Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Apeldoorn

Rectificatie: Raadsdelegatiebesluit gemeente Apeldoorn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieApeldoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRectificatie: Raadsdelegatiebesluit gemeente Apeldoorn
CiteertitelRaadsdelegatiebesluit gemeente Apeldoorn
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Raadsdelegatiebesluit 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

06-07-2023

gmb-2023-337458

84-2023

Tekst van de regeling

Intitulé

Rectificatie: Raadsdelegatiebesluit gemeente Apeldoorn

[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat per abuis een onjuiste versie is gepubliceerd. De oorspronkelijke publicatie is op 27 juli bekendgemaakt, beschikbaar via Gemeenteblad 2023, 333029.]

 

De raad van de gemeente Apeldoorn;

 

gelezen het raadsvoorstel d.d. 30 juni 2023, nummer 84-2023, in verband met het vaststellen van de notitie vaststelling onderdelen van het Omgevingsplan (artikel 2.8 Omgevingswet) en daarmee het wijzigen van het Raadsdelegatiebesluit 2017;

 

besluit:

vast te stellen het navolgende Raadsdelegatiebesluit gemeente Apeldoorn.

 

  • I.

    De hierna omschreven bevoegdheden zijn – onder de in onderdeel II aangegeven voorwaarden – gedelegeerd aan het college:

    • 1.

      Het in overeenstemming met algemene of provinciale voorschriften vaststellen of wijzigen van enige verdeling der gemeente in wijken en het vaststellen, wijzigen of vervallen verklaren van namen van wijken, straten, pleinen, bruggen etc.

    • 2.

      De bevoegdheid inzake het onttrekken van wegen aan het openbaar verkeer, als bedoeld in artikel 9 van de Wegenwet.

    • 3.

      De bevoegdheid tot het vaststellen van de grenzen van de bebouwde kom of kommen, als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

    • 4.

      De bevoegdheid om de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom, als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht, vast te stellen voor dwangsommen die de raad als bestuursorgaan verbeurt.

    • 5.

      De bevoegdheid om te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, in geval er toepassing wordt gegeven aan:

      • a.

        de bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht af te wijken van het bestemmingsplan;

      • b.

        de bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht af te wijken van het bestemmingsplan;

      • c.

        de bevoegdheid een bestemmingsplan te wijzigen als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

    • 6.

      De bevoegdheid tot vaststelling van onderdelen van het Omgevingsplan, overeenkomstig de notitie vaststelling onderdelen van het Omgevingsplan (artikel 2.8 Omgevingswet), in de volgende gevallen:

      • a.

        het opnemen van onherroepelijke omgevingsvergunningen;

      • b.

        het doorvertalen van reeds vastgestelde beleidsregels;

      • c.

        het opnemen van bestaande wijzigings-en uitwerkingsbevoegdheden, zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplannen onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

      • d.

        nieuwe ontwikkelingen in aangewezen gevallen (conform artikel 2d van de notitie);

      • e.

        het verwerken van kaderstellend beleid indien de gemeenteraad bij vaststelling van dat beleid akkoord is gegaan met de uitwerking van het betreffende beleid door het college;

      • f.

        het toevoegen of wijzigen van begripsbepalingen voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

      • g.

        het aanpassen van informatieproducten van het omgevingsplan;

      • h.

        het actualiseren/aanpassen aan veranderende (bindende) wet- en regelgeving en beleidsnormen, voor zover hier geen beleidsvrijheid meer is toegekend;

      • i.

        het corrigeren van verschrijvingen, verkeerde aanwijzingen en inventarisatiefoutjes;

      • j.

        het beleidsneutraal overhevelen van onderdelen uit gemeentelijke verordeningen op gebied van de fysieke leefomgeving.

  • II.

    Aan de overdracht van de bevoegdheden, omschreven in onderdeel I, is de volgende voorwaarde verbonden:

  • De besluiten van het college genomen krachtens onderdeel I, eerste lid bedoelde bevoegdheid worden tenminste éénmaal per kwartaal ter inzage gelegd voor de raad.

  • III.

    De hierna omschreven bevoegdheden zijn gedelegeerd aan de werkgeverscommissie griffie:

    • 1.

      De bevoegdheden die rechtstreeks voortvloeien uit de Ambtenarenwet, de op deze wet gebaseerde Arbeidsvoorwaardenregeling (AAR) en de hierop gebaseerde regelingen en beleidsregels.

    • 2.

      De bevoegdheid tot het vaststellen en wijzigen van de Arbeidsvoorwaardenregeling (AAR) en de hierop gebaseerde regelingen en beleidsregels, met dien verstande dat de gemeenteraad besluit tot eerste vaststelling conform artikel 1, lid 2, van de Verordening werkgeverscommissie griffie (raadsbesluit 25 april 2013).

    • 3.

      De artikelen 107 tot en met 107e Gemeentewet, met uitzondering van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 107, lid 2, Gemeentewet (benoemen, schorsen en ontslaan van de griffier), artikel 107a, lid 2, Gemeentewet (vaststellen instructie voor de griffier), artikel 107d, lid 1, Gemeentewet (vervanging van de griffier) en artikel 107e, lid 1, Gemeentewet (vaststelling en wijziging van de organisatie van de griffie).

  • IV.

    Slotbepalingen:

    • 1.

      Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Raadsdelegatiebesluit gemeente Apeldoorn’.

    • 2.

      Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2024 onder gelijktijdige intrekking van het Raadsdelegatiebesluit 2017, vastgesteld op 15 juni 2017.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 juli 2023

De raad voornoemd,

S.M. Stam

Waarnemend raadsgriffier

A.J.M. Heerts

Voorzitter

Notitie behorende bij het besluit van de gemeenteraad van Apeldoorn tot delegatie van de bevoegdheid aan college van burgemeester en wethouders tot vaststelling onderdelen van het Omgevingsplan (artikel 2.8 Omgevingswet)

 

1.Aanleiding

 

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving (ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, water, natuur etc.) gebundeld. Daarmee veranderen ook de instrumenten en werkwijzen.

 

De rolverdeling tussen gemeenteraad en B&W blijft na inwerkingtreding van de Omgevingswet in grote lijnen hetzelfde, maar er zijn wel ook verschillen. Als het gaat om de strategische keuzes en belangrijkste kaders is de gemeenteraad in hoofdzaak verantwoordelijk en het college van B&W voor de uitvoering hiervan. Zo berust de bevoegdheid tot het vaststellen van de strategische Omgevingsvisie en het Omgevingsplan bij de gemeenteraad.

 

Het kerninstrument 'Programma' legt verbindingen met de andere kerninstrumenten in de beleidscyclus van een gemeente. Een programma geeft aan hoe een gemeente de omgevingsvisie of onderdelen daarvan wil realiseren. Het kan bijvoorbeeld gericht zijn op een beleidsthema zoals de energietransitie, op een gebied of project zoals een centrumvisie, of op een milieuwaarde zoals een veiligheidsplan. De bevoegdheid tot het vaststellen van zo’n programma ligt wettelijk bij het college van B&W.

 

De Omgevingswet regelt dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan kan delegeren aan B&W. Dit is onder de huidige Wro en jurisprudentie nu niet toegestaan. Onder de huidige Wro kan de gemeenteraad wel aan het college van B&W de bevoegdheid geven om het bestemmingsplan te wijzigen en uit te werken.

De achtergrond van het mogelijk maken van delegatie is het bieden van ruimte voor ‘toedeling van bevoegdheden op maat’. Het zorgt ervoor dat het omgevingsplan kan worden aangepast, als onderdeel van het uitvoeren van beleid. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen of en op welke wijze toepassing wordt gegeven aan de delegatiebevoegdheid. Vanuit het oogpunt van efficiency en flexibiliteit kan delegatie wenselijk zijn.

 

Het delegatiebesluit vormt een afzonderlijk besluit, dat geen deel uitmaakt van het omgevingsplan of de verordening. Het delegatiebesluit kent geen voorbereidings- of beroepsprocedure. Wel moet het voldoen aan de publicatie-eisen van een Algemeen verbindend voorschrift op basis van de Bekendmakingswet.

Het delegatiebesluit geeft de reikwijdte van de bevoegdheid. Het bepaalt binnen welke objectieve grenzen en onder welke voorwaarden de bevoegdheid kan of moet worden uitgeoefend.

 

Als gevolg van het inwerkingtreden van de Omgevingswet wordt om besluitvorming gevraagd over de reikwijdte van de delegatiebevoegdheid aan het college om onderdelen van het omgevingsplan te mogen wijzigen. In hoofdstuk 2 wordt hieraan invulling gegeven.

 

2.Delegatie tot het wijzigen omgevingsplan.

 

  • a.

    Delegatie van onherroepelijke omgevingsvergunningen in afwijking van het omgevingsplan

  • Naar verwachting worden ontwikkelingen in de toekomst steeds vaker met een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Dit kan straks ook nog steeds in afwijking van het omgevingsplan. Het verlenen van een omgevingsvergunning is een snelle procedure van 8 weken, ook in het geval dat sprake is van afwijking van het omgevingsplan. De Omgevingswet bepaalt dat de gemeenteraad vergunningen voor afwijkactiviteiten binnen vijf jaar moet verwerken in het omgevingsplan. De raad stuurt op hoofdlijnen en het vertalen van verleende omgevingsvergunningen is een administratieve handeling. Daarom leent dit zich goed voor delegatie.

     

  • b.

    Delegatie van beleidsregels van de raad in het omgevingsplan

  • Wanneer de raad beleidsregels heeft vastgesteld die doorvertaling in het omgevingsplan behoeven, kan dit door het college gebeuren. Het gaat immers om het vertalen van beleid waar al sprake is geweest van een inhoudelijke afweging. Een dergelijke aanpassing van delen van het omgevingsplan is aan te merken als uitvoering en daarmee ligt delegatie aan het college voor de hand.

     

  • c.

    Delegatie van bestaande wijzigings-en uitwerkingsbevoegdheden zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplannen, zoals die tot stand zijn gekomen onder de Wro

  • In de huidige bestemmingsplannen zijn de nodige wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden opgenomen, waarvan de raad al besloten heeft deze bevoegdheid te geven aan het college van B&W. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden weliswaar deel uitmaken van het voorlopige Omgevingsplan van rechtswege, alleen kunnen die niet als zodanig worden gehanteerd. Het opstellen van een uitwerkingsplan of toepassen van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6. Wro (of artikel 11 WRO oud) is niet meer mogelijk. Wel mogen op grond van het overgangsrecht de objectieve criteria bij wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsregels bij uit te werken bestemmingen worden toegepast bij het verlenen van een omgevingsplanactiviteit (omgevingsvergunning). Het zal in voorkomende gevallen echter wenselijk kunnen zijn om het omgevingsplan juist wel te wijzigen in die gevallen die nu zijn geregeld in de wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden. Aangezien de raad al eerder heeft bepaald dat het college in die gevallen bevoegd is, is het niet meer dan logisch om te bestendigen door in die gevallen de bevoegdheid tot wijzigen omgevingsplan te delegeren aan het college van B&W.

     

  • d.

    Delegatie bij nieuwe ontwikkelingen

  • Ontwikkelingen die niet passen binnen een omgevingsplan kunnen straks mogelijk gemaakt worden met een omgevingsvergunning in afwijking van het omgevingsplan of het omgevingsplan kan worden aangepast via wijziging. Op dit moment kan dit min of meer ook via een planherziening.

     

  • Nu ligt de bevoegdheid om het bestemmingsplan aan te passen bij de raad. Daarnaast kunnen ontwikkelingen ook mogelijk worden gemaakt met een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor gevallen als genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, de “zogenaamde planologische kruimelgevallen”, is de kortere enkelvoudige procedure (8 weken) van toepassing is. Voor de overige wat meer “zwaardere” gevallen is de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure van toepassing (maximaal 26 weken) en moet de raad hiervoor een verklaring van geen bedenkingen afgeven. Door de raad zijn in 2010 in de beleidsregel “Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo ex artikel 2.12, lid 1 sub a onder 3”, categorieën van gevallen benoemd waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen meer nodig is en die het college zelf kan afdoen.

     

    In hoofdstuk 6 van de “Beleidsregel adviesrecht gemeenteraad bij omgevingsvergunningen in afwijking omgevingsplan” worden deze categorieën van gevallen opnieuw benoemd, maar dan gehanteerd als ondergrens (…vanaf). De gevallen die als adviesplichtig worden aangewezen gaan boven deze ondergrens uit, omdat het van belang is dat de raad in die gevallen daarbij wordt betrokken. Het advies van de raad is op grond van de hiervoor genoemde notitie in al die daartoe aangewezen gevallen bindend. Daarnaast is een aantal gevallen aangewezen die politiek en maatschappelijk gevoelig liggen en waarbij in de beleidsregel over afwijkingsbevoegdheid op basis van het Besluit omgevingsrecht (planologische kruimel gevallen) al bepaald was dat deze aanvragen voor advies naar de raad moeten.

     

    In deze zelfde lijn van wat hiervoor is beschreven is het logisch om, op basis van de beleidsregel uit 2010, voor de daartoe aangewezen gevallen waarvoor geen verklaring van bedenkingen van de raad nodig is c.q. het college bevoegd is, te bepalen dat het college het omgevingsplan rechtstreeks kan wijzigen. Het betreft de volgende gevallen:

     

    • A.

      Projecten/activiteiten binnen- en buitenstedelijk gebied

  • Projecten/activiteiten in stedelijk en buitenstedelijk gebied waarvoor een ruimtelijk of fysiek leefomgeving kader bestaat dat vastgesteld is door de raad. Als ruimtelijk of fysiek leefomgeving kader gelden stedenbouwkundige visies en randvoorwaarden, beleidsnotities, gebiedsvisies, projectplannen, of daarmee te vergelijken kader.

     

    • B.

      Daarnaast gelden voor het stedelijk gebied en de dorpen nog de volgende voorwaarden:

      • 1.

        Realiseren van woningbouw (met inbegrip van verbouw, daarbij behorende bouwwerken en andere voorzieningen) in bestaand stedelijk gebied en de dorpen waarbij het aantal permanente woningen per project/activiteit met niet meer dan 50 toeneemt.

      • 2.

        Realiseren van (ver)bouw van maatschappelijke, recreatieve voorzieningen of commerciële voorzieningen (o.m. winkels, kantoren, bedrijfsruimten) als gevolg waarvan de vloeroppervlakte aan voorzieningen met niet meer dan 3000 m2 toeneemt, met inbegrip van daarbij behorende bijgebouwen en andere voorzieningen.

  • Voorbehoud

  • Het is niet de bedoeling om aanvragen omgevingsvergunning, die tevens vallen onder de lijst van aangewezen gevallen waarvoor de gemeenteraad een bindend advies moet afgeven, kan worden omzeild met toepassing van de delegatiebevoegdheid via het college. In die gevallen kan het Omgevingsplan alleen worden gewijzigd door de gemeenteraad of moet alsnog worden gekozen voor het verlenen van een omgevingsvergunning met inachtneming van het bindend advies van de raad.

     

  • e.

    Delegatie van de uitwerking van (delen van) de omgevingsvisie in het omgevingsplan

  • Voor het opstellen van een omgevingsplan stelt de gemeenteraad kaders. Dit gebeurt onder andere via een omgevingsvisie. De gemeenteraad heeft in 2022 de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn vastgesteld. De Omgevingsvisie zal vervolgens met programma’s en/of nader kaderstellend beleid sectoraal of gebiedsgericht worden uitgewerkt.

  • Bij kaderstellend beleid kan gedacht worden aan door de raad vastgestelde ruimtelijke (gebieds)visie, masterplan, stedenbouwkundig(e) plan/visie, startnotities, beleidsnota’s/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten.

     

    De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van kaderstellend beleid of de uitwerking en vaststelling van het betreffende beleid in het omgevingsplan kan worden gedelegeerd aan B&W. Daarmee besluit de gemeenteraad per kaderstellend beleid of wordt gedelegeerd.

     

  • f.

    Technische en praktische aanpassingen

  • Het gaat hier om de volgende aanpassingen:

     

    • 1.

      het toevoegen en wijzigen van begripsbepalingen voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

  • Toelichting

  • Zowel het gemeentelijk omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening als de waterschapsverordening worden via het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) voor iedereen digitaal raadpleegbaar. In al deze plannen en verordeningen worden begripsbepalingen opgenomen. Hierbij dient een uniform begrippenapparaat gewaarborgd te worden. Dit kan er toe leiden dat een begripsbepaling aangepast of toegevoegd wordt aan het omgevingsplan. Om een uniform begrippenapparaat te waarborgen is voor landelijk gebruik tevens een Stelselcatalogus opgesteld. Indien hierin begripsbepalingen zijn opgenomen die de harmonisatie ten goede komen, kunnen deze ook overgenomen worden in het omgevingsplan. Daarnaast is het mogelijk dat er begripsbepalingen in het omgevingsplan worden toegevoegd of aangepast om de ‘leesbaarheid’ te verbeteren. In voornoemde gevallen gaat het niet om het aanpassen of toevoegen van begripsbepalingen die nadelige effecten (kunnen) hebben op de fysieke leefomgeving dan wel nadelige/ beperkende effecten tot gevolg hebben voor inwoners en initiatiefnemers of inhoudelijk besproken moet worden.

     

    • 2.

      het aanpassen van informatieproducten van het omgevingsplan;

  • Toelichting

  • Met de term informatieproducten wordt bedoeld verrijkte gegevens over bijvoorbeeld geluid, bodem en water, maar ook aantallen, oppervlaktes en afmetingen. Informatieproducten geven feitelijke informatie over de omgeving, zodat gebruikers kunnen zien wat de mogelijkheden zijn op een specifiek locatie. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de ruimtelijk optimale inpassing van een weguitbreiding, of mogelijkheden tot woningbouw in relatie tot ondergrond en actuele geluidsbelasting. Een informatieproduct kan gebruikt worden om een vergunningaanvraag makkelijker te maken en maakt onderdeel uit van het omgevingsplan. Het informatieproduct kan onder andere aantallen en oppervlaktes bevatten. Te denken valt aan een lijst bij het omgevingsplan die voor een specifieke locatie het max m2 aan horeca aangeeft, het max aantal woningen, max aantal parkeerplaatsen, een lijst met de waardevolle bomen, etc. Wanneer bij melding of vergunning m2 horeca wordt toegevoegd of aantal woningen, of een waardevolle boom is vanwege omstandigheden gekapt/ verwijderd en komt niet meer op de lijst van bijzondere bomen voor, dan wordt deze lijst (het informatieproduct) aangepast. Aangezien feitelijke gegevens zoals aantallen en oppervlaktes kunnen wijzigen, ligt het voor de hand om dergelijke aanpassingen aan de betreffende informatieproducten van het omgevingsplan te delegeren aan het college.

     

    • 3.

      het actualiseren/ aanpassen van het omgevingsplan aan veranderende (bindende) wet- en regelgeving en beleidsnormen, voor zover hier geen beleidsvrijheid meer is toegekend.

  • Toelichting

  • Wet– en regelgeving wijzigt regelmatig, net als normen uit beleidsstukken/-visies. Dit door andere inzichten, wijzigingen in normstellingen, meetmethoden, naamgeving, vervallen van wetgeving, etc. Dit kan er toe leiden dat normen, meetmethoden, referenties en verwijzingen (naar wetgeving) die in het omgevingsplan zijn opgenomen aangepast moet worden. Het betreft hier onder andere gewijzigde wet- en regelgeving van hogerhand, waar geen beleidsvrijheid meer is toegekend. Als voorbeeld ten aanzien van gewijzigde beleidsstukken kan gedacht worden aan de wijziging van gebieden met archeologische waarden. Uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarde op een specifieke locatie niet overeenkomt met de situatie zoals deze is vastgesteld (er zijn geen archeologische resten gevonden dus de waarde is lager). Het archeologisch beleid wordt hierop dan aangepast. Dit zijn zaken die dan ook aangepast moeten worden in het omgevingsplan. Om de procedure voor het aanpassen van het omgevingsplan in deze situaties sneller te laten verlopen ligt het delegeren van de vaststelling van het omgevingsplan op dit punt voor de hand.

     

    • 4.

      het corrigeren van verschrijvingen, verkeerde aanwijzingen en inventarisatiefoutjes in het omgevingsplan;

  • Toelichting

  • Het gaat hier om technische aanpassingen, waarbij inhoudelijke besluitvorming niet is vereist. Delegatie van dit onderdeel ligt voor de hand.

     

    • 5.

      het toevoegen van die onderdelen uit gemeentelijke verordeningen op gebied van de fysieke leefomgeving die beleidsneutraal overgeheveld gaan worden naar het omgevingsplan.

  • Toelichting

  • De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Deze verplichting geldt ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die in gemeentelijke verordeningen zijn gesteld. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze verordeningen gelden naast het omgevingsplan. Gemeenten moeten in de overgangsperiode tot 2030 deze verordeningen opnemen in het omgevingsplan. Aangezien deze verordeningen destijds al door de raad zijn vastgesteld, heeft inhoudelijke afweging al plaatsgevonden. De beleidsneutrale doorvertaling van de regels uit de verordeningen naar het omgevingsplan betreft puur de uitvoering en kan door het college gebeuren. Indien sprake is van een inhoudelijke beleidswijziging, blijft de raad bevoegd.

3.Geen delegatie voorbereidingsbesluit

 

Een voorbereidingsbesluit is een verklaring dat een wijziging van het omgevingsplan wordt voorbereid, waarmee een aanhoudingsplicht geldt voor bouw- en aanlegactiviteiten. Hierdoor wordt voor het gebied waarvoor het besluit wordt genomen de bestaande situatie als het ware tijdelijk bevroren totdat het omgevingsplan is gewijzigd. Met het nemen van een voorbereidingsbesluit wordt voorkomen dat een initiatiefnemer kort voor aanpassing van het omgevingsplan bewust een vergunningaanvraag indient die in strijd is met de voorgenomen aanpassing.

 

Gezien het beperkt voorkomen van een voorbereidingsbesluit wordt de bevoegdheid hiertoe bij de gemeenteraad gelaten.

 

4.Procedure wijzigen Omgevingsplan

 

Procedure wijzigen omgevingsplan

Paragraaf 16.3.5 Omgevingswet en afdeling 10.1 Omgevingsbesluit bevatten de formele procedure voor het voorbereiden van een wijzigingsbesluit. Voor het wijzigen van het omgevingsplan is tevens de uitgebreide procedure als opgenomen in afdeling 3.4 Awb van toepassing. De procedure kent de volgende formele stappen:

  • 1

    Vooroverleg andere bestuursorganen

  • 2

    Kennisgeving van het voornemen een wijzigingsbesluit vast te stellen;

  • 3

    Het ontwerp-wijzigingsbesluit ligt gedurende 6 weken ter visie;

  • 4

    Iedereen kan een zienswijze indienen;

  • 5

    De gemeenteraad neemt een besluit tot vaststelling van het wijzigingsbesluit;

  • 6

    Het omgevingsplan treedt in werking;

  • 7

    Er is beroep mogelijk door belanghebbenden bij de Raad van State in eerste en enige aanleg.

Wijzigingsbesluit op aanvraag

Is een aanvraag waarop een besluit moet volgen (Awb) en vergelijkbaar met een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Er zijn hiervoor geen procesregels opgenomen in de Omgevingswet, maar wel in de Awb. Gemeente kan wel indieningsvereisten opstellen om besluitvorming te bespoedigen. Indien wordt besloten om mee te werken dient binnen zes maanden de uniforme voorbereidingsprocedure te worden gestart (3.18 Awb).

Indien aanvraag wordt geweigerd, dan moet binnen redelijke termijn (14 weken) te worden beslist.

 

Vooroverleg andere bestuursorganen

Artikel 2.2 Omgevingswet vervangt het artikel 3.1.1. Bro overleg. Artikel 2.2. Omgevingswet is ruimer geformuleerd: een bestuursorgaan houdt bij de uitoefening van zijn taken en

bevoegdheden op grond van de Omgevingswet rekening met de taken en bevoegdheden van andere bestuursorganen en stemt zonodig met deze andere bestuursorganen. Dit alleen nodig als er zaken spelen die de bevoegdheid van de provincie, het waterschap of het rijk mede betreffen.

 

Kennisgeving:

De wet verplicht tot het doen van een kennisgeving, afhankelijk van wie bevoegd is (raad of college). In de kennisgeving wordt in elk geval aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen worden betrokken bij de voorbereiding van het plan (‘kennisgevingsplicht’) afhankelijk van de aard van de wijziging. Voor een puur technische wijziging of aanpassing aan landelijke wetgeving, vertaling van vastgesteld beleid e.d. zal dit niet direct noodzakelijk zijn.

 

Vaststelling

In tegenstelling tot de Wro kent de Omgevingswet geen termijn voor het vaststellen van een wijzigingsbesluit.

 

Inwerkingtreding wijzigingsbesluit

Voor wijziging Omgevingsplan geldt dat het in werking treedt 4 weken nadat het besluit ter inzage is gelegd (dit is voordat de beroepstermijn van 6 weken eindigt), tenzij het Omgevingsplan anders bepaald. Een verzoek om voorlopige voorziening heeft geen schorsende werking

 

Beroep

Tegen het besluit tot vaststelling van een wijziging van Omgevingsplan kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

5.Inwerkingtreding

 

De lijst van (categorieën van) gevallen (hoofdstuk 2) waarvoor gemeenteraad de bevoegdheid om delen van het omgevingsplan te wijzigen te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.