Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Vallei en Veluwe
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingWaterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe
CiteertitelWaterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet
  2. titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

22-11-2021

wsb-2023-9084

Tekst van de regeling

Intitulé

Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe;

 

op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden van 12 oktober 2021;

 

gelet op het bepaalde in artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2.5 van de Omgevingswet;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de: ‘Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe’

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1.1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij anders bepaald.

  • 2.

    Bijlage II bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

 

Afdeling 1.2 TOEPASSINGSGEBIED EN DOELEN

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 1.3 Doelen

De regels in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

  • a.

    het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

  • b.

    het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • c.

    het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen; en

  • d.

    het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Afdeling 1.3 AANWIJZING EN BEGRENZING VAN BEPERKINGENGEBIEDEN

Artikel 1.4 Aanwijzing en begrenzing van gebieden

  • 1.

    De geometrische begrenzing van beperkingengebieden met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” in bijlage I bij deze verordening.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van ontwikkelingsgebieden is opgenomen in het geometrische informatieobject “waterstaatswerken” in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 1.5 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

  • 1.

    Voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

  • 2.

    Voor waterstaatswerken die niet geometrisch zijn begrensd en waarvoor de ligging niet volgt uit een projectbesluit of omgevingsvergunning, bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk:

    • a.

      bij een waterkering, uit het gebied van teen tot teen met aan weerszijden een beschermingszone A van 20 meter breed en ter weerszijden daarvan een beschermingszone B van 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks; en

    • b.

      bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A, B en C, uit het gebied van insteek tot insteek, met voor een oppervlaktewaterlichaam categorie A in aanvulling daarop een onderhoudsstrook ter weerszijden van 5 meter breed.

Artikel 1.6 Nadere uitwerking gebieden

Het beperkingengebied met betrekking tot waterstaatswerken in beheer bij het waterschap bestaat uit:

  • a.

    waterkeringen bestaande uit de gebieden: kernzone, beschermingszone A, beschermingszone B;

  • b.

    oppervlaktewaterlichamen bestaande uit de gebieden: oppervlaktewaterlichaam, en voor zover van toepassing natuurvriendelijke oever, onderhoudsstrook en werkstrook beschoeiing; en

  • c.

    bergingsgebieden.

Afdeling 1.4 NORMADRESSAAT

Artikel 1.7 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

 

Afdeling 1.5 GEGEVENS EN BESCHEIDEN ALGEMEEN

Artikel 1.8 Algemene gegevens bij een melding of informatieverplichting

  • 1.

    Een melding of de verstrekking van de gegevens wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

    • c.

      het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

    • d.

      de dagtekening.

  • 2.

    Op verzoek van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te beoordelen of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn.

  • 3.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.9 Indieningsvereisten algemeen vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een aanduiding van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    het telefoonnummer van de aanvrager;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • e.

    als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt verricht door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon in het kader van het voeren van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandig beroep: het e-mailadres van de aanvrager respectievelijk de gemachtigde;

  • f.

    als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

  • g.

    als de aanvrager het voornemen heeft om in plaats van een maatregel die is voorgeschreven in regels als bedoeld in artikel 4.3 van de wet, een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de wet te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

Afdeling 1.6 BEOORDELINGSREGEL

Artikel 1.10 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Gereserveerd voor artikel 1.2 van de bruidsschat.

 

Afdeling 1.7 SPECIFIEKE ZORGPLICHT EN MAATWERKVOORSCHRIFTEN

Artikel 1.11 Zorgplicht watersysteem

  • 1.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Onder het voorkomen van nadelige effecten gevolgen voor het watersysteem wordt in ieder geval verstaan het voorkomen van:

    • a.

      (grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast en overstromingen;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van de waterkering;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;

    • d.

      belemmering van de inspectie- of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem; verslechtering van de chemische of ecologische waterkwaliteit;

    • e.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de ecologische waterkwaliteit en waterkwantiteit; verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen;

    • f.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3.

    Degene die voornemens is een activiteit te verrichten, informeert en betrekt de omgeving, de direct belanghebbenden en de grondeigenaar op voorhand bij de voorgenomen activiteit.

Artikel 1.12 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de zorgplicht in artikel 1.11, de algemene regel in artikel 1.13 en de algemene regels in hoofdstuk 2 en 3, kunnen in een specifieke situatie met het oog op de doelen uit artikel 1.3, maatwerkvoorschriften worden gesteld.

  • 2.

    Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een algemene regel van toepassing is, dan wordt een voorschrift aan de vergunning verbonden. Een maatwerkvoorschrift kan dan niet worden gesteld.

 

Afdeling 1.8 GESLOTEN PERIODE

Artikel 1.13 Gesloten periode

In de periode van 1 november tot en met 31 maart worden geen werkzaamheden als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening, uitgevoerd in de kernzone, beschermingszone A en beschermingszone B van een waterkering, met uitzondering van:

  • a.

    werkzaamheden door of namens het bestuur in het kader van hoogwaterveiligheid; en

  • b.

    werkzaamheden door derden die redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn buiten de genoemde periode, mits wordt gewerkt volgens een door of namens het bestuur vooraf goedgekeurd risicobeheersplan.

Afdeling 1.9 BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 1.14 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.15 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de wet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of te lozen in een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren; en

    • d.

      activiteiten in het beperkingengebied uit te voeren.

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit wordt onverwijld ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

 

Afdeling 1.10 ONGEWOON VOORVAL

Artikel 1.16 Ongewoon voorval

  • 1.

    Het bestuur wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra de volgende gegevens bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bestuur:

    • a.

      informatie over de oorzaak van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en de eigenschappen; en

    • c.

      informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen of te beperken.

Afdeling 1.11 UITZONDERING BEHEERACTIVITEITEN

Artikel 1.17 Uitzondering beheeractiviteiten

De hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening zijn niet van toepassing op handelingen die plaatsvinden door of in opdracht van het bestuur, ten behoeve van de reguliere onderhoudswerkzaamheden en beheermaatregelen van het waterschap.

 

Afdeling 1.12 DELEGATIE

Artikel 1.18 Bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is bevoegd om de volgende delen van de verordening vast te stellen en te wijzigen:

  • a.

    hoofdstuk 2;

  • b.

    hoofdstuk 3;

  • c.

    hoofdstuk 4;

  • d.

    bijlage 1; en

  • e.

    geometrische begrenzingen.

Artikel 1.19 Verantwoording

Het dagelijks bestuur doet één keer per jaar een schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur over de beslissingen en besluiten ter uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 2 ACTIVITEITEN IN OF BIJ WATERSTAATSWERKEN

Afdeling 2.1 WATERKERINGEN

 

Paragraaf 2.1.1 Algemeen

Artikel 2.1 Doelen waterkeringen

De regels met betrekking tot waterkeringen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het:

  • a.

    waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

  • b.

    waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering; en

  • c.

    in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterkering.

Artikel 2.3 Inhoud specifieke zorgplicht

  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      de nadelige gevolgen voor de staat, de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering;

    • b.

      de aantasting van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • c.

      de nadelige effecten voor het kunnen uitvoeren van onderhoud en inspectie door het waterschap of derden aan de waterkering;

    • d.

      het belemmeren van de afvoer van kwel- en regenwater;

    • e.

      de aantasting van de ecologische waarden van de waterkering;

    • f.

      de aantasting van de deklaag in de beschermingszones van de waterkering; en

    • g.

      het belemmeren van toekomstige ontwikkelingen voor de waterkering.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat:

    • a.

      de waterkering tijdens het verrichten van de activiteiten bereikbaar blijft voor het bestuur;

    • b.

      in geval van verwijdering van bouwwerken of beplanting, het profiel van de waterkering in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en

    • c.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.4 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten, als bedoeld in deze afdeling, die worden verricht in een ontwikkelingsgebied.

Artikel 2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Gereserveerd voor artikel 4.2 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 2.1.2 Onderhoud aan wegen en wegbermen

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onderhouden van wegen en wegbermen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onderhouden van een weg of wegberm in de kernzone wordt voldaan aan de artikelen 2.8 en 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.

  • 2.

    Bij het onderhouden van een weg of wegberm in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.9, als de werkzaamheden geen grondroering met zich meebrengen.

Artikel 2.8 Algemene regels onderhoud

  • 1.

    Alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden worden afgevoerd.

  • 2.

