Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Neder-Betuwe

Verordening jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNeder-Betuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2023
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe, 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt de Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-08-2023nieuwe regeling

06-07-2023

gmb-2023-350253

ZA9A4B0A257

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2023

De raad van de gemeente Neder-Betuwe;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

 

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

 

Overwegende dat:

 

  • -

    De Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • -

    Het uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt

  • -

    Het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • De door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;

    • De voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • De wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • De wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • De bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

    • De waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • -

    Overwegende dat het verder ook wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

B E S L U I T:

     

Vast te stellen

   

Verordening jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet die vrij en rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand (diepgaand) onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe;

    • e.

      formele hulp: Van formele hulp is sprake als het aantoonbaar is dat de jeugdige professionele jeugdhulp nodig heeft en deze hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de jeugdige of zijn budgethouder:

      • a.

        Personen die werkzaam zijn bij een hulpverlenende instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

      • b.

        Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren hulpverlenende taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

      • c.

        Personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

    • f.

      gebruikelijke hulp: hulp en zorg die naar algemeen aanvaarde maatstaven in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • g.

      gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 9;

    • h.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en/of opvoedingsproblematiek, psychische problemen en/of stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening op grond van de jeugdwet. Toegankelijk na voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders. De voorziening wordt door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt;

    • j.

      informele hulp: Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, dan is er altijd sprake van informele hulp.

    • k.

      onderzoeksverslag: document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • l.

      persoonsgebonden budget (pgb): het door het college verstrekte budget dat een jeugdige of ouder(s) in staat stelt een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet bij derden in te kopen, zoals bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

    • m.

      PGB-plan: een bij de aanvraag voor een pgb in te dienen plan, zoals nader omschreven in artikel 15 van deze verordening;

    • n.

      sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

    • o.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • p.

      wet: de Jeugdwet;

    • q.

      ZZP’er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden:

      • zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

      • het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden

      • het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;

      • bekendmaking van het ondernemerschap;

      • Inschrijving bij de kamer van koophandel;

      • het streven naar meerdere opdrachtgevers.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van jeugdhulp zijn beschikbaar:

    • a.

      algemene voorzieningen, gericht op het versterken van de sociale context en de algemene voorziening basisondersteuning;

      • Welzijnswerk/sociaal cultureel werk jeugd;

      • Schoolmaatschappelijk werk;

      • Opvoedondersteuning en opvoedadvies;

    • b.

      individuele voorzieningen;

      • Dagbesteding, dagbehandeling, kortdurend verblijf jeugd inclusief vervoer;

      • Ambulante trajecten jeugd –begeleiding en jeugd- en opvoedhulp;

      • Ambulante trajecten jeugd –behandeling (basis en specialistische jeugd GGZ);

      • Ambulante trajecten jeugd –observatie en diagnostiek;

      • Pleegzorg;

      • (Semi-) residentiële jeugdhulp;

      • Persoonlijke verzorging.

  • 2.

    Het college stelt bij nadere regels vast welke algemene en individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen: toegang, onderzoek en beoordeling

Artikel 3. Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1.

    De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en/of hun ouders die, volgens de wet en het convenant Implementatie wet wijziging woonplaatsbeginsel, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Neder-Betuwe vallen.

  • 2.

    Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen contact opnemen met het college. Het college regelt de wijze waarop met deze hulpvraag wordt omgegaan in de nadere regels.

  • 3.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening wordt schriftelijk ingediend via een vastgesteld aanvraagformulier bij het college, het college verstuurt bij ontvangst van het aanvraagformulier een ontvangstbevestiging.

  • 4.

    Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een PGB-plan in zoals bedoeld in artikel 15 van deze verordening. Een door de jeugdige of ouder ondertekend PGB-plan kan worden aangemerkt als aanvraag.

  • 5.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 5. Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt het besluit op een aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende individuele voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van de hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen drie maanden na de besluitdatum melden bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen drie maanden inzetten voor de aangewezen jeugdhulp.

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen drie maanden na de besluitdatum melden gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen drie maanden inzetten voor de aangewezen jeugdhulp.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de invulling van het in het eerste lid genoemde.

Artikel 7. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking ter verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • Welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • De termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder(s) zich moeten melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het pgb moeten besteden;

    • Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • Hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • Indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • Voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • Wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • De kwaliteitseisen die gelden voor de besteding van het pgb;

    • Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Het besluit tot toekenning van een individuele voorziening wordt afgegeven:

    • Als het gaat om zorg in natura: met een geldigheidsduur tot het moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld;

    • Als het gaat om een pgb: met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur.

  • 5.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.

Artikel 8. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouders verstrekken, indien het college dit gewenst acht, een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels vast voor de verdere invulling en uitvoering van het vooronderzoek.

Artikel 9. Gesprek en onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek bestaat uit een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders.

  • 2.

    Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • Het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening indien de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn;

    • De mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene voorziening, indien de eigen mogelijkheden, het probleemoplossend vermogen en de mogelijke inzet van een andere voorziening ontoereikend zijn;

    • De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken, indien de eigen mogelijkheden, het probleemoplossend vermogen, de mogelijkheid tot inzet van een andere of algemene voorziening ontoereikend zijn;

    • De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • Hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 5.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s om de recht- en doelmatigheid daarvan te beoordelen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 10. Onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college zorgt voor het onderzoeksverslag, waarbij de bevindingen van zowel het college als de jeugdige en ouders, alsmede het onderzoeksverslag worden weergegeven. Indien uit het onderzoeksverslag blijkt dat een individuele voorziening is aangewezen, geldt als voorwaarde voor het compleet maken van de aanvraag dat het aanmeldformulier wordt ondertekend door ouders en/of de jeugdige en daarna wordt teruggestuurd.

  • 2.

    Het college verstrekt aan de jeugdige vanaf 12 jaar of zijn gezaghebbende ouder(s) het onderzoeksverslag.

Artikel 11. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening na een aanvraag en voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag

    • o

      Binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • Gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • Het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • o

      Door gebruik te maken van een andere voorziening;

    • o

      Door gebruik te maken van een algemene voorziening;

  • 2.

    Het college neemt het onderzoeksverslag en PGB plan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 3.

    Het college verleent geen individuele voorziening als het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of de ouders de voorziening vragen op het moment van de aanvraag al is afgerond.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing als de ingezette individuele voorziening tot stand is gekomen door een verwijzing van de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen tot verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste lid.

Artikel 12. Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders die een pgb wensen, geven schriftelijk in een pgb-plan aan hoe zij het pgb gaan besteden.

  • 2.

    Het pgb kan worden toegekend voor formele en informele hulp.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4.

    De jeugdige of ouders aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp alleen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien:

    • dat aantoonbaar tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

    • Indien de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze jeugdhulp verleent;

    • Er op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb is uitgeoefend bij diens besluitvorming;

    • De geboden jeugdhulp niet leidt tot voor de jeugdige onveilige situaties;

    • Het niet gaat om een ggz-behandeling.

  • 5.

    De besteding van een pgb dient binnen drie maanden na toekenning te zijn gestart ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 6.

    Tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

  • 7.

    Het college kan een vordering op grond van ten onrechte genoten pgb verrekenen met een te verstrekken pgb.

  • 8.

    Het college verstrekt geen pgb als het gaat om spoedeisende jeugdhulp.

  • 9.

    Zonder voorafgaande goedkeuring door het college van de overeenkomst tussen de budgethouder met de door hem of haar in te schakelen jeugdhulpverlener, kan geen gebruik gemaakt worden van het pgb.

  • 10.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als het aantoonbaar is dat de jeugdige professionele jeugdhulp nodig heeft en deze hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een hulpverlenende instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren hulpverlenende taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken en werken volgens de norm Verantwoorde werktoedeling van de SKJ, of

    • c.

      Personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, dan is er altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid onder a b of c, dan is er sprake van informele hulp.

  • 4.

    Indien de hulp wordt verleend door iemand uit het sociale netwerk, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er alleen sprake van formele hulp indien wordt voldaan aan de voorwaarden uit het eerste lid b en c en deze hulp leidt tot betere en effectievere ondersteuning die tevens doelmatiger is.

Artikel 14. Hoogte van het pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb-tarief voor formele hulp wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin onderscheid het college de volgende onderverdeling:

    • a.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur maximaal 100% van het laagste tarief per uur van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    • b.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief per uur maximaal 85% van het laagste tarief per uur van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlenging biedt;

  • 2.

    Als het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp voor opvang in etmalen of dagdelen bestaat uit 20% van het laagste tarief per etmaal/dagdeel van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

  • 5.

    De maximale werkweek van de (in)formele zorgverlener is niet meer dan 40 uur per week, rekening houdend met de totaal aantal uren werk waaraan een arbeidscontract ten grondslag ligt.

  • 6.

    Bij jeugdhulp die wordt verleend op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 8ab lid 1 Regeling Jeugdwet (HUS-regeling) bedraagt het pgb:

    • de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab van de regeling Jeugdwet;

  • 7.

    In het pgb is geen vrij besteedbaar bedrag opgenomen.

Artikel 15. Persoonlijk plan bij pgb aanvraag

Als een jeugdige of zijn ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een PGB-plan in en kan daarvoor gebruik maken van een door het college ter beschikking gesteld format. In het PGB-plan is in elk geval opgenomen:

  • Wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen en waarom het natura- aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

  • De voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt.

  • Hoe men de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit gaat voeren;

  • Welke ondersteuning men zou willen inkopen met het budget;

  • De kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • het gewenste resultaat van het verzoek om het pgb;

  • Hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

  • Hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd.

Artikel 16. Kostenvergoeding pgb

  • 1.

    De tarieven voor een pgb zijn bepaald voor de volgende categorieën jeugdhulp:

    • Begeleiding individueel/gezin;

    • Begeleiding specialistisch individueel/gezin;

    • Persoonlijke verzorging;

    • Begeleiding groep;

    • Specialistische begeleiding groep;

    • Verblijf/logeren.

  • 2.

    Een pgb voor vormen van jeugdhulp en een pgb voor vervoer, waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal of retour, mag uitsluitend en alleen besteed worden voor die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en voor dat vervoer en mag niet anders besteed worden.

  • 3.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening vastgestelde tarieven verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welk indexcijfer hierbij wordt gehanteerd.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte en de mogelijke indexering van pgb-tarieven wordt vastgesteld.

  • 5.

    Bij nadere regels kan het college verdere invulling geven aan het bepaalde in de voorgaande leden.

  • 6.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • Kosten voor bemiddeling;

    • Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 17. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie een individuele voorziening en/of persoonsgebonden budget is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededelingen te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening en/of persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Het college kan een besluit met betrekking tot een individuele voorziening en/of persoonsgebonden budget, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • De jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • De jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • De individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • De jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb;

    • De jeugdige langer dan 12 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of

    • De jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid, het eerste punt heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Het college stelt regels op over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering.

Artikel 18. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik.

  • 1.

    Het college informeert jeugdige en ouders in begrijpelijke bewoording over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college kan regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Hoofdstuk 5 Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 19. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 6 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat de jeugdige en/of zijn ouders indien nodig ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 20. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • Het overleg over de in te zetten jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5, eerste lid van de wet;

    • Het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • De vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • Wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

    • Hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5, derde lid van de wet.

Artikel 21. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 20, derde lid van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid van de wet.

Artikel 22. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college maakt afspraken met het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen over de toegang tot de jeugdhulp.

  • 2.

    Het college zorgt samen met de ketenpartners voor de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken. Op individueel niveau worden deze vastgelegd in het onderzoeksverslag van de jeugdige en/of zijn ouders.

  • 3.

    Het college stemt de samenwerking van onderwijs en door gemeenten gefinancierde jeugdhulp af met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in wettelijk verplichte OOGO’s (op overeenstemming gericht overleg). De Jeugdwet en de Wet op het passend onderwijs verplicht gemeentebestuurders binnen een regio om minimaal eenmaal per 4 jaar OOGO te voeren. In het OOGO passend onderwijs bespreekt het samenwerkingsverband zijn ondersteuningsplan met de gemeente. In het OOGO-jeugd bespreekt de gemeente haar jeugdplannen met de samenwerkingsverbanden. Deze overleggen kunnen ook worden gecombineerd.

Artikel 23. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 24. Afstemming met Wmo-voorzieningen

  • 1.

    Het college zorgt voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college zorgt voor de continuïteit van ondersteuning, hulp en zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 25. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college zorgt dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Hoofdstuk 6. Waarborgen verhoudingen prijs en kwaliteit

Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • De aard en omvang van de te verrichten taken;

    • De voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • Kosten voor bijscholing van het personeel;

    • Gemeentelijk kwaliteitsbeleid.

  • 2.

    Jeugdhulpaanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en ouders;

    • Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige en ouders ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 27. Vertrouwenspersoon

Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 7 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 28. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 29. Klachtregeling

  • 1.

    Het college zorgt voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten van jeugdige of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Het college ziet erop toe dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen een klachtenregeling hebben die voldoet aan de wet.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 30. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van of krachtens deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 31. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 32. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 33. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2022 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2022, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend ten tijde van de inwerking van de Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2023

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe, 2023

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 6 juli 2023

de griffier,

E. van der Neut

de voorzitter,

A.J. Kottelenberg