Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zutphen

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de gemeentelijke adviescommissie voor het fysieke domein (Verordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZutphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de gemeentelijke adviescommissie voor het fysieke domein (Verordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021)
CiteertitelVerordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

11-10-2021

gmb-2023-334818

184079

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de gemeentelijke adviescommissie voor het fysieke domein (Verordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021)

 

 

De raad van de gemeente Zutphen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 juli 2021 met nummer 184079;

 

overwegende, dat het gewenst is regels te stellen over het huidige adviesstelsel met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie wegens het ontbreken van overgangsrecht in de Omgevingswet;

 

gelet op artikel(en) 108 en 149 van de Gemeentewet en 17.7, 17.8 en 17.9 van de Omgevingswet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

 

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de gemeentelijke adviescommissie voor het fysieke domein (Verordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021)

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    beschermd stads- of dorpsgezicht: een gebied dat op grond van afdeling 5.5 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen als zodanig is aangewezen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    commissie: de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Brede Adviescommissie Fysiek Domein, bestaande uit de commissie Ruimtelijke Kwaliteit en

  • Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad;

  • d.

    commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (commissie RKC): de commissie die het college adviseert op het gebied van welstandsaspecten, monumentenaspecten, reclame-uitingen en overige aangelegenheden met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De commissie adviseert over een goede omgevingskwaliteit bij in voorbereiding zijnde omgevingsvisies, omgevingsplannen, stedenbouwkundige plannen, landschapsplannen en beeldkwaliteitsplannen Daarnaast verricht de commissie werkzaamheden ingevolge hoofdstuk 5 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen;

  • e.

    Erfgoedadviesraad: de adviesraad die het college op verzoek en uit eigen beweging kaderstellend adviseert op het gebied van goede omgevingskwaliteit. De Erfgoedadviesraad geeft advies over de kaders waarbinnen de commissie RKC moet adviseren als ook voor de werkzaamheden ingevolge hoofdstuk 5 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen;

  • f.

    gemeente: gemeente Zutphen;

  • g.

    goede omgevingskwaliteit: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • h.

    nota’s: de door de gemeenteraad vastgestelde nota’s die betrekking hebben op een goede omgevingskwaliteit en cultuurhistorie;

  • i.

    wet: de Omgevingswet.

 

Hoofdstuk 2 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie

 

 

Artikel 2 Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie RKC heeft als taak de raad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al wat daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie RKC op verzoek van het college over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning bij:

      • i.

        een rijksmonumentactiviteit voor een monument;

      • ii.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument of de omgeving van een gemeentelijk monument;

      • iii.

        een omgevingsplanactiviteit als de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • iv.

        een andere activiteit als het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie RKC op verzoek van het college over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie RKC op verzoek van het college over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;

    • d.

      adviseert de commissie RKC op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften voor het uiterlijk van een bouwwerk, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;

    • e.

      is de commissie RKC beleidsmatig gebonden aan de gemeentelijke kaders met betrekking tot de goede omgevingskwaliteit en cultuurhistorie;

    • f.

      voert de commissie RKC op verzoek van het college vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie RKC in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

    • h.

      geeft de commissie RKC voorlichting over omgevingskwaliteit en cultuurhistorie aan de gemeenteraad, het college en burgers.

  • 3.

    Als geen beleidsmatig kader aanwezig is bij de taken vermeld onder het tweede lid of als twijfel bestaat over het toe te passen beleid, wordt het verzoek om advies voorgelegd aan de Erfgoedadviesraad om de beleidsmatige kaders te bepalen dan wel duidelijk te stellen, waarna het verzoek (opnieuw) voor advies aan de commissie RKC wordt voorgelegd.

  • 4.

    Als een (extern) commissielid op een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaalde aanvraag, dan wordt hij voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende trajecten waarbij de inbreng van de commissie RKC verwacht wordt en waarbij een (extern) commissielid een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie RKC tijdelijk terug.

 

Artikel 3 Verplichte advisering

Het college wint advies van de commissie RKC in over een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, i. tot en met iii. en onder b.

 

Artikel 4 Samenstelling

  • 1.

    De commissie RKC bestaat uit maximaal 7 leden, de voorzitter en vicevoorzitter(s) als ook de secretaris (rayonarchitect) daaronder begrepen. Daarnaast kunnen maximaal 7 plaatsvervangers worden aangewezen door de organisatie die de commissie bemenst die hen bij afwezigheid vervangen.

  • 2.

    De commissie telt, gelet op artikel 17.9, eerste lid van de wet, enkele leden deskundig op het gebied van monumentenzorg.

  • 3.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg.

  • 4.

    De commissie RKC kan slechts adviezen uitbrengen als minimaal één deskundige van iedere benodigde discipline aanwezig is. Eén deskundige kan maximaal 2 benodigde disciplines vertegenwoordigen. Als de aanvraag betrekking heeft op een rijks- of gemeentelijk monument, kan de commissie RKC slechts advies uitbrengen als minimaal twee deskundigen op het gebied van cultuurhistorie, bouwhistorie en/ of restauratiearchitectuur aanwezig zijn.