    De kernzone buiten de verharding wordt niet gebruikt als:

    • a.

      opslagplaats voor materiaal of materieel; of

    • b.

      af- en aanrijroute voor transport.

  • 3.

    De werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.9 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.10 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of wegberm te onderhouden in de kernzone of beschermingszone A, als de werkzaamheden grondroering met zich meebrengen.

 

Paragraaf 2.1.3 Grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en graven proefsleuven in een niet verholen waterkering

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing en het graven van een proefsleuf in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, als:

  • a.

    de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van minder dan 0,10 meter;

  • b.

    de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van minder dan 9 meter;

  • c.

    de gaten niet gespoten worden; en

  • d.

    het materieel waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd lichter is dan 10 ton.

Artikel 2.13 Algemene regel grondboring en sondering

  • 1.

    Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.

  • 2.

    De aangebrachte gaten worden volledig met zwelklei aangevuld op dezelfde werkdag waarop ze zijn aangebracht.

  • 3.

    Na afloop van de werkzaamheden worden de toplaag en eventuele gaten in het wegdek hersteld.

  • 4.

    De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels.

  • 5.

    De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.

  • 6.

    De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.14 Meldplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.15 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten en een proefsleuf te graven in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in beschermingszone A, als:

    • a.

      de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diameter heeft van 0,10 meter of meer;

    • b.

      de grondboring, sondering of peilbuisplaatsing een diepte heeft van 9 meter of meer;

    • c.

      de gaten gespoten worden; of

    • d.

      het materieel waarmee de werkzaamheden wordt uitgevoerd een gewicht heeft van 10 ton of meer.

Paragraaf 2.1.4 Grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en graven van proefsleuven in een verholen waterkering

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van grondboringen, sonderingen, peilbuisplaatsingen en het graven van proefsleuven in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.17 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een grondboring, sondering, peilbuiszetting en bij het graven van proefsleuven in beschermingszone A of B wordt voldaan aan artikel 2.18.

Artikel 2.18 Algemene regel grondboring, sondering, peilbuiszetting en graven van proefsleuven

  • 1.

    Er wordt geen seismisch onderzoek uitgevoerd.

  • 2.

    De aangebrachte gaten worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, volledig aangevuld met zwelklei of bentonietkorrels.

  • 3.

    De aangebrachte proefsleuven worden op dezelfde werkdag als waarop ze zijn aangebracht, laagsgewijs aangevuld met het uitkomend materiaal, waarbij dezelfde laagsamenstelling wordt gehanteerd.

  • 4.

    De werkzaamheden vinden plaats in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

Artikel 2.19 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een grondboring, sondering, peilbuisplaatsing te verrichten of een proefsleuf te graven in de kernzone.

 

Paragraaf 2.1.5 Ontgraven van, ploegen in, ophogen van de bodem van een niet verholen waterkering

Artikel 2.20 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van, ploegen in en ophogen van de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.3, in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.21 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in de kernzone of in beschermingszone A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen en op te hogen in de kernzone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen in beschermingszone A, als er 0,5 meter of dieper wordt geploegd.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen in beschermingszone A, als de hoogte van de ophoging 1 meter of meer is.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in beschermingszone B, als er op 1 meter of dieper wordt gegraven.

 

Paragraaf 2.1.6 Ontgraven van en ploegen in de bodem van in een verholen waterkering

Artikel 2.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ontgraven van en het ploegen in de bodem, voor zover het geen activiteit betreft als bedoeld in paragraaf 2.1.4, in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.23 Aanwijzing algemene regels

Bij het verrichten van een ontgraving van de bodem in beschermingszone B en buiten de reserveringszone wordt voldaan aan artikel 2.24, als het ontgravingsniveau boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

Artikel 2.24 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.25 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in de bodem te ploegen en te ontgraven in de kernzone of in beschermingszone A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te ontgraven in beschermingszone B, als de ontgraving plaatsvindt buiten de reserveringszone, als het ontgravingsniveau beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

 

Paragraaf 2.1.7 Houden van dieren

Artikel 2.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.27 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het houden van dieren in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.28.

  • 2.

    Bij het houden van dieren in de kernzone van een overige waterkering wordt voldaan aan artikel 2.29 als het talud van de waterkering niet steiler is dan 1:6.

Artikel 2.28 Algemene regel houden van dieren in beschermingszone A

Op de teen van de dijk wordt een veekerende afrastering geplaatst.

Artikel 2.29 Algemene regel houden van dieren in kernzone overige waterkering

Er ontstaan geen kale plekken in de grasbekleding of er vindt geen vertrapping van de zode plaats.

Artikel 2.30 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in de kernzone van een primaire of regionale waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in de kernzone van een overige waterkering als het talud steiler is dan 1:6.

 

Paragraaf 2.1.8 Aanbrengen van meststoffen

Artikel 2.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van meststoffen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.32 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning meststoffen aan te brengen in de kernzone van een primaire of regionale waterkering.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning meststoffen aan te brengen in de kernzone van een overige waterkering als het talud steiler is dan 1:6.

 

Paragraaf 2.1.9 Rijden

Artikel 2.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het rijden met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning met rijdieren, rijwielen en motorvoertuigen te rijden in de kernzone, als:

  • a.

    er geen verhard pad of weg aanwezig is; of

  • b.

    het rijden niet overeenkomstig de functie van het pad of de weg is.

Paragraaf 2.1.10 Evenementen

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het houden van een evenement in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.37, als daarbij uitsluitend de op de waterkering aanwezige wegen of paden wordt betreden.

  • 2.

    Bij het houden van een evenement in beschermingszone A, wordt voldaan aan artikel 2.37.

Artikel 2.37 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.38 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning evenementen te houden in de kernzone, als daarbij niet uitsluitend de op de waterkering aanwezige wegen of paden wordt betreden.

 

Paragraaf 2.1.11 Afrasteringen

Artikel 2.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van afrasteringen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.40 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een afrastering aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, als:

    • a.

      deze buiten de teen en binnen het onderhoudspad wordt aangelegd; of

    • b.

      binnen de teen wordt aangelegd.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een afrastering aan te brengen, te houden en te verwijderen in de kernzone, buiten de teen en buiten het onderhoudspad, als:

    • a.

      de palen dieper dan 0,6 meter in de bodem worden gebracht; of

    • b.

      de hoogte meer is dan 1 meter boven maaiveld.

Paragraaf 2.1.12 Wegmeubilair

Artikel 2.41 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen en hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt in:

    • a.

      groot wegmeubilair: verkeerslichten, straatverlichting, vangrails, informatieborden met een oppervlakte van meer dan 2 m², informatiezuilen, waarvan de totale hoogte meer bedraagt dan 4 meter; en

    • b.

      klein wegmeubilair: straatmeubilair, verkeersborden, hectometerpaaltjes, informatieborden met een oppervlakte van niet meer dan 2 m², waarvan de totale hoogte niet meer bedraagt dan 4 meter.

Artikel 2.42 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanbrengen of hebben van groot wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.43, 2.44, en 2.45, als:

    • a.

      het niet wordt voorzien van een betonnen voet;

    • b.

      er geen ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • c.

      het niet dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; en

    • d.

      de afstand tot een ander object meer is dan 10 meter.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in de kernzone wordt voldaan aan de artikelen 2.44 en 2.45, als dit op de kruin gebeurt.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van klein wegmeubilair in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.43, 2.44 en 2.45, als:

    • a.

      dit niet binnen het onderhoudspad gebeurt;

    • b.

      het niet wordt voorzien van een betonnen voet;

    • c.

      er geen ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden; en

    • d.

      het niet dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld.

Artikel 2.43 Algemene regels wegmeubilair

  • 1.

    Het wegmeubilair wordt aangebracht in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 2.

    De kruin en het talud worden tijdens de werkzaamheden niet gebruikt als opslagplaats van materieel en materiaal.

Artikel 2.44 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.45 Maatwerkvoorschrift

Het wegmeubilair wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.46 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning groot wegmeubilair aan te brengen en te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      het wordt voorzien van een betonnen voet;

    • b.

      er ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • c.

      het dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld;

    • d.

      de afstand tot een ander object 10 meter of minder is; of

    • e.

      de werkzaamheden plaatsvinden tussen 1 november en 31 maart.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in de kernzone, als dit in het talud gebeurt.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning klein wegmeubilair aan te leggen en te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      dit binnen het onderhoudspad gebeurt;

    • b.

      het wordt voorzien van een betonnen voet;

    • c.

      er ingravingen onder de normwaterstand plaatsvinden;

    • d.

      het dieper wordt gefundeerd dan 0,6 meter onder maaiveld; of

    • e.

      de afstand tot een ander object 10 meter of meer is.

