Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024 |
Citeertitel | Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2023 per 31 december 2023.
Subsidieverordening Rotterdam 2014
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-07-2023 | nieuwe regeling | 27-06-2023 | 2023, nummer 135 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van de directeur Sport, Onderwijs en Cultuur van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van 14 juni 2023, (23bo005896);
gelet op de artikelen 3, 4, 6 en 7 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014;
overwegende, dat het wenselijk is een subsidieregeling vast te stellen voor het realiseren van voorschoolse educatie voor het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor Rotterdamse peuters die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten en voorschoolse educatie te realiseren die voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen ten behoeve van Rotterdamse peuters;
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Deze subsidieregeling is uitsluitend van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor het kalenderjaar 2024 voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten.
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor ve in een kindercentrum voor de volgende activiteiten:
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de houder van een kindercentrum waar het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang wordt uitgevoerd.
Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
De kosten, genoemd in het tweede lid, onderdelen d en e, voor een peuter die gebruik maakt van het ve-programma dagopvang als voorliggende voorziening bedoeld in artikel 3, onderdeel d, van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018, komen voor subsidie op grond van deze subsidieregeling in aanmerking voor zover het de uren betreft behorende tot het ve-programma dagopvang. De uren ve-programma dagopvang die aldus op grond van deze subsidieregeling aan de houder worden gesubsidieerd, kan de houder niet ten laste brengen van subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018.
Voor subsidieverlening op grond van deze subsidieregeling geldt voor het kalenderjaar 2024 een subsidieplafond van € 49.000.000 onder voorbehoud dat voldoende middelen voor ve door de gemeenteraad op de begroting beschikbaar worden gesteld. Dit bedrag omvat mede de ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang.
De verdeling van de subsidie geschiedt, totdat het subsidieplafond is bereikt, in de volgende volgorde:
bestaande groepen waarvoor houders in 2023 nog geen subsidie voor ve ontvangen van het college waarbij sprake is van een wachtlijst met doelgroeppeuters, waarbij het kindercentrum met de langste wachtlijst als eerste in aanmerking komt en daarna in aflopende volgorde van de lengte van de wachtlijst, de overige kindercentra;
nieuwe groepen waarvoor houders nog geen subsidie voor ve ontvangen van het college, waarbij sprake is van een wachtlijst met doelgroeppeuters, waarbij het kindercentrum met de langste wachtlijst als eerste in aanmerking komt en daarna in aflopende volgorde van de lengte van de wachtlijst, de overige kindercentra;
De subsidieaanvraag wordt via www.rotterdam.nl/bestuur-organisatie/subsidies/ ingediend door middel van de door het college ter beschikking gestelde digitale aanvraagformulieren.
De mogelijkheid tot het indienen van subsidieaanvragen kan opnieuw worden geboden als na afhandeling van alle subsidieaanvragen die zijn ingediend tot en met 30 september 2023, inclusief de aanvragen die op grond van een gemotiveerd verzoek tot uitstel na deze datum zijn ingediend, het subsidieplafond nog niet is bereikt.
De hernieuwde openstelling voor het indienen van subsidieaanvragen wordt bekend gemaakt op www.overheid.nl.
Artikel 10 Aanvullende weigeringsgronden
Subsidieverlening kan worden geweigerd indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie voor ve wordt aangevraagd en waarbij op het moment van de subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2024 sprake is van een formeel herstellend dan wel formeel bestraffend handhavingstraject als bedoeld in de Nalevingstrategie kwaliteit kinderopvang gemeente Rotterdam in verband met geconstateerde overtredingen van de Wet kinderopvang op het domein Pedagogisch klimaat dan wel het domein Personeel en groepen.
Subsidieverlening kan worden geweigerd indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een kindercentrum waaraan voor het kalenderjaar 2023 subsidie voor ve is verleend en waarbij op het moment van de subsidieaanvraag voor het kalenderjaar 2024 sprake is van een formeel herstellend dan wel formeel bestraffend handhavingstraject met gebruikmaking van de handhavingsmiddelen last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, exploitatieverbod, dan wel oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in de Nalevingstrategie kwaliteit kinderopvang gemeente Rotterdam in verband met geconstateerde overtredingen van de Wet kinderopvang op het domein Pedagogisch klimaat dan wel het domein Personeel en groepen waarbij de overtredingen naar het oordeel van de toezichthouder niet of niet volledig zijn hersteld.
Artikel 12 Aanvullende verplichtingen voor de uitvoering van het ve-programma
Voor de uitvoering van de ve-programma’s gelden de volgende aanvullende verplichtingen:
Artikel 13 Urenstructuur ve-programma peuteropvang
De houder biedt het ve-programma peuteropvang aan met een zodanige urenstructuur per week dat:
de niet-doelgroeppeuter gemiddeld 8 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma peuteropvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken in de leeftijdsperiode vanaf twee jaar tot tweeëneenhalf jaar en aansluitend 480 uur verdeeld over 60 weken in de leeftijdsperiode vanaf tweeëneenhalf jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool;
de doelgroeppeuter gemiddeld 8 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma peuteropvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken in de leeftijdsperiode vanaf twee jaar tot tweeëneenhalf jaar en aansluitend gemiddeld 16 uur per week 960 uur verdeeld over 60 weken in de leeftijdsperiode vanaf tweeëneenhalf jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool;
Artikel 14 Urenstructuur ve-programma dagopvang
De houder biedt het ve-programma dagopvang aan met een zodanige urenstructuur per week dat:
de niet-doelgroeppeuter gemiddeld 6 uur en 9 minuten per week kan deelnemen aan het ve-programma dagopvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken in de leeftijdsperiode vanaf twee jaar tot tweeëneenhalf jaar en aansluitend 480 uur verdeeld over 78 weken in de leeftijdsperiode vanaf tweeëneenhalf jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool;
de doelgroeppeuter gemiddeld 6 uur en 9 minuten per week kan deelnemen aan het ve-programma dagopvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken in de leeftijdsperiode vanaf twee jaar tot tweeëneenhalf jaar en aansluitend gemiddeld 12 uur en 18 minuten per week 960 uur verdeeld over 78 weken in de leeftijdsperiode vanaf tweeëneenhalf jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool;
de uitbreiding van het ve-programma dagopvang van gemiddeld 6 uur en 9 minuten naar 12 uur en 18 minuten per week, bedoeld in onderdeel b, kan worden gestart voordat de doelgroeppeuter de leeftijd van tweeëneenhalf jaar heeft bereikt als de doelgroeppeuter naar het oordeel van de houder daartoe in staat is.
De houder brengt voor deelname van de doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren na de uitbreiding van het ve-programma peuteropvang, bedoeld in artikel 13, onderdelen b en c, dan wel de uitbreiding van het ve-programma dagopvang, bedoeld in artikel 14, onderdelen b en c, een ouderbijdrage in rekening bij de ouder van 50% van het totale aantal uren, waarbij de overige 50% van het totale aantal uren voor de ouder gratis is. De ouder komt alleen in aanmerking voor 50% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Extra spelen en leren deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van ten minste 720 uur.
De houder geeft de indicatie Gelijke kansen af voor de peuter van wie de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldhulpverlening of schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening dan wel de Wet schuldsanering natuurlijke personen volgens de procedure, bedoeld in bijlage 2 van deze subsidieregeling.
Artikel 16 Implementatieperiode
De houder die voor het eerst subsidie aanvraagt voor ve en die nog niet kan voldoen aan één of meer subsidieverplichtingen:
Artikel 19 Verzoek tot vaststelling van subsidies vanaf € 25.000 tot € 50.000
Bij een verleende subsidie vanaf € 25.000 tot € 50.000 verstrekt de houder aan het college aanvullend een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten afgezet worden tegen de inkomsten uit subsidie en de ouderbijdragen en waarin afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening betreffende de subsidieomvang en ouderbijdragen worden toegelicht.
Artikel 20 Verzoek tot vaststelling van subsidies vanaf € 50.000 tot € 200.000
Bij een verleende subsidie vanaf € 50.000 tot € 200.000 verstrekt de houder aan het college aanvullend:
Artikel 21 Verzoek tot vaststelling van subsidies vanaf € 200.000
Bij een verleende subsidie vanaf € 200.000 verstrekt de houder aan het college aanvullend:
Artikel 22 Controle accountant
Indien een accountantscontrole wordt vereist, dan wordt deze uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften, bedoeld in bijlage 5 van deze subsidieregeling.
Het college kan bij het tijdelijk niet geheel voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11 en 12 besluiten toch subsidie te verlenen of te blijven verlenen indien het onverkort vasthouden aan deze verplichtingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mits de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de voorwaarden voor Rotterdamse peuters om met succes in te kunnen stromen in het basisonderwijs.
Artikel 25 Intrekken oude subsidieregeling
De Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2023 wordt ingetrokken per 31 december 2023.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 27 juni 2023
De secretaris,
V.J.M. Roozen
De burgemeester,
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl
Bijlage 1 Rotterdamse kwaliteitseisen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en artikel 11, tweede lid van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024
Het kindercentrum waarvoor de houder subsidie aanvraagt voert een programma uit waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. De beroepskracht is in het bezit van een ve-certificaat. Beroepskrachten die hieraan nog niet voldoen, werken samen op de groep met een beroepskracht die wel aan de eisen van de ve-scholing voldoet. Beroepskrachten krijgen 2 jaar de tijd om aan de eisen te voldoen.
Beroepskrachten (inclusief hbo’ers) moeten voldoen aan de vigerende regelgeving ten aanzien van certificering voor ve-programma’s. Naast de ve-certificaten voor ve-programma’s volstaat ook het volgende:
De locatieverantwoordelijke maakt de ouderanalyse zo concreet mogelijk: hoe sluit je aan bij de drijfveren van de ouder? Hoe ga je de ouder informeren over de ontwikkeling van de peuter? Hoe kan je de ouder inspireren om thuis te lezen, praten, zingen, spelen met zijn of haar peuter? Welke tips geeft de pedagogisch medewerker aan de ouder? De locatieverantwoordelijke bespreekt dit plan, de aanpak en de ervaringen met collega’s en ouders.
Elke locatie heeft een aantoonbare samenwerking met een voorschools maatschappelijk werker die de verbinding vormt met het wijkteam. Als er geen voorschools maatschappelijk werker beschikbaar is, heeft de voorschool aantoonbaar duidelijke afspraken over de manier waarop het contact met het wijkteam is geregeld.
De houder heeft een opleidingsplan en een personeelsplan vastgesteld die van toepassing zijn op het jaar waarvoor subsidie is verleend. In het opleidingsplan zijn op basis van inzicht in de competenties en het leer- of ontwikkelpotentieel van de medewerkers en op basis van een personeelsplanning maatregelen vastgesteld voor kwalificerende opscholing, bijscholing en professionalisering on the job. In het personeelsplan is onderbouwd op welke locaties de hbo’ers, al dan niet in opleiding, of ingezet als coach, worden ingezet.
De houder houdt met betrekking tot iedere groep waarvoor subsidie wordt verleend een functiemix in stand, waardoor wordt voldaan aan de eisen voor de ureninzet van de pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 2a van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dit kan op meerdere manieren gerealiseerd worden:
Als onderdeel van de functiemix kan de subsidie voor kwaliteit ook worden ingezet voor het faciliteren dat de pedagogisch medewerker een opleiding volgt op hbo-niveau. De pedagogisch medewerker die de hbo-opleiding volgt en nog niet heeft voltooid, voldoet niet aan de eisen voor de pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 2a van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
Locaties waarvoor subsidie is verleend, werken continu en aantoonbaar aan de verbetering van opbrengstgericht werken. Ambities op kind-, groeps-, locatie- en organisatieniveau worden geformuleerd. Ontwikkelingsresultaten op kind- en groepsniveau worden geëvalueerd. De werkwijze en ambities worden zo nodig bijgesteld op basis van de ontwikkelingsresultaten.
Domeinen en frequentie van de observaties
In gesubsidieerde groepen zijn op individueel kindniveau op basis van de eerste observaties smart streefdoelen geformuleerd op de domeinen taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling, met het oog op de overgang naar het basisonderwijs. Op grond hiervan worden streefdoelen op groepsniveau geformuleerd. De streefdoelen op kind- en groepsniveau worden ten minste ieder kalenderjaar geëvalueerd.
In iedere groep waarvoor subsidie is verleend:
vindt bij uitstroom naar het basisonderwijs de observatie en registratie plaats bij alle kinderen op de leeftijd van 3 jaar en 9 maanden, behalve bij zorgkinderen voor wie de observatie en registratie bij voorkeur plaatsvindt op de leeftijd van 3 jaar en 6 maanden, omdat de basisschool onderzoek moet doen en hier ook tijd voor nodig heeft zoals toegelicht in het Rotterdamse overdrachtsformulier.
Implementatie periode van het observatiesysteem voor nieuwe ve-groepen
De houder die voor het eerst ve-subsidie ontvangt, heeft maximaal 2 jaar de tijd om te voldoen aan de subsidiecriteria voor wat betreft het gebruik van een observatiesysteem, zoals hierboven bepaald is. De houder formuleert voor wat betreft die punten een implementatieplan, welk plan ter beoordeling van de subsidiegever bij de subsidieaanvraag wordt gevoegd.
De locatieverantwoordelijke kan per kindercentrum waarvoor subsidie is aangevraagd aan het college op schrift gestelde samenwerkingsafspraken met één of meerdere basisscholen overleggen. Minimaal zijn afspraken opgenomen met betrekking tot een doorgaande leerlijn en afstemming omtrent interne begeleiding en zorg.
Indien er sprake is van omstandigheden waardoor dit beperkt of niet mogelijk is, wordt dit bij de subsidieaanvraag toegelicht. Voor locaties zonder samenwerking met één of meerdere basisscholen geldt dat met een uitstroom van meer dan 5 kinderen naar één basisschool afspraken worden gemaakt over ten minste het ve-beleid en het wennen van de kinderen aan de school. Als een kinderdagverblijf onderdeel van een IKC is, moet er een samenwerkingsovereenkomst zijn.
Ten aanzien van ieder kind dat vanuit een ve-gesubsidieerde groep naar de basisschool gaat, wordt bij de overdracht het 'Overdrachtsdocument Rotterdam VVE-PO' gebruikt. Tenzij er gebruik wordt gemaakt van de gegevens uit het kindvolgsysteem. Het gedeelte over zorg wordt dan wel toegevoegd aan de gegevens uit het kindvolgsysteem. Indien het kind zorg behoeft, is er altijd sprake van een mondelinge, persoonlijke of telefonische, overdracht van kindgegevens, voor zover de basisschool daaraan meewerkt.
Gegevenslevering en subsidieaanvraag
Houders die subsidie ontvangen werken mee aan het leveren van observatie-, toets- en andere onderzoeksgegevens met betrekking tot kinderen, ten einde te komen tot geanonimiseerde inzichten over de ontwikkelings- en leerresultaten die met de kinderen worden bereikt, indien gewenst op locatie-, instellings- en gebiedsniveau.
Bijlage 2 Procedure voor bepaling van de indicatie Gelijke kansen, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024
Uit recent onderzoek blijkt dat armoede en schuldenproblematiek in een gezin eveneens belangrijke risicofactoren zijn die de ontwikkeling van jonge kinderen negatief kunnen beïnvloeden. De definitie van de doelgroep voor voorschoolse educatie is daarom met ingang van 2020 uitgebreid met de indicatie Gelijke kansen voor peuters in gezinnen die gebruik maken van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen. In Rotterdam betreft dit naar schatting 500 peuters. De ouders van doelgroeppeuters met de indicatie Gelijke kansen betalen geen ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie.
In het intakegesprek met ouders kan worden meegenomen dat de doelgroep definitie is uitgebreid met de indicatie Gelijke kansen voor peuters in gezinnen die gebruik maken van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, hierna te noemen Wgs, of de Wet schuldsanering natuurlijke personen, hierna te noemen Wsnp.
Om te kijken of een ouder recht heeft op een indicatie op basis van de Wgs of Wsnp leveren ouders hier het bewijs voor aan. De check kan als volgt worden gedaan:
Online kan worden gekeken of een persoon onder de Wsnp valt. Zie website: https://insolventies.rechtspraak.nl/#!/zoeken/index
Bij zoeken op natuurlijke persoon kan de achternaam en de geboortedatum ingevuld worden. Hierna, klik op de zoekknop.
Informatie of iemand is toegelaten bij de gemeente tot schuldhulpverlening in het kader van de Wgs is te achterhalen bij de betrokkene zelf. De ouder moet dan een toekenningsbeschikking laten zien van de Kredietbank Rotterdam die voldoet aan het hiernavolgende model. Het logo van de gemeente Rotterdam is altijd zichtbaar evenals de handtekening van het hoofd van de Kredietbank.
Vastleggen van gegevens in de administratie van de houder over de doelgroep.
De houder stelt vast dat de ouder de benodigde informatie heeft overgelegd en registreert in het administratiesysteem uitsluitend dat de peuter tot de doelgroep Gelijke kansen behoort.
Toekenningsbeschikking Kredietbank Rotterdam
Op ………………. heeft u schulddienstverlening aangevraagd bij de Kredietbank Rotterdam. Wij hebben besloten dat u schulddienstverlening krijgt. U leest in deze brief wat wij voor u gaan doen. En wat u zelf moet doen.
Wij gaan in gesprek met uw schuldeisers. Wij proberen afspraken met hen te maken over het betalen van uw schulden.
Ook gaan wij uw inkomsten en uitgaven beheren. Dit heet budgetbeheer.
Uw budgetbeheer start als wij uw inkomen en eventuele toeslagen ontvangen. U heeft hiervoor een machtiging getekend. Wij betalen elke maand uw vaste lasten. Dit zijn bijvoorbeeld huur, energie, verzekeringen en telefoonkosten.
Ook houden wij geld apart voor boodschappen, onverwachte uitgaven en uw schuldeisers.
Uw inkomsten en uitgaven staan in het budgetplan. Ook het budgetplan krijgt u bij deze brief.
U heeft een machtiging ondertekend. Hierdoor worden uw inkomen en toeslagen overgemaakt naar de Kredietbank Rotterdam. Krijgt u toch nog geld op uw eigen rekening? Maak dit dan zelf over naar de Kredietbank Rotterdam. U doet dat naar rekeningnummer NL23 INGB 0000 1969 04, op naam van: Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam. Zet uw relatienummer er ook bij.
Verandert er iets in uw situatie?
Verandert er iets in uw inkomsten of uitgaven? Of in uw persoonlijke omstandigheden? Geef dit dan meteen aan ons door. Wij passen dan het budgetplan aan.
Wat verwachten wij verder van u?
Dat u er alles aan doet om de schulddienstverlening te laten slagen. Het succes van de schulddienstverlening hangt vooral af van uw eigen motivatie en inzet.
Wij hebben afspraken met u gemaakt. Deze afspraken staan in het document ‘Rechten en plichten’. U heeft dit document op ___ [NOEM DATUM] ondertekend. Deze afspraken gelden zolang u schulddienstverlening krijgt.
Wat gebeurt er als u de afspraken niet nakomt?
Wij stoppen de schulddienstverlening als u de afspraken niet of niet helemaal nakomt. Dat doen wij ook als u de afspraken niet op tijd nakomt.
Vraagt u opnieuw schulddienstverlening aan? Dan kunnen wij die aanvraag afwijzen.
Waar staat dit in de wet- en regelgeving?
Belt u gerust als u nog vragen heeft. Ons telefoonnummer is: […]
U kunt bellen van maandag tot en met vrijdag tussen 9.00 en 12.00 uur.
Bijlage 3 Procedure voor bepaling van de ouderbijdrage, als bedoeld in artikel 15, zevende lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024
De houder toetst volgens de procedure bedoeld in bijlage 2 van deze subsidieregeling bij de intake of de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldhulpverlening of schuldsanering op grond van:
De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang geen ouderbijdrage in rekening bij de ouder die aantoonbaar gebruik maakt van de Wgs of Wsnp. De houder registreert in dit geval in het administratiesysteem dat de peuter tot de doelgroep Gelijke kansen behoort.
De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang een ouderbijdrage in rekening bij de ouder.
De houder toetst bij de intake of de ouder wel of geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Ouders die bevestigen dat zij recht hebben op kinderopvangtoeslag:
de houder factureert de bruto kosten voor het aantal in rekening gebrachte uren voor het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang aan de ouder die recht heeft op kinderopvangtoeslag. De uurprijs voor deze uren is het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang volgens het geldende Besluit kinderopvangtoeslag.
De procedure voor de houder om het verzamelinkomen te bepalen van de ouder die bevestigt geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag is als volgt.
De houder verzoekt aan de ouder gegevens te verstrekken over de hoogte van het verzamelinkomen op basis van:
als sprake is van een recente inkomensdaling waardoor de inkomsten lager zijn dan zou blijken uit de aanslag inkomstenbelasting of een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst omdat deze gebaseerd zijn op het inkomen in t-2 dan kan het verzamelinkomen worden bepaald op basis van een uitkeringsspecificatie die op de datum van het opmaken van het contract voor plaatsing niet ouder is dan twee maanden. Het verzamelinkomen is dan het bruto jaarinkomen. Als het een maandspecificatie betreft wordt het bruto maandbedrag met twaalf vermenigvuldigd om de hoogte van het bruto jaarinkomen te bepalen;
De houder kan de peuter uit het ve-programma uitschrijven conform de incassoprocedure van de houder als de ouder de ouderbijdrage niet betaalt. Een peuter wordt uitgeschreven bij een betalingsachterstand van maximaal drie maanden, tenzij er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 15, achtste lid. Uitschrijving van de peuter laat onverlet dat de ouder de niet betaalde ouderbijdrage verschuldigd blijft.
Bijlage 4 Tabel ouderbijdragen voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 15, zevende lid, onderdeel c, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024
Bijlage 5 Accountantscontrole, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024
Voor de subsidieverantwoording gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en het bijbehorende Subsidieprotocol, in de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024 en in de verleningsbeschikking.
Bij de aanvraag van de subsidie heeft de houder in het Excel-aanvraagformulier prognoses gegeven voor de uit te voeren activiteiten. Bij de verantwoording vermeldt de houder in het Excel-verantwoordingsformulier de werkelijke realisatie van de uitgevoerde activiteiten.
Bij verleende subsidiebedragen vanaf € 50.000,00 overlegt de houder bij het Excel-verantwoordingsformulier een assurance-rapport van een onafhankelijke accountant. Het assurancerapport is met beperkte of redelijke mate van zekerheid afhankelijk van de hoogte van het subsidiebedrag. De accountant waarmerkt het Excel-verantwoordingsformulier.
In overleg met houders is per onderwerp van de verantwoording dat door de accountant moet worden gecontroleerd een toelichting en een werkwijze voor de accountant opgesteld. De onderwerpen voor verantwoording zijn voor peuteropvang en kinderdagopvang niet altijd gelijk. Het Excel-verantwoordingsformulier vermeldt of er sprake is van peuteropvang, hierna te noemen POV, of kinderdagopvang, hierna te noemen KDV. Onderstaand schema vermeldt per onderwerp of de accountantscontrole geldt voor POV, KDV of voor beide categorieën.
Toelichting bij de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2024
Het college heeft in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid een wettelijke taak met betrekking tot voorschoolse educatie. Voor het uitvoeren van deze wettelijke taak ontvangt het college jaarlijks middelen van het rijk. Deze subsidieregeling is het instrument van het college om die middelen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van voorschoolse educatie.
In grote lijnen behelst deze wettelijke taak dat het college zorgt voor voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie in aantal en spreiding over de stad voor alle peuters met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. De voorschoolse educatie moet voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.
In 2019 heeft het college het Rotterdamse onderwijsbeleid Gelijke kansen voor elk talent voor de periode 2019-2022 vastgesteld. In 2017 zijn met houders en schoolbesturen afspraken gemaakt voor de verdere verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie in het Kwaliteitskader voorschoolse educatie 2018, Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen. Alle Rotterdamse kindercentra met voorschoolse educatie hebben dezelfde hoge Rotterdamse kwaliteit en alle Rotterdamse peuters kunnen daar gebruik van maken, ongeacht hun achtergrond wat betreft doelgroep/niet-doelgroep of het hebben van wel/niet werkende ouders. Deze afspraken blijven onverminderd van kracht.
Voorschoolse educatie is een speerpunt van het onderwijsbeleid voor de collegeperiode 2023-2026. Een belangrijk onderdeel van het beleid is het vergroten van het bereik onder twee- en driejarige doelgroeppeuters. In de afgelopen collegeperiode schommelde het bereik van voorschoolse educatie onder driejarige doelgroeppeuters met de indicatie Extra spelen en leren rond de 80%. Dat betekent dat de driejarige doelgroeppeuters die niet zijn bereikt met voorschoolse educatie waarschijnlijk met een achterstand aan de basisschool zijn begonnen. In 2022 is de gemeente gestart met het opstellen van gebiedsanalyses om een beter beeld te krijgen van de populatie en het bereik van doelgroeppeuters per gebied en per wijk. In samenspraak met kinderopvanginstellingen en schoolbesturen en andere betrokkenen in de wijk worden succesfactoren voor het bereiken van doelgroeppeuters in beeld gebracht. Daardoor ontstaat een beter beeld van de redenen waarom ouders hun peuters wel of niet willen laten deelnemen aan voorschoolse educatie. Op basis van deze informatie kunnen in deze collegeperiode gerichte communicatieacties worden uitgevoerd om het bereik van doelgroeppeuters verder te verbeteren en daarmee een belangrijke doelstelling van deze subsidieregeling te realiseren.
In dit artikel zijn de begrippen omschreven die in de subsidieregeling worden gehanteerd.
Indicatie Extra spelen en leren
De indicatie Extra spelen en leren wordt afgegeven door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) binnen de gemeente Rotterdam. Sinds 1 oktober 2017 is deze doelgroep-indicatie als volgt bepaald:
Wanneer de houder op basis van observatiegegevens constateert dat er zorgen zijn over de taalontwikkeling en/of sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, dan kan de houder via de ouder van het kind de doelgroep-indicatie Extra spelen en leren aanvragen bij het CJG. Dit verloopt via een speciaal indicatieformulier Extra spelen en leren, dat de houder verstrekt aan de ouder. Een kind dat gebruik maakt van de plusopvang ontvangt automatisch de indicatie Extra spelen en leren van het CJG.
De indicatie Gelijke kansen wordt afgegeven door de houder als de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldhulpverlening of schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De procedure voor de werkwijze van de houder is opgenomen in bijlage 2.
Het college is wettelijk verplicht om een aanbod voor doelgroeppeuters te realiseren zodanig dat zij in de leeftijdsperiode van tweeëneenhalf tot vier jaar 960 uur gebruik kunnen maken van ve. Het ve-programma peuteropvang wordt daarom 16 uur per week gedurende 40 weken per kalenderjaar aangeboden. In de leeftijdsperiode van tweeëneenhalf tot vier jaar kan een doelgroeppeuter 60 weken maal 16 uur is totaal 960 uur gebruik maken van ve.
Voorschoolse educatie wordt ook uitgevoerd in kinderdagverblijven. De kinderdagopvang kent een openstelling van 50 uur of meer per week gedurende 52 weken per kalenderjaar. Het wettelijk verplichte aanbod van 960 uur voor doelgroeppeuters in de leeftijdsperiode van tweeëneenhalf tot vier jaar wordt dus verdeeld over 78 weken. Omdat het ve-programma dagopvang wordt verdeeld over een groter aantal weken dan het ve-programma peuteropvang is het aantal gesubsidieerde uren ve in het ve-programma dagopvang lager dan in het ve-programma peuteropvang, namelijk 12 uur en 18 minuten per week. Een niet-doelgroeppeuter, die recht heeft op de helft van het aanbod van een doelgroeppeuter, kan dus gebruik maken van 6 uur en 9 minuten gesubsidieerde ve per week. De 18 minuten voor een doelgroeppeuter en de 9 minuten voor een niet-doelgroeppeuter kunnen in de dagelijkse praktijk moeilijk te verwezenlijken zijn. De houder kan hier pragmatisch mee omgaan, zolang de totale omvang van het ve-programma dagopvang voor doelgroeppeuters voldoet aan de wettelijk eis van 960 uur in de leeftijdsperiode van tweeëneenhalf tot vier jaar. Voor peutergroepen in de kinderdagopvang kan uitsluitend subsidie worden aangevraagd volgens de regels die gelden voor het ve-programma dagopvang en niet volgens de regels die gelden voor het ve-programma peuteropvang.
In dit artikel wordt bepaald welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om het uitvoeren van een programma voor voorschoolse educatie in de peuteropvang en in de kinderdagopvang dat voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen.
In dit artikel wordt bepaald wie in aanmerking komt voor de subsidie. De subsidie kan alleen worden toegekend aan houders van kindercentra die geregistreerd zijn in het Landelijk register kinderopvang (Lrk). En de subsidie kan alleen worden ingezet in kindercentra binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam.
Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
In dit artikel wordt bepaald welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kosten voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang en kosten voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang.
Kosten voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang
Het ve-programma peuteropvang wordt uitgevoerd in een groep gedurende 16 uur per week en 40 weken per kalenderjaar overeenkomstig de weken waarin basisscholen zijn geopend. In afwijkende gevallen waarin het kalenderjaar 39 of 41 openingsweken telt, wordt voor de subsidieverlening gerekend met 40 openingsweken. De groep is uitsluitend geopend voor de uitvoering van voorschoolse educatie. Voor deze groep komen de volgende kosten in aanmerking voor subsidie: de exploitatiekosten, de kapitaal- en onderhoudslasten van de locatie waar de groep is gehuisvest, de kosten voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen en de kosten voor de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie.
Kosten voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang
Het ve-programma dagopvang wordt uitgevoerd in een kinderdagverblijf dat 50 uur of meer per week en 50, 51 of 52 weken per kalenderjaar is geopend. Gedurende de week wordt tijdens een deel van de opvanguren het ve-programma dagopvang uitgevoerd. Voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang komen de volgende kosten in aanmerking voor subsidie: de kosten voor het coördineren en uitvoeren van het ve-programma dagopvang, de kosten voor de uren voorschoolse educatie van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, de kosten voor de gratis uren van doelgroeppeuters, de kosten voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen en de kosten voor de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie.
Peuters met een sociaal-medische indicatie (SMI)
Op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 is de voorschoolse educatie een voorliggende voorziening voor peuters met een sociaal-medische indicatie. De deelname van deze peuters aan het ve-programma dagopvang komt dan ook voor subsidie in aanmerking volgens de regels van deze subsidieregeling. Om dubbele financiering uit te sluiten mag de houder de kosten van deelname van deze peuters aan de voorschoolse educatie die worden gesubsidieerd door deze subsidieregeling niet ook ten laste brengen van subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018. De subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 kan wel als aanvulling worden ingezet op de subsidie van de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2023, maar mag daarmee niet overlappen.
De houder die voor een kindercentrum voor het eerst subsidie aanvraagt voor de uitvoering van voorschoolse educatie komt in aanmerking voor subsidie voor de eenmalige kosten van implementatie. Deze kosten kunnen betrekking hebben op: aanschaf ve-programma, aanschaf ve-materialen, training ve-programma voor pedagogisch medewerkers, aanschaf ve-observatiesysteem, training werken met ve-observatiesysteem voor pedagogisch medewerkers, aanpassing pedagogisch beleid.
Subsidie voorbereiding en uitvoering elektronische gegevensuitwisseling
In samenspraak met de houders ontwikkelt de gemeente Rotterdam een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling over de uitvoering van de voorschoolse educatie. Deze elektronische gegevensuitwisseling zal in de plaats komen van de rapportages die nu periodiek door de houders aan de gemeenten worden aangeleverd, zodat de administratieve lasten zullen verminderen en de kwaliteit van de informatievoorziening zal verbeteren.
Artikel 6 Hoogte van de subsidie
In dit artikel wordt de hoogte van de subsidie bepaald. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de hoogte van de subsidie voor de kosten voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang en de hoogte van de subsidie voor de kosten voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang.
Subsidie voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang
De subsidie wordt verleend per groep per kalenderjaar voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang in een groep waarin minimaal 12 en maximaal 16 peuters tegelijk aanwezig kunnen zijn gedurende 16 uur per week en 40 weken per kalenderjaar. In verband met een efficiënte besteding van middelen wordt voor peuteropvanggroepen met een capaciteit van minder dan 12 peuters bij aanvraag van de subsidie in overleg met de houder bezien of er een oplossing kan worden gevonden. De subsidie voor deze peuteropvanggroep bedraagt op kalenderjaarbasis maximaal € 90.350. Dit bedrag is in beginsel voldoende om de exploitatielasten (personeel, huisvesting, materialen, activiteiten en overhead) van de peuteropvanggroep te dekken. Als een groep in de peuteropvang per 1 januari 2024 het voorschoolse programma (nog) niet 16 uur per week kan uitvoeren, maar het voorschoolse programma 12 uur per week uitvoert dan bedraagt de subsidie voor de exploitatielasten maximaal € 67.750. In beide gevallen wordt de subsidie voor de exploitatielasten aangevuld met een subsidie van maximaal € 9.500 per groep per kalenderjaar voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen en voor de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie. Voor een groep waarin maximaal 8 peuters tegelijk aanwezig kunnen zijn en waarin het ve-programma wordt uitgevoerd door één pedagogisch medewerker is de subsidie 50% van de subsidie voor een groep waarin minimaal 12 en maximaal 16 peuters tegelijk aanwezig kunnen zijn.
De houder ontvangt van de ouders een ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie. De inkomsten van de houder uit ouderbijdragen worden verrekend met de subsidie zodanig dat het totaal van de subsidie en de ouderbijdragen uitkomt op € 99.850. Dit bedrag is de optelsom van € 90.350 voor de exploitatielasten en € 9.500 voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen en de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker voorschoolse educatie. In de praktijk werkt de verrekening als volgt. De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor de inkomsten uit ouderbijdragen. Dit betreft zowel de ouderbijdragen van ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag als de ouderbijdragen van ouders met recht op kinderopvangtoeslag. Stel: de houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor inkomsten uit ouderbijdragen van € 20.000. Bij verlening van de subsidie worden deze inkomsten uit ouderbijdragen verrekend met de subsidie. De verleende subsidie bedraagt dan € 79.850, want dit bedrag samen met de ouderbijdragen van € 20.000 komt uit op € 99.850.
De houder die het ve-programma peuteropvang uitvoert in een schoolgebouw ontvangt aanvullend subsidie voor huisvestingslasten. Als het schoolgebouw is opgenomen in de Collectieve huurovereenkomst van de gemeente Rotterdam voor de schoolbesturen dan ontvangt de houder € 625 subsidie voor de kosten van de onderhoudslasten. Als het schoolgebouw niet is opgenomen in de Collectieve huurovereenkomst van de gemeente Rotterdam voor de schoolbesturen dan ontvangt de houder € 2.500 subsidie voor de kosten van de kapitaal- en onderhoudslasten.
Subsidie voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang
De subsidie voor de uitvoering van het ve-programma dagopvang in de kinderdagopvang bestaat uit vier onderdelen:
Bij de subsidieaanvraag geeft de houder voor de subsidies genoemd onder 1 en 2 een prognose voor het gemiddelde aantal peuters dat in een week is ingeschreven voor het ve-programma dagopvang. Het gemiddeld aantal peuters maal de bedragen onder 1 en 2, rekening houdend met de staffel, is bepalend voor de hoogte van de subsidie. Voor de subsidie genoemd onder 3 geeft de houder bij de subsidieaanvraag een prognose voor het aantal peuters en het aantal uren die in de subsidieperiode voor deze subsidie in aanmerking komen en een prognose van de hoogte van dat subsidiebedrag. Voor de subsidie genoemd onder 4 geeft de houder bij de subsidieaanvraag een prognose van het totale aantal doelgroeppeuters en het totale aantal gratis uren dat in de subsidieperiode zal worden uitgevoerd. De hoogte van de subsidie voor onderdeel 4 wordt bepaald door het aantal gratis uren te vermenigvuldigen met het maximale fiscale uurtarief volgens het geldende Besluit kinderopvangtoeslag.
De houder kan een éénmalige subsidie van maximaal € 10.000 aanvragen voor implementatie van de voorschoolse educatie in een kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie wordt aangevraagd. Hiervoor verstrekt de houder bij de subsidieaanvraag een implementatieplan en een onderbouwing van de geraamde kosten voor de implementatie.
Subsidie voorbereiding en uitvoering elektronische gegevensuitwisseling
De gemeente treft voorbereidingen voor de invoering van een ve-monitor op basis van elektronische gegevensuitwisseling over de uitvoering van de voorschoolse educatie. Deze elektronische gegevensuitwisseling vervangt op termijn de twee tussenrapportages en de OBI-rapportage voor de Feitenkaart ve. De elektronische gegevensuitwisseling zal leiden tot vermindering van de administratieve lasten. Voor de redelijk gemaakte implementatiekosten van deze elektronische gegevensuitwisseling wordt een eenmalige subsidie verleend aan de houder. De subsidieaanvraag voor dit onderdeel zal op een later tijdstip plaatsvinden zodra er meer informatie beschikbaar is.
In artikel 7 wordt de hoogte van het subsidieplafond bepaald. Het subsidieplafond is inclusief een inschatting van de hoogte van de inkomsten uit ouderbijdragen. De inschatting is gemaakt op basis van de ervaringen in de afgelopen jaren. Als het totaal van deze ouderbijdragen hoger uitvalt dan vooraf ingeschat dan wordt de extra subsidieruimte ingezet voor nieuwe groepen of verdere verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Als het totaal van de ouderbijdragen lager uitvalt dan de inschatting stijgen de subsidie uitgaven.
In artikel 8 wordt bepaald hoe de verdeling van de subsidie tot stand komt. Om de continuïteit in de uitvoering van de voorschoolse educatie te waarborgen komen groepen waarvoor in het voorgaande kalenderjaar subsidie is verleend als eerste in aanmerking voor subsidie. Daarna komen bestaande niet-gesubsidieerde groepen in een kindercentrum met een wachtlijst voor doelgroeppeuters in aanmerking voor subsidie, waarbij het kindercentrum met de langste wachtlijst als eerste in aanmerking komt en daarna de kindercentra in aflopende volgorde van de lengte van de wachtlijst. Vervolgens komen nieuw te starten niet-gesubsidieerde groepen in een kindercentrum met een wachtlijst voor doelgroeppeuters in aanmerking voor subsidie, waarbij het kindercentrum met de langste wachtlijst als eerste in aanmerking komt en daarna de kindercentra in aflopende volgorde van de lengte van de wachtlijst. Ten slotte komen niet-gesubsidieerde groepen in aanmerking voor subsidie, waarbij bestaande groepen voorrang hebben op nieuw te starten groepen.
Voor de lengte en de samenstelling van de wachtlijst zijn de gegevens van de Feitenkaart ve 2023 die wordt verzorgd door Onderzoek en Business Intelligence bepalend. De Feitenkaart ve 2023 wordt samengesteld op basis van gegevens die houders aanleveren over de eerste week van oktober 2023. Alle houders, ook houders die nog geen subsidie voor voorschoolse educatie ontvangen, worden in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan dit onderzoek.
In artikel 9 wordt bepaald hoe de subsidieaanvraag moet worden ingediend. Nadat de subsidieregeling is vastgesteld door het college ontvangen houders met een kindercentrum in de gemeente Rotterdam informatie over de subsidieregeling, een informatiebrochure over voorschoolse educatie en informatie over de procedure voor het aanvragen van deze subsidie. Voor de subsidieaanvraag worden digitale aanvraagformulieren ter beschikking gesteld. De subsidieaanvraag bestaat uit een PDF-aanvraagformulier en een Excel-aanvraagformulier.
In het PDF-aanvraagformulier geeft de houder aan of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Als dat niet het geval is, geeft de houder aan hoe en wanneer wel aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. In dat geval kunnen maatwerkafspraken worden gemaakt met de houder over de wijze waarop en de periode waarbinnen de houder zal gaan voldoen aan de subsidievoorwaarden.
In het Excel-formulier geeft de houder aan voor welke locaties en groepen subsidie wordt aangevraagd. De houder vermeldt daarbij de prognoses voor de van toepassing zijnde subsidieonderdelen voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang.
Houders die voor een kindercentrum voor het eerst subsidie aanvragen voegen bij de aanvraag bovendien een specificatie van de urenstructuur voor de uitvoering van het ve-programma, een implementatieplan voor voorschoolse educatie en een observatiesystem, een opgave van de implementatiekosten met onderbouwing en het pedagogisch beleidsplan.
Houders met wie de gemeente Rotterdam al een subsidierelatie heeft voor voorschoolse educatie ontvangen automatisch de aanvraagformulieren. Houders die voor het eerst subsidie willen aanvragen kunnen hiervoor contact opnemen met de gemeente. De contactgegevens van de gemeente zijn vermeld in de informatiebrochure. De subsidieaanvraag moet uiterlijk 30 september 2023 digitaal via het webportaal van de gemeente Rotterdam worden ingediend.
Als het subsidieplafond niet is bereikt op basis van de aanvragen die zijn ingediend uiterlijk 30 september 2023 dan kan het college de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen opnieuw openstellen. Aanvragen kunnen dan worden ingediend in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 mei 2024. De subsidieverlening voor deze aanvragen heeft betrekking op de periode 1 augustus 2024 tot en met 31 december 2024. Deze hernieuwde openstelling wordt officieel bekend gemaakt via overheid.nl en via de gebruikelijke communicatiekanalen van de gemeente met de houders.
Artikel 10Aanvullende weigeringsgronden
In artikel 10 zijn aanvullende weigeringsgronden opgenomen. De hoogte van de subsidie per groep is gebaseerd op groepen met 12 tot en met 16 peuters. In verband met een efficiënte besteding van gemeenschapsmiddelen kan geen subsidie worden verleend als bij aanvraag in een groep gemiddeld op locatieniveau minder dan vijf peuters gebruik maken van de voorschoolse educatie. Bij de subsidieverlening ve wil het college een verband leggen met het gemeentelijke toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang, zoals bepaald in de Wet kinderopvang en de wet IKK. Dit betekent concreet dat als uit toezichtinformatie van de GGD-inspectierapporten naar voren komt dat ten tijde van de aanvraag de basiskwaliteit van de opvang in een kindercentrum niet in orde is op het domein ‘Pedagogisch klimaat’ of het domein ‘Personeel en groepen’ en handhaving heeft niet het gewenste effect, de subsidieverlening voor voorschoolse educatie voor het betreffende kindercentrum kan worden geweigerd. Bij mogelijke weigering van de subsidie vindt vooraf overleg plaats met de houder. De houder wordt in de gelegenheid gesteld aan te tonen welke inspanningen worden verricht om de overtredingen te herstellen. Als de subsidieverlening is geweigerd en de toezichthouder oordeelt dat de geconstateerde overtredingen volledig zijn hersteld dan kan bij een volgende aanvraagronde opnieuw een subsidieaanvraag worden ingediend.
In dit artikel is bepaald aan welke wettelijke verplichtingen de houder moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Daarnaast moet de houder voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen, die opgenomen zijn in bijlage 1 bij deze subsidieregeling, en medewerking verlenen aan onderzoek naar de uitvoering van de Rotterdamse kwaliteitseisen, dat wordt uitgevoerd door de toezichthouder in samenspraak met de houder en met de gemeentelijke contactpersoon. De houder moet het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang uitvoeren en peuters in de gelegenheid stellen om hieraan te blijven deelnemen tot het moment waarop het kind daadwerkelijk start op de basisschool. De houder die plusopvang uitvoert, verzoekt het Centrum voor Jeugd en Gezin een kind dat gebruik maakt van plusopvang te registreren met de indicatie Extra spelen en leren als het kind daar nog niet over beschikt. Als er sprake is van een wachtlijst voor een kindercentrum dan hanteert de houder bij plaatsing van de peuters de vastgestelde voorrangsregels.
Artikel 12Aanvullende verplichtingen voor de uitvoering van het ve-programma
Artikel 13Urenstructuur ve-programma peuteropvang
Artikel 14Urenstructuur ve-programma dagopvang
In artikel 12 zijn aanvullende verplichtingen bepaald voor de uitvoering van het ve-programma. De urenstructuur voor de uitvoering van het ve-programma is bepaald in de artikelen 13 en 14 voor respectievelijk het ve-programma peuteropvang en het ve-programma dagopvang.
In Rotterdam wordt voorschoolse educatie uitgevoerd voor peuters vanaf de leeftijd van 2 jaar. In 2018 werd door het Rijk een wettelijke verplichting voor gemeenten aangekondigd om aan doelgroeppeuters in de leeftijdsperiode vanaf 2 ½ tot 4 jaar een aanbod van 960 uur voorschoolse educatie te doen. Gemeente en houders hebben daarna uitvoerig overleg gevoerd op welke manier aan deze nieuwe verplichting het beste vorm kon worden gegeven. Dit overleg heeft geleid tot afspraken die de houder voldoende flexibiliteit geven om de urenuitbreiding in te vullen binnen de beschikbare mogelijkheden. Daarnaast geven de afspraken aan de gemeente zekerheid dat de voorschoolse educatie met voldoende intensiteit per week worden uitgevoerd. Verder zijn afspraken gemaakt over het aantal uren waarvoor de ouders de ouderbijdrage betalen binnen het nieuwe stelsel.
Deze afspraken zijn opgenomen in de Eerste wijziging Subsidieregeling voorschoolse educatie 2019 en zijn ongewijzigd overgenomen in de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2024. De afspraken over de vormgeving van het ve-programma, over de urenstructuur en over de uren waarvoor de ouderbijdrage geldt zijn hierna in twee tabellen weergegeven: tabel 1 voor het ve-programma peuteropvang en tabel 2 voor het ve-programma dagopvang.
In artikel 15 is bepaald hoe de ouderbijdrage voor deelname aan voorschoolse educatie wordt vastgesteld. De houder brengt voor de deelname aan het ve-programma een ouderbijdrage in rekening bij de ouder van de peuter. Voor doelgroeppeuters met de indicatie Extra spelen en leren van het CJG is 50% van het ve-aanbod gratis, onder de voorwaarde dat de houder de verschuldigde ouderbijdrage voor de andere 50% van het ve-aanbod bij de ouder in rekening heeft gebracht. Voor doelgroeppeuters met de indicatie Gelijke kansen is het gehele ve-aanbod gratis. Ouders van doelgroeppeuters komen alleen in aanmerking voor gratis uren als het ve-aanbod minimaal 720 uur omvat. De houder bepaalt of een ouder tot de doelgroep Gelijke kansen behoort en volgt hiervoor de procedure bepaald in bijlage 2 behorend bij deze subsidieregeling.
De houder volgt bij het bepalen van de ouderbijdrage de procedure vastgesteld in bijlage 3 behorend bij deze subsidieregeling. Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen aan de houder voor de uren ve waarvoor de ouderbijdrage is verschuldigd het maximum uurtarief1 voor dagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan. Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen aan de houder voor de uren ve waarvoor de ouderbijdrage is verschuldigd een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. De hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag stelt de houder vast op basis van de ouderbijdragetabel in bijlage 4 behorend bij deze subsidieregeling.
In schrijnende gevallen kan de houder afwijken van de procedure voor de bepaling van de ouderbijdrage en een lagere of geen ouderbijdrage voor de uren ve vragen aan de ouder. De houder registreert deze gevallen. Als deze afwijkingen van de procedure in verband met schrijnende gevallen leiden tot een afwijking van meer dan tien procent van de gefactureerde omzet van de gesubsidieerde uren ve dan meldt de houder dit direct aan het college.
De houder hanteert een vastgestelde incassoprocedure waarvoor minimaal geldt dat deze schriftelijk is vastgelegd, openbaar is en duidelijke termijnen stelt.
Artikel 16Implementatieperiode voorschoolse educatie
In artikel 16 is bepaald welke afspraken over de implementatie van voorschoolse educatie kunnen worden gemaakt met de houder die voor het eerst voor een kindercentrum subsidie aanvraagt. De houder die voor het eerst subsidie voor voorschoolse educatie aanvraagt kan mogelijk niet direct aan alle subsidieverplichtingen voldoen. In dat geval kan met de houder voor de duur van 1 jaar een implementatieperiode worden afgesproken waarin de houder alsnog aan de verplichtingen gaat voldoen. Hierover worden afspraken gemaakt voorafgaand aan de subsidieverlening. Op diens verzoek kan de houder gebruik maken van de mogelijkheid om gedurende de implementatieperiode het kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie is aangevraagd in het Landelijk register kinderopvang niet aan te laten merken als een kindercentrum met voorschoolse educatie.
In artikel 17 is bepaald welke tussenrapportages de houder gedurende de subsidieperiode aan het college verstrekt. Daarbij is aangegeven op welke periode de rapportages betrekking hebben en op welke datum de rapportages uiterlijk moeten worden aangeleverd. Voor deze rapportages ontvangt de houder door het college vastgestelde rapportageformulieren. Met deze rapportages kunnen de prognoses van de houder gedaan bij de subsidieaanvraag tussentijds worden vergeleken met de werkelijke realisatie. Met deze gegevens monitort het college de uitputting van het budget en de beleidsmatige doelstelling ten aanzien van het bereik van voorschoolse educatie. De gemeente treft voorbereidingen voor de invoering van een ve-monitor op basis van elektronische gegevensuitwisseling met de houders. Deze elektronische gegevensuitwisseling zal op termijn de tussenrapportages vervangen.
Artikel 18Verzoek tot vaststelling van de subsidie
Artikel 19Verzoek tot vaststelling van subsidies van € 25.000 tot en met € 50.000
Artikel 20Verzoek tot vaststelling van subsidies van € 50.000 tot en met € 200.000
Artikel 21Verzoek tot vaststelling van subsidies vanaf € 200.000
In de artikelen 18 tot en met 21 is vastgesteld welke gegevens de houder, afhankelijk van de hoogte van de verleende subsidie, aan het college verstrekt voor het verzoek tot vaststelling van de subsidie. Het verzoek tot vaststelling van de subsidie moet de houder uiterlijk op 31 maart 2025 bij het college indienen via het webportaal van de gemeente Rotterdam. De houder ontvangt door het college vastgestelde formulieren voor het indienen van het verzoek tot vaststelling van de subsidie. Dit betreft een PDF-formulier voor de verantwoording van de kwaliteit van ve en een Excel-formulier voor de verantwoording van de realisatie van de uitvoering van de ve. Daarnaast levert de houder per locatie een verantwoording over de resultaten van opbrengst gericht werken, hierna te noemen OGW. Houders die implementatiesubsidie hebben ontvangen, dienen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie een overzicht in van de werkelijke kosten van de implementatie van voorschoolse educatie met een onderbouwing. Als subsidie is verleend aan de houder voor implementatie van elektronische gegevensuitwisseling dan levert de houder hiervoor een overzicht van de gemaakte kosten met een onderbouwing.
Voor subsidieverleningen van € 25.000 en hoger levert de houder bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie aanvullend een financiële verantwoording waarin de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten worden afgezet tegen de inkomsten uit subsidie en ouderbijdragen. Afwijkingen van meer dan 10% van de subsidieverlening moeten worden toegelicht.
Voor subsidieverleningen van € 50.000 en hoger levert de houder bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie aanvullend een assurance-rapport van een onafhankelijke accountant. Bij het assurance-rapport voegt de houder het Excel-formulier voor de verantwoording van de realisatie van de uitvoering van de ve gewaarmerkt door de accountant. Voor subsidieverleningen van € 50.000 tot en met € 200.000 betreft het een assurance-rapport met beperkte mate van zekerheid. Voor subsidieverleningen vanaf € 200.000 betreft het een assurance-rapport met redelijke mate van zekerheid.
In het volgende overzicht zijn de documenten voor het verzoek tot vaststelling van de subsidie vermeld. Per subsidiecategorie is vermeld of de aanlevering van de vermelde documenten verplicht of niet van toepassing is. Voor de kosten van implementatie geldt aanlevering van de vermelde documenten alleen indien implementatiesubsidie van toepassing is.
In artikel 22 is geregeld dat indien een accountantscontrole is vereist bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie deze accountantscontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften van bijlage 5 behorend bij deze subsidieregeling.
Artikel 23Vaststelling van de subsidie
Bij de subsidieaanvraag heeft de houder voor de verschillende subsidieonderdelen prognoses gegeven. In het verzoek tot vaststelling heeft de houder de werkelijke realisatie voor deze subsidieonderdelen gegeven. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie.
Vaststelling subsidie voor het ve-programma peuteropvang
In het verzoek tot vaststelling vermeldt de houder welke ve-groepen op welke locaties gedurende de subsidieperiode zijn uitgevoerd, inclusief het aantal weken uitvoering. Daarnaast vermeldt de houder hoeveel peuters en doelgroeppeuters deelnamen aan het ve-programma op twee telmomenten en of hun ouders wel of geen recht hadden op kinderopvangtoeslag. Ten slotte vermeldt de houder de gefactureerde en de werkelijk geïnde inkomsten uit ouderbijdragen.
Bij vaststelling van de subsidie worden de werkelijk geïnde inkomsten verrekend met de subsidie. Dit kan betekenen dat de subsidie hoger of lager wordt vastgesteld afhankelijk van de hoogte van de inkomsten uit ouderbijdragen. De ouderbijdragen en de subsidie voor een groep waarin het ve-programma peuteropvang 16 uur per week gedurende 40 weken per jaar is uitgevoerd, tellen samen op tot een bedrag van € 99.850, zie hiervoor de toelichting bij artikel 6. Stel: in het verzoek tot vaststelling van de subsidie meldt de houder dat de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen € 10.000 bedragen. De subsidie wordt dan vastgesteld op € 89.850 want dit bedrag samen met de inkomsten uit ouderbijdragen komt uit op € 99.850. Als de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen in dit voorbeeld € 30.000 bedragen dan wordt de subsidie vastgesteld op € 69.850 want dit bedrag samen met de inkomsten uit ouderbijdragen komt uit op € 99.850. Voor een peuteropvanggroep die minder dan 40 weken is uitgevoerd, wordt de subsidie vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de groep is uitgevoerd.
Vaststelling subsidie voor het ve-programma dagopvang
In het verzoek tot vaststelling vermeldt de houder welke ve-groepen op welke locaties gedurende de subsidieperiode zijn uitgevoerd, inclusief het aantal weken uitvoering. Daarnaast vermeldt de houder hoeveel peuters en doelgroeppeuters deelnamen aan het ve-programma op twee telmomenten en of hun ouders wel of geen recht hadden op kinderopvangtoeslag. Voorts vermeldt de houder het aantal uren op jaarbasis dat peuters met ouders die geen recht hadden op kinderopvangtoeslag deelnamen aan het ve-programma dagopvang en het bijbehorende subsidiebedrag voor het verschil tussen de ouderbijdragen die de houder heeft ontvangen en het maximale fiscale uurtarief volgens het Besluit kinderopvangtoeslag. Ten slotte vermeldt de houder op jaarbasis het aantal doelgroeppeuters en het aantal gratis uren dat zij deelnamen aan het ve-programma dagopvang.
De houder heeft bij de subsidieaanvraag een prognose gedaan voor het aantal peuters dat gemiddeld per week gebruik maakt van de voorschoolse educatie. De vaststelling van de subsidie voor dit onderdeel vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie van het gemiddeld aantal bereikte peuters. Deze realisatie wordt bepaald op basis van het gemiddelde aantal van de twee telmomenten. Het gemiddeld aantal peuters maal het subsidiebedrag per peuter, rekening houdend met de staffel voor het subsidiebedrag voor kwaliteit, is bepalend voor de hoogte van de vaststelling van dit subsidieonderdeel. Voor een peuteropvanggroep die minder dan 50 weken is uitgevoerd, wordt de subsidie vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de groep is uitgevoerd.
De subsidie ter aanvulling van de ouderbijdrage van ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag tot het maximale fiscale uurtarief volgens het Besluit kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie op jaarbasis.
Ook de subsidie voor de gratis uren voor doelgroeppeuters wordt vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie op jaarbasis. Het vastgestelde aantal gratis uren wordt vermenigvuldigd met het geldende maximale fiscale uurtarief volgens het Besluit kinderopvangtoeslag.
Vaststelling implementatiesubsidie
Bij de subsidieaanvraag onderbouwt de houder de geraamde kosten voor de implementatie. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie vermeldt de houder de werkelijke kosten voor de implementatie met een onderbouwing. Bij een voldoende onderbouwing wordt de subsidie voor de implementatieactiviteiten conform verlening vastgesteld. Als blijkt dat de kosten voor implementatie aantoonbaar substantieel hoger zijn dan € 5.000 dan kunnen daar bij de vaststelling van de subsidie aanvullende afspraken over worden gemaakt.