  • 5.

    Het college stelt de vergoeding voor de leden en de voorzitter van de commissie RKC vast.

  • 6.

    De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

 

Artikel 5 Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1.

    Het college benoemt de leden en de plaatsvervangers van de commissie RKC voor een termijn van ten hoogste 3 jaar. De leden voor de commissie RKC worden voorgedragen door “Het Gelders Genootschap”. Dit betreft de voorzitter, secretaris (rayonarchitect), het architect-lid, de stedenbouwkundige en deskundige op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg en hun plaatsvervangers.

  • 2.

    Herbenoeming van de leden en de plaatsvervangers kan eenmaal voor ten hoogte drie jaar plaatsvinden.

  • 3.

    Het college stelt de vergoeding voor de voorzitter en leden van de commissie vast.

  • 4.

    Afgetreden leden zijn drie jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 5.

    De leden en hun plaatsvervangers worden op eigen verzoek door het college ontslagen. Zij kunnen voorts door het college worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

 

Artikel 6 De rayonarchitect

  • 1.

    De rayonarchitect is secretaris-deskundige van de commissie RKC en heeft affiniteit met een goede omgevingskwaliteit en cultuurhistorie. De rayonarchitect voert als gemandateerd lid van de commissie RKC de eerste gesprekken (het vooroverleg) met aanvragers en belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van de aanvragen in de commissie RKC voor.

  • 2.

    De rayonarchitect heeft het mandaat van de commissie RKC om zelfstandig aanvragen af te handelen in het overleg, conform artikel 10 van deze verordening (mandaatcommissie).

  • 3.

    Als er twijfel is over het van toepassing zijn van het tweede lid, legt de rayonarchitect de aanvraag voor aan de commissie RKC.

  • 4.

    De beraadslagingen en conclusies over een aanvraag worden onder verantwoordelijkheid van de rayonarchitect uitgewerkt in een schriftelijk advies.

 

Artikel 7 De voorzitter

  • 1.

    Het college wijst de voorzitter van de commissie RKC aan uit het midden van de commissie RKC.

  • 2.

    De voorzitter heeft affiniteit met omgevingskwaliteit, is bekend met de verschillende disciplines en heeft een goed gevoel voor politiek-bestuurlijke verhoudingen.

  • 3.

    De voorzitter samen met de rayonarchitect is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie RKC en de kwaliteit van advisering. De voorzitter let erop dat de commissie RKC adviseert binnen de kaders van het gemeentelijke beleid.

  • 4.

    De voorzitter heeft geen stemrecht.

 

Artikel 8 Voorbereiding en vooroverleg

  • 1.

    De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissie RKC op en geeft die door aan het college.

  • 2.

    De rayonarchitect introduceert tijdens de vergadering de aanvragen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor de betreffende aanvraag en/ of het gebied.

  • 3.

    Het college biedt de aanvrager de mogelijkheid, om - op afspraak – een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de commissie RKC toe te lichten en te bespreken. De rayonarchitect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Vooroverleg vindt in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen het college, de aanvrager en de commissie RKC.

  • 4.

    De voorzitter legt tijdens de openbare commissievergadering in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening naar voren te brengen. De voorzitter of de rayonarchitect geeft na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting.

 

Artikel 9 Ondersteuning van de commissie

  • 1.

    Het secretariaat van de mandaatcommissie berust bij de gemeente.

  • 2.

    De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de mandaatcommissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de mandaatcommissie.

  • 3.

    De secretaris kan ondersteund worden door andere ambtelijke medewerkers, die voor hun werkzaamheden voor de mandaatcommissie uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de secretaris.

  • 4.

    De secretaris noch de medewerkers zijn lid van de (mandaat)commissie.

  • 5.

    Het secretariaat van de voltallige commissie RKC berust bij het Gelders Genootschap.

 

Artikel 10 Gemandateerde behandeling en advies

  • 1.

    De rayonarchitect behandelt in de regel om de twee weken de aanvragen. De rayonarchitect kan namens de commissie RKC zelfstandig aanvragen afhandelen (mandaatcommissie), mits de aanvraag geen betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijke monument of gelegen is binnen een beschermd dorps- of stadsgezicht. Het uitgangspunt hierbij is dat de rayonarchitect alleen de aanvragen beoordeelt van een relatief geringe invloed op de goede omgevingskwaliteit, of aanvragen waar, gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de opvatting van de commissie RKC als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect het bouwplan voor aan de commissie RKC.

  • 2.

    De rayonarchitect kan aanvragen om omgevingsvergunning die worden voorbereid volgens de procedure via titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (reguliere procedure) namens de commissie RKC afhandelen.

  • 3.

    De beraadslagingen en conclusies over een aanvraag worden onder verantwoordelijkheid van de rayonarchitect uitgewerkt in een schriftelijk advies.

  • 4.

    De commissie RKC is te allen tijde eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies.

  • 5.

    Tenminste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de rayonarchitect en de commissie RKC over het mandaat.

  • 6.

    De rayonarchitect brengt adviezen uit aan het college over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichtzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaatadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘positief’ op de tekening behorende bij de aanvraag te plaatsen. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid, kan de rayonarchitect samen met de adviseur cultuurhistorie of de restauratiearchitect uit de commissie RKC namens de commissie RKC aanvragen betrekking hebbend op een Rijks- of gemeentelijk monument of gelegen binnen een beschermd dorps- of stadsgezicht afhandelen in aanwezigheid en na advisering van de monumentenadviseur van de gemeente, mits de bouwplannen een relatief geringe invloed op een goede omgevingskwaliteit en cultuurhistorische betekenis hebben, of waarover, gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de opvatting van de commissie RKC als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect de aanvraag voor aan de commissie RKC.

 

Artikel 11 Vorm waarin het advies van de commissie RKC wordt uitgebracht

  • 1.

    De commissie RKC adviseert en motiveert haar advies schriftelijk waarbij alle betrokken aspecten van de disciplines, zoals vermeld in artikel 4, derde lid evenredig worden belicht en waarbij kruisbestuiving van deze disciplines door de voorzitter wordt bevorderd en zorgt voor een integrale afweging.

  • 2.

    In het advies moeten de afzonderlijke beoordelingskaders en de beoordelingen vanuit alle aspecten duidelijk herkenbaar zijn, waarna een integrale afweging plaatsvindt.

  • 3.

    Als na integrale afweging er geen overeenstemming is over het uit te brengen advies, beslist de stem van de monumentendeskundige in die gevallen waarbij het pand de status van gemeentelijk of rijksmonument heeft.

  • 4.

    Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste 5 leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 5.

    Een advies van de commissie RKC kan de volgende uitkomsten hebben:

    • a.

      positief: de commissie RKC is van oordeel dat het plan voldoet aan de van toepassing zijnde toetsingscriteria. Desgewenst motiveert de commissie haar advies;

    • b.

      niet akkoord, tenzij óf akkoord, mits: de commissie RKC adviseert het college het plan te laten aanpassen omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten (nog) niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de nota’s/ kaders. De commissie RKC geeft nauwkeurig aan welke onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden. Het college kan de aanvrager in de gelegenheid stellen om zijn aanvraag aan te passen. Het college kan ook besluiten de voorwaarden uit het advies op te nemen in de omgevingsvergunning;

    • c.

      niet akkoord: de commissie RKC is van oordeel dat de aanvraag niet voldoet aan de toetsingscriteria en het ingrijpend moet worden gewijzigd. De commissie RKC geeft een nauwkeurige schriftelijke motivering, die een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten bevat. Het college kan de aanvrager in de gelegenheid stellen om zijn aanvraag aan te passen of kan de vergunning weigeren.

    • d.

      aanhouden: de commissie RKC kan het advies aanhouden – na overleg met het college over de beslistermijn – wanneer meer informatie over of een toelichting bij de aanvraag nodig is.

 

Artikel 12 Termijn van adviseren

  • 1.

    Het college kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    Als het college geen termijn heeft gesteld, brengt de commissie advies uit binnen een termijn van vier weken.

 

Artikel 13 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • 1.

    De behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning of vooradvies door de commissie RKC is openbaar (ook in het mandaatoverleg). De agenda voor de vergadering van de commissie RKC wordt tijdig op een geschikte wijze bekend gemaakt. Als het college – al dan niet op verzoek van aanvrager - een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan moet het college daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor de beoordeling van adviezen.

  • 2.

    Als de aanvrager hierom bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning of vooradvies heeft verzocht, stelt de commissie RKC hem in de gelegenheid tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    Als het bouwplan in de vergadering van de commissie RKC wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, ontvangt de aanvrager van de omgevingsvergunning of vooradvies een uitnodiging voor de vergadering van de commissie RKC waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    De aanvrager (van een omgevingsvergunning of een vooradvies) heeft de mogelijkheid zijn aanvraag voor de commissie RKC toe te lichten. Tijdens de beraadslagingen heeft de aanvrager geen spreekrecht.

  • 5.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht in de door commissie RKC gehouden openbare vergaderingen.

  • 6.

    De commissie RKC kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door het college aangewezen ambtenaren die op uitnodiging van de commissie RKC als adviseur aan de beraadslagingen kunnen deelnemen.

  • 7.

    Een lid die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken is bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie RKC adviseert, onthoudt zich van medewerking aan het desbetreffende advies en is tijdens de behandeling van de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 8.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie RKC en de daarvoor werkzame personen.

 

Artikel 14 Second opinion

  • 1.

    In alle gevallen is het college bevoegd, om na de commissie RKC te hebben gehoord, gemotiveerd van het gegeven advies af te wijken of andere belangen zwaarder te laten wegen.

  • 2.

    Het college kan, eventueel op advies van de commissie RKC, ook gemotiveerd afwijken van de toetsingscriteria uit de welstandsnota. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria, maar bijvoorbeeld wel aan de redelijke eisen van welstand. Het college verwijst in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.

  • 3.

    Het college kan een second opinion bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente (buiten het adviesgebied van het Gelders Genootschap) of een andere daartoe deskundige commissie vragen. Het college stelt de commissie RKC van het voornemen hiertoe op de hoogte en/of stelt de commissie RKC in de gelegenheid voor een heroverweging.

  • 4.

    Als het college in afwijking van het door de commissie RKC uitgebrachte advies besluit, verzendt het een afschrift van het besluit aan de commissie RKC.

 

Artikel 15 Jaarverslag

  • 1.

    De commissie RKC brengt jaarlijks vóór 1 april van het kalenderjaar een verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders, als bedoeld in artikel 17.9, derde lid van de wet, en een evaluatie daarover;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • c.

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • d.

      de werkwijze van de commissie RKC.

  • 3.

    De commissie RKC kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen voor het beleid op het gebied van ruimtelijke kwaliteit in het algemeen en de aanpassing van gemeentelijke kaders in het bijzonder.

  • 4.

    Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiger van het college en de commissie RKC.

 

Hoofdstuk 3 Erfgoedadviesraad

 

 

Artikel 16 Adviestaak

De Erfgoedadviesraad adviseert het college op verzoek en uit eigen beweging op het gebied van:

  • a.

    goede omgevingskwaliteit van in voorbereiding zijnde omgevingsvisies, omgevingsplannen, stedenbouwkundige plannen, landschapsplannen, beeldkwaliteitsplannen en andere relevante beleidsstukken;

  • b.

    stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor een goede omgevingskwaliteit in de gemeente;

  • c.

    alle aangelegenheden die van belang (kunnen) zijn in relatie tot de (archeologische) monumentenzorg voor zover dit geen aanvragen om een omgevingsvergunning betreft;

  • d.

    aanwijzingen en afvoeringen van gemeentelijke monumenten zoals vermeld in afdeling 5.1 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen;

  • e.

    aanwijzingen van gemeentelijke beschermde dorps- en stadsgezichten zoals vermeld in afdeling 5.5 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen;

  • f.

    de juiste weging van cultuurhistorische waarden zoals vermeld in afdeling 5.6 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen;

  • g.

    initiatieven en plannen betreffende kunst in de openbare ruimte.

 

Artikel 17 Samenstelling

  • 1.

    De Erfgoedadviesraad bestaat uit tenminste 5 leden en maximaal 8 leden, exclusief de voorzitter en de secretaris. Leden zijn de deskundigen die gezamenlijk de volgende disciplines vertegenwoordigen: architectuur, landschapsarchitectuur, stedenbouw, cultuurhistorie, monumentenzorg en archeologie. Het is mogelijk dat één lid maximaal twee disciplines vertegenwoordigt.

  • 2.

    De Erfgoedadviesraad kan slechts adviezen uitbrengen als minimaal één deskundige van iedere benodigde discipline aanwezig is; dit ter beoordeling van de voorzitter.

 

Artikel 18 Benoeming, zittingsduur

  • 1.

    Een ieder kan solliciteren op een vacante zetel. De leden van de Erfgoedadviesraad worden na een selectieprocedure door het college benoemd.

  • 2.

    De leden van de Erfgoedadvies worden voor een termijn van 3 jaar benoemd. Zij kunnen eenmaal voor ten hoogste 3 jaar worden herbenoemd.

  • 3.

    Voor de voorzitter van de Erfgoedadviesraad wordt een vervanger benoemd die bij afwezigheid invalt. Voor de overige leden kan een vervanger worden benoemd die beschikt over vergelijkbare deskundigheid als het lid dat hij of zij vervangt.

  • 4.

    Het college stelt de vergoeding voor de voorzitter en leden van de commissie vast.

 

Artikel 19 De voorzitter

  • 1.

    Het college wijst een onafhankelijk voorzitter voor de Erfgoedadviesraad aan.

  • 2.

    De voorzitter vervult het voorzitterschap bij de vergaderingen van de Erfgoedadviesraad.

  • 3.

    De voorzitter heeft affiniteit met ruimtelijke kwaliteit, is bekend met de verschillende disciplines en heeft een goed gevoel voor politiek-bestuurlijke verhoudingen.

  • 4.

    De voorzitter heeft geen stemrecht, tenzij de stemmen staken of er geen meerderheid is bij het stemmen.

  • 5.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren en de kwaliteit van de advisering van de Erfgoedadviesraad.

  • 6.

    De voorzitter bevordert integrale en eenduidige formulering van de adviezen van de Erfgoedadviesraad.

  • 7.

    De voorzitter draagt, samen met de secretaris, verantwoordelijkheid voor een goed gemotiveerd en een op relevante regelgeving gebaseerd advies.

  • 8.

    De voorzitter treedt bij het overleg met het gemeentebestuur namens de Erfgoedadviesraad naar buiten.

  • 9.

    De voorzitter is onafhankelijk van de lokale politiek, het gemeentebestuur, de ambtelijke organisatie en van partijen die rechtstreeks belang hebben bij de te bespreken plannen.

  • 10.

