Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellendoorn

Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellendoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023
CiteertitelVerordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpjeugdzorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt deels in de plaats van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 156 van de Gemeentewet
  3. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  4. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  5. artikel 2.11 van de Jeugdwet
  6. artikel 8.1.1 van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-12-202301-09-2023wijziging artikelen 6.1 en 6.5 en toelichting op artikel 6.5

28-11-2023

gmb-2023-538321

2023-020398
05-08-202316-12-2023Nieuwe regeling

20-06-2023

gmb-2023-345724

2023-009678

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023

Nijverdal, 20 juni 2023 Nr. 2023-009678

 

De raad van de gemeente Hellendoorn;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2023;

 

gelet op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet en de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet;

 

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de

 

Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: aanbod van diensten en activiteiten dat rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

    • c.

      budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid, participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werken en inkomen;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • f.

      fraude: het opzettelijk en structureel onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de geldende regelgeving, met het oog op eigen of andermans financieel gewin;

    • g.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • h.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen;

    • i.

      individuele voorziening: een op de jeugdige en/of ouder(s) toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een pgb wordt verstrekt;

    • j.

      niveaus: er zijn verschillende niveaus per ondersteuningsbehoefte. Het niveau zegt iets over de kenmerken van de jeugdige en/of ouder(s) en/of het gezinssysteem:

      • A.

        dit niveau is van toepassing als er onder andere geen of in beperkte mate sprake is van gedragsproblematiek, er sprake is van een stabiele ontwikkel- en opvoedsituatie en de kans op escalatie gering is;

      • B.

        dit niveau is van toepassing als er onder andere sprake is van gedragsproblematiek die belemmerend werkt en de kans op escalatie aanwezig is;

      • C.

        dit niveau is van toepassing als er onder andere sprake is van matige of ernstige gedragsproblematiek, er geen stabiele ontwikkel- en opvoedsituatie is en het risico op escalatie hoog is.

    • k.

      ondersteuningsbehoefte: ondersteuning en/of hulp die de jeugdige en/of ouder(s) nodig heeft, onderverdeeld in:

      • 1.

        ondersteuning bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij de inwoner in staat is om de regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren;

      • 2.

        ondersteuning bij het voeren van de regie over, en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden;

      • 3.

        specialistische/therapeutische hulp bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering;

      • 4.

        behandeling van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden waarbij tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden, zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3;

    • l.

      ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s) is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociaal netwerk hieraan kunnen leveren;

    • m.

      pgb: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige en/of ouder(s), dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • n.

      pgb-aanbieder: een derde die de jeugdige en/of ouder(s) heeft/hebben betrokken om ondersteuning en/of hulp in te kopen. Dit kan een professionele aanbieder of een niet-professionele aanbieder zijn;

    • o.

      pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de jeugdige en/of ouder(s) behartigt en de aan het pgb verbonden taken uitvoert, indien de jeugdige en/of ouder(s) ondersteuning en/of hulp heeft/hebben (of wenst/wensen te ontvangen) in de vorm van een pgb;

    • p.

      sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere persoon met wie de jeugdige en/of ouder(s) een sociale relatie onderhoudt;

    • q.

      VOG: Verklaring omtrent het gedrag welke relevant is voor de uit te voeren werkzaamheden. In deze verordening wordt bedoeld een VOG met screeningsprofiel 45 ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’;

    • r.

      wet: de Jeugdwet;

    • s.

      Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • t.

      zorg- en budgetplan: een plan waarin de jeugdige en/of ouder(s) aangeeft/aangeven gebruik te willen maken van een pgb en hoe zij dit willen besteden. Dit plan draagt bij aan de beoordeling of de jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komen voor een pgb;

    • u.

      zorgverlener: hiermee wordt zowel de aanbieder, de professionele aanbieder als de informele aanbieder aangeduid.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Beschikbare algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    onderwijs;

  • b.

    informatie en opvoedadvies;

  • c.

    preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning;

  • d.

    jeugdwelzijnswerk en jongerenwerk;

  • e.

    kortdurende en lichte ambulante ondersteuning.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Artikel 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      individuele ondersteuning;

    • b.

      groepsgerichte ondersteuning;

    • c.

      vervoer;

    • d.

      ambulante spoedhulp;

    • e.

      behandeling en/of diagnostiek ernstige dyslexie;

    • f.

      consultatie en diagnostiek;

    • g.

      medicatiecontrole;

    • h.

      wonen en verblijf;

    • i.

      maatregelhulp;

    • j.

      beschikbaarheidsvoorzieningen.

  • 2.

    De in het eerste lid, onder a en b genoemde individuele voorzieningen kennen vier ondersteuningsbehoeftes, te weten 1 tot en met 4, en drie niveaus, te weten A tot en met C.

  • 3.

    De in het eerste lid, onder g genoemde individuele voorziening kent één niveau.

  • 4.

    De in het eerste lid, onder h genoemde individuele voorziening is:

    • a.

      Dakje 0-A: pleegzorg;

    • b.

      Dakje 0-B: gezinshuizen;

    • c.

      Dakje 0-C: crisistoeslag pleegouders;

    • d.

      Dakje 0-D: vakantie-/weekendpleegzorg;

    • e.

      Dakje 1: vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;

    • f.

      Dakje 2: vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht;

    • g.

      Dakje 3: vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van onvoorspelbaar gedrag.

Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp

Artikel 4.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Het college neemt een beschikking op grond van de aanvraag, het onderzoek en het daaruit volgende ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 5.2.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende, tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 4.2 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 4.3 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting nodig acht bij de uitvoering van de strafrechtelijke beslissing.

  • 3.

    Het college verleent hier geen beschikking voor.

Hoofdstuk 5 Procedurele bepalingen toegang via gemeente

Artikel 5.1 Melding

  • 1.

    Een melding van een hulpvraag kan door of namens de jeugdige en/of ouder(s) vormvrij bij het college worden gedaan.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van deze melding schriftelijk of digitaal.

Artikel 5.2 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college kan de jeugdige en/of ouder(s) verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

  • 2.

    Het college onderzoekt naar aanleiding van een melding of aanvraag in een gesprek met de jeugdige en/of ouder(s) zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      wat de hulpvraag is van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      of het college verantwoordelijk is op grond van het woonplaatsbeginsel op grond van artikel 2:3, eerste lid van de wet;

    • c.

      of de jeugdige en/of ouder(s) tot de doelgroep van de wet behoort;

    • d.

      welke beperkingen en/of problematiek de jeugdige en/of ouder(s) ondervinden;

    • e.

      welke ondersteuning en/of hulp nodig is;

    • f.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn;

    • g.

      of de jeugdige en/of ouder(s) aanspraak kunnen maken op een andere voorziening;

    • h.

      of de jeugdige en/of ouder(s) aanspraak kunnen maken op een algemene voorziening.

  • 3.

    De jeugdige en/of ouder(s) zijn verplicht om gehoor te geven aan de oproep van het college om zich te onderwerpen aan het onderzoek zoals weergegeven in het tweede lid.

  • 4.

    In het ondersteuningsplan legt het college de uitkomsten van het onderzoek vast, en worden afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en/of ouder(s), het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder besproken worden.

Artikel 5.3 Consultatie en diagnostiek bij het onderzoek

  • 1.

    Het college kan, wanneer dit noodzakelijk is voor het onderzoek, de jeugdige en/of ouder(s) oproepen om:

    • a.

      in een persoonlijk gesprek vragen te beantwoorden, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip;

    • b.

      door één of meer daartoe aangewezen deskundigen in een persoonlijk gesprek vragen te beantwoorden en/of mee te werken aan een onderzoek, op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies vragen wanneer aanvullende informatie nodig is om de melding te kunnen afhandelen of de aanvraag te kunnen beoordelen.

  • 3.

    Het college kan consultatie en/of diagnostiek inzetten om te bepalen welke ondersteuning en/of hulp de jeugdige en/of ouder(s) nodig hebben.

  • 4.

    De jeugdige en/of ouder(s) zijn verplicht aan het college of de door hem aangewezen deskundige (adviesinstantie) die gegevens af te geven die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag of het afhandelen van de melding.

Artikel 5.4 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een jeugdige en/of ouder(s) worden ingediend bij het college, via een daarvoor bestemd aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend (ondersteunings)plan of gespreksverslag aanmerken als aanvraag als de jeugdige en/of ouder(s) dat hierop hebben aangegeven.

  • 3.

    Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de instemming van de jeugdige en/of ouder(s) waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • a.

      die jonger is dan 12 jaren; of

    • b.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake,

  • dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 5.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren, maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger. Weigert de wettelijk vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan kan het college toch een besluit nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

Artikel 5.5 Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het ondersteuningsplan wordt vastgesteld dat de jeugdige en/of ouder(s) geen oplossing voor de hulpvraag kunnen vinden binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      gebruikelijke hulp van de ouder(s) en ondersteuning en/of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk;

    • b.

      het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten;

    • c.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening; of

    • d.

      door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Een individuele voorziening kan in de vorm van natura, pgb of financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels omtrent de financiële tegemoetkoming.

Artikel 5.6 Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de individuele voorziening;

    • c.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in het eerste lid genoemde zaken bovendien:

    • a.

      de hoogte van het pgb;

    • b.

      de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • c.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • d.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

Hoofdstuk 6 Pgb

Artikel 6.1 Voorwaarden pgb

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een pgb, moet een pgb-beheerder aangesteld zijn.

  • 2.

    De jeugdige en/of ouder(s) krijg(t)(en) maximaal drie keer de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te dragen. Indien geen geschikte pgb-beheerder wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een pgb worden afgewezen.

  • 3.

    De jeugdige en/of ouder(s) die een individuele voorziening in de vorm van een pgb wensen te ontvangen, dienen daarvoor een door het college ter beschikking gesteld zorg- en budgetplan in. Hierin is in elk geval opgenomen:

    • a.

      (indien van toepassing) wie de jeugdige en/of ouder(s) heeft/hebben gemachtigd om de belangen te behartigen ten aanzien van het pgb en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

    • b.

      wat de persoonlijke situatie is, welke hulpvraag de jeugdige en/of ouder(s) heeft/hebben en hoe zij denken die hulpvraag te kunnen beantwoorden;

    • c.

      wat de te behalen resultaten zijn;

    • d.

      de motivering waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • e.

      wie de directe zorgverlener(s) is/zijn;

    • f.

      wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);

    • g.

      wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;

    • h.

      waar, wanneer en hoe de ondersteuning gaat plaatsvinden;

    • i.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • j.

      op welke wijze de directe zorgverlener(s) in de praktijk wordt aangestuurd;

    • k.

      op welke wijze de zorg wordt gecontroleerd;

    • l.

      op welke wijze er een juiste administratie wordt bijgehouden;

    • m.

      welke zorgovereenkomst van toepassing is;

    • n.

      hoe om wordt gegaan met geconstateerde onjuistheden.

  • 4.

    Het college betrekt de pgb-beheerder in het onderzoek en heeft ten minste één keer een gesprek met de pgb-beheerder voordat het college beslist op de aanvraag.

  • 5.

    Het college beoordeelt of de jeugdige en/of ouder(s) voldoen aan de in artikel 8.1.1, tweede lid van de wet gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. Dit gebeurt aan de hand van het zorg- en budgetplan, zoals omschreven in het derde lid.

  • 6.

    De jeugdige, ouder(s) of pgb-beheerder krijg(t)(en) maximaal drie keer de mogelijkheid om een veilig, doeltreffend en cliëntgericht zorg- en budgetplan aan te leveren. Indien, ook na een redelijke hersteltermijn, geen passend zorg- en budgetplan wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een pgb worden afgewezen.

  • 7.

    De kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning en/of hulp voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning en/of hulp leveren. Dit betekent dat de pgb-aanbieder in ieder geval:

    • a.

      ingeschreven moet staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • b.

      voldoet aan de norm van verantwoorde werktoedeling, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

    • c.

      gebruik maakt van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

    • d.

      beschikt over systematische kwaliteitsbewaking;

    • e.

      in het bezit is van een VOG;

    • f.

      de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hanteert;

    • g.

      voldoet aan de meldplicht calamiteiten en geweld;

    • h.

      voldoet aan de verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen;

    • i.

      een verklaring betalingsgedrag belastingdienst kan tonen;

    • j.

      een afschrift van de meest recente jaarrekening kan tonen;

    • k.

      verzekerd is tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid.

  • 8.

    Naast de in het zevende lid genoemde criteria mag de pgb-aanbieder geen fraude hebben gepleegd in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag.

  • 9.

    Naast de in het zevende en achtste lid genoemde criteria mogen er geen twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder. Deze twijfels doen zich in ieder geval voor als de pgb-aanbieder:

    • a.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan in de laatste vijf jaar die de veiligheid en kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

    • b.

      tijdens de aanvraagperiode verdachte is van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest in de laatste vijf jaar;

    • c.

      bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

  • 10.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 11.

    In afwijking van het tiende lid kan de jeugdhulp niet betrokken worden van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      voor zover het gaat om op het individu toegesneden voorzieningen in het gedwongen kader, behandeling of voorzieningen tweedelijns ggz;

    • b.

      als er sprake is van overbelasting bij die persoon.

  • 12.

    De pgb-beheerder kan niet tegelijkertijd de (niet-)professionele hulpverlener zijn, in de zin van artikel 6.3, tweede en derde lid.

  • 13.

    Blijkt uit onderzoek dat er niet voldaan wordt aan de in dit artikel gestelde voorwaarden, dan wordt de individuele voorziening niet verstrekt in de vorm van een pgb.

Artikel 6.2 Weigeringsgronden pgb

  • 1.

    Het college verstrekt geen pgb als het college eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken op grond van artikel 8.2.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb als sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie dan wel ondersteuning die ambtshalve wordt verleend.

  • 3.

    Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een pgb-aanbieder die fraude heeft gepleegd zoals gesteld in artikel 6.1, achtste lid.

  • 4.

    Het college verstrekt geen pgb voor ondersteuning van een pgb-aanbieder indien er twijfels zijn over de integriteit, wat zich in ieder geval voordoet indien de pgb-aanbieder:

    • a.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan in de laatste vijf jaar die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

    • b.

      verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest in de laatste vijf jaar;

    • c.

      bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is in ieder geval sprake als de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

Artikel 6.3 Onderscheid professionele en niet-professionele hulp

  • 1.

    Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s):

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid is er sprake van niet-professionele hulp.

  • 3.

    Als de hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad of persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s), is altijd sprake van niet-professionele ondersteuning en/of hulp.

Artikel 6.4 Voorwaarden pgb-beheerder

  • 1.

    Het college acht een pgb-beheerder niet in staat de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      jonger dan achttien jaar;

    • b.

      problematische schuldenproblematiek;

    • c.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • d.

      aangetoonde fraude begaan in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • e.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • f.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • g.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • h.

      het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • i.

      twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid.

  • 2.

    Een pgb-beheerder kan zijn:

    • a.

      een eerste of tweedegraadsbloed- of aanverwant van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      iemand die tot het sociaal netwerk behoort;

    • c.

      een professionele pgb-beheerder;

    • d.

      een door de rechtbank aangestelde mentor, curator of bewindvoerder.

  • 3.

    Een pgb-beheerder wordt geacht alleen de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren, indien:

    • a.

      hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning en/of hulp die met het pgb wordt ingekocht of geen relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning en/of hulp, tenzij dit gezien de situatie van de jeugdige en/of ouder(s), de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

    • b.

      geen sprake is van een (financiële) relatie tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder;

    • c.

      geen sprake is van belangenverstrengeling tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder;

    • d.

      sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

    • e.

      hij de belangen van de jeugdige en/of ouder(s) voldoende kan behartigen;

    • f.

      hij de aan een pgb verbonden taken kan uitvoeren.

Artikel 6.5 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor professionele hulp bedraagt 90 % van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of ouder(s) ingediende zorg- en budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb indien de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening in natura.

  • 3.

    Als het op basis van het eerste lid vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor niet-professionele hulp is:

    • a.

      bij het bestaan van een dienstbetrekking, oftewel een overeenkomst van opdracht, gelijk aan de hoogste periodiek van FWG 30 van de CAO VVT, inclusief vakantiebijslag en de tegenwaarde van verlofuren op basis van een fulltime dienstverband. Dit tarief is ongeacht de diploma’s en werkervaring van de niet-professionele aanbieder; of

    • b.

      indien er geen sprake is van een dienstbetrekking, oftewel een overeenkomst van opdracht, maximaal de hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor ondersteuning en/of hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab, eerste lid van de Regeling Jeugdwet, ongeacht de feitelijke omvang van de voorziening;

    • c.

      de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp zoals bedoeld in artikel 8ab, eerste lid van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 6.6 Besteding pgb

  • 1.

    De gemeente Hellendoorn kent geen vrij besteedbaar deel.

  • 2.

    De volgende kosten zijn toegestaan vanuit een pgb:

    • a.

      alle bijkomende overheadskosten voor de zorgverlener(s) als er sprake is van individuele begeleiding;

    • b.

      vervoerskosten als er sprake is van begeleiding in dagdelen, samen met een indicatie voor vervoer van en naar de dichtstbijzijnde plek waar die begeleiding geboden wordt;

    • c.

      maximaal 13 weken pgb in EU-landen. Wanneer een jeugdige en/of ouder(s) langer dan een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen Europa) gaa(t)(n), dan moet er vóóraf toestemming worden gevraagd aan de gemeente om het pgb in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit op te nemen in het zorg- en budgetplan.

  • 3.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor tussenpersonen en/of belangenbehartigers;

    • b.

      bemiddelingskosten;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning en/of hulp bij het aanvragen en beheren van het pgb;

    • e.

      contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb en kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • f.

      zorg, hulp en ondersteuning die onder een andere wet dan de wet vallen;

    • g.

      zorg, hulp en ondersteuning die onder een algemene voorziening vallen;

    • h.

      ondersteuning en/of hulp buiten EU-landen, tenzij hiervoor vooraf toestemming wordt verleend door het college;

    • i.

      reiskosten van de zorgverlener;

    • j.

      kosten voor feestdagenuitkering of een eenmalige uitkering;

    • k.

      huur;

    • l.

      eten en drinken;

    • m.

      kosten eigen bijdrage.

  • 4.

    De jeugdige en/of ouder(s) moeten kunnen aantonen dat het budget is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Daarbij moet de jeugdige, ouder(s) en/of pgb-beheerder controleren of de ondersteuning voldoet aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in artikel 6.1, zevende lid, van deze verordening.

Artikel 6.7 Uitbetaling van het pgb

  • 1.

    Het pgb wordt niet rechtstreeks aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) overgemaakt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) doet de betalingen rechtstreeks aan de zorgverlener. De overeenkomst die de jeugdige en/of zijn ouder(s) afsluit met de zorgverlener dient door de gemeente en de SVB goedgekeurd te zijn alvorens de desbetreffende zorgverlener kan declareren.

  • 2.

    Het pgb wordt uitbetaald na het indienen van facturen of declaraties. Door betaling op basis van maandtarieven niet langer toe te staan, kan worden voorkomen dat er betaald wordt voor niet geleverde ondersteuning. De declaratie of factuur dient te worden ingediend binnen zes weken na de maand waarin de zorg is geleverd. Het pgb wordt niet meer betaalbaar gesteld als de declaratie of de factuur na deze termijn van zes weken wordt ingediend.

  • 3.

    Het pgb moet worden besteed aan een individuele voorziening waarmee de in het ondersteuningsplan gestelde doelen kunnen worden behaald.

Hoofdstuk 7 Evaluatie en controle

Artikel 7.1 Administratie pgb-aanbieder

  • 1.

    De pgb-aanbieder zorgt voor een juiste cliëntenadministratie. Deze bevat minimaal:

    • a.

      het zorg- en budgetplan;

    • b.

      evaluatieverslag(en);

    • c.

      rapportage(s) van de verleende ondersteuning;

    • d.

      de getekende zorgovereenkomst;

    • e.

      de factu(u)r(en);

    • f.

      ondertekende aanwezigheidslijst(en).

  • 2.

    Bij overdracht van jeugdige en/of ouder(s) vraagt de nieuwe aanbieder het cliëntendossier op bij de vorige aanbieder. Indien de jeugdige en/of ouder(s) ondersteuning ontvang(t)(en) in de vorm van een pgb, dient de jeugdige, ouder(s) en/of pgb-beheerder zorg te dragen voor overdracht van het dossier naar de nieuwe aanbieder.

Artikel 7.2 Controle

  • 1.

    Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.9 van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 3.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verwijzingen door derden zoals bedoeld in artikel 4.2 van deze verordening, rechtmatig zijn.

  • 4.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de toezichthoudende ambtenaren en deze controle.

Artikel 7.3 Meldingsplicht en inlichtingenplicht zorgverlener

  • 1.

    Het college gaat uit van continuïteit in de dienstverlening. Wanneer de zorgverlener de afgesproken prestaties niet of vertraagd uitvoert, meldt zij dat per direct aan de gemeente.

  • 2.

    Een rapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dient uiterlijk zes weken na verzoek te worden gedeeld met de gemeente.

  • 3.

    Afhankelijk van de situatie gaat het college met de (pgb) aanbieder in gesprek om tot een oplossing te komen om de eventuele negatieve maatschappelijke effecten van de prestaties van de (pgb) aanbieder te voorkomen of te minimaliseren.

  • 4.

    De jeugdige en/of ouder(s) doet het college op verzoek of onverwijld, doch in ieder geval binnen 10 werkdagen, uit eigen beweging melding van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de beslissing tot toekenning van de individuele voorziening of het pgb.

Artikel 7.4 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet voor zover het de rechtmatigheid betreft.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de personen bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 8 Herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 8.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

Degene aan wie op grond van deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.

Artikel 8.2 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 8.1.4, eerste lid van de wet, kan het college ook een besluit over een individuele voorziening, genomen op grond van deze verordening, wijzigen of beëindigen als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige, ouder(s) en/of pgb-aanbieder onjuiste en/of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige, ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige, ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;

    • e.

      de jeugdige, ouder(s) de individuele voorziening en/of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd;

    • f.

      de pgb-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend en hij niet binnen 72 uur melding heeft gedaan bij de pgb-beheerder om dit te crediteren; of

    • g.

      een individuele voorziening zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

  • 2.

    Als het college een besluit over een individuele voorziening heeft herzien of ingetrokken overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.1.4 van de wet, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldwaarde terug- en invorderen van het ten onrechte genoten pgb en/of zorg in natura.

  • 3.

    In geval van terugvordering die te wijten is aan handelen van de pgb-aanbieder, stuurt het college een factuur naar de pgb-aanbieder, die binnen vier weken moet worden voldaan.

  • 4.

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

Artikel 8.3 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige en/of ouder(s) een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, b, d of e van de wet.

  • 2.

    Het college stelt de jeugdige en/of ouder(s) schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste lid.

Hoofdstuk 9 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      de jeugdhulp af te stemmen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      de jeugdhulp op andere vormen van zorg, ondersteuning en/of hulp af te stemmen;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten aantoonbaar deskundig zijn en het opleidingsniveau en de werkervaring passend zijn bij de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Hiervoor moet er ten minste een diploma van een zorg-gerelateerde opleiding aan ten grondslag liggen;

    • d.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van jeugdhulp handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • e.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de jeugdhulp en de deskundigheid van beroepskrachten ten minste voldoet aan de voorwaarden die de beroepsgroep stelt om in aanmerking te komen voor de in het vakgebied erkende keurmerken.

  • Een en ander in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 4.1.1 van de wet.

  • 2.

    Als het niet voldoen aan de kwaliteitseisen het gevolg is van verwijtbaar handelen of er is sprake van voortdurende wanprestatie, kan het college een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven of de aanbieder niet (langer) meer accepteren.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de (pgb-)aanbieders, een cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) ter plaatse controleren van de geleverde jeugdhulp.

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een (pgb-) aanbieder van dienstverlening korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering topinkomens.

  • 3.

    Wanneer de zorgverlener op enige wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze wordt dit gezien als schending van de integriteit. Dit staat het leveren van ondersteuning en/of hulp in de weg en heeft tot gevolg dat het college de zorgverlener kan uitsluiten van het leveren van de ondersteuning en/of hulp, zoals omschreven in artikel 9.1, tweede lid en op basis van contracten met de aanbieders.

Hoofdstuk 10 Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 10.1 Vertrouwenspersoon

Het college wijst de jeugdige en/of ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 10.2 Klachtenregeling

Het college behandelt klachten van de jeugdige en/of ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de op dat moment geldende regeling voor klachtbehandeling van de gemeente Hellendoorn.

Artikel 10.3 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt de jeugdige en/of ouder(s) en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid om voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige en/of ouder(s) houden recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 totdat:

    • a.

      het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

    • b.

      de periode waarvoor deze voorziening is verstrekt, is geëindigd.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens de Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023.

  • 4.

    Beslissingen op bezwaarschriften tegen een beschikking op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2019 geschiedt op grond van die verordening.

  • 5.

    Van het vierde lid kan worden afgeweken, mits het ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) is.

Artikel 11.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag, volgende op die van haar bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023.

 

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

 

Toelichting op de Verordening jeugdhulp gemeente Hellendoorn 2023

 

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de wet. De wet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige en/of ouder(s) dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

De wet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.11 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:  

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de wet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

     

Artikel 2.9 van de wet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet nog andere regels te stellen.

Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1, derde lid van de wet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de wet heeft vastgesteld. In dit beleidsplan is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Lid 1 onderdeel a: algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is (althans met een beperkte toegangstoets) voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning en/of hulp. De wet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van ‘overige voorzieningen’. In de memorie van toelichting op de wet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo 2015 wordt gehanteerd, is gekozen voor deze term.

Lid 1 onderdeel b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige en/of ouder(s) kunnen ontvangen op grond van een andere wet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

Lid 1 onderdeel c: budgethouder 

De budgethouder is degene aan wie op grond van de wet een pgb is verstrekt om daarmee jeugdhulp in te kunnen kopen.

Lid 1 onderdeel g: gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp in het kader van de wet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening.

Lid 1 onderdeel i: individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een besluit tot toekenning van de voorziening voor nodig.

Lid 1 onderdeel k: ondersteuningsbehoefte

De ondersteuningsbehoefte kan, rekening houdende met de persoonskenmerken en omstandigheden van de jeugdige en/of ouder(s), op basis van een viertal niveaus nader worden bepaald.

Lid 1 onderdeel p: sociaal netwerk

Tot het sociaal netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige en/of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de wet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.

De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige en/of ouder(s) zich melden met een ondersteuningsvraag.

Lid 2

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Denk hierbij aan onder andere de definities ‘jeugdige’ en ‘ouder’ (artikel 1.1. van de wet). Ook de Awb kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3, tweede lid, van de Awb).

 

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

 

Artikel 2.1 Beschikbare algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.

Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daarnaar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.

In dit artikel staat opgesomd welke algemene voorzieningen er beschikbaar zijn in de gemeente Hellendoorn.

 

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

 

Artikel 3.1 Beschikbare individuele voorzieningen

Voorzieningen in de zin van de wet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie artikel 1.1 van de wet). Een voorziening kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. De te treffen voorziening kan zowel een algemene (vrij toegankelijke) voorziening zijn als een individuele (niet vrij toegankelijke) voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke ondersteuning en/of hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning en/of hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze ondersteuning en/of hulp daadwerkelijk nodig hebben.

Er worden lokaal, regionaal en landelijk voorzieningen getroffen en (inkoop)afspraken gemaakt en/of contracten afgesloten door gemeenten. Als basis daarvoor dienen het Regionale en het Landelijke Transitie Arrangement. Daarnaast wordt op regionaal niveau (Samen 14) samenwerking gezocht in het OZJT (Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp in Twente), de crisisinterventie, etc.

In dit artikel staat opgesomd welke individuele voorzieningen binnen de gemeente Hellendoorn beschikbaar zijn in het kader van jeugdhulp.

De individuele en groepsgerichte ondersteuning en/of hulp zijn onderverdeeld in vier ondersteuningsbehoeften. Binnen elke ondersteuningsbehoefte worden drie niveaus (A, B en C) onderscheiden. Deze niveaus zeggen iets over de kenmerken van de jeugdige en/of ouder(s) en/of het gezinssysteem. Bij niveau A is er sprake van een stabiele situatie en een gemotiveerd(e) jeugdige, ouder(s) en/of gezinssysteem. Bij niveau B is er sprake van enige kans op risicovolle situaties en/of escalatie en de jeugdige, ouder(s) of het gezinssysteem hebben een wisselende motivatie. Bij niveau C is er sprake van een wisselende en onvoorspelbare situatie, een hoog risico op escalatie en de jeugdige, ouder(s) of het gezinssysteem zijn niet tot nauwelijks gemotiveerd (lid 2).

De individuele voorziening wonen en verblijf (lid 4) is een 24-uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissituatie. Deze voorziening is onderverdeeld in dakjes. Deze dakjes zeggen iets over de vorm van huisvesting.

 

Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp

 

Artikel 4.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Lid 1

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt toegekend op basis van een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb en artikel 5.6 van deze verordening. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of ouder(s), vastgelegd in een ondersteuningsplan, en de ingediende aanvraag.

Lid 2

Van een spoedeisende situatie is sprake als binnen 24 tot 48 uur een voorziening ingezet dient te worden vanwege ernstige opgroei- en opvoedproblematiek. Door het snel moeten handelen bij een spoedeisende situatie wordt niet de reguliere werkwijze gehanteerd en een spoedindicatie ingezet. Deze indicatie is tijdelijk en zal vervolgens via de reguliere werkwijze beoordeeld worden.

 

Artikel 4.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Lid 1

In artikel 2.6, eerste lid onderdeel e van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige en/of ouder(s) rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

Lid 2

Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige en/of ouder(s). Op die manier wordt de jeugdige en/of ouder(s) de benodigde rechtsbescherming geboden.

 

Artikel 4.3 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Lid 1 en 2

Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling, in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (zie artikel 3.5, eerste lid van de wet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting en de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze partijen nodig achten. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4, tweede lid onderdeel b van de wet).

Lid 3

De leveringsplicht van het college op dit punt volgt rechtstreeks uit de wet. Desondanks is deze leveringsplicht in de verordening weergegeven, zodat voor de burger inzichtelijk is hoe de toegang kan verlopen. Het college zal hiervoor geen beschikking afgeven, omdat deze beschikking geen zelfstandig rechtsgevolg heeft. Zie hiervoor ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3149.

 

Hoofdstuk 5 Procedurele bepalingen toegang via gemeente

 

Artikel 5.1 Melding

Lid 1 en 2

Een melding van een hulpvraag kan door of namens de jeugdige en/of ouder(s) vormvrij ingediend worden. Van deze melding wordt een ontvangstbevestiging verstuurd.

 

Artikel 5.2 Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

Om de juiste ondersteuning en/of hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige en/of ouder(s) daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of ouder(s) plaatsvindt.

Lid 2

De onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen die in ieder geval aan de orde komen in het onderzoek. Indien de jeugdige en/of ouder(s) al bij de gemeente bekend zijn, zullen een aantal zaken niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige en/of ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en/of ouder(s) en hun situatie te krijgen.

Lid 4

De uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. Uit het plan moet blijken wat de hulpvraag is, welke doelen er zijn opgesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht wordt. De in het tweede lid genoemde onderzoeksvragen moeten ook terugkomen in het ondersteuningsplan.

 

Artikel 5.3 Consultatie en diagnostiek bij het onderzoek

In dit artikel is bepaald dat het college bevoegd is om degene door of namens wie een hulpvraag is gemeld, te weten de jeugdige en/of ouder(s), op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip, en te laten onderzoeken en/of bevragen door één of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de hulpvraag. Indien er geen medewerking wordt verleend aan het onderzoek, kan de hulpvraag niet beoordeeld worden.

Met het oog op het correct en weloverwogen vaststellen van de benodigde voorziening is het ook mogelijk om een aanbieder te consulteren of diagnostiek te laten verrichten.

 

Artikel 5.4 Aanvraag

Hierin is vastgelegd wie een aanvraag kan indienen en wie daarmee moet instemmen. Deze bepalingen zijn afgeleid van paragraaf 7.3 van de wet dat toeziet op de vereiste toestemming bij het daadwerkelijk verlenen van jeugdhulp.

Achtergrond van deze bepalingen is dat de jeugdige en/of ouder(s) niet altijd uit zichzelf om ondersteuning en/of hulp vragen, terwijl dit toch hard nodig kan zijn. Tevens is het college de bevoegdheid gegeven om in een aantal genoemde gevallen zonder (volledige) aanvraag een besluit te nemen.

Lid 1 en 2

Een aanvraag kan worden gedaan door de jeugdige en/of zijn ouder(s). Een ouder is in de zin van de wet de gezaghebbende ouder, de adoptiefouder, de stiefouder of een ander die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder (artikel 1.1 van de wet).

Anderzijds, maar dat is vooral theoretisch, kan een jeugdige ook een aanvraag doen voor ondersteuning en/of hulp aan zijn ouders.

Lid 3 tot en met 5

Hierin is bepaald in welke gevallen de aanvraag instemming behoeft van degene op wie de jeugdhulp betrekking heeft als de aanvraag door een ander is ingediend en wanneer hier zo nodig van kan worden afgeweken. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op ondersteuning en/of hulp voor een andere jeugdige en/of ouder(s) dan de aanvrager, behoeft de aanvraag instemming van de jeugdige en/of ouder(s). Zo kan bijvoorbeeld een vader een aanvraag doen voor opvoedingsondersteuning voor hem en zijn vrouw, om hen te ondersteunen bij de opvoeding van hun kinderen. Aangezien dit ondersteuning is die ook moeder betreft, is haar instemming noodzakelijk. Wanneer de aanvraag wordt gedaan voor een minderjarige die ouder is dan twaalf jaren, dan is diens instemming vereist. Uitzondering hierop is de situatie dat de minderjarige van 12 jaar of ouder niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen.

Als de aanvraag wordt gedaan door een minderjarige die ouder is dan twaalf jaren, maar jonger dan zestien jaren, behoeft de aanvraag instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Wanneer de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, is het voldoende als één ouder instemt met de aanvraag, tenzij de andere ouder er blijk van geeft de instemming te weigeren. In uitzonderingssituaties kan het college op aanvraag van de minderjarige, die ouder is dan twaalf jaren, zonder de instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger een indicatiebesluit nemen. Dit is mogelijk als de minderjarige de ondersteuning en/of hulp weloverwogen blijft wensen. Te denken valt aan weggelopen minderjarigen waarbij de ouder(s) weigeren in te stemmen met de aanvraag, maar ook aan situaties waarbij tussen de minderjarige en zijn ouder(s) of verzorger(s) verschil van inzicht bestaat over ondersteuning en/of hulp die noodzakelijk is. Deze bepaling is opgenomen om de rechtspositie van de minderjarige te versterken.

 

Artikel 5.5 Criteria individuele voorzieningen

In artikel 2.9 onderdeel a van de wet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

Lid 1

Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouder(s) en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen is gebruikelijke hulp. Voor zover gebruikelijke hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet.

Een aanvullende verzekering wordt ook als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen gezien (eigen kracht). Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige en/of ouder(s) aanvullend verzekerd is/zijn, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel c). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s), dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel d). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de wet (bijvoorbeeld Wmo 2015 of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de wet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college een voorziening zal treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

 

Artikel 5.6 Inhoud en geldigheidsduur beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige en/of ouder(s) bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5, eerste lid van de wet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).

De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of ouder(s) goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 6 Pgb

 

Artikel 6.1 Voorwaarden pgb

Lid 1 en 2

Als een jeugdige en/of ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning en/of hulp zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, moet ten eerste een pgb-beheerder aangesteld worden. Dit is een onafhankelijke derde die de taken rondom pgb op verantwoorde wijze uitvoert. Er kan maximaal drie keer een mogelijke pgb-beheerder aangedragen worden. De voorwaarden voor de pgb-beheerder zijn opgenomen in artikel 6.4 van deze verordening.

Lid 3 tot en met 6

Bij de aanvraag voor een pgb moet een zorg- en budgetplan worden ingevuld en ingeleverd die voldoet aan de eisen zoals gesteld in het derde lid. Mede aan de hand van dit plan bespreekt het college in ieder geval de punten die in dit artikel zijn benoemd met de jeugdige en/of ouder(s). Eerst zal onderzocht worden of zorg in natura passend is. Als dat niet het geval is, dan wordt er nader onderzoek gedaan of er wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb, zoals verwoord in artikel 8.1.1, tweede lid van de wet en in dit artikel nader is uitgewerkt.

Lid 7, 8 en 9

Ook wordt beoordeeld of de kwaliteit van de voorziening van de pgb-aanbieder gewaarborgd is. Om de kwaliteit te waarborgen zal de pgb-aanbieder in ieder geval moeten voldoen aan de eisen zoals verwoord in het zevende lid. Dit betekent dat bijvoorbeeld een zorgaanbieder die is uitgesloten tijdens de aanbesteding voor zorg in natura op gronden die direct zien op de kwaliteit, doeltreffendheid en clientgerichtheid van de zorg, in principe geen zorg mag verlenen op grond van een pgb. Ditzelfde geldt voor een pgb-aanbieder die vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag fraude heeft gepleegd of er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder.

De norm van de verantwoorde werktoedeling, zoals ook genoemd in het zevende lid, is verder uitgewerkt in het ‘Kwaliteitskader Jeugd, Toepassen van de norm van de verantwoorde werktoedeling in de praktijk’. Dit kwaliteitskader is te vinden op de website van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

Lid 11

Onder b van dit lid is aangegeven dat geen persoon uit het sociaal netwerk betrokken kan worden als er sprake is van overbelasting bij die persoon. Het college is op grond van gerechtelijke uitspraak (Rechtbank Overijssel 24-10-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:4171) gehouden om aannemelijk te maken dat de persoon uit het sociaal netwerk daadwerkelijk overbelast zal worden als hij de hulp aan de jeugdige en/of ouder(s) gaat verlenen. Er moet dus sprake zijn van een causaal verband.

 

Artikel 6.2 Weigeringsgronden pgb

Ook kan het college een verzoek om een pgb weigeren. Dit kan als een eerdere beslissing is herzien of ingetrokken, maar ook als er sprake is van een spoedeisende situatie, ambtshalve verlening, als de pgb-aanbieder fraude heeft gepleegd of als er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder.

De aard van spoedeisende gevallen en ambtshalve verleningen maakt dat deze niet in aanmerking komen voor een pgb. Bij spoedeisende gevallen moet snel gehandeld en besloten worden, dat is niet haalbaar en wenselijk in de vorm van een pgb. Ditzelfde geldt bij het ambtshalve verlenen, waarbij het college zelfstandig een besluit neemt zonder onderliggende aanvraag.

 

Artikel 6.3 Onderscheid professionele en niet-professionele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele hulp.

Van professionele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener, die onder toezicht staan van de in de wet aangewezen inspecties. Van professionele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de budgethouder komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk, is altijd sprake van niet-professionele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in het eerste lid van deze bepaling. Dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als niet-professionele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook personen uit het sociaal netwerk met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende tarief.

Niet-professionele hulp is dan alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.

 

Artikel 6.4 Voorwaarden pgb-beheerder

In artikel 6.1, eerste lid is het aanstellen van een pgb-beheerder opgenomen. In dit artikel wordt aangegeven wanneer iemand geen pgb-beheerder kan zijn (lid 1), wie wel als pgb-beheerder aangesteld kan worden (lid 2) en aan welke voorwaarden de pgb-beheerder moet voldoen (lid 3).

 

Artikel 6.5 Hoogte pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de wet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde ondersteuning en/of hulp in te kunnen kopen. Ook als de ondersteuning en/of hulp wordt betrokken van het sociaal netwerk. In deze verordening wordt het tarief voor niet-professionele hulp daarom vastgesteld op het wettelijk minimumloon (zie de toelichting op het vierde lid).

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor professionele jeugdhulp, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de wet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het zorg- en budgetplan blijkt dat de ondersteuning en/of hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Uit de wet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende ondersteuning en/of hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Toch moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde ondersteuning en/of hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de wet zal gelden (zie CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO en Rechtbank Overijssel 20-02-2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).

Lid 4, onderdeel a

Bij het inzetten van een pgb voor niet-professionele hulp kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De CRvB heeft twee uitspraken gedaan over het tarief voor pgb van het sociale netwerk (CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en CRvB 16-8-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1580). Hieruit blijkt dat het tarief minimaal overeen moet komen met de hoogste periodiek uit de desbetreffende CAO, vermeerderd met vakantiebijslag en tegenwaarde van verlofuren. Uit de uitspraak CRvB 25-07-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5446 blijkt dat bij de tegenwaarde van verlofuren uitgegaan moet worden van het vastgestelde aantal verlofuren uit de CAO VVT.

Lid 4, onderdeel b en c 

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is van mening dat zorg, ondersteuning en/of hulp die vanuit sociale en morele overwegingen wordt verricht en vanuit een maatwerkvoorziening betaald wordt via een pgb, niet aangemerkt zou moeten worden als een arbeidsrelatie waarop de Wml van toepassing is. Met de ministeriële regeling voor hulp uit het sociaal netwerk bestaat per 1 mei 2019 de mogelijkheid om de verstrekking van vergoedingen voor niet-professionele hulp uit een pgb, zo te regelen dat er niet ongewenst een arbeidsrelatie ontstaat. Op basis van deze regeling kunnen budgethouders aan hun niet-professionele hulpverlener, vanuit het pgb een tegemoetkoming of vergoeding voor gemaakte kosten geven. Deze tegemoetkoming/onkostenvergoeding valt niet onder de werking van de Wml of overige wetten van het arbeidsrecht.

De budgethouder moet een verklaring indienen bij de SVB om de tegemoetkoming uit te laten betalen aan zijn hulpverlener. Een budgethouder mag voor dezelfde hulpverlener niet zowel een verklaring als een overeenkomst bij de SVB indienen. De budgethouder moet dus de keuze maken tussen het verstrekken van een tegemoetkoming/onkostenvergoeding aan zijn niet-professionele hulpverlener, of het sluiten van een overeenkomst met zijn hulpverlener waarop de Wml van toepassing is.

 

Artikel 6.7 Uitbetaling van het pgb

Als is vastgesteld dat de individuele ondersteuning en/of hulp in de vorm van een pgb wordt ingezet, betaalt de SVB de zorgverlener(s) uit. Het geld komt dan niet op eigen bankrekening te staan, maar op een rekening bij de SVB. Dit wordt trekkingsrecht genoemd.

In dit artikel is verder aangegeven wat nodig is voor een juiste uitbetaling en besteding van het pgb.

 

Hoofdstuk7 Evaluatie en controle

 

Artikel 7.1 Controle

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht. Essentieel is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

 

Artikel 7.2 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Lid 1 

Het is van belang dat de jeugdige en/of ouder(s) zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 8.1 van deze verordening) of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en/of ouder(s) hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

Lid 2

In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezighoudt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de wet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015 is in de wet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Toch kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).  Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de wet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.

Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder jeugd ziet onder andere op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels, zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

Lid 3

In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie bijvoorbeeld artikel 5:14 Awb).

 

Hoofdstuk 8 Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

 

Artikel 8.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

In artikel 8.1.2, eerste lid van de wet is vastgelegd dat de jeugdige en/of ouder(s) het college alle informatie verstrekken die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In dit artikel wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar ook de voorzieningen in natura. Immers, ook van de jeugdige en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

 

Artikel 8.2 Herziening, intrekking en terugvordering

Lid 1

In artikel 8.1.4, eerste lid van de wet is geregeld dat het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening in de vorm van een pgb kan herzien of intrekken. Hoewel de wet alleen spreekt van herzien of intrekken is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld.

Bij wijzigen en beëindigen gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is herzien, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum. Zo kan een beslissing tot verlening van een pgb worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning het pgb niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Verder breidt dit lid de bevoegdheid tot wijziging en/of beëindiging uit tot de individuele voorziening die in natura is verstrekt. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

Lid 2

In de wet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige en/of ouder(s) (zie artikel 8.1.4, derde lid van de wet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Lid 3 en 4

Indien het college overgaat tot terugvordering, ontvangt de pgb-aanbieder hierover een factuur. Deze factuur moet binnen vier weken na verzenddatum worden voldaan. Betaalt de pgb-aanbieder deze factuur niet tijdig, dan kan het college overgaan tot invordering via een dwangbevel.

 

Artikel 8.3 Opschorting betaling uit het pgb

In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit. Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB gemotiveerd te verzoeken over te gaan tot opschorting toegevoegd aan deze verordening. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • a.

    de jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de jeugdige en/of ouder(s) niet voldoen aan de aan het pgb verbonden voorwaarden; of

  • c.

    de jeugdige en/of ouder(s) het pgb niet of voor een ander doel gebruiken.

Van de onder b genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige en/of ouder(s) niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met ondersteuning en/of hulp uit hun sociale netwerk of van hun vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.

Er kan voor maximaal dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en de Wlz.

 

Hoofdstuk 9 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit  

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is op grond van artikel 2.11 van de wet aan de gemeente om in de verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Voor dit artikel in de verordening is aansluiting gezocht bij de corresponderende bepaling hierover in de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van de jeugdige en/of ouder(s) en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. De professionele standaard en deskundigheid van beroepskrachten houdt in ieder geval in dat het opleidingsniveau en de werkervaring van het in te zetten personeel passen bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s). De Norm van de verantwoorde werktoedeling is verder uitgewerkt in het ‘Kwaliteitskader Jeugd, Toepassen van de norm van de verantwoorde werktoedeling in de praktijk’. Dit kwaliteitskader is te vinden op de website van SKJ.

In het eerste lid, onder e wordt gesproken over erkende keurmerken. Hieronder verstaan wij:

  • ISO-9001 versie 2015;

  • EN 15224;

  • HKZ;

  • PREZO;

  • Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017-2022;

  • Lidmaatschap LVVP;

  • Register Vaktherapeuten;

  • Keurmerk Federatie Landbouw en Zorg.

In het tweede lid wordt bepaald dat met een pgb ingekochte ondersteuning en/of hulp aan dezelfde kwaliteitseisen moet voldoen als jeugdhulp die door de gemeente zelf wordt ingekocht. Deze gelijkschakeling geldt niet voor jeugdhulp die wordt verleend door een persoon uit het sociaal netwerk, maar geldt slechts ten aanzien van bedrijfsmatig verleende jeugdhulp. Aangezien voor deze categorie ook een hoger tarief geldt dan voor jeugdhulp uit het sociaal netwerk, is het stellen van deze eisen gerechtvaardigd. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond artikel 2.10 van de wet.

 

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.11, tweede lid van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

De gemeente Hellendoorn is van mening dat zorggeld bedoeld is voor de zorg. Indien zorgverleners op een onverantwoorde wijze geld onttrekken aan de organisatie gaat dat ten kosten van de continuïteit en kwaliteit van de zorg. In de berekening van de tarieven is rekening gehouden met de overhead die in iedere organisatie voorkomt en met de marge (bij non profit instellingen), dan wel winst (bij bedrijven) die gemaakt kan worden. In de berekeningen is deze, na consultatie met zorgaanbieders in een aantal bijeenkomsten, gesteld op gemiddeld 3%. In principe is iedere zorgverlener zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. De gemeente mengt zich niet in deze ondernemingsvrijheid, tenzij de bedrijfsvoering en/of de financiële situatie van de organisatie de continuïteit en de kwaliteit van de zorg in gevaar brengt. Van een gevaar voor de continuïteit is sprake indien in eenzelfde boekjaar sprake is van een negatief eigen vermogen én een negatief financieel resultaat. Van een gevaar voor de kwaliteit van de zorg is onder andere sprake indien:

  • de zorgverlener werkt met personeel dat niet of onvoldoende is opgeleid voor het te verzorgen product;

  • personeel niet wordt uitbetaald volgens de van toepassing zijnde cao;

  • aan bestuurders of andere personeelsleden betalingen worden verricht die hoger zijn dan wat de Wet normering topinkomens toestaat;

  • aan bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden leningen worden verstrekt die geen verband houden met de te leveren zorg en/of niet verstrekt zijn met zekerheidsstelling en tegen marktconforme rente en voorwaarden;

  • de zorgverlener vastgoed huurt van bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden tegen voor de regio en de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgverlener diensten of leveringen afneemt van bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden tegen voor de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgverlener management-, consultatie- of franchisevergoedingen afdraagt aan bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden tegen voor de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgverlener op enige andere wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze.

     

Hoofdstuk 10 Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

 

Artikel 10.1 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.5 van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouder(s) of pleegouder(s) een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het landelijke Uitvoeringsbesluit Jeugdwet (AMvB) wordt een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 10.2 Klachtenregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van de jeugdige en/of ouder(s) te geven.

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten de jeugdige en/of ouder(s) zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet.

 

Artikel 10.3 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval de jeugdige en/of ouder(s), worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.

Lid 1

Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.

Lid 4

Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

 

Artikel 11.1 Onvoorziene gevallen en hardheidsclausule

Lid 1

Dit lid biedt het college de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

Lid 2

Dit lid bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of ouder(s).

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 van de wet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. In uitzonderingsgevallen zou het bijvoorbeeld kunnen spelen bij de regels rondom het verstrekken van een pgb.

Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 11.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat deze verordening in werking treedt.

Lid 2

Hierin is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Hierbij hanteren wij een minimale overgangstermijn van zes maanden na inwerkingtreding van deze verordening.

Lid 4

Hierin is vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.

 

Artikel 11.3 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening aangehaald dient te worden.