Paragraaf 2.1.13 Beplanting op een niet verholen waterkering

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, houden en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanbrengen of hebben van beplanting in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.49, 2.51 en 2.52, als de beplanting:

    • a.

      meer dan 5 meter uit de teen van de dijk staat;

    • b.

      niet hoger is dan 1,80 meter; en

    • c.

      niet bestaat uit bamboe, hedera of invasieve exoten zoals vermeld op de Unielijst.

  • 2.

    Bij het aanbrengen en houden van beplanting in beschermingszone B wordt voldaan aan artikel 2.49, als de beplanting niet hoger is dan 1,80 meter.

  • 3.

    Bij het verwijderen van beplanting wordt voldaan aan artikel 2.50.

Artikel 2.49 Algemene regels aanbrengen en hebben beplanting

  • 1.

    Bij het aanbrengen van beplanting wordt geen watervoorziening of een voorziening voor beluchting of drainage aangebracht.

  • 2.

    Ingraving wordt beperkt tot het minimum dat nodig is voor het aanbrengen van de desbetreffende beplanting.

  • 3.

    Aan het eind van elke werkdag wordt de ingraving gedicht met het uitgekomen materiaal.

  • 4.

    De beplanting wordt zodanig onderhouden dat zij vitaal blijft en voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 2.48.

Artikel 2.50 Algemene regels wijzigen of verwijderen beplanting

  • 1.

    De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd.

  • 2.

    De gaten die zijn ontstaan bij het wijzigen of het verwijderen van de beplanting worden opgevuld met grond van dezelfde samenstelling als op het desbetreffende perceel aanwezig is.

  • 3.

    De toplaag wordt geheel hersteld.

Artikel 2.51 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.52 Maatwerkvoorschrift

De beplanting wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.53 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone A, als de beplanting:

    • a.

      niet meer dan 5 meter uit de teen van de dijk staat;

    • b.

      hoger is dan 1,80 meter; of

    • c.

      bestaat uit bamboe, hedera of invasieve exoten zoals vermeld op de Unielijst.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone B, als de beplanting hoger is dan 1,80 meter.

 

Paragraaf 2.1.14 Beplanting op een verholen waterkering

Artikel 2.54 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.55 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen of te hebben in beschermingszone A en B, binnen de reserveringszone.

 

Paragraaf 2.1.15 Wegen, paden, op- en afritten

Artikel 2.56 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van wegen, paden, op- en afritten in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.57 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegen, paden, op- en afritten aan te leggen, te hebben, te wijzigen en verwijderen in de kernzone of beschermingszone A.

 

Paragraaf 2.1.16 Verhardingen

Artikel 2.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van verhardingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.59 Aanwijzing algemene regel

Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een verharding in beschermingszone A wordt voldaan aan artikel 2.60, als de oppervlakte van de verharding 50 m² is of kleiner.

Artikel 2.60 Algemene regels aanbrengen verharding

  • 1.

    De constructie van de verharding, inclusief fundering, gaat niet dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.

  • 2.

    Er mag niet dieper dan 30 cm ontgraven worden, waarbij dezelfde hoogte aan materiaal weer moet worden opgebracht.

  • 3.

    De afvoer van regenwater mag vanaf de verharding niet richting de teen lopen.

Artikel 2.61 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhardingen aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning verhardingen aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone A, als de oppervlakte van de verharding groter is dan 50 m².

 

Paragraaf 2.1.17 Bouwwerken op of in een niet verholen waterkering

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.63 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone of beschermingszone A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B, binnen de reserveringszone.

 

Paragraaf 2.1.18 Bouwwerken op of in een verholen waterkering

Artikel 2.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.65 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te brengen, te hebben en te wijzigen in de kernzone en in beschermingszone A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B, binnen de reserveringszone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk aan te brengen, te hebben en te wijzigen in beschermingszone B, buiten de reserveringszone, als het laagste punt van de fundering van het bouwwerk beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, ligt.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te verwijderen in de kernzone en in beschermingszone A.

 

Paragraaf 2.1.19 Kabels en leidingen in een niet verholen waterkering

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone of in beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als:

    • a.

      deze de waterkering kruist;

    • b.

      deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld; en

    • e.

      deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder.

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een leiding in de kernzone of beschermingszone A wordt voldaan aan de artikelen 2.68 en 2.70, als:

    • a.

      deze de waterkering kruist;

    • b.

      deze wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start en eindigt in beschermingszone B of buiten het beperkingengebied;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minimaal 10 meter onder binnendijks maaiveld;

    • e.

      deze een diameter heeft van 110 millimeter of minder; en

    • f.

      deze een druk heeft van 5 bar of minder.

  • 3.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.69.

Artikel 2.68 Algemene regels aanleg

  • 1.

    Bij de aanleg van een kabel of leiding wordt voldaan aan de NEN-normen 3650 en 3651.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Kabels en leidingen wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd.

  • 4.

    De kabel of leiding kruist de waterkering eenmaal en haaks.

  • 5.

    De oorspronkelijke grondlagen worden teruggebracht.

Artikel 2.69 Algemene regels verwijderen

  • 1.

    Bij buitengebruikstelling moet de kabel of leiding worden verwijderd.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt verwijderd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Afsluitende grondlagen worden afgedicht.

Artikel 2.70 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.71 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:

    • a.

      deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;

    • b.

      deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld; of

    • e.

      deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in de kernzone of beschermingszone A, als:

    • a.

      deze wordt aangelegd evenwijdig aan de waterkering;

    • b.

      deze niet wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring;

    • c.

      de boring start of eindigt in de kernzone of beschermingszone A;

    • d.

      deze wordt aangelegd op minder dan 10 meter onder binnendijks maaiveld;

    • e.

      deze een diameter heeft van meer dan 110 millimeter; of

    • f.

      deze een druk heeft van meer dan 5 bar.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben in beschermingszone B binnen de reserveringszone.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben in beschermingszone B buiten de reserveringszone, als de leiding een druk heeft van meer dan 10 bar.

 

Paragraaf 2.1.20 Kabels en leidingen in een verholen waterkering

Artikel 2.72 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering.

Artikel 2.73 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van een kabel in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als:

    • a.

      de kabel wordt aangelegd door middel van een open ontgraving; en

    • b.

      de kabel niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding in de kernzone, kruisend aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan artikel 2.74, als:

    • a.

      de leiding wordt gelegd door middel van een gestuurde boring of boogzinker; en

    • b.

      de leiding dieper wordt gelegd dan 5 meter onder maaiveld.

  • 4.

    Bij het aanleggen of hebben of van een leiding in de kernzone, parallel aan de waterkering en ten behoeve van een huisaansluiting, wordt voldaan aan de artikel 2.74 als de leiding niet dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 5.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel in beschermingszone A en B, wordt voldaan aan artikel 2.75.

  • 6.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding in beschermingszone A en B buiten de reserveringszone, wordt voldaan aan artikel 2.75, als:

    • a.

      de leiding wordt gelegd boven de denkbeeldige lijn die met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt en die begint aan de buitengrens van de reserveringszone; en

    • b.

      de leiding een druk heeft van 10 bar of minder.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de kernzone, wordt voldaan aan artikel 2.76.

Artikel 2.74 Algemene regels aanleg kernzone

  • 1.

    Bij de aanleg van een leiding wordt voldaan aan de NEN-norm 3651.

  • 2.

    De kabel of leiding die de waterkering kruist, wordt aangelegd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    De kabel of leiding wordt zoveel mogelijk geconcentreerd aangelegd.

Artikel 2.75 Algemene regels aanleg beschermingszone A en B

  • 1.

    Bij de aanleg van een leiding wordt voldaan aan de NEN-norm 3651.

  • 2.

    De erosiekrater ligt buiten de reserveringszone en boven de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt.

Artikel 2.76 Algemene regels verwijderen

  • 1.

    Bij buitengebruikstelling moet de kabel of leiding worden verwijderd.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt verwijderd in de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 3.

    Afsluitende grondlagen worden afgedicht met zwelkleikorrels.

Artikel 2.77 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de kabel:

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd;

    • b.

      anders dan door een open ontgraving wordt aangelegd; of

    • c.

      dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, anders dan ten behoeve van een huisaansluiting.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding kruisend aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding:

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd;

    • b.

      anders dan door middel van een gestuurde boring of boogzinker wordt gelegd; of

    • c.

      niet dieper wordt gelegd dan 5 meter onder maaiveld.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding parallel aan de waterkering aan te leggen of te hebben in de kernzone, als de leiding:

    • a.

      anders dan ten behoeve van een huisaansluiting wordt aangelegd; of

    • b.

      dieper wordt gelegd dan 1 meter onder maaiveld.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of B, binnen de reserveringszone.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen in beschermingszone A of B buiten de reserveringszone, als de leiding:

    • a.

      beneden de denkbeeldige lijn die vanuit de buitengrens van de reserveringszone met een hoek van 1:5 uit de richting van de waterkering daalt, wordt gelegd of gehouden; of

    • b.

      een druk heeft van meer dan 10 bar.

Paragraaf 2.1.21 Vaste stoffen en voorwerpen

Artikel 2.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen in

het beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering.

Artikel 2.79 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in de kernzone.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben in beschermingszone A, als:

    • a.

      de vaste stof of het voorwerp explosiegevaarlijk materiaal bevat;

    • b.

      de vaste stof of het voorwerp meer oppervlakte inneemt dan 0,5 m ; of

    • c.

      het voorwerp zwaarder is dan 500 kg.

Afdeling 2.2 OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

 

Paragraaf 2.2.1 Algemeen

Artikel 2.80 Doelen oppervlaktewaterlichamen

De regels met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het:

  • a.

    waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam;

  • c.

    waarborgen van de chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudsstrook van feitelijke belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • e.

    uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en

  • f.

    waarborgen van de vervulling van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.81 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.82 Inhoud specifieke zorgplicht

  • 1.

    De zorgplicht bedoeld in artikel 1.11, houdt voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam waarover het Rijk geen regels heeft gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving en wateronttrekkingsactiviteiten die bestaan uit het onttrekken van oppervlaktewater uit een oppervlaktewaterlichaam, in ieder geval in het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      overstromingen of inundaties;

    • b.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      een toename van de onderhoudskosten aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit van het oppervlaktewaterlichaam;

    • g.

      verzakkingen van de bodem;

    • h.

      verlies van de waterbergingscapaciteit in het oppervlaktewaterlichaam; en

    • i.

      belemmering van het realiseren van de vastgestelde streefpeilen van peilbesluiten.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat:

    • a.

      de stabiliteit van oevers en oeverconstructies niet in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      het oppervlaktewaterlichaam tijdens het verrichten van de activiteit bereikbaar blijft voor het bestuur;

    • c.

      in geval van verwijdering van bouwwerken en beplanting, het profiel van het oppervlaktewaterlichaam in de oorspronkelijke staat wordt hersteld; en

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.83 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in een ontwikkelingsgebied.

Artikel 2.84 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Gereserveerd voor artikel 4.1 van de bruidsschat.

Artikel 2.85 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit waterbodem

Gereserveerd voor artikel 4.2 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 2.2.2 Aanleggen of verlengen

Artikel 2.86 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verlengen van een oppervlaktewaterlichaam in het beheergebied.

Artikel 2.87 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen of verlengen van een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.88, als het aanleggen of verlengen gebeurt vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.

Artikel 2.88 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.89 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen of te verlengen, als het aanleggen of verlengen gebeurt om een andere reden dan vanwege een door het waterschap bij omgevingsvergunning opgelegde compensatieplicht op grond van artikel 2.96.

 

Paragraaf 2.2.3 Verbreden

Artikel 2.90 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam in het beheergebied.

Artikel 2.91 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam categorie B wordt voldaan aan de artikelen 2.92 en 2.93, als de totale breedte van het oppervlaktewaterlichaam niet meer wordt dan 6 meter.

  • 2.

    Bij het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.93.

Artikel 2.92 Algemene regel verbreden oppervlaktewaterlichaam

Bij het verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, wordt het nieuwe gedeelte van het oppervlaktewaterlichaam onderhouden door degene die de activiteit heeft verricht, tenzij anders is bepaald.

Artikel 2.93 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.94 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam categorie A te verbreden.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam categorie B te verbreden als de totale breedte van het oppervlaktewaterlichaam meer wordt dan 6 meter.

 

Paragraaf 2.2.4 Dempen

Artikel 2.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het dempen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.96 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oppervlaktewaterlichaam, of delen daarvan, te dempen.

 

Paragraaf 2.2.5 Taludaanpassingen

Artikel 2.97 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het veranderen van het talud in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.98 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning het talud te veranderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning het talud te veranderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning het talud te veranderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, waarbij:

    • a.

      het te realiseren bovenwatertalud steiler is dan 1:1,5; of

    • b.

      het te realiseren onderwatertalud steiler is dan 1:3.

Paragraaf 2.2.6 Natuurvriendelijke oever

Artikel 2.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van natuurvriendelijke oevers in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.100 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan de artikelen 2.101 en 2.102, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet gewijzigd wordt.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een natuurvriendelijke oever in een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.102.

Artikel 2.101 Algemene regel aanleggen natuurvriendelijke oever

Eventueel aanwezige kabels en leidingen worden voorafgaand aan het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, minimaal 1 meter uit het te realiseren profiel gelegd.

Artikel 2.102 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.103 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen, te hebben of te wijzigen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt verkleind.

 

Paragraaf 2.2.7 Houden van dieren

Artikel 2.104 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van dieren in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.105 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van dieren in een niet vrijliggende onderhoudsstrook van een oppervlaktewaterlichaam categorie A, wordt voldaan aan de artikelen 2.106 en 2.107.

Artikel 2.106 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste 4 weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.107 Maatwerkvoorschrift

De dieren worden op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.108 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning dieren te houden in een oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen een natuurvriendelijke oever, kernzone of vrij liggende onderhoudsstrook.

 

Paragraaf 2.2.8 Gemotoriseerd varen

Artikel 2.109 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het varen met mechanisch aangedreven vaartuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.110 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning te varen met een mechanisch aangedreven vaartuig in vaarwater categorie II, als harder wordt gevaren dan 6 km per uur.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning te varen met een mechanisch aangedreven vaartuig buiten vaarwater categorie I en II, als:

    • a.

      het vaartuig een brandstofmotor heeft; of

    • b.

      het vaartuig een elektromotor heeft en er harder wordt gevaren dan 6 km per uur.

Paragraaf 2.2.9 Evenementen

Artikel 2.111 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het houden van evenementen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.112 Aanwijzing algemene regels

Bij het houden van evenementen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A en B zonder natuurfunctie, wordt voldaan aan de artikelen 2.113 tot en met 2.115, als:

  • a.

    het evenement in totaal niet langer dan 3 dagen duurt;

  • b.

    er geen gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;

  • c.

    er geen ontgraving is of wordt uitgevoerd; en

  • d.

    tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd geen groter vloeroppervlak hebben dan 20 vierkante meter.

Artikel 2.113 Algemene regels houden evenementen

  • 1.

    Bij het houden van het evenement wordt geen schade toegebracht aan het waterstaatswerk.

  • 2.

    De water aan- en afvoer wordt niet gestremd.

Artikel 2.114 Maatwerkvoorschrift

Tijdelijke werken bij het evenement worden gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.115 Maatwerkvoorschrift

Het bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 2.113 en 2.114 maatwerkvoorschriften stellen uit het oogpunt van ecologie of veiligheid.

Artikel 2.116 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij oppervlaktewaterlichaam categorie A en B met natuurfunctie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een evenement te houden bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A en B zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      het evenement in totaal langer dan 3 dagen duurt;

    • b.

      er gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd aangedreven vervoersmiddelen of rijdieren;

    • c.

      er een ontgraving is of wordt uitgevoerd; of

    • d.

      tijdelijke werken die daarbij worden gerealiseerd een vloeroppervlak hebben van meer dan 20 vierkante meter.

Paragraaf 2.2.10 Peilwijzigingen

Artikel 2.117 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het wijzigen van het peil in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.118 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning het waterpeil, zoals vastgelegd in een peilbesluit, dan wel het aanwezige waterpeil, te wijzigen.

 

Paragraaf 2.2.11 Afrasteringen of erfafscheidingen

Artikel 2.119 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een afrastering en erfafscheiding in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.120 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een afrastering of erfafscheiding bij

een oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten een natuurvriendelijke oever en onderhoudstrook, wordt voldaan aan artikel 2.121, als de afrastering of erfscheiding:

  • a.

    niet hoger is dan 1 meter; en

  • b.

    niet is bevestigd aan de beschoeiing of oeverbeschermende damwand.

Artikel 2.121 Maatwerkvoorschrift

De afrastering of erfafscheiding wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.122 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een afrastering of erfafscheiding aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, als:

  • a.

    de afrastering of erfafscheiding hoger is dan 1 meter; of

  • b.

    de afrastering of erfafscheiding is bevestigd aan de beschoeiing of oeverbeschermende damwand.

Paragraaf 2.2.12 Beplanting

Artikel 2.123 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van beplanting, met uitzondering van gras, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.124 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanleggen, hebben of verwijderen van beplanting bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A wordt voldaan aan de artikelen 2.125 en 2.126, als dit plaatsvindt in een werkstrook beschoeiing.

Artikel 2.125 Algemene regels hebben en verwijderen

  • 1.

    De beplanting is niet hoger dan 4 meter.

  • 2.

    Bij het verwijderen van beplanting en wortelresten wordt het maaiveld hersteld.

  • 3.

    De gerooide bomen, takken, wortels en andere resten van de beplanting worden afgevoerd.

Artikel 2.126 Maatwerkvoorschrift

De beplanting wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.127 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen, te hebben of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A, als dit plaatsvindt in:

  • a.

    de kernzone;

  • b.

    de onderhoudsstrook; of

  • c.

    de natuurvriendelijke oever.

Paragraaf 2.2.13 Bruggen

Artikel 2.128 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van bruggen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.129 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen en hebben van een brug in het oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan artikel 2.130, als:

    • a.

      geen pijlers of landhoofden van de brug in het oppervlaktewaterlichaam worden geplaatst; en

    • b.

      de brug wordt aangelegd op 5 meter of verder van een kunstwerk.

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een brug bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.130.

Artikel 2.130 Algemene regels aanleggen en hebben brug

  • 1.

    Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt niet gewijzigd.

  • 2.

    De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.

  • 3.

    Uitspoeling van grond wordt voorkomen.

  • 4.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd.

  • 5.

    Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 6.

    Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

Artikel 2.131 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen in bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als:

    • a.

      de pijlers of landhoofden van de brug worden geplaatst in het oppervlaktewaterlichaam; of

    • b.

      de brug wordt aangelegd op minder dan 5 meter van een kunstwerk.

Paragraaf 2.2.14 Dammen met duiker

Artikel 2.132 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en verwijderen van dammen met duiker in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.133 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker onder een openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.134, 2.135, 2.137 en 2.138, als de duiker:

    • a.

      5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;

    • c.

      bedoeld is voor een perceelsontsluiting;

    • d.

      rond is;

    • e.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter;

    • f.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,5 meter of meer.

  • 2.

    Bij het aanleggen en hebben van een dam met duiker onder een niet-openbare weg in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.134, 2.135, 2.137 en 2.138, als de duiker:

    • a.

      5 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;

    • c.

      bedoeld is voor een perceelsontsluiting;

    • d.

      rond is;

    • e.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter;

    • f.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam categorie C in een poldergebied wordt voldaan aan de artikelen 2.134 en 2.135, als de duiker:

    • a.

      10 meter of verder van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;

    • c.

      rond is;

    • d.

      een lengte heeft van maximaal 20 meter;

    • e.

      met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; en

    • f.

      een inwendige doorsnede heeft van 0,4 meter of meer.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan artikel 2.136.

Artikel 2.134 Algemene regels aanleggen

  • 1.

    De as van de duiker ligt in het midden van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Tussen duikerelementen zijn verbindingen van een waterdichte afdichting voorzien.

  • 3.

    De uiteinden van de duiker zijn beschermd tegen beschadigingen door mechanisch onderhoud.

  • 4.

    Buiten veengebieden wordt beton of een daaraan gelijkwaardig materiaal toegepast, als kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal.

Artikel 2.135 Algemene regels talud

  • 1.

    Het talud van de dam met duiker wordt afgewerkt met stapelzoden, graszaad of een beschoeiing.

  • 2.

    Het talud van de dam met duiker wordt afgewerkt onder een helling van minimaal 1:1,5.

Artikel 2.136 Algemene regels verwijderen

  • 1.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht naar de afmetingen van het aansluitend profiel.

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker wordt de oude duiker volledig verwijderd.

Artikel 2.137 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.138 Maatwerkvoorschrift

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de inwendige doorsnede van de duiker in een oppervlaktewaterlichaam categorie B, gelet op de maatgevende afvoer van het betreffende oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.139 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen, te hebben of te verwijderen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder de openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker:

    • a.

      minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten;

    • c.

      bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

    • d.

      niet rond is;

    • e.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter;

    • f.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,5 meter.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker onder een niet-openbare weg aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de duiker:

    • a.

      minder dan 5 meter van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten;

    • c.

      bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

    • d.

      niet rond is;

    • e.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter;

    • f.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • g.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie C binnen een poldergebied, als de duiker:

    • a.

      minder dan 10 meter van een kunstwerk wordt aangelegd;

    • b.

      wordt aangelegd met knikpunten of bochten;

    • c.

      niet rond is;

    • d.

      een lengte heeft van meer dan 20 meter;

    • e.

      niet met de binnenonderkant wordt aangelegd op bodemhoogte; of

    • f.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,4 meter.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een dam met duiker aan te leggen in een oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten een poldergebied, als de duiker:

    • a.

      een lengte heeft van 40 meter of meer; of

    • b.

      een inwendige doorsnede heeft van minder dan 0,3 meter.

Paragraaf 2.2.15 Steigers, vlonders of overhangende bouwwerken

Artikel 2.140 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van steigers, vlonders en overhangende bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.141 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben en wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, buiten een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als:

    • a.

      de activiteit plaatsvindt binnen de bebouwde kom;

    • b.

      de onderkant van het werk zich bevindt op 0,50 m boven normaal waterpeil of zomerpeil of hoger;

    • c.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan:

      • i.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: maximaal 0,50 meter; of

      • ii.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: maximaal 1 meter; en

    • d.

      de funderingspalen van het werk:

      • i.

        op een locatie met beschoeiing: op een afstand van 0,20 meter of verder vanaf de beschoeiing worden geplaatst; of

      • ii.

        op een locatie zonder beschoeiing: op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn worden geplaatst.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben en wijzigen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.142 tot en met 2.145, als:

    • a.

      de activiteit plaatsvindt binnen de bebouwde kom;

    • b.

      de onderkant van het werk zich bevindt op 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil of hoger;

    • c.

      de funderingspalen van het werk op de waterlijn of aan de landzijde van de waterlijn worden geplaatst; en

    • d.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn niet meer overhangt dan:

      • i.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of

      • ii.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.

Artikel 2.142 Algemene regels bescherming oppervlaktewaterlichaam

  • 1.

    Het talud en de aanwezige beschoeiing worden niet beschadigd.

  • 2.

    Het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt niet belemmerd.

  • 3.

    Het water bij de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt vrijgehouden van drijfvuil, resten van waterplanten en ander afval.

Artikel 2.143 Algemene regels materiaal en onderhoud steiger

  • 1.

    Voor de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

  • 2.

    Beschadigingen of verzakkingen van de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer, worden voorkomen.

Artikel 2.144 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.145 Maatwerkvoorschrift

De steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.

Artikel 2.146 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A en categorie B, van 4 meter of smaller.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A, als:

    • a.

      het een oppervlaktewaterlichaam is met natuurfunctie of KRW-functie;

    • b.

      de activiteit plaatsvindt buiten de bebouwde kom;

    • c.

      het werk in de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook wordt gerealiseerd;

    • d.

      de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil;

    • e.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan:

      • i.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of

      • ii.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter; of

    • f.

      de funderingspalen van het werk:

      • i.

        op een locatie met beschoeiing: op een afstand van minder dan 0,20 meter vanaf de beschoeiing worden geplaatst; of

      • ii.

        op een locatie zonder beschoeiing: de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk aan te leggen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B, als:

    • a.

      het een oppervlaktewaterlichaam is met natuurfunctie of KRW-functie;

    • b.

      de activiteit plaatsvindt buiten de bebouwde kom;

    • c.

      de onderkant van het werk zich lager bevindt dan 0,50 meter boven normaal waterpeil of zomerpeil;

    • d.

      de funderingspalen van het werk aan de waterzijde van de waterlijn worden geplaatst; of

    • e.

      het werk gerekend vanaf de waterlijn meer overhangt dan:

      • i.

        bij een oppervlaktewaterlichaam breder dan 4 meter maar smaller dan 8 meter: 0,50 meter; of

      • ii.

        bij een oppervlaktewaterlichaam van 8 meter of breder: 1 meter.

Paragraaf 2.2.16 Terrassen

Artikel 2.147 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van terrassen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.148 Aanwijzing algemene regels

Bij het aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen van een terras bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, binnen de bebouwde kom, wordt voldaan aan de artikelen 2.149 en 2.150, als dit plaatsvindt in de werkstrook beschoeiing.

Artikel 2.149 Algemene regel aanleggen en hebben terras

  • 1.

    De afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger wijzigen niet.

  • 2.

    De stabiliteit van het talud wordt niet aangetast.

  • 3.

    De aanwezige beschoeiing wordt niet beschadigd.

Artikel 2.150 Maatwerkvoorschrift

Het terras wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.151 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een terras aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een terras aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, in een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, als dit plaatsvindt buiten de bebouwde kom.

 

Paragraaf 2.2.17 Wegmeubilair

Artikel 2.152 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of hebben van wegmeubilair in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.153 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning wegmeubilair aan te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B, als deze zich aan de landzijde op minder dan 0,5 meter uit de insteek bevindt.

 

Paragraaf 2.2.18 Uitstroomvoorzieningen

Artikel 2.154 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen, hebben en wijzigen van uitstroomvoorzieningen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.155 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158, als de positie van de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud oppervlakkig of verzonken is.

  • 2.

    Bij het aanbrengen, hebben of wijzigen van een uitstroomvoorziening bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.156 tot en met 2.158.

Artikel 2.156 Algemene regels aanbrengen, hebben, wijzigen en verwijderen uitstroomvoorziening

  • 1.

    De uitstroomvoorziening wordt op deugdelijke wijze gefundeerd.

  • 2.

    De talud- en oeverbescherming blijft voldoende sterk.

  • 3.

    Beschadigingen of verzakkingen van de uitstroomvoorziening die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 4.

    Drijfvuil wordt verwijderd.

Artikel 2.157 Melding

Het is verboden een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben, wijzigen of te verwijderen zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.158 Maatwerkvoorschrift

De uitstroomvoorziening wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als deze geen functie meer vervult of als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- en onderhoudsmaatregelen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.159 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de uitstroomvoorziening ten aanzien van het talud, uitsteekt.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening aan te brengen, te hebben of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

 

Paragraaf 2.2.19 Beschoeiingen

Artikel 2.160 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben en wijzigen van een beschoeiing in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.161 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.163 en 2.164, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.

  • 2.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een beschoeiing bij een oppervlaktewaterlichaam categorie C wordt voldaan aan artikel 2.162, als de beschoeiing op of aan de landzijde van de waterlijn wordt aangelegd.

Artikel 2.162 Algemene regels aanleggen, hebben en wijzigen

  • 1.

    De beschoeiing wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de beschoeiing in de watergang kan komen.

  • 2.

    Er wordt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de beschoeiing gebruikt.

  • 3.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd.

  • 4.

    Beschadigingen of verzakkingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

Artikel 2.163 Meldplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.164 Maatwerkvoorschrift

De beschoeiing wordt op eigen kosten verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of op een andere wijze in het belang van de waterstaat is.

Artikel 2.165 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beschoeiing aan te leggen, te hebben, of te wijzigen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als de beschoeiing aan de waterzijde van de waterlijn staat.

 

Paragraaf 2.2.20 Oeverbeschermende damwanden

Artikel 2.166 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een oeverbeschermende damwand in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.167 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen, hebben of wijzigen van een oeverbeschermende damwand bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie wordt voldaan aan de artikelen 2.168, 2.170 en 2.171, als de oeverbeschermende damwand op de insteek ligt.

  • 2.

    Bij het verwijderen van een oeverbeschermende damwand wordt voldaan aan artikel 2.169.

Artikel 2.168 Algemene regels aanleggen of hebben

  • 1.

    De oeverbeschermende damwand wordt gronddicht afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de oeverbeschermende damwand in de watergang kan komen.

  • 2.

    De oeverbeschermende damwand wordt zo in het achterliggend perceel verankerd dat geen vervorming kan plaatsvinden.

  • 3.

    Aan de landzijde wordt de oeverbeschermende damwand voorzien van een anti-worteldoek.

  • 4.

    Er wordt geheel aangesloten op een eventueel reeds aanwezige damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft.

  • 5.

    Er wordt deugdelijk, duurzaam en niet uitlogend materiaal gebruikt.

Artikel 2.169 Algemene regel verwijderen

Het oppervlaktewaterlichaam wordt bij verwijdering van de oeverbeschermende damwand teruggebracht op de afmetingen zoals vastgelegd in de legger.

Artikel 2.170 Meldplicht

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.171 Maatwerkvoorschrift

De oeverbeschermende damwand wordt gewijzigd of verwijderd op eigen kosten en op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer-, of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.172 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een oeverbeschermende damwand aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, als dit plaatsvindt aan de waterzijde van de insteek.

 

Paragraaf 2.2.21 Bouwwerken

Artikel 2.173 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.174 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen en te verwijderen.

 

Paragraaf 2.2.22 Kabels en leidingen

Artikel 2.175 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.176 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 vK; en

    • b.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minimaal 1 meter is.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 vK;

    • b.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • c.

      de afstand van de kabel tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 3.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178 als:

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter; en

    • c.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minimaal 1 meter is;

  • 4.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter;

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • d.

      de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 5.

    Bij het aanleggen of hebben van een kabel bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:

    • a.

      de spanning op de kabel niet hoger is dan 100 vK;

    • b.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en de afstand van de kabel tot de insteek minimaal 1 meter is.

  • 6.

    Bij het aanleggen of hebben van een leiding bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie, wordt voldaan aan de artikelen 2.177 en 2.178, als:

    • a.

      de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis niet groter is dan 1 meter;

    • c.

      de afstand van de leiding tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter is; en

    • d.

      de afstand van de leiding tot de insteek minimaal 1 meter is.

Artikel 2.177 Algemene regels aanleggen of hebben

  • 1.

    Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen niet op gelijke hoogte kruist, is de afstand tussen de kabels of leidingen minimaal 0,3 meter.

  • 2.

    Bij de aanleg van een kabel of een leiding die een of meerdere kabels en leidingen op gelijke hoogte kruist, wordt tussen de kabels of leidingen een kruisingsput aangelegd.

  • 3.

    Bij een kruising met een duiker wordt de kabel of leiding door een mantelbuis aangelegd die:

    • a.

      ten minste 1 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker;

    • b.

      ten minste 0,3 meter afstand heeft tot de duiker; en

    • c.

      ten minste 0,5 meter gronddek heeft.

  • 4.

    Na het aanleggen van de kabel of leiding wordt de ontgraving direct aangevuld.

Artikel 2.178 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 2.179 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A of B met natuurfunctie of KRW-functie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      de spanning op de kabel hoger is dan 100 vK; of

    • b.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minder dan 1 meter is.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een kabel aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als:

    • a.

      de spanning op de kabel hoger is dan 100 vK;

    • b.

      de afstand van de kabel tot de insteek minder dan 1 meter is; of

    • c.

      de afstand van de kabel tot de bodem van het oppervlaktewaterlichaam minder dan 1 meter is.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, parallel aan het oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      de druk in de leiding hoger is dan 10 bar;

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter; of

    • c.

      de afstand tussen de ontgraving en de insteek minder dan 1 meter is.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een leiding aan te leggen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, het oppervlaktewaterlichaam kruisend, als:

    • a.

      de druk in de leiding groter is dan 10 bar; of

    • b.

      de diameter van de leidingbuis groter is dan 1 meter.

 

Paragraaf 2.2.23 Vaste stoffen en voorwerpen

Artikel 2.180 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen en hebben van vaste stoffen en voorwerpen, niet zijnde vistuigen, vaartuigen en vlotten, in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.181 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning vaste stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie B of C, als het volume van de vaste stof of het voorwerp groter is dan gemiddeld 20 cm x 20 cm x 20 cm.

 

Paragraaf 2.2.24 Vistuigen

Artikel 2.182 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het plaatsen en hebben van vistuigen in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.183 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vistuig te plaatsen of te hebben bij een oppervlaktewaterlichaam categorie A.

 

Paragraaf 2.2.25 Vaartuigen en vlotten

Artikel 2.184 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en hebben van een vaartuig en vlot in het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.185 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden.

  • 2.

    Bij het aanleggen of hebben van een vaartuig of vlot in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever en onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      bij objecten die grenzen aan gronden die behoren tot het:

      • i.

        publiek domein: het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden; of

      • ii.

        particulier domein: de doorvaarbreedte 5 meter of meer blijft.

  • 3.

    Bij het aanleggen en hebben van een vaartuig of vlot in het Valleikanaal, wordt voldaan aan artikel 2.186, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      als het object in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober wordt aangelegd en gehouden.

Artikel 2.186 Maatwerkvoorschrift

Het object wordt op eigen kosten gewijzigd of verwijderd op een bij maatwerkvoorschrift te bepalen tijdstip, als dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of in het belang van de waterstaat.

Artikel 2.187 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van vaarwater categorie I, als:

    • a.

      het object buiten de bebouwde kom wordt aangelegd en gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, binnen de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in een oppervlaktewaterlichaam categorie A, buiten de natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook, met uitzondering van het Valleikanaal en vaarwater categorie I, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      bij objecten die grenzen aan gronden die behoren tot het:

      • i.

        publiek domein: het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden; of

      • ii.

        particulier domein: de doorvaarbreedte minder dan 5 meter blijft.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vaartuig of vlot aan te leggen of te hebben in het Valleikanaal, als:

    • a.

      het object binnen de bebouwde kom wordt aangelegd of gehouden; en

    • b.

      het object in de periode van 1 november tot 1 maart wordt aangelegd en gehouden.

Paragraaf 2.2.26 Vis uitzetten en onttrekken

Artikel 2.188 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitzetten en onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.189 Aanwijzing algemene regel

Bij het uitzetten of onttrekken van vis in een oppervlaktewaterlichaam categorie A of B, wordt voldaan aan artikel 2.190.

Artikel 2.190 Algemene regel

  • 1.

    Het uitzetten en onttrekken van vis:

    • a.

      vindt plaats op basis van en binnen de kaders van een door de VBC goedgekeurd visplan;

    • b.

      leidt niet tot een onevenwichtige visstand of populatieopbouw van vissoorten; en

    • c.

      veroorzaakt geen schade aan waterstaatswerken of de leefomgeving.

  • 2.

    Het uitzetten betreft alleen soorten die van nature thuishoren in het betreffende watersysteem.

  • 3.

    Bij uitzettingen kan een certi caat of bewijs worden overlegd wat aantoont dat alleen gezonde vis wordt uitgezet.

  • 4.

    Het gebruik van actieve of passieve vangtuigen mag vrije vismigratie niet belemmeren.

  • 5.

    Binnen een afstand van 50 meter tot gemalen, sluizen of vispassages, wordt geen gebruik gemaakt van vistuigen.

 

Paragraaf 2.2.27 Brengen van water

Artikel 2.191 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.192 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam in een gebied met een natuurfunctie via drainage.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam in een gebied zonder natuurfunctie via drainage, als:

    • a.

      het lozingspunt van de drainage dieper ligt dan 1 meter onder het maaiveld; of

    • b.

      de drainage lager ligt dan 3 meter onder het maaiveld.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare.

  • 4.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie door het aanleggen van verhard oppervlak buiten de bebouwde kom, als deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,4 hectare.

  • 5.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam door het aanleggen van verhard oppervlak binnen de bebouwde kom, als:

    • a.

      deze verharding een totale aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,15 hectare; en

    • b.

      dit verhard oppervlak niet uitsluitend bestaat uit groen dak.

  • 6.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam door het afkoppelen van verhard oppervlak van het gemengde riool binnen de bebouwde kom, als:

    • a.

      er meer dan 0,15 hectare verhard oppervlak wordt afgekoppeld; en

    • b.

      het water wordt gebracht in een ander oppervlaktewaterlichaam en een ander peilgebied dan waarop de riooloverstort van het gemengde riool waarvan wordt afgekoppeld loost.

  • 7.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 35 m per uur;

    • b.

      de lozing langer duurt dan 6 maanden; of

    • c.

      hierdoor een verbinding ontstaat tussen twee oppervlaktewaterlichamen.

  • 8.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer water wordt geloosd dan 70 m per uur;

    • b.

      de lozing langer duurt dan 6 maanden; of

    • c.

      hierdoor een verbinding ontstaat tussen twee oppervlaktewaterlichamen.

Paragraaf 2.2.28 Onttrekken van water

Artikel 2.193 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.194 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie wordt voldaan aan artikel 2.195, als:

  • a.

    er niet meer dan 20 m per uur wordt onttrokken; en

  • b.

    het onttrekken niet langer duurt dan 6 maanden.

Artikel 2.195 Algemene regel hoogte peil

Het peil in het oppervlaktewaterlichaam waaraan wordt onttrokken, komt niet lager dan het peil dat is vastgelegd in het peilbesluit dan wel het aanwezige waterpeil.

Artikel 2.196 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam met natuurfunctie.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam zonder natuurfunctie, als:

    • a.

      er meer dan 20 m per uur wordt onttrokken; of

    • b.

      het onttrekken langer duurt dan 6 maanden.

Afdeling 2.3 BERGINGSGEBIEDEN

 

Paragraaf 2.3.1 Algemeen

Artikel 2.197 Doelen bergingsgebied

De regels met betrekking tot bergingsgebieden in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op het waarborgen van het waterbergend vermogen van het bergingsgebied.

Artikel 2.198 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een bergingsgebied.

Artikel 2.199 Inhoud specifieke zorgplicht

  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van:

    • a.

      een afname van de waterbergingscapaciteit van het bergingsgebied; en

    • b.

      een negatieve beïnvloeding van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 2.200 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in een ontwikkelingsgebied.

 

Paragraaf 2.3.2 Ophogen en aanleggen van bouwwerken

Artikel 2.201 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het ophogen van gronden en het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van bouwwerken in het beperkingengebied met betrekking tot een bergingsgebied, voor zover gelegen buiten het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.202 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden op te hogen of bouwwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen buiten het bouwblok zoals dat in het omgevingsplan is vastgelegd.

Hoofdstuk 3 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT GRONDWATER

Afdeling 3.1 GRONDWATERLICHAMEN

 

Paragraaf 3.1.1 Algemeen

Artikel 3.1 Doelen grondwater

De regels met betrekking tot grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet, gericht op:

  • a.

    de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam gebruik van het water; en

  • b.

    een grondwaterstand die geen afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten met betrekking tot grondwater.

Artikel 3.3 Inhoud specifieke zorgplicht

  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.11, houdt in ieder geval in het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van:

    • a.

      uitputting van de grondwatervoorraad;

    • b.

      ongewenste toename van kwel;

    • c.

      een grondwaterstandsverandering die inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

    • d.

      een wijziging van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreiniging of van koudebellen en warmtebellen;

    • e.

      doorboring van slecht waterdoorlatende bodemlagen;

    • f.

      een verslechtering van de grondwaterkwaliteit;

    • g.

      het opbarsten van een slecht waterdoorlatende bodemlaag;

    • h.

      verzilting van zoet grondwater; en

    • i.

      nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is.

  • 2.

    De zorgplicht houdt ook in dat alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 3.4 Informatieplicht ontwikkelingsgebieden

Het bestuur wordt ten minste vier weken van tevoren geïnformeerd over activiteiten als bedoeld in deze afdeling die worden verricht in een ontwikkelingsgebied.

Artikel 3.5 Gegevens en bescheiden vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten

Gereserveerd voor artikel 3.1 van de bruidsschat.

Artikel 3.6 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteiten

Gereserveerd voor artikel 3.2 van de bruidsschat.

Artikel 3.7 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

Gereserveerd voor artikel 3.3 van de bruidsschat.

Artikel 3.8 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Gereserveerd voor artikel 3.4 van de bruidsschat.

Artikel 3.9 Meetverplichting onttrekken van grondwater en infiltratie van water

Gereserveerd voor artikel 3.5 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 3.1.2 Bouwput-, sleufbemaling, proefbronnering en grondsanering

Artikel 3.10 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bouwputbemalingen, sleufbemalingen, proefbronneringen en grondsaneringen.

Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:

    • a.

      in totaal meer dan 12.000 m3 grondwater in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

    • c.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • d.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of

    • e.

      saneringsniveau wordt verlaagd.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot 3.17, als:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;

    • d.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • e.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering wordt voldaan aan de artikelen 3.12 tot en met 3.15 en 3.17, als:

    • a.

      meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken;

    • b.

      niet meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 in totaal grondwater wordt onttrokken;

    • d.

      de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; en

    • e.

      daarbij de grondwaterstand tot niet meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

Artikel 3.12 Algemene regels grondwaterstand

  • 1.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte wordt in het eerste watervoerende pakket niet verder verlaagd dan noodzakelijk.

  • 2.

    Als spanningsbemaling wordt toegepast, wordt de stijghoogte met een peilbuis of meetput bepaald.

Artikel 3.13 Algemene regels watermeter

  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij aanvang van de onttrekking worden de datum en de beginstand van de watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van de watermeter worden de datum en de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.14 Algemene regels watervoerende pakketten

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 3.

    Bij een retourbemaling wordt het grondwater teruggebracht in het watervoerende pakket waaruit dit afkomstig is.

Artikel 3.15 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over ontstane schade en over de maatregelen die zijn getroffen of gaan worden getroffen om de schade te beperken.

Artikel 3.16 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.17 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit te melden, waarbij in afwijking van artikel 3.5, dit ten minste:

  • a.

    vijf werkdagen voor het begin ervan wordt gedaan als de onttrekking korter duurt dan acht weken; en

  • b.

    twee weken voor het begin wordt gedaan als de onttrekking 8 weken of langer duurt.

Artikel 3.18 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering, als:

  • a.

    er meer dan 3.000 m3 grondwater per dag wordt onttrokken;

  • b.

    de onttrekking langer duurt dan 6 maanden; of

  • c.

    daarbij de grondwaterstand tot meer dan 0,5 meter onder het gewenste ontgravings- of saneringsniveau wordt verlaagd.

Paragraaf 3.1.3 Noodvoorziening

Artikel 3.19 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening.

Artikel 3.20 Aanwijzing algemene regels

Bij het onttrekken van grondwater voor een noodvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.21 tot en met 3.25.

Artikel 3.21 Algemene regel aanleg en beheer noodvoorziening

Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.22 Algemene regel beëindigen grondwateronttrekking

Na definitieve beëindiging van de grondwateronttrekking worden de voorzieningen voor de grondwateronttrekking verwijderd en gedicht, zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.23 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.24 Vrijstelling meetverplichting

De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.25 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit te melden, waarbij in afwijking van artikel 3.5, dit ten minste twee weken voor het begin ervan wordt gedaan.

 

Paragraaf 3.1.4 Sanering grondwaterverontreiniging

Artikel 3.26 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging.

Artikel 3.27 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.31 en 3.33 als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      in totaal meer dan 12.000 m3 bedraagt; en

    • c.

      niet langer duurt dan 5 jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor sanering van een grondwaterverontreiniging wordt voldaan aan de artikelen 3.28 tot en met 3.33, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 bedraagt; en

    • c.

      niet langer duurt dan 5 jaar.

Artikel 3.28 Algemene regels aanleg en beheer

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen.

  • 2.

    De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket wordt niet meer dan noodzakelijk verlaagd.

Artikel 3.29 Algemene regel beëindiging

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden de voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht.

Artikel 3.30 Algemene regels watermeter

  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.31 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.32 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.33 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit te melden, waarbij, in afwijking van artikel 3.9, dit ten minste:

  • a.

    vijf werkdagen voor het begin ervan wordt gedaan als de onttrekking korter duurt dan acht weken; en

  • b.

    twee weken voor het begin wordt gedaan als de onttrekking acht weken of langer duurt.

Artikel 3.34 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor sanering van een grondwaterverontreiniging, als de onttrekking:

  • a.

    meer dan 35 m3 per uur bedraagt; of

  • b.

    langer duurt dan 5 jaar.

Paragraaf 3.1.5 Menselijke consumptie

Artikel 3.35 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.36 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37 tot en met 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      10 m3 of meer per dag bedraagt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor meer dan 50 personen.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37 , 3.38, 3.41 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor niet meer dan 50 personen.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      10 m3 of meer per dag bedraagt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor meer dan 50 personen.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Utrecht wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.41 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • c.

      minder dan 10 m3 per dag bedraagt; en

    • d.

      bedoeld is voor niet meer dan 50 personen.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.39, 3.40 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt; en

    • b.

      niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie binnen de provincie Gelderland wordt voldaan aan de artikelen 3.37, 3.38, 3.41 en 3.42, als de onttrekking:

    • a.

      niet meer dan 12.000 m3 per jaar bedraagt; en

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt.

Artikel 3.37 Algemene regels aanleg en beheer

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen.

  • 2.

    Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.38 Algemene regel beëindiging

Na definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.39 Algemene regels watermeter

  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.40 Algemene regels kwaliteit van het onttrokken water

  • 1.

    De kwaliteit van het onttrokken ruwe grondwater wordt gemeten volgens de methoden en parameters, bedoeld in tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit, voor de eerste keer bij aanvang van de onttrekking en vervolgens elke zes jaar.

  • 2.

    De gegevens van de eerste meting worden uiterlijk twee maanden na het doen van de melding, bedoeld in artikel 3.42, aan het bestuur verstrekt.

  • 3.

    De gegevens van alle vervolgmetingen worden uiterlijk twee maanden na meting aan het bestuur verstrekt.

Artikel 3.41 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.42 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit te melden, waarbij, in afwijking van artikel 3.5, dit ten minste twee weken voor het begin ervan wordt gedaan.

Artikel 3.43 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie, als de onttrekking:

  • a.

    meer dan 12.000 m3 per jaar en meer dan 10 m per uur bedraagt; of

  • b.

    niet meer dan 12.000 m3 per jaar en meer dan 35 m3 per uur bedraagt.

Paragraaf 3.1.6 Beregening en bevloeiing

Artikel 3.44 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor beregening en bevloeiing.

Artikel 3.45 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46 tot en met 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de

  • artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan artikel 3.46 tot en met 3.49, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan artikelen 3.46 tot en met 3.48, als de pompcapaciteit niet meer dan 10 m3 per uur bedraagt, en in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit:

    • a.

      meer dan 10 m3 per uur of bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 100 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46 tot en met 3.50, als de pompcapaciteit:

    • a.

      meer dan 10 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 35 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een gebied zonder natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47, 3.48 en 3.50, als de pompcapaciteit:

    • a.

      meer dan 35 m3 per uur bedraagt;

    • b.

      niet meer dan 100 m3 per uur bedraagt; en

    • c.

      in totaal niet meer dan 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken.

Artikel 3.46 Algemene regel aanleg en beheer

Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking vindt geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaats.

Artikel 3.47 Algemene regel beëindiging

Voorzieningen worden verwijderd of gedicht na definitieve beëindiging van de onttrekking.

Artikel 3.48 Informatieplicht schade

Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over eventuele ontstane schade en over de reeds getroffen of nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.49 Vrijstelling meetverplichting

De meetverplichting, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.50 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit te melden, waarbij, in afwijking van artikel 3.5, dit ten minste twee weken voor het begin ervan wordt gedaan.

Artikel 3.51 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied met een natuurfunctie zijnde natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 10 m3 per uur of meer bedraagt.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een gebied zonder natuurfunctie natte landnatuur inclusief hydrologische beschermingszones, als de pompcapaciteit 100 m3 per uur of meer bedraagt.

     

Paragraaf 3.1.7 Overige doeleinden

Artikel 3.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater, anders dan voor sleufbemaling, proefