Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen 2024 Ow

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen 2024 Ow
CiteertitelVerordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen 2024 Ow
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen Wabo 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 84 van de Gemeentewet
  2. artikel 108 van de Gemeentewet
  3. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

06-07-2023

gmb-2023-337422

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen 2024 Ow

De raad van de gemeente Sittard-Geleen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 mei 2023

gelet op de artikelen 84, 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen 2024 Ow

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    BZK: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b.

    Besluit BZK: Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

  • c.

    commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen;

  • d.

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • e.

    wet: de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2.1 Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de raad en burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Leden van de commissie nemen deel aan het omgevingsoverleg als bedoeld in lid 3 onder f van dit artikel (omgevingstafel, andere overleggen).

  • 3.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

      • 1 ̊.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • 2 ̊.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • 3 ̊.

        een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • 4 ̊.

        een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • e.

      informeert en begeleidt de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • h.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten, zoals reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of aan de weg, standplaatsvergunning, exploitatievergunning horecabedrijven en ligplaatsvergunning.

Artikel 2.2 Evaluatie & Inhoudelijk jaarverslag

  • 1.

    De commissie houdt een jaarlijkse evaluatie van haar werkzaamheden en heeft hiertoe éénmaal per jaar een overleg met de portefeuillehouder.

  • 2.

    De commissie brengt jaarlijks verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 3. Verplichte advisering

Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, onderdelen 1 ̊tot en met 3 ̊, en onder b.

 

Paragraaf 4. Benoeming, samenstelling, profielschets & onafhankelijkheid

Artikel 4. Benoeming

  • 1.

    De commissie, is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke adviescommissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengen, zoals omschreven in artikel 2 van deze verordening. De verantwoordelijkheid voor de organisatie en het functioneren van de commissie ligt bij burgemeester en wethouders (zie ook artikel 6).

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 3 jaar worden benoemd.

  • 3.

    De voorzitter wordt in functie benoemd.

  • 4.

    Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste 3 jaar plaatsvinden. Dit is niet van toepassing op de plaatsvervangers.

  • 5.

    Afgetreden leden zijn 3 jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 6.

    De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts door burgemeester en wethouders worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 5. Samenstelling

  • 1.

    De commissie bestaat uit maximaal 5 leden, de voorzitter daaronder begrepen. De raad kan daarnaast maximaal 2 plaatsvervangers benoemen die hen bij afwezigheid kunnen vervangen.

  • 2.

    De leden en de plaatsvervangers worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    De commissie telt enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur, duurzaamheid, en archeologische monumentenzorg. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

  • 5.

    De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

Artikel 5.1 Profielschets commissieleden

  • 1.

    De leden van de commissie hebben geen professionele binding met de gemeente, maar moeten geïnteresseerd zijn in Sittard-Geleen en de gemeente kennen of willen leren kennen. Bij voorkeur is sprake van een (Eu)regionale binding.

  • 2.

    De deskundige leden van de commissie zijn bereid zich te verdiepen in de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan- en andere relevante beleidsnota’s) en dienstverleningopgaven (serviceformules), en dragen daar aan bij.

  • 3.

    De leden van de commissie moeten in staat zijn bouwplantekeningen te lezen en cultureel besef en kennis te hebben van de (geschiedenis van de) bouwkunst.

  • 4.

    De leden van de commissie moeten in staat zijn hun oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen. Dit vraagt van alle deskundige leden van de commissie zekere communicatieve vaardigheden.

  • 5.

    De leden van de commissie hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde bouwaanvragen.

  • 6.

    De leden van de commissie zijn onpartijdig, dat betekent dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben bij de door burgemeester en wethouders te nemen beslissingen en dat zij hun taak niet met vooringenomenheid mogen vervullen.

  • 7.

    De leden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de adviezen.

  • 8.

    De leden hebben een eigen, actieve beroepspraktijk of aantoonbare beroepskennis en hebben ervaring met het beoordelen van ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.

  • 9.

    Gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet zijn in ieder geval twee leden van de commissie deskundig op het gebied van monumentenzorg. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste één lid met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 10.

    Leden zijn bereid om op te treden als gemandateerd lid en om deel te nemen aan omgevingsoverleg (omgevingstafel en andere overleggen).

Artikel 5.2 Onafhankelijkheid

  • 1.

    De leden zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie, als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan de adviezen over omgevingskwaliteit worden beïnvloed.

  • 2.

    Indien een commissielid in enige vorm betrokken is bij een te beoordelen plan maakt het lid deze betrokkenheid tijdig kenbaar en wordt het plan behandeld zonder inbreng van het betreffende lid. Van deze formele stap wordt in het advies melding gemaakt.

  • 3.

    De leden zijn niet aangesteld in een functie bij een belangenorganisatie waaraan het risico van belangenverstrengeling verbonden is.

Artikel 6. Het secretariaat van de commissie

  • 1.a.

    Burgemeester en wethouders wijzen ambtenaren aan die het secretariaat van de commissie vormen. Zij maken geen deel uit van de commissie.

  • 1.b.

    Eén ambtenaar voert de titel ‘secretaris’, alle anderen de titel ‘plaatsvervangend secretaris’. De leden van het secretariaat zorgen onderling voor een werkverdeling en zorgen dat deze in de ambtelijke organisatie bekend is.

  • 1.c.

    Het secretariaat is voor zijn werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

  • 2. a.

    Het secretariaat ondersteunt de commissie vanuit de ambtelijke organisatie zodanig dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.

  • 2.b.

    Het secretariaat levert in afstemming met de ambtelijke organisatie en bijdrage aan de taken en werkzaamheden, zoals omschreven in artikel 2 van deze verordening, in relatie tot dienstverlening (serviceformules), werkprocessen en termijnen.

  • 3.

    Het secretariaat is betrokken bij en verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de inhoud van advisering door de commissie.

  • 4.

    Het secretariaat brengt de organisatorische en budgettaire aspecten in beeld en overlegd deze aan burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Het secretariaat is aanwezig bij alle vergaderingen van de commissie en fungeert als dagelijks aanspreekpunt van de commissie.

  • 6.

    Het secretariaat onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten, neemt de adviesaanvragen in behandeling en bereidt de behandeling van de plannen voor. Het controleert of de plannen zijn voorzien van de benodigde bescheiden en draagt zorg voor de benodigde informatie over de omgeving, de locatie en het plan, en overigens alle voor de beoordeling relevante informatie.

  • 7.

    Het secretariaat verzorgt de agendering van de adviesaanvragen en draagt er zorg voor dat de commissie kan adviseren binnen de voorgeschreven termijn.

  • 8.

    Het secretariaat maakt de afspraken voor mondelinge toelichtingen.

  • 9.

    Het secretariaat geeft indieners van plannen een mondelinge toelichting op het advies van de commissie.

  • 10.

    Het secretariaat ondersteunt het gemandateerd commissielid en en de leden die deel nemen aan omgevingsoverleg.

  • 11.

    Het secretariaat stelt het organisatorisch jaarverslag op. Hierin komen minimaal aan de orde de werkzaamheden genoemd in dit artikel. Het organisatorisch jaarverslag bevat de benodigde management informatie op basis waarvan evaluatie en verbetering van beleid, dienstverlening (serviceformules), werkprocessen en termijnen mogelijk is.

  • 12.

    Het secretariaat stelt een interne werkinstructie op en zorgt dat deze actueel blijft. Hierin is minimaal opgenomen:

    • a.

      de wijze waarop de agenda bekend wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • b.

      de vergaderorde en orde van de beraadslaging;

    • c.

      de notulering en dossiervorming.

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

Artikel 7. Adviestermijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van twee weken.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 5.1. van de Wet open overheid (Woo) ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van de aanvraag ten overstaan van de commissie. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3.

    De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste één deskundige lid aanwezig is. De commissie kan over een aanvraag om een omgevingsvergunning monumenten slechts advies uitbrengen als ten minste één lid aanwezig is die beschikt over deskundigheid op het gebied van monumentenzorg.

  • 4.

    Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 8.1 Spreekrecht

  • 1.

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzocht, wordt hij door of namens de commissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het plan.

  • 2.

    In het geval het plan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 3.

    Een plantoelichting is bedoeld voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de ruimtelijke en maatschappelijke context en het gemeentelijke beleid. De toelichting wordt gegeven voorafgaand aan de beraadslaging door de commissie.

  • 4.

    De mondelinge toelichting kan door of namens de indiener van een plan gegeven worden door de ontwerper.

  • 5.

    Het secretariaat van de commissie is verantwoordelijk voor de afspraken met betrekking tot mondelinge toelichtingen.

Artikel 9. Gemandateerd commissielid

  • 1.

    De commissie kan uit haar midden een lid of enkele leden aanwijzen die onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet en artikel 2, derde lid, de advisering over een initiatief of aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie uitvoeren. Mandaat ziet op plannen:

    • a.

      van minder gewicht of van spoedeisende aard of beperkt tot één vakdeskundigheid of één vakgebied;

    • b.

      waarvan het oordeel naar de mening van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit als bekend mag worden verondersteld (in lijn met de adviespraktijk);

    • c.

      ten aanzien waarvan in het kader van ambtelijk mandaat (zie de beleidsregel ‘Beleidsregel ambtelijke welstandstoets’ al dan niet als gevolg van gerede twijfel of een bijzondere situatie geen positief advies kan worden afgegeven;

    • d.

      in overige gevallen wanneer de commissie daartoe aanleiding ziet.

  • 2.

    Het gemandateerde lid is gemachtigd tot het uitbrengen van zowel positieve als negatieve adviezen.

  • 3.

    In geval van een aanvraag omgevingsvergunning wordt de welstandsadvisering verder in ambtelijk mandaat afgedaan, indien op de aanvraag al een positief advies onder voorwaarde(n) door de commissie (voltallig of in mandaat) is afgegeven en de aangepaste aanvraag aan deze voorwaarde(n) voldoet.

  • 4.

    Aanvragen omgevingsvergunning en initiatieven met een monumentenstatus en/of gelegen in een beschermd stads-/dorpsgezicht worden in mandaat afgedaan, indien de impact op de betreffende beschermde waarden minimaal is, maar niet valt onder vergunningvrij (Bijlage II, Bor, zoals deze gold voor invoering van de Omgevingswet).

  • 5.

    Het verantwoordelijke lid of de leden regelen zelf hun wijze van werken, zulks met inachtneming van de bepalingen genoemd in de verordening.

Artikel 10. Adviseurs

  • 1.

    Indien de aard van een te beoordelen plan dan wel het beleid daartoe aanleiding geeft, kan burgemeester en wethouders op ad hoc of permanente basis specifieke deskundigen als adviseur van de commissie aanstellen zoals op het gebied van archeologie, landschap of elk ander relevant vakgebied of specialisme. Ook gemeentelijke adviseur(s) stedenbouw, monumenten, groen erfgoed of cultuurhistorie kunnen worden ingeschakeld als adviseur.

  • 2.

    Indien de aard van een te beoordelen plan dan wel het beleid daartoe aanleiding geeft kan de commissie op eigen initiatief een specifieke deskundige als adviseur raadplegen zoals bedoeld in het vorige lid.

  • 3.

    De adviseur is geen lid van de commissie, maar wordt voorafgaand aan de beraadslaging in de gelegenheid gesteld zijn of haar visie op het plan te geven. De adviseur neemt eventueel deel aan de beraadslaging maar heeft geen bijdrage in de oordeelsvorming en geen stem in de eindbeoordeling.

Artikel 11. Verwerking van het advies

In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

 

Paragraaf 6. Werkwijze Vergadering voltallige commissie

Artikel 12.1 Quorum & stemverhoudingen besluitvormende vergadering

  • 1.

    Voor een besluitvormende vergadering over rijksmonumentactiviteiten of eventuele verzoeken over advisering met betrekking tot het aanwijzen van gemeentelijk cultureel erfgoed worden geen besluiten genomen, indien er niet minimaal één commissielid met monumentendeskundigheid in de vergadering aanwezig is.

  • 2.

    Over omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op cultureel erfgoed worden geen besluiten genomen, indien er niet minimaal één commissielid met monumentendeskundigheid in de vergadering aanwezig is.

  • 3.

    Als ten gevolge van het onder lid 1 en/of 2 gestelde een vergadering geen doorgang kan vinden, wordt zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven werkdagen, een vergadering belegd waarop het vereiste aantal leden aanwezig kan zijn.

  • 4.

    De voorzitter opent de besluitvormende vergadering op het vastgestelde tijdstip als het voor het quorum vereiste aantal leden aanwezig is.

  • 5.

    Alleen indien de voorzitter dit nodig acht op basis van de inbreng van de afzonderlijke leden kan hij/zij besluiten over te gaan tot een hoofdelijke stemming. Bij gelijke stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

Artikel 12.2 Werkwijze bij de advisering zoals genoemd in de verordening, artikel 2, tweede lid, onder b, respectievelijk onder c

  • 1.

    De commissie regelt zelf haar wijze van werken, zulks met inachtneming van de bepalingen genoemd in de verordening.

  • 2.

    De commissie vergadert ten minste één maal per 14 dagen of zo dikwijls als het secretariaat dit nodig oordeelt. Een vergadering kan ook worden belegd als ten minste drie leden schriftelijk en onder opgaaf van redenen hierom hebben verzocht.

  • 3.

    Op voorstel van het secretariaat kan de besluitvorming over zaken plaatsvinden door toezending van een voorstel aan de leden, die daarover schriftelijk hun mening kenbaar kunnen maken.

  • 4.

    De commissie kan zich hierbij naar eigen inzicht laten bijstaan door extra adviseurs. Dit betreft o.a. disciplines als cultuur- en bouwhistorie, landschapsarchitectuur, landgoederen of beeldende kunst. Afhankelijk van het initiatief of de aanvraag die moet worden beoordeeld, nemen de extra adviseurs deel aan de vergadering. Hun deskundigheid wordt gehoord en gewaardeerd, maar zij hebben geen stemrecht.

  • 5.

    De commissie adviseert het bevoegd gezag over de welstandsaspecten van aanvragen van omgevingsvergunning voor het bouwen. De commissie is hierbij gebonden aan de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet).

Artikel 12.3 De inrichting van het vooroverleg (Omgevingsoverleg) zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder f

  • 1.

    De commissie voert noodzakelijk geacht vooroverleg met betrokkenen bij de voorbereiding van een initiatief of een aanvraag omgevingsvergunning. De commissie regelt zelf haar wijze van werken bij het voeren van vooroverleg, zulks met inachtneming van de bepalingen genoemd in de verordening.

  • 2.

    Indien gewenst kan de commissie zich ook bij vooroverleg laten bijstaan door (een) extra adviseur(s). Vooroverleg kan door de commissie worden opgedragen aan een of meerdere van haar leden.

  • 3.

    Bespreking in het kader van vooroverleg wordt door hen teruggekoppeld met de commissie. Afspraken gemaakt in vooroverleg worden in de regel overgenomen door de commissie, tenzij dermate afwijkend van het geldende beleid en/ of het behouden of bereiken van een goede omgevingskwaliteit.

  • 4.

    Vooroverleg vindt plaats binnen de bestaande beleidscriteria. Als een plan niet binnen deze criteria past, wordt dit in het preadvies aangegeven.

  • 5.

    De commissie draagt zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen. Preadviezen worden opgenomen in het dossier. De commissie geeft aan in welke fase het plan werd beoordeeld en op basis van welke beleidscriteria de aanvraag voor een omgevingsvergunning uiteindelijk zal worden beoordeeld.

  • 6.

    Van vooroverleg wordt een beknopt verslag met eventueel gemaakte afspraken gemaakt dat als leidraad kan dienen voor vervolgoverleg en advisering.

  • 7.

    De openbaarheid geldt voor dit informeel vooroverleg alleen wanneer zowel initiatiefnemer, gemeente/college als commissie hiermee instemmen.

  • 8.

    Als een plan tijdens de vooroverlegfase drie keer negatief wordt beoordeeld door de commissie en als er tijdens het proces geen noemenswaardige vooruitgang wordt geconstateerd, zal de commissie het bevoegd gezag adviseren het vooroverleg te beëindigen.

Artikel 12.4 Conclusie van het advies

Het advies kan de volgende conclusies hebben:

  • 1.

    Akkoord. Het plan voldoet naar mening van de commissie aan de van toepassing zijnde toetsingscriteria. Dit advies kan worden gecombineerd met suggesties om het plan naar een (nog) hoger niveau te tillen. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan los van de conclusie van het advies zelf.

  • 2.

    Akkoord, onder voorwaarden. Het plan voldoet naar mening van de commissie aan de van toepassing zijnde toetsingscriteria mits voldaan wordt aan specifieke voorwaarden.

  • 3.

    Akkoord, op hoofdlijnen. Wordt gebruikt bij schetsplannen/ vooroverlegfase. De commissie staat positief tegenover de ontwikkeling van het plan. Het vervolgens uit te werken plan komt, bijvoorbeeld bij de formele aanvraag om omgevingsvergunning, terug bij de commissie voor een definitief advies.

  • 4.

    Niet akkoord. Het plan voldoet naar mening van de commissie niet aan de toetsingscriteria. Dit betekent dat (ingrijpende) wijzigingen in het planconcept of de uitwerking van het ontwerp noodzakelijk zijn. De negatieve beoordeling wordt beargumenteerd op basis van de criteria.

  • 5.

    Aanhouden. Het plan kan op basis van de ingediende gegevens (nog) niet (definitief) van een inhoudelijk advies (akkoord, niet akkoord of akkoord, onder voorwaarden) worden voorzien. Aanvullingen c.q. toelichting is noodzakelijk.

Artikel 12.5 Toelichting op het advies

  • 1.

    De indiener van een plan kan een mondelinge toelichting vragen op het advies.

  • 2.

    Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven door het secretariaat van de commissie.

  • 3.

    Indien de indiener vervolgens een nadere toelichting wenst kan een afspraak worden gemaakt met de commissie of het gemandateerd commissielid.

Artikel 12. 6 De wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt

  • 1.

    De behandeling van plannen door de commissie is openbaar. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling, als de adviezen.

  • 2.

    Indien het bevoegd gezag – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dient het bevoegd gezag daaraan klemmende redenen op grond van artikel 5.1 van de Wet open overheid ten grondslag te leggen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders en de gemeentesecretaris kunnen de besloten vergaderingen als toehoorder bijwonen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag besluit op welke wijze de adviezen van de commissie openbaar gemaakt worden.

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

  • 1.

    Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of vergelijkbare planbegeleiders, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie, zullen burgemeester en wethouders zorg dragen voor een heldere taakomschrijving en een goede afstemming tussen de planbegeleider en de commissie.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders geven hierbij in ieder geval aan of de planbegeleider volledig zelfstandig opereert; dan wel in nauwe samenwerking met een lid van de commissie dat bevoegd is te adviseren namens de commissie; dan wel wordt benoemd als lid van de commissie met de bevoegdheid te adviseren namens de commissie.

  • 3.

    Het secretariaat draagt mede zorg voor de afstemming als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Bij verschil van inzicht tussen de commissie en één van de genoemden in het eerste lid gaat het advies van de commissie voor.

Artikel 14. Vergoeding

  • 1.

    Aan de leden wordt een vaste vergoeding betaald, zijnde:

    Per uur (afgerond per kwartier)

    € 90,- & reiskosten

  • Als reiskosten worden vergoed:

    • de daadwerkelijk gemaakte kosten van het openbaar vervoer, of;

    • € 0,19 per gemaakte kilometers per auto.

  • 2.

    Het secretariaat van de commissie en de ambtenaren in dienst van de gemeente Sittard-Geleen ontvangen geen vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie.

  • 3.

    Het secretariaat zorgt dat na afloop van elke vergadering een getekende presentielijst aanwezig is.

 

Paragraaf 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15. Overgangsrecht

Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand- en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de Adviescommissie Omgevingskwaliteit wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 16. Intrekking oude regeling

Op het moment dat de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking treedt, wordt ingetrokken:

  • 1.

    De Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen Wabo 2023.

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Sittard-Geleen 2024 Ow.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 juli 2023.

De griffier,

Mr. N.A.P.G. Bisschoff

De voorzitter,

Mr. J.Th.C.M. Verheijen

Toelichting Verordening AOK 2024 Ow

Algemeen

 

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die op 1 januari 2024 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Omgevingswet en dienstverlening

Belangrijk doel van de wet zijn snellere en betere besluiten. Processen rondom vergunningverlening dienen “Omgevingswetproof” te zijn. De wet bepaalt een -verkorte- standaardafwikkeling van 8 weken voor omgevingsvergunningen en meer eenvoud en gemak voor de klant. Vooroverleg (Omgevingsoverleg) en dienstverlening wordt nog belangrijker. Ook de postie van de AOK is daarin meegenomen.

Dienstverlening wordt verbeterd door inzet van een gemandateerd commissielid (artikel 9) voor kleinere initiatieven/aanvragen en de toepassing van serviceformules:

  • Een ontwerpservice voor complexe(re) initiatieven (Omgevingsoverleg (vooroverleg) met Intake- en Omgevingstafel). Zo schuift ook een lid van de AOK aan bij de Omgevingstafel zodat vroegtijdig integraal bekeken kan worden hoe wenselijke initiatieven ook haalbaar gemaakt kunnen worden;

  • snelservice: voor de veelvoorkomende, vaak enkelvoudige, kleine bouwintiatieven in en om het huis (dakkapel erfafscheiding, erker, bijgebouw etc.) gaan vergunningaanvragen simpel en snel via ambtelijk mandaat. Om dit doel te bereiken is o.a. het Handboek “kleine bouwintiatieven” (sneltoetscriteria) verruimd, vereenvoudigd en compacter gemaakt (raadsbesluit 22-12-22).

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Definities

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.

 

Goede omgevingskwaliteit

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).

De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet en het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten (bijv APV: reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of aan de weg, standplaatsvergunning, exploitatievergunning horecabedrijven etc.).

De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

 

Derde lid Onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en gemeentelijke archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • -

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

 

Rol AOK bij archeologische rijksmonumenten

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

 

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

 

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

 

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

3 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.

 

Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

 

4 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.

 

De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

 

Onderdeel c

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel d

Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • -

    de aard van de opgave,

  • -

    de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en

  • -

    de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.

De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

 

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

 

Onderdeel f

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

 

Onderdeel h

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat voor Sittard-Geleen vooral om bepalingen uit de APV. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

 

Artikel 3. Verplichte adviezen

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.

 

Artikel 4. Benoeming

Eerste tot en met derde lid

Artikel 17.7 Omgevingswet bepaalt dat de raad de commissieleden benoemt. Deze leden zijn een uitwerking van de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden 3 jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

 

De vraag kan worden gesteld of het benoemen van leden en instellen van de commissie een bevoegdheid is die gemandateerd kan worden aan het college. Mandaatverlening is niet geoorloofd indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In dit geval is het de vraag of de aard van de bevoegdheid zich verzet tegen mandaatverlening als bedoeld in artikel 10:3, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Onder de Woningwet is overwogen dat de raad een centrale rol moest spelen in het welstandstoezicht, mandatering was daarom niet mogelijk. Uit de toelichting bij artikel 17.7 van de wet volgt dat “in navolging van de bestaande regeling voor de welstandscommissie (..) die bevoegdheid is neergelegd bij de gemeenteraad.” (Kamerstukken II, 2013-2014, 33962, nr. 3, p. 580). Op grond daarvan mag worden aangenomen dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandatering aan het college verzet.

 

Vierde lid

Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Artikel 5. Samenstelling

Dit artikel geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers benoemd, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.

 

Artikel 5.1 Profielschets commissieleden

Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581).

 

Artikel 5.2 Onafhankelijkheid

Dit artikel geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Dit artikel zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.

 

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

De commissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretariaat. Inhoudelijk is die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. Het secretariaat wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Het secretariaat levert daarnaast nadrukkelijk een bijdrage aan de doelen van de Omgevingswet in relatie tot dienstverlening (serviceformules), werkprocessen en termijnen

 

Artikel 7. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van twee weken. Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

 

Tweede lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.

 

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 12).

 

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

 

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

Vierde lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

 

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 9. Gemandateerd commissielid

 

Hoe werkt het mandaat?

De afhandeling in mandaat werkt op de volgende manier. Er zijn drie categoriën van plannen:

  • 1.

    voldoet een plan aan de voorwaarden voor afdoening in het ambtelijk mandaat, dan ambtelijke afhandeling. Denk onder andere aan de handboeken, inclusief de sneltoets. Niet naar categorie 2 of 3;

  • 2.

    voldoet een plan aan de voorwaarden voor afdoening door het gemandateerde commissielid, dan handelt deze het plan af. Niet naar categorie 1 of 3;

  • 3.

    voldoet een plan niet aan categorie 1 of 2, dan behandeling door voltalige commissie.

 

Het secretariaat heeft een poortwachtersfunctie en moet er op toe zien dat plannen conform de van toepassing zijnde categorie worden afgehandeld.

 

De draaiknop om meer/mindere plannen in een bepaalde categorie af te handelen, zijn de gestelde voorwaarden. Door die aan te passen, stuur je meer/minder plannen naar categorie 1, 2 of 3. Om deze aan te passen, moet onder de huidige wet altijd de verordening en/of de handboeken behorende bij de NRK worden aangepast.

 

1 sub a, onderdeel ‘minder gewicht’: de gedachte achter dit onderdeel is, om te zorgen dat de grote bulk van kleine plannen niet meer naar de volledige commissie hoeft, om zo de afhandeling er van te versnellen. Het gaat dan om plannen tot de omvang van de nieuw bouw van een huis. Denk dus aan alle vergunningsplichtig uit-/aanbouwen, gevelwijzigingen, etc.

1 sub b: dat zie op een plan dat erg lijkt op een plan waar de commissie eerder heeft geadviseerd. Denk aan een plan dat vergelijkbaar is met een eerder plan in dezelfde straat. Of een plan met een opzet dat ook al elders is toegepast. Ook hier is de gedachte om de afhandeling te versnellen, omdat het standpunt van de AOK al bekend is.

 

1 sub c: alle advisering waar in deze verordening naar wordt verwezen door de AOK en in mandaat -AOK en ambtelijk- vindt plaats op basis van de NRK. Verwijzen naar de NRK zou dubbelop zijn en schept verwarring.

 

1 sub d: deze laatste is een rest categorie. De genoemde 1.at./m d zijn ieder een afzonderlijke grond om onder lid 1 een plan in mandaat te beoordelen. Het is geen cumulatieve opsomming.

 

Artikel 10. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

 

Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

 

Artikel 11. Verwerking van het advies

Eerste lid

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 12.1 t/m. 12.6

In deze reeks van artikelen wordt de werkwijze van de commissie geregeld.

 

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

 

Artikel 14. Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Uitgangspunt is de regeling van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Dit besluit hanteert in zijn algemeenheid voor een gemeente, afhankelijk van de omvang van de gemeente Sittard-Geleen, een maximum vergoeding in de vorm van presentiegeld. Voor Sittard-Geleen is dat per 1 januari 2022 € 110,76 per vergadering.

 

Het strikt toepassen van de ministeriële regeling leidt er toe dat voor deze specialistische commissiewerkzaamheden geen commissieleden te vinden zijn. Artikel 3.4.2 van het Rechtspositiebesluit biedt daarom de mogelijkheid om een hogere vergoeding vast te stellen, indien:

  • a.

    een commissielid dat op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

  • b.

    een commissielid ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Het Besluit BZK vereist dat dit gebeurd door middel van een verordening.

 

Artikel 15. Overgangsrecht

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

 

Artikel 16. Intrekking oude regeling

Met invoering van deze verordening moet de voorganger worden ingetrokken.

 

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.