Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellendoorn

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellendoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpmaatschappelijke ondersteuning

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-12-202301-09-2023wijziging artikel 4.4 en de toelichting op dat artikel

28-11-2023

gmb-2023-538455

2023-020398
05-08-202316-12-2023Nieuwe regeling

20-06-2023

gmb-2023-345734

2023-009678

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023

Nijverdal, 20 juni 2023 Nr. 2023-009678

 

De raad van de gemeente Hellendoorn;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2023;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende dat:

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en die financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

    • b.

      andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      budgethouder: de cliënt die een pgb ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      Cimot: Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente. Het loket waar een cliënt zich kan melden voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang;

    • e.

      consultatie: het inschakelen van de expertise van zorgaanbieders;

    • f.

      fraude: het opzettelijk en structureel onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de geldende regelgeving, met het oog op eigen of andermans financieel gewin;

    • g.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • h.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • i.

      ingezetene: de inwoner die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Hellendoorn;

    • j.

      melding: het kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • k.

      onderzoek: het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

    • l.

      ondersteuningsbehoefte: ondersteuning die de cliënt nodig heeft;

    • m.

      ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • n.

      persoonlijk plan: het plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • o.

      pgb: het persoonsgebonden budget;

    • p.

      pgb-aanbieder: een derde die de cliënt heeft betrokken en waarbij hij ondersteuning inkoopt. Met de pgb-aanbieder wordt zowel de professionele aanbieder als de niet-professionele aanbieder bedoeld;

    • q.

      pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een pgb verbonden taken uitvoert, indien de cliënt ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een pgb;

    • r.

      uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • s.

      VOG: verklaring omtrent het gedrag die relevant is voor de uit te voeren werkzaamheden; in deze verordening wordt bedoeld een VOG met screeningsprofiel 45 ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’;

    • t.

      wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • u.

      zorg- en budgetplan: een plan waarin de cliënt aangeeft gebruik te willen maken van een pgb en hoe hij deze wil besteden. Dit plan draagt bij aan de beoordeling of de cliënt in aanmerking komt voor een pgb.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    welzijnswerk;

  • b.

    maatschappelijk werk;

  • c.

    mantelzorgondersteuning.

Artikel 2.2 Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan een cliënt in aanmerking laten komen voor één of meerdere van de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      huishoudelijke ondersteuning;

    • b.

      individuele ondersteuning;

    • c.

      groepsgerichte ondersteuning;

    • d.

      vervoer, samenhangend met een voorziening genoemd onder c;

    • e.

      wonen en verblijf;

    • f.

      consultatie;

    • g.

      woonvoorziening;

    • h.

      rolstoelvoorziening;

    • i.

      sportvoorziening;

    • j.

      vervoersvoorziening;

    • k.

      andere hulpmiddelen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van het eerste lid beschikbaar zijn.

  • 3.

    Het college van centrumgemeente Almelo kan een cliënt in aanmerking laten komen voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Hierbij is de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde regelgeving van de gemeente Almelo de wettelijke grondslag voor eventuele verstrekking.

Artikel 2.3 Algemene criteria

Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie als de cliënt de beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

  • a.

    eigen kracht;

  • b.

    gebruikelijke hulp;

  • c.

    mantelzorg;

  • d.

    hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

  • e.

    algemeen gebruikelijke voorzieningen; en/of

  • f.

    algemene voorzieningen.

Artikel 2.4 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze, gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als:

    • a.

      de cliënt geen ingezetene is;

    • b.

      voor de problematiek, die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • c.

      de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er naar het oordeel van het college sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • d.

      de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • e.

      de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Uitzonderingen hierop zijn de situatie dat de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening, die verloren is gegaan, geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • f.

      deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

    • g.

      de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

    • h.

      de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover;

    • i.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden, individuele ondersteuning of groepsgerichte ondersteuning.

  • 4.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een dienst als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel j wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met als uitgangspunt 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 5.

    Geen woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel g wordt verstrekt als:

    • a.

      de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      de voorziening ten behoeve is van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • e.

      de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

    • h.

      de cliënt in een onzelfstandige woonruimte woont waar zorg en wonen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen

Artikel 3.1 Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt, mondeling, schriftelijk, digitaal of telefonisch bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt een melding gericht op beschermd wonen of maatschappelijke opvang door of namens de cliënt ingediend bij het Cimot, die de melding verder in behandeling neemt.

Artikel 3.2 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2.

    Het onderzoek vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.3.2, vierde lid van de wet.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.4 in te dienen.

  • 4.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 5.

    Het college kan een zorgaanbieder voor consultatie inschakelen ten behoeve van het onderzoek.

  • 6.

    In het ondersteuningsplan legt het college de uitkomsten van het onderzoek vast.

Artikel 3.3 Advies bij het onderzoek

  • 1.

    Het college mag, wanneer dit noodzakelijk is voor het onderzoek, de cliënt of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten oproepen om:

    • a.

      in een persoonlijk gesprek vragen te beantwoorden, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip;

    • b.

      door één of meer daartoe aangewezen deskundigen in een persoonlijk gesprek vragen te beantwoorden en/of mee te werken aan een onderzoek, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies vragen als:

    • a.

      er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de medische omstandigheden van de cliënt dan wel een verandering of oorzaak van die medische omstandigheden, die de noodzaak van een voorziening of soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 3.4 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt ingediend bij het college, via een daarvoor bestemd aanvraagformulier.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

Artikel 3.5 Besluit en termijn

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken nadat de aanvraag is ontvangen.

Artikel 3.6 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt, indien van toepassing, vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt, wie de ondersteuning gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de maatwerkvoorziening;

    • c.

      of de maatwerkvoorziening in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in het eerste lid genoemde zaken bovendien:

    • a.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • c.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • d.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • e.

      de wijze van verantwoording van het bestede pgb.

  • 3.

    Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

  • 4.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de cliënt op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

Hoofdstuk 4 Pgb

Artikel 4.1 Voorwaarden pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6 van de wet opgenomen voorwaarden.

  • 2.

    Om te kunnen beoordelen of de cliënt aan de in artikel 2.3.6 van de wet opgenomen voorwaarden voldoet, dient de cliënt die in aanmerking wil komen voor een pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst een door het college ter beschikking gesteld zorg- en budgetplan in. Hierin is in elk geval opgenomen, indien van toepassing:

    • a.

      wie de cliënt heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

    • b.

      wat de persoonlijke situatie is, welke hulpvraag de cliënt heeft en hoe hij denkt die hulpvraag te kunnen beantwoorden;

    • c.

      wat de te behalen resultaten zijn en hoe deze behaald denken te worden;

    • d.

      de motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en de cliënt de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

    • e.

      de voorgenomen uitvoerder van de maatwerkvoorziening;

    • f.

      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • g.

      op welke wijze de cliënt de zorgverlener aanstuurt in de praktijk;

    • h.

      op welke wijze de zorg wordt gecontroleerd;

    • i.

      op welke wijze de cliënt de juiste administratie gaat bijhouden;

    • j.

      op welke wijze de cliënt een contract aangaat met de pgb-aanbieder;

    • k.

      op welke wijze de cliënt omgaat met geconstateerde onjuistheden.

  • 3.

    Indien de cliënt een pgb-beheerder heeft gemachtigd, dan betrekt het college deze pgb-beheerder in het onderzoek en voert daarmee ten minste één keer een gesprek, voordat een beslissing op de aanvraag tot verstrekking van een voorziening in de vorm van een pgb wordt genomen.

  • 4.

    Het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. De kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door middel van het zorg- en budgetplan, zoals omschreven in het tweede lid.

  • 5.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren. Hierbij moeten pgb-aanbieders voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • b.

      adequaat opgeleid personeel in dienst hebben;

    • c.

      een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) over kunnen leggen;

    • d.

      beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen, zoals ISO, HKZ, branche-specifieke eisen etc.;

    • e.

      een verklaring omtrent betalingsgedrag van de Belastingdienst kunnen tonen;

    • f.

      een afschrift van de meest recente jaarrekening – of in het geval van een zelfstandige zonder personeel een balans en een winst- en verliesrekening – kunnen tonen;

    • g.

      verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid.

  • 6.

    Naast de in het vijfde lid genoemde criteria mag de pgb-aanbieder geen fraude hebben gepleegd in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag.

  • 7.

    Naast de in het vijfde en zesde lid genoemde criteria mogen er ook geen twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder. Deze twijfels doen zich in ieder geval voor als de pgb-aanbieder:

    • a.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan in de laatste vijf jaar die de veiligheid en kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

    • b.

      verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest in de laatste vijf jaar;

    • c.

      bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van de functie.

  • 8.

    Een pgb voor ondersteuning door het sociaal netwerk wordt niet ingezet, indien er sprake is van overbelasting bij de persoon die de ondersteuning wil gaan verlenen.

  • 9.

    Een pgb is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle voorwaarden, zoals vermeld in de wet en deze verordening, om in aanmerking te komen voor een pgb. Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen heeft tot gevolg dat het college de aanvraag van de cliënt om ondersteuning in de vorm van een pgb afwijst.

Artikel 4.2 Onderscheid professionele en niet-professionele ondersteuning

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning.

  • 2.

    Van professionele ondersteuning is sprake als de ondersteuning verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Van niet-professionele ondersteuning is sprake als:

    • a.

      de hulp wordt verleend door een persoon die niet voldoet aan de criteria als genoemd in het tweede lid;

    • b.

      de hulp wordt geboden door een persoon die voldoet aan de criteria in het tweede lid, maar tot het sociaal netwerk van de cliënt behoort.

Artikel 4.3 Voorwaarden pgb-beheerder

  • 1.

    Een pgb-beheerder kan zijn:

    • a.

      iemand die tot het sociaal netwerk behoort;

    • b.

      een professionele pgb-beheerder;

    • c.

      een door de rechtbank aangestelde mentor, curator of bewindvoerder.

  • 2.

    Het college acht een pgb-beheerder niet in staat om de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      problematische schuldenproblematiek;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • e.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • g.

      het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • h.

      twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid.

  • 3.

    Een pgb-beheerder wordt geacht alleen de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren, indien:

    • a.

      hij niet tevens de uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

    • b.

      er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

    • c.

      hij de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen.

Artikel 4.4 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening, rolstoelvoorziening, vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersmiddel en andere hulpmiddelen wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; of

    • b.

      het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende maatwerkvoorziening geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor een vervoersvoorziening in de vorm van een dienst bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer, vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1.500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3.

    Bij de hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning, individuele ondersteuning, groepsgerichte ondersteuning, wonen en verblijf en consultatie wordt onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning en niet-professionele ondersteuning.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning als bedoeld in het derde lid bedraagt 90% van het tarief voor een gecontracteerde zorgaanbieder in natura, tenzij op basis van het door de cliënt ingediende zorg- en budgetplan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor niet-professionele ondersteuning als bedoeld in het derde lid is:

    • a.

      bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende functieschaal in de CAO VVT, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren; of

    • b.

      in het geval er geen sprake is van een dienstbetrekking gelijk aan maximaal de hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk, zoals opgenomen in artikel 2ab, eerste lid van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, ongeacht de feitelijke omvang van de voorziening.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 4.5 Besteding pgb

  • 1.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      bemiddelingskosten;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb;

    • d.

      contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • e.

      zorg en ondersteuning die niet onder de wet vallen;

    • f.

      zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening vallen;

    • g.

      ondersteuning buiten EU-landen (dit in verband met de controle op de kwaliteit en financiën);

    • h.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 2.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

Hoofdstuk 5 Waardering mantelzorgers en financiële tegemoetkoming

Artikel 5.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt in overleg met de lokale ondersteunende mantelzorgorganisaties waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente Hellendoorn bestaat.

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, indien dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor:

    • a.

      vervoer (in combinatie met een ondersteuningsbehoefte);

    • b.

      verhuis- en inrichtingskosten; en

    • c.

      een sportvoorziening.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Voor een maatwerkvoorziening is de cliënt de maximale bijdrage in de kosten, zoals bepaald in artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet, verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is de hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor een vervoersvoorziening per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 5.

    Voor zover een maatwerkvoorziening in natura of een pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, waarvoor een bijdrage in de kosten verschuldigd is, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6.

    Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd voor een financiële tegemoetkoming.

Artikel 6.2 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 2.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening, vervoersvoorziening en andere hulpmiddelen, wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening, namelijk bruikleen, huur of eigendom.

Hoofdstuk 7 Bestrijding misbruik

Artikel 7.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

De cliënt aan wie op grond van deze verordening een maatwerkvoorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle nieuwe feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening.

Artikel 7.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 7.3 Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Artikel 7.4 Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Door het college gecontracteerde aanbieders van maatwerkvoorzieningen voor diensten voldoen aan het kwaliteitskader dat hoort bij het geldende aanbestedingsdocument en de contracteisen.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde; en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de wet; en

    • b.

      houdt daarbij rekening met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven, die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      de redelijke overheadkosten;

    • c.

      de kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      de reis- en opleidingskosten;

    • e.

      de indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening; en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        het aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        de instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        het onderhoud van de voorziening; en

      • iv.

        de verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 8.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudende ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 9 Klachten en medezeggenschap

Artikel 9.1 Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van de cliënt die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de op dat moment geldende klachtenregeling van de gemeente Hellendoorn.

  • 2.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van door hen verstrekte voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 9.2 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 9.3 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid om voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 totdat:

    • a.

      het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit, waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

    • b.

      de periode, waarvoor deze voorziening is verstrekt, is geëindigd.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023.

  • 3.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 4.

    Van het derde lid kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 10.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag, volgende op die van haar bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2023.