    De voorzitter ontplooit geen activiteiten die invloed kunnen hebben op het onafhankelijk functioneren. De voorzitter aanvaardt geen opdrachten van de gemeente of derden over plannen die (mogelijkerwijs) geagendeerd kunnen worden voor advisering van de Erfgoedadviesraad.

 

Artikel 20 De secretaris

  • 1.

    Het college wijst een van zijn ambtenaren aan als secretaris van de Erfgoedadviesraad.

  • 2.

    Het college wijst een van zijn ambtenaren aan als plaatsvervangend secretaris van de Erfgoedadviesraad.

  • 3.

    De secretaris heeft geen stemrecht.

  • 4.

    De secretaris zorgt voor de agenda, de verslaglegging van de door de voorzitter verwoorde formulering van de adviezen van de Erfgoedadviesraad.

  • 5.

    De secretaris draagt samen met de voorzitter zorg voor een goed gemotiveerd en een op relevante regelgeving gebaseerd advies.

  • 6.

    De secretaris draagt zorg voor de ondertekening en (digitale) archivering van de, door de voorzitter ondertekende, vastgestelde verslagen.

  • 7.

    De secretaris draagt zorg voor de voorbereiding van de vergaderingen. Onder het voorbereiden wordt in ieder geval verstaan: het opmaken van de agenda, het verzamelen van alle relevantie informatie, het uitnodigen van benodigde deskundigen en bezoekers en het gebruiksklaar maken van de ictapparatuur en vergaderruimte.

  • 8.

    De secretaris draagt zorg voor de afhandeling van de vergadering. Onder het afhandelen wordt in ieder geval verstaan: de uitwerking van de verslagen, het publiceren van de verslagen op de gemeentelijke website, (digitale) archivering van de verslagen en terugkoppeling van de adviezen aan het college.

 

Artikel 21 Leden

  • 1.

    Een lid draagt vanuit zijn deskundigheid bij aan de advisering van de Erfgoedadviesraad.

  • 2.

    Een lid is onafhankelijk van de lokale politiek, het gemeentebestuur, de ambtelijke organisatie en partijen die rechtstreeks belang hebben bij de te bespreken plannen en agendapunten.

  • 3.

    Een lid ontplooit geen activiteiten die invloed kunnen hebben op het onafhankelijk functioneren als lid. Als een lid betrokken is bij een in de Erfgoedadviesraad te behandelen project of agendapunt, dan trekt het betreffende lid zich in de vergadering terug als het betreffende plan in de Erfgoedadviesraad wordt behandeld.

 

Artikel 22 Aftreden leden

  • 1.

    Een lid van de Erfgoedadviesraad kan ontslag nemen door schriftelijke kennisgeving aan het college. Het lid blijft de functie uitoefenen totdat in zijn opvolging is voorzien, doch nooit langer dan een half jaar na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving door het college.

  • 2.

    Wanneer een lid van de Erfgoedadviesraad zijn taak niet of niet behoorlijk vervult, kan het college dit lid ontslaan als lid van de Erfgoedadviesraad.

 

Artikel 23 Agendering

  • 1.

    De agenda wordt opgesteld door de secretaris.

  • 2.

    De definitieve agenda wordt minimaal twee werkdagen voor de betreffende vergadering digitaal toegezonden aan de leden.

  • 3.

    De voorlopige agenda wordt minimaal één week voor de betreffende vergadering gepubliceerd op de gemeentelijke website en digitaal toegezonden aan de leden.

  • 4.

    Digitale stukken voor de vergadering kunnen tot 10 werkdagen voor de betreffende vergadering (digitaal) worden aangeleverd bij de secretaris.

  • 5.

    Analoge stukken kunnen tot 2 weken voor de betreffende vergadering worden aangeleverd bij de secretaris, mits daarvoor voor ieder lid van de Erfgoedadviesraad een exemplaar wordt aangeleverd.

  • 6.

    Plannen waarvoor naar het oordeel van de secretaris te weinig informatie is aangeleverd voor een adequate beoordeling kunnen buiten behandeling worden genomen/ gelaten.

 

Artikel 24 Vergadering

  • 1.

    De Erfgoedadviesraad beslist bij volstrekte meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter overeenkomstig artikel 18, vierde lid. Als de beslissing tot stand is gekomen met de stem van de voorzitter wordt in het advies de motivering van de voor- en tegenstanders vermeld, alsmede de motivering van de stem van de voorzitter.

  • 2.

    De Erfgoedadviesraad vergadert minimaal eenmaal per 10 weken, of zo dikwijls als het college dit nodig oordeelt.

  • 3.

    De voorzitter van de Erfgoedadviesraad is bevoegd tot het bijeenroepen van een vergadering buiten het vergaderschema als naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden dit nodig maken. De noodzaak wordt in de advisering gemotiveerd.

  • 4.

    De secretaris stelt in samenspraak met de voorzitter eenmaal per jaar, met inachtneming van tweede en derde lid, een vergaderschema voor de Erfgoedadviesraad op.

 

Artikel 25 Spreekrecht

  • 1.

    Degenen die de vergadering bijwonen hebben, behoudens leden van de Erfgoedadviesraad en wat is bepaald in het vierde en zevende lid van dit artikel, geen spreekrecht.

  • 2.

    Desgewenst stelt de voorzitter belanghebbenden in de gelegenheid het voorgelegde toe te lichten.

  • 3.

    Als de aanvrager daarom heeft verzocht, wordt deze door de secretaris voor de betreffende vergadering uitgenodigd.

  • 4.

    Als het bepaalde in het derde lid zich voordoet wordt de aanvrager, door of namens de Erfgoedadviesraad in staat gesteld het voorgelegde nader toe te lichten.

  • 5.

    De leden van de Erfgoedadviesraad kunnen de spreker desgewenst na afloop van een toelichting aanvullende vragen stellen. De voorzitter bepaalt de tijdsperiode die, wanneer de spreker hiertoe wenst over te gaan, voor beantwoording van de vragen beschikbaar is.

  • 6.

    De voorzitter kan een spreker die de hem toegemeten tijd overschrijdt, dan wel in zijn toelichting zonder enig redelijk doel zaken aan de orde stelt, die de belangen van derden ernstig kunnen schaden, dan wel handelt in strijd met enige strafrechtelijke bepaling, een en ander ter beoordeling van de voorzitter, na een voorafgaande waarschuwing het woord ontnemen.

  • 7.

    Lokale organisaties, zoals Stichting Wijnhuisfonds, Stichting Werkgroep Zicht op Zutphen, Stichting Warnsveldse Monumenten en Stichting Waardevol Warnsveld, krijgen, als zij voorafgaand aan de vergadering de voorzitter hierom verzoeken, spreekrecht toebedeeld. Het vijfde en zesde lid zijn hier op van toepassing.

 

Artikel 26 Verslaglegging

  • 1.

    De Erfgoedadviesraad adviseert en motiveert schriftelijk zijn advies.

  • 2.

    Het schriftelijke advies wordt binnen drie weken na vergaderdatum vastgelegd in een door de secretaris opgemaakt samenvattend verslag, waarin ten minste het volgende is opgenomen:

    • a.

      datum en tijdstip van de opening van de vergadering;

    • b.

      duur van de vergadering;

    • c.

      naam van de aanwezige voorzitter;

    • d.

      naam van de aanwezige secretaris;

    • e.

      namen van de aanwezige leden;

    • f.

      uitgebreide motivering van het advies dat is gebaseerd op relevante wet- en regelgeving. Als een geïntegreerd advies wordt gegeven moet per advieskader (bijvoorbeeld monumentenkaders en welstandskaders) een motivering opgenomen worden;

    • g.

      een concluderend, helder en eenduidig advies;

    • h.

      (digitale) ondertekening door voorzitter en secretaris.

  • 3.

    Op verzoek kunnen belangstellenden tegen de daarvoor geldende leges een afschrift van de verslagen ontvangen.

  • 4.

    De Erfgoedadviesraad stelt voor de gemeenteraad jaarlijks (per kalenderjaar) een verslag op van zijn werkzaamheden, waarin ten minste aan de orde komt:

    • a.

      de werkwijze en samenstelling van de Erfgoedadviesraad;

    • b.

      op welke wijze uitvoering is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • c.

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • d.

      de invloed van de Erfgoedadviesraad op de goede omgevingskwaliteit van de gemeente (bijvoorbeeld: plannen voor de behandeling in de Erfgoedadviesraad en na behandeling in de Erfgoedadviesraad);

    • e.

      de bijzondere projecten.

  • 5.

    De Erfgoedadviesraad kan in zijn jaarverslag aanbevelingen doen voor het gemeentelijk beleid voor een goede omgevingskwaliteit in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke kaders in het bijzonder.

  • 6.

    De Erfgoedadviesraad heeft eenmaal per jaar een overleg met de wethouder, wiens portefeuille het betreft. Punt van overleg is het jaarverslag.

 

Artikel 27 Openbaarheid

  • 1.

    De vergaderingen van de Erfgoedadviesraad zijn openbaar, tenzij het derde lid van toepassing is.

  • 2.

    De openbaarheid geldt, zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 3.

    Als het college, al dan niet op verzoek van aanvrager, een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan moet het college hieraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag leggen.

 

Artikel 28 Afwijken advies, gevallen waarin het bepaalde in hoofdstuk 3 niet voorziet

  • 1.

    Het college kan gemotiveerd afwijken van het advies van de Erfgoedadviesraad. Als het college in afwijking van het advies van de Erfgoedadviesraad besluit, stuurt het een afschrift van het besluit aan de Erfgoedadviesraad.

  • 2.

    In alle gevallen waarin het bepaalde in hoofdstuk 3 niet voorziet, als ook bij gerezen geschillen, beslist het college.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

 

 

Artikel 29 Intrekking oude regeling

De Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad 2014, zoals vastgesteld bij besluit van 7 april 2014, wordt ingetrokken.

 

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

 

Artikel 31 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van artikel 9.1 van de Bouwverordening Zutphen en de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad 2014 benoemde leden worden geacht voor de eerste maal te zijn benoemd op grond van deze verordening. De termijn van ten hoogste 3 jaar als bedoeld in artikel 5, eerste lid vangt aan op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de commissie RKC wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a. van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

 

Artikel 32 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021.

 

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: 11 oktober 2021

De voorzitter, de griffier,

Toelichting

 

Algemene toelichting

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen als het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit. Op dit moment zijn de taken onderverdeeld in 2 commissies. Op termijn wordt gestreefd een verordening met één adviescommissie te hebben overeenkomstig de Omgevingswet.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in deze verordening gehanteerde begrippen omschreven. De begrippen spreken voor zich, zodat niet elk begrip een toelichting behoeft. Een paar wel.

Met het begrip ‘commissie’ onder c. wordt de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet bedoeld.

Bij ‘goede omgevingskwaliteit’ onder g.: "Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).

Onder nota’s onder h. worden verstaan: de Binnenstadsvisie, de Welstandsnota’s voor Zutphen en voor Warnsveld en de nadere regels op grond van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen. Het gemeentebestuur heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

 

Hoofdstuk 2 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie

Artikel 2 Taak en werkzaamheden

Het eerste lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie RKC adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

 

Het tweede lid, onderdeel a. betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie RKC adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

  • i.

    een rijksmonumentenactiviteit voor een monument

  • De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

  • “een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

  • De commissie RKC adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit voor archeologische rijksmonumenten. De commissie RKC brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten hierbij zijn:

    • -

      het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

    • -

      het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist voor het behoud van die monumenten;

    • -

      het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en

    • -

      het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ (in de bodem).

  • Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

 

  • Voor rijksmonumentenactiviteiten voor archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit door zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

  • De gemeenten spelen ondanks dat in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie RKC kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

  • Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie RKC wel het aangewezen adviesorgaan.

 

  • ii.

    een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument

  • De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functieaanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functieaanduiding gemeentelijk monument te geven.

 

  • Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

  • Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten voor gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de hoofdstuk 5 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de hoofdstuk 5 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a. van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

  • iii.

    een omgevingsplanactiviteit als de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.

 

  • Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie RKC als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie RKC daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie RKC ook adviseur en richt het advies van de commissie RKC zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

 

  • iv.

    een andere activiteit als het college een advies nodig acht met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit

  • Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of het een advies inwint bij de commissie RKC.

 

  • De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie RKC

  • Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie RKC de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

  • De wet biedt het gemeentebestuur een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Bij onderdeel b. van het tweede lid wordt opgemerkt dat de Minister van OCW ingevolge de Erfgoedwet altijd advies vraagt aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie RKC adviseur van het college. De commissie RKC is ook adviseur als het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

 

Onderdeel c. van het tweede lid geeft invulling aan de mogelijkheid, als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid van de wet om de commissie RKC in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Artikel 3 Verplichte advisering

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.

 

Artikel 4 Samenstelling

Het eerste lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid van de wet waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers benoemd, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.

Het tweede en derde lid zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie RKC vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig moeten zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van Toelichting moet de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Artikel 5 Benoeming, schorsing en ontslag

Het eerste tot en met het derde lid hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden drie jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

 

De vraag kan worden gesteld of het benoemen van leden en instellen van de commissie RKC een bevoegdheid is die overgedragen kan worden aan het college. Uit de algemene delegatiebevoegdheid op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 10.3) en artikel 156 van de Gemeentewet volgt dat de raad een bevoegdheid mag overdragen aan het college, tenzij de aard van de betreffende bevoegdheid zich daartegen verzet.

Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij het vaststellen van een verordening of van de begroting en jaarrekening. De benoeming van een gemeentelijke adviescommissie is niet een geval waarbij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet. Deze bevoegdheid kan dus overgedragen worden.

 

Artikel 6 De rayonarchitect

Dit artikel geeft de rol van de rayonarchitect weer. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om de advisering namens de commissie RKC (in mandaat) over te laten aan de rayonarchitect (mandaatcommissie). De commissie RKC blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van het mandaat is nodig om aan het advies betekenis toe te kunnen kennen.

 

De commissie RKC kiest ervoor het mandaat te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar, gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de opvatting van de commissie RKC als bekend mag worden verondersteld. Dit wordt daarom ook vastgelegd in deze verordening. Zie hiervoor ook artikel 10.

 

Artikel 7 De voorzitter

Dit artikel geeft de vereisten van de voorzitter weer.

 

Artikel 8 Voorbereiding en vooroverleg

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 9 Ondersteuning van de commissie

Dit artikel regelt wie secretaris is bij de zogeheten mandaatcommissie en de grote commissie RKC.

 

Artikel 10 Gemandateerde behandeling en advies

Dit artikel betreft de adviesfrequentie met betrekking tot het gemandateerde advies van de rayonarchitect (mandaatcommissie).

 

Artikel 11 Vorm waarin het advies van de commissie RKC wordt uitgebracht

Dit artikel geeft de wijze en vorm van advisering weer.

 

Artikel 12 Termijn van adviseren

In de wet is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. Als er geen termijn is gesteld, bedraagt de termijn voor advies maximaal vier weken.

 

Artikel 13 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Het eerste lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid van de wet.

 

Bij het derde lid wordt opgemerkt dat uit artikel 4:7 van de Awb de beperkte verplichting volgt dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie moet worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben, omdat zij geen belanghebbenden zijn.

 

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden.

 

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

 

Met het bepaalde in het zevende lid wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

 

Het achtste lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie RKC en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 14 Second opinion

Het eerste lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente als het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie RKC. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer per activiteit toegestaan.

 

Een advies van de commissie RKC dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist als een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).

 

Het vierde lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie RKC voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 15 Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie RKC kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria voor de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie RKC en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in het jaar samen met de commissie RKC geëvalueerd.

 

Hoofdstuk 3 Erfgoedadviesraad

Artikel 16 Adviestaak

In dit artikel is bepaald waar de Erfgoedadviesraad over adviseert aan het college, op verzoek of uit eigen beweging. Dit behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 17 Samenstelling

In dit artikel wordt de samenstelling van de Erfgoedadviesraad geregeld.

 

Artikel 18 Benoeming, zittingsduur

In dit artikel is bepaald dat het college de leden van de Erfgoedadviesraad benoemt. Herbenoeming is mogelijk voor ten hoogste 3 jaar.

 

Artikel 19 De voorzitter

In dit artikel wordt het nodige over de voorzitter bepaald; dat behoeft geen nadere toelichting. Over de competenties van de voorzitter kan wel het nodige worden opgemerkt. De voorzitter moet namelijk in ieder geval over de volgende competenties beschikken:

  • a.

    heeft ervaring en affiniteit met de lokale politiek, met bestuurlijke processen en met advieswerk in de ruimtelijke ordening en de gebouwde omgeving;

  • b.

    straalt een zekere mate van gezag uit in de praktijk van een vergadering en in het overleg met het gemeentebestuur;

  • c.

    beschikt over inzicht in de praktijk van bouwplanprocessen en in de geschiedenis en traditie van Nederlandse ruimtelijke ordening en bouwpraktijk;

  • d.

    is representatief en in staat door deskundigheid respect af te dwingen bij het gemeentebestuur;

  • e.

    is bereid zich te oriënteren in de gemeente Zutphen;

  • f.

    is in staat het vakinhoudelijke oordeel begrijpelijk samen te vatten en te verwoorden, als basis voor de schriftelijke uitwerking;

  • g.

    kan aannemelijk maken over voldoende tijd te beschikken om de functie te kunnen uitoefenen. .

Voor de voorzitter wordt een vervanger aangewezen.

 

Artikel 20 De secretaris

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 21 Leden

In dit artikel wordt het nodige over de leden bepaald. Dat behoeft geen nadere toelichting, anders dan de competenties van de leden. De leden van de erfgoedadviesraad moeten over de volgende competenties beschikken:

  • a.

    aantoonbare deskundigheid en praktijkervaring op het genoemde eigen vakgebied (bijvoorbeeld de deskundige voor architectuur is geregistreerd architect en heeft een eigen, actieve beroepspraktijk);

  • b.

    heeft bij voorkeur ervaring met het beoordelen van ontwerpen (bijvoorbeeld in onderwijssituaties of jury’s);

  • c.

    is een voorstander van welstandstoezicht en heeft daarover uitgesproken ideeën;

  • d.

    is in staat zich onpartijdig op te stellen, vervult zijn taak als lid niet met vooringenomenheid;

  • e.

    is bereid zich te oriënteren in de gemeente Zutphen;

  • f.

    baseert zich bij de beoordeling op relevante wet- en regelgeving;

  • g.

    is in staat zijn oordeel begrijpelijk te verwoorden met respect voor alle betrokkenen;

  • h.

    is representatief en is in staat door zijn kwaliteiten respect af te dwingen bij het gemeentebestuur;

  • i.

    kan aannemelijk maken over voldoende tijd te beschikken om de functie te kunnen uitoefenen.

 

Artikel 22 Aftreden leden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 23 Agendering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 24 Vergadering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 25 Spreekrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 26 Verslaglegging

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 27 Openbaarheid

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 28 Afwijken advies, gevallen waarin het bepaalde in hoofdstuk 3 niet voorziet

Het eerste lid van dit artikel volgt eigenlijk al uit de Awb.

Het tweede lid geeft de mogelijkheid aan het college om te voorzien in die gevallen waarin het bepaalde in hoofdstuk 3 niet voorziet, als ook bij gerezen geschillen.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29 Intrekking oude regeling

Dit artikel regelt de intrekking van de Verordening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad 2014.

 

Artikel 30 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 31 Overgangsrecht

Op grond van het eerste lid gaan de bestaande leden van de commissie RKC en Erfgoedadviesraad zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

 

Het tweede lid regelt dat aanvragen ingediend voor het in werking treden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie RKC worden afgedaan.

 

Artikel 32 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting