milieuhygiënische bezwaren tegen een deelsanering bestaan, kan echter worden gekozen voor een deelsanering die zich beperkt tot de perceelgrenzen van het Bedrijfsterrein. Die weg staat echter in beginsel niet open, zo blijkt uit de laatste alinea van de hier besproken bepaling, wanneer zich de situatie van artikel 7.1 onder f., 2°, voordoet (niet milieuhygiënisch urgente gevallen, waarvan de sanering verplicht is op grond van bijvoorbeeld bouwactiviteiten). In dat geval zal de sanering van het gehele geval van ernstige verontreiniging ter hand moeten worden genomen, tenzij het een dermate omvangrijk geval van diffuse verontreiniging betreft dat het vereiste van sanering van het gehele geval kennelijk onredelijk zou uitpakken. Deze laatste uitzondering ziet op de situatie dat gesaneerd wordt als gevolg van bouwactiviteiten in een binnenstad waar ter plaatse van een groot aaneengesloten gebied een diffuse verontreiniging aanwezig is die als één geval van ernstige verontreiniging dient te worden beschouwd. In een dergelijke situatie kan van de bouwende ondernemer in redelijkheid niet worden gevergd (nagenoeg) de gehele binnenstad te saneren.
Uiteraard staat ook bij deze deelsanering voorop dat de sanering niet slechts mag bestaan uit het herschikken van de grond op het Bedrijfsterrein. Met een dergelijke herschikking zal immers geen wezenlijke verbetering van de bodemkwaliteit worden bereikt.
De situatie kan zich voordoen dat reeds voor of na de inwerkingtreding van de subsidieverordening een instemmende beschikking op een deelsanering is verkregen en deze deelsanering ook al is aangevangen of uitgevoerd. In dat geval kan voor het restant van het geval een apart saneringsplan worden ingediend waarop volgens de Wbb uitgaande van het (resterende) geval zal moeten worden beschikt. Een aanvraag tot subsidieverlening voor de uitvoering van dat nieuwe saneringsplan voor het restant van het geval zal worden beoordeeld op grond van de voorwaarden van de subsidieverordening.
Van bovenvermelde situatie dient te worden onderscheiden de situatie dat op grond van artikel 38 lid 4 Wbb door het bevoegd gezag is ingestemd met een saneringsplan ten aanzien van een gefaseerde sanering ingevolge artikel 38 lid 4 Wbb en al één of meer fasen van deze sanering is (zijn) uitgevoerd voordat de subsidieaanvraag is ingediend. In dat geval zal geen subsidie meer voor de resterende fasen van de sanering kunnen worden aangevraagd omdat niet is voldaan aan het in artikel 7.1 sub g. genoemde vereiste dat de subsidieaanvraag moet zijn ingediend voordat met de te subsidiëren activiteit (het saneren) is begonnen.
Voor alle duidelijkheid dient er nog op te worden gewezen, dat, zoals eveneens op de zojuist bedoelde plaats in de Notitie is te lezen, steeds voor de gevallen van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet-urgent is, de doelstelling heeft te gelden volgens welke in het jaar 2023 sprake moet zijn van een beheerste situatie. In dit geval geldt in beginsel dat geen aanspraak kan worden gemaakt op de Subsidie, maar dat is anders in het geval de voorkeur wordt gegeven aan het treffen van saneringsmaatregelen.
Aangezien de Notitie een ruimere periode op het oog heeft waarin de subsidieregeling van kracht dient te zijn, kunnen de in de Notitie opgenomen percentages in deze als interimbeleid bedoelde Subsidieverordening niet steeds onverkort in de artikelen 8.1, 8.2, 8.3 en 8.4 worden overgenomen. Zie daarover ook de Algemene toelichting.
Bij de bepaling van de beslistermijn dient in ogenschouw te worden genomen dat ingevolge artikel 4:13 lid 1 Awb een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Die termijn is in artikel 9.1 gesteld op dertien weken.
Uit de formulering van artikel 9.3 blijkt dat artikel 4:15 Awb onverkort van toepassing is.
Met het oog op artikel 4:31 lid 1 Awb dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1 in de beschikking tot verlening van de Subsidie zowel aan te worden gegeven op welke wijze de hoogte van de Subsidie wordt bepaald, alsook het bedrag waarop de Subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
Het opslagpercentage van 15% zoals vermeld in artikel 10.1, onder b., is opgenomen ter voorkoming van excessieve (meer)kosten.
De in artikel 11.1 genoemde termijn is in overeenstemming met hetgeen wordt bepaald in artikel 4:44 Awb.
De vermelde vereisten zijn ontleend aan artikel 4:2 Awb, alsmede aan het, aan deze Subsidieverordening gehechte model van een aanvraagformulier.
Zie de toelichting op de ontvangstbevestiging van de aanvraag bij artikel 6.
Zie de toelichting bij artikel 9, in verband met het bepaalde in artikel 4:13 Awb.
Artikel 4:52 lid 2 Awb bepaalt dat het subsidiebedrag binnen vier weken na de subsidievaststelling wordt betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat laatste is in artikel 15.1 het geval. Gelet op de financieringssystematiek in de relatie tussen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de subsidieverlenende instantie is gekozen voor een termijn van acht weken. Mede gelet op deze financieringsstructuur, en de mogelijkheid ook te opteren voor de vaststelling en betaling van een Subsidie nadat een of meer fasen in de uitvoering van de sanering van een Bedrijfsterrein is voltooid, is, in overeenstemming met artikel 4:54 Awb, uitdrukkelijk bepaald dat geen voorschot op de Subsidie wordt verleend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:42 lid 1 Awb dient de vaststelling van de verordening bekend te worden gemaakt door middel van kennisgeving van het vaststellingsbesluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. De gekozen wijze van bekendmaking wordt in dit artikel aangegeven.
Ingevolge artikel 3:42 lid 2 Awb dient het vaststellingsbesluit in het geval alleen van de zakelijke inhoud kennis wordt gegeven ter inzage te worden gelegd, en dient te worden aangegeven waar en wanneer dat gebeurt.