 

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

 

Toelichting

 

Algemeen

Opdracht aan gemeente

Deze verordening geeft uitvoering aan de wet. De wet geeft de gemeente de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociale netwerk. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening. Dit om een bijdrage te leveren aan de mogelijkheden van de cliënt om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uiteengezet in 3 hoofdelementen waarop van de gemeente inzet wordt verwacht:

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Het plan is erop gericht dat:

  • cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

  • cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

De wet schrijft voor dat de gemeente in een verordening de regels moet vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan (artikel 2.1.3, eerste lid van de wet).

Belang zorgvuldige procedure

Er moet steeds een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om:

  • de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften, situatie en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te inventariseren;

  • te achterhalen welke oplossingen de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, een beroep op andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en welke voorziening dan het (goedkoopst) compenserend is voor de beperkingen van de cliënt.

De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Als de procedure goed wordt uitgevoerd, moet deze steeds tot een juiste beslissing leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op zorgvuldige wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Eerste lid, onderdeel a: algemeen gebruikelijke voorziening

Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. De in deze bepaling opgenomen criteria volgen uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het is de vraag wat precies verstaan moet worden onder een 'inkomen op minimumniveau'. Zolang hier niet meer jurisprudentie over is verschenen, gaan we ervan uit dat het gaat om een inkomen op bijstandsniveau. Het is hierbij niet van belang of de betreffende cliënt een inkomen op minimumniveau heeft. Het draait om de vraag of de voorziening in algemene zin financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Eerste lid, onderdeel b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

Eerste lid, onderdeel c: budgethouder

De budgethouder is degene die op grond van de wet een pgb ontvangt om daarmee ondersteuning in te kunnen kopen.

Eerste lid, onderdeel d: Cimot

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel e: consultatie

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel f: fraude

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel g: hoofdverblijf:

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel h: hulpvraag

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet. Als een ingezetene met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college eerst onderzoekt wat de hulpvraag van de ingezetene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid van de wet is noodzakelijk.

Eerste lid, onderdeel i: ingezetene

Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich voor een maatwerkvoorziening moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.

Eerste lid, onderdeel j: melding

Iedere ingezetene kan zich melden bij de gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de ingezetene de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de ingezetene zo spoedig mogelijk onderzoek. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

Eerste lid, onderdeel k: onderzoek

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel l: ondersteuningsbehoefte

De ondersteuningsbehoefte is de ondersteuning die de client nodig heeft. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en omstandigheden van de cliënt. Aan de hand daarvan vindt een indeling plaats in de soort ondersteuningsbehoefte en het daarbij behorende niveau.

Eerste lid, onderdeel m: ondersteuningsplan

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel n: persoonlijk plan

In het plan kan de cliënt – eventueel samen met zijn persoonlijke netwerk – de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, worden onderzocht door het college. Doordat de cliënt hierover voorafgaand aan het onderzoek een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijke arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en betrokkenheid van het sociale netwerk van de cliënt in de wet versterkt.

Eerste lid, onderdeel o: pgb

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel p: pgb-aanbieder

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel q: pgb-beheerder

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel r: uitvoeringsbesluit

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel s: VOG

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel t: wet 

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Eerste lid, onderdeel u: zorg- en budgetplan

Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

 

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning (artikel 1.1.1, eerste lid van de wet).

In dit artikel staat opgesomd welke algemene voorzieningen er beschikbaar zijn binnen de gemeente Hellendoorn.

 

Artikel 2.2 Maatwerkvoorzieningen

In dit artikel staat opgesomd welke soorten maatwerkvoorzieningen in het kader van deze verordening kunnen worden ingezet.

Bij vervoersvoorzieningen (eerste lid, onder j) wordt onderscheid gemaakt tussen een vervoersvoorziening in de vorm van een dienst (Regiotaxi en Valys) en een vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersmiddel (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel en een fietsvoorziening).

In het tweede lid is uitgewerkt dat een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang wordt verstrekt door het Cimot, die daarbij handelt namens de centrumgemeente Almelo. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor zo'n voorziening zijn vastgelegd in het beleid en de regelgeving van de gemeente Almelo.

 

Artikel 2.3 Algemene criteria

In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de Memorie van Toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt.

 

Artikel 2.4 Voorwaarden en weigeringsgronden

Dit artikel geeft invulling aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

In (rechtbank)jurisprudentie is herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben (bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 08-11-2013, nr. ZUT 12/1823). Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen. Het is immers voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden.

Eerste lid

Voorzieningen, die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker. Ook is het denkbaar dat een product, dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een compenserende voorziening wenst die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, kan het college daarvoor een pgb verstrekken ter hoogte van de goedkoopst compenserende voorziening. De cliënt kan er dan voor kiezen om de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.

Tweede lid

Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt. Het college hoeft ook geen voorziening te verstrekken als deze anti-revaliderend werkt, omdat de voorziening niet gericht is op het opheffen of verminderen van de beperkingen.

Derde lid, onderdeel a

Dit lid is opgenomen om te bepalen dat alleen personen, die ingezetene zijn van de gemeente Hellendoorn, in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

Derde lid, onderdeel b

Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de wet. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5, vijfde lid van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5, derde en vierde lid van de wet).

Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

De Wmo 2007 kende in tegenstelling tot de Wmo 2015 wél een bepaling waarin was vastgelegd dat geen beroep op de wet open stond voor zover een voorziening op grond van een andere wet mogelijk is. Uit jurisprudentie die daarover is ontstaan, volgt dat het college alleen rekening kan houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening) als de cliënt daar echt aanspraak op heeft.

Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).

Derde lid 3, onderdelen c en d

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en er nog geen besluit is genomen over de toekenning van zo'n voorziening. Als de voorziening is gerealiseerd vóór de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar vóór de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als voor realisatie of aankoop contact is gezocht met het college en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.

Derde lid, onderdeel e

Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Dus niet als de cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een rol. Als bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als vervolgens brand uitbreekt en blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Derde lid, onderdeel f

De maatwerkvoorziening moet zijn gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen, die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

Derde lid, onderdeel g

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen. Er mag echter niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden leiden tot een beroep op de wet (CRvB 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603).

Derde lid, onderdeel h

Deze weigeringsgrond volgt uit de wet. Op dit moment geldt deze weigeringsgrond nog niet voor thuiswonende cliënten met een indicatie op grond van de Wlz die een hulpmiddel of een woningaanpassing wensen (artikel 8.6a van de wet).

Derde lid, onderdeel i

Een maatwerkvoorziening moet langdurig noodzakelijk zijn. Wat deze term inhoudt, is afhankelijk van de concrete situatie van de cliënt. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een maatwerkvoorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zvw. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning in te zetten voor bijvoorbeeld de periode van revalidatie. Individuele en/of groepsgerichte ondersteuning is ook kortdurend mogelijk in geval van overbruggingszorg.

Vierde lid

De te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een dienst is voldoende passend als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen. Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan een afstand van 15 tot 20 kilometer vanaf het woonadres van de cliënt (CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972). Het college hoeft dus geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487). De afstand van 1.500 kilometer sluit aan bij de bestaande jurisprudentie. Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.

Vijfde lid, onderdeel a

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt, naar het oordeel van het college, goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.

Vijfde lid, onderdeel b 

Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft. Dit betekent dat, als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als er sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan het noodzakelijk zijn om toch een woningvoorziening te verlenen.

Vijfde lid, onderdeel c

Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing, zoals een verhuiskostenvergoeding. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten, die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL:RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL:RBROE:2010:BM6304).

Vijfde lid, onderdeel d

Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in derde lid, onderdeel f dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is. Omdat de gemeente wel verplicht is om de beperkingen van de cliënt te compenseren, kan er in de situaties waarin een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt geweigerd, wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

Vijfde lid, onderdeel e

Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep hierover van 21-05-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810 en 22-05-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1401). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.

Vijfde lid, onderdeel f

Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente ingezetenen goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was. Dit volgt uit CRvB 13-04-2011, nrs. 09/3047 WMO e.a.

Vijfde lid, onderdeel g

Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Vijfde lid, onderdeel h

In artikel 2.3.5, zesde lid van de wet staat dat de gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren als de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz. In artikel 8.6a van de wet staat dat artikel 2.3.5, zesde lid van de wet niet geldt voor cliënten die thuis wonen en een hulpmiddel of woningaanpassing aanvragen.

In een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 16-02-2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:448) heeft de rechter bepaald dat artikel 8.6a van de wet niet geldt als de cliënt in een onzelfstandige woonruimte woont waar zorg en wonen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Binnen onze gemeente bevinden zich een aantal kleinschalige woonvormen waar zorg en wonen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Gelet op de hierboven genoemde uitspraak geldt artikel 8.6a van de wet niet als de cliënt in één van deze kleinschalige woonvormen woont. Een aanvraag voor een hulpmiddel of een woningaanpassing kan op grond hiervan dan ook worden afgewezen.

 

Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen

 

Artikel 3.1 Melding

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.

In het tweede lid is voor de volledigheid nog vermeld dat het college de ontvangst bevestigt, al blijkt dit ook uit artikel 2.3.2, eerste lid van de wet. De bevestiging wordt schriftelijk of elektronisch aan de cliënt toegestuurd.

Het derde lid bepaalt dat voor de voorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang een melding gedaan moet worden bij het Cimot in Almelo.

 

Artikel 3.2 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

Eerste en tweede lid

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2, vierde lid wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt ervan uitgegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek, welke factoren de basis vormen voor het onderzoek en dit gesprek en dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Ook wordt tijdens dit gesprek besproken dat de cliënt de mogelijkheid heeft om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen en wat de voorwaarden en gevolgen van die keuze zijn.

Derde lid

Indien uit onderzoek blijkt dat een cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, wordt aan hem een aanvraagformulier verstrekt of toegezonden. Blijkt uit het onderzoek dat er geen noodzaak is voor een maatwerkvoorziening, dan wordt in een begeleidende brief bij het ondersteuningsplan kenbaar gemaakt dat het de cliënt vrij staat om los van de uitkomst van het onderzoek een aanvraag in te dienen.

Vierde en vijfde lid

Om het onderzoek goed uit te voeren, heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering. In artikel 3.3 is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt. Met het oog op het correct en weloverwogen vaststellen van de benodigde voorziening(en) is het ook mogelijk om een aanbieder te consulteren. Hier is dan sprake van ‘consultatie’, in plaats van (medische) advisering.

 

Artikel 3.3 Advies bij het onderzoek

Eerste lid

Dit lid bepaalt dat het college bevoegd is degene, door of namens wie een melding is gedaan of door of namens wie een aanvraag is ingediend, alsmede diens relevante huisgenoten op te roepen om in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door één of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit noodzakelijk moet zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Tweede lid

Afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft in een aantal artikelen algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In de wet is echter niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter vaak nodig zijn. Het college dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is, omdat dit er meerderen kunnen zijn of kunnen wisselen.

 

Artikel 3.4 Aanvraag

Dit artikel geeft uitwerking aan de in artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, onder a van de wet neergelegde verplichting waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

In artikel 2.3.5, eerste lid van de wet is duidelijk gemaakt dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt bij de gemeente Hellendoorn worden ingediend. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet.

 

Artikel 3.5 Besluit en termijn

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorziening. De twee weken termijn volgt uit het bepaalde in artikel 2.3.5, tweede lid van de wet.

 

Artikel 3.6 Inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Pgb

 

Artikel 4.1 Voorwaarden pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, is het college hier zelfs toe verplicht. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst, moet hij op grond van deze verordening een zorg- en budgetplan opstellen. In het tweede lid van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken volgt rechtstreeks uit de wet. In artikel 2.3.6 van de wet worden namelijk een aantal criteria genoemd om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het zorg- en budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

 

Artikel 4.2 Onderscheid professionele en niet-professionele ondersteuning

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning. Voor professionele ondersteuning geldt een hoger pgb-tarief. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wlz en Zvw wordt gehanteerd.

Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP’er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de cliënt komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk is altijd sprake van niet-professionele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in het tweede lid. De achtergrond daarvan is dat ook bijvoorbeeld familieleden of vrienden met een zorg-gerelateerd beroep of zorg-gerelateerde opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

Niet-professionele hulp is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk van de cliënt of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen.

 

Artikel 4.3 Voorwaarden pgb-beheerder

In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder een pgb-beheerder kan worden aangesteld. Niet alle cliënten zijn in staat om zelf het pgb te beheren. Een pgb-beheerder kan dan uitkomst bieden. Aan een pgb-beheerder worden echter wel eisen gesteld om te voorkomen dat de cliënt de dupe wordt van verkeerd handelen van zijn of haar pgb-beheerder.

 

Artikel 4.4 Hoogte pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39). Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Eerste lid

In dit lid is het tarief vastgelegd voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening, rolstoelvoorziening, vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersmiddel en andere hulpmiddelen. Het gaat dan om bijvoorbeeld een scootmobiel of woningaanpassing. Het maximale tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven. Als de cliënt aangeeft dat de voorziening voor een lager tarief ingekocht kan worden, mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Als de gemeente voor de betreffende maatwerkvoorziening geen overeenkomst heeft met een leverancier, wordt de hoogte van het pgb op offertebasis bepaald.

Tweede lid

Het pgb voor vervoer wordt afgeleid van de natura-voorziening die hiervoor beschikbaar is, namelijk het collectief vervoer.

Derde lid

Zie hiervoor (de toelichting bij) artikel 4.2.

Vierde lid

In dit lid is het tarief vastgelegd voor professionele ondersteuning in de vorm van een dienst, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de wet en deze verordening. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het zorg- en budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.

Vijfde lid, onderdeel a

Bij het inzetten van een pgb voor niet-professionele hulp kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De CRvB heeft twee uitspraken gedaan over het tarief voor pgb van het sociale netwerk (CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1580). Hieruit blijkt dat het tarief minimaal overeen moet komen met de hoogste periodiek uit de desbetreffende CAO, vermeerderd met vakantiebijslag en tegenwaarde van verlofuren. Voor hulp bij het huishouden is dit de specifiek hiervoor in het leven geroepen salarisschaal Hulp bij het Huishouden, voor begeleiding is dit FWG30 uit de CAO VVT. Uit de uitspraak CRvB 25-07-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5446 blijkt dat bij de tegenwaarde van verlofuren uitgegaan moet worden van het vastgestelde aantal verlofuren uit de CAO VVT.

Vijfde lid, onderdeel b

De minister van VWS is van mening dat zorg en ondersteuning die vanuit sociale en morele overwegingen wordt verricht en vanuit een maatwerkvoorziening betaald wordt via een pgb, niet aangemerkt zou moeten worden als een arbeidsrelatie waarop de Wml van toepassing is. Met de ministeriële regeling voor hulp uit het sociaal netwerk bestaat per 1 mei 2019 de mogelijkheid om de verstrekking van vergoedingen voor niet-professionele hulp uit een pgb zo te regelen dat er niet ongewenst een arbeidsrelatie ontstaat. Op basis van deze regeling kunnen budgethouders aan hun niet-professionele hulpverlener vanuit het pgb een tegemoetkoming of vergoeding voor gemaakte kosten geven. Deze tegemoetkoming/onkostenvergoeding valt niet onder de werking van de Wml of overige wetten van het arbeidsrecht.

De budgethouder moet een verklaring indienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om de tegemoetkoming uit te laten betalen aan zijn hulpverlener. Een budgethouder mag voor dezelfde hulpverlener niet zowel een verklaring als een overeenkomst bij de SVB indienen. De budgethouder moet dus de keuze maken tussen het verstrekken van een tegemoetkoming/onkostenvergoeding aan zijn niet-professionele hulpverlener, of het sluiten van een overeenkomst met zijn hulpverlener waarop de Wml van toepassing is.

 

Artikel 4.5 Besteding pgb 

In deze bepaling is een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb bevat om die reden ook geen vrij besteedbaar deel.

 

Hoofdstuk 5 Waardering mantelzorgers en financiële tegemoetkoming

 

Artikel 5.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In deze bepaling staat wat de jaarlijkse waardering is die de gemeente geeft aan mantelzorgers. Het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente (zie artikel 2.1.6 van de wet). Die mantelzorgers hoeven zelf dus niet in de gemeente te wonen. Verder is het begrip ‘cliënten’ breder dan alleen personen die gebruik maken van Wmo-ondersteuning. Het kan ook gaan om personen die zich ooit gemeld hebben, maar waar geen Wmo-voorziening is uitgekomen. Wellicht mede dankzij de inzet van de mantelzorger. Ook die mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse blijk van waardering.

 

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de in dit artikel genoemde voorzieningen te bekostigen. De cliënt is vrij om zelf een aanbieder of leverancier te kiezen en afspraken te maken over de invulling van de te leveren zorg dan wel voorziening.

In een tweetal uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep aangegeven dat de definitie van maatwerkvoorziening in artikel 1.1.1 van de wet ruim genoeg is om ook een financiële tegemoetkoming te kunnen omvatten (CRVB 12-02-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395 en CRVB 12-02-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:396). Denk hierbij aan verhuiskosten, een vergoeding voor gebruik van eigen auto of een sportrolstoel. Ook stelt de Centrale Raad van Beroep dat de financiële tegemoetkoming een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager. Een financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar moet wel in de buurt komen van de daadwerkelijke kosten.

 

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

 

Artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Eerste lid

De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor een maatwerkvoorziening in natura en in de vorm van een pgb.

Tweede lid

De bijdrage mag de kostprijs van de voorziening niet overstijgen. Oftewel: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen.

Derde lid

De bijdrage die gevraagd wordt voor een maatwerkvoorziening bedraagt maximaal het bedrag zoals bepaald in artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet. Ook wel het abonnementstarief genoemd.

Vierde lid

Het vervoer kan op grond van het Uitvoeringsbesluit worden uitgezonderd van het abonnementstarief. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om collectief vervoer en in enkele gevallen individueel vervoer. Het gaat niet om (mobiliteits)hulpmiddelen zoals een aangepaste fiets of een scootmobiel. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vormen van vervoer per rit lage prijzen worden gevraagd en het gebruik in veel gevallen incidenteel is. In het vierde lid is daarom een afzonderlijke bepaling opgenomen over de hoogte van de bijdrage in de kosten voor het vervoer.

Vijfde lid

Dit betreft de invulling van de bevoegdheid gegeven in artikel 2.1.5 van de wet.

 

Artikel 6.2 Kostprijs

Vanaf het jaar 2020 hoeft er niet meer voor alle voorzieningen gecontroleerd te worden of de bijdrage de kostprijs te boven gaat. Dit vanwege de invoering van het abonnementstarief. Dit artikel geeft aan voor welke voorzieningen deze controle nog wel geldt en hoe de kostprijs tot stand komt.

Onder kostprijs wordt overeenkomstig het taalgebruik de prijs verstaan waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten. Voor een voorziening die het college huurt van een leverancier geldt de huurprijs als kostprijs. In het geval van een pgb kan geen onduidelijkheid bestaan over de kostprijs. Deze is per definitie gelijk aan het bedrag van het pgb.

 

Hoofdstuk 7 Bestrijding misbruik

 

Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk wordt hier uitvoering aan gegeven.

 

Artikel 7.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

Deze bepaling berust mede op artikel 2.3.8 van de wet, waarin is vastgelegd dat de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

 

Artikel 7.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Het is van belang dat cliënten zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een maatwerkvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 7.1). Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de cliënt hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

 

Artikel 7.3 Verrekening

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 7.4 Controle

Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid van de wet dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

 

Hoofdstuk 8 Kwaliteit en veiligheid

 

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de wet). Ook is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening (artikel 2.6.6 van de wet). In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.

 

Artikel 8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Eerste en tweede lid

De gemeente moet in de verordening bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan de aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de wet).

De regering heeft benadrukt dat de kwaliteitseisen die de wet zelf stelt aan aanbieders (in de artikelen 3.1 e.v. van de wet) daarbij uitgangspunt zijn (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 135). De eis dat een voorziening van goede kwaliteit moet zijn, biedt veel ruimte voor gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

Derde lid

Het hierin genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid van de wet.

 

Artikel 8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 8.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Onder “calamiteit" als genoemd in dit artikel wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid. Onder “geweld bij de verstrekking van een voorziening” wordt verstaan seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt en lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen. De toezichthoudende ambtenaar onderzoekt deze meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

 

Hoofdstuk 9 Klachten en medezeggenschap

Dit hoofdstuk bevat een verplichting voor de aanbieders om te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten en voor de medezeggenschap van cliënten. Ook wordt er invulling gegeven aan de manier waarop ingezetenen, waaronder cliënten en hun vertegenwoordigers, inspraak hebben in de uitvoering van de wet door de gemeente.

 

Artikel 9.1 Klachtregeling

Eerste lid

Hierin is het gemeentelijk klachtrecht geregeld. De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten van burgers over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In dit lid is een verwijzing opgenomen naar deze gemeentelijke klachtenregeling.

Tweede lid

Hierin is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Op grond van de wet (artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel d) is het verplicht in de verordening te bepalen voor welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist.

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of een gebrek aan deskundigheid. Daarvoor staat de klachtenprocedure van de gemeente open. Is de cliënt echter niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan moet hij zich in beginsel tot die aanbieder wenden.

Derde lid

Hierin is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting inzake klachten door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Artikel 9.2 Medezeggenschap

In de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling vereist is voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (zie artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel e van de wet). In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder.

Eerste lid

Hierin is bovengenoemde uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen.

Tweede lid

Hierin is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting inzake medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

 

Artikel 9.3 Betrekken van ingezetenen bij het beleid 

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting in artikel 2.1.3, derde lid van de wet om in de verordening te bepalen op welke manier ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Inbreng van cliënten en hun vertegenwoordigers wordt echter extra aangestipt. Zij weten door hun ervaring immers als geen ander welke drempels er zijn en hoe deze weggenomen kunnen worden. Daarom is het van belang dat zij al vanaf het begin van de beleidsontwikkeling volledig worden betrokken. Daarbij moet onder andere gelet worden op de diversiteit van de doelgroep.

 

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

 

Artikel 10.1 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule 

Eerste lid

Dit lid biedt het college de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Ook wel het toepassen van de hardheidsclausule genoemd. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken cliënt.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 10.2 Overgangsrecht

Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt.

Eerste lid

Hierin is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.

Tweede lid

Hierin is vastgelegd dat aanvragen, die nog bij het college in behandeling zijn op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.

Derde en vierde lid

Hierin is vastgelegd dat bezwaarschriften, waarop nog niet is beslist door het college op het moment dat deze nieuwe verordening in werking treedt, zullen worden beoordeeld aan de hand van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019. Als deze nieuwe verordening voor een bezwaarde gunstiger is, kan van het voorgaande worden afgeweken en getoetst worden aan deze nieuwe verordening.

 

Artikel 10.3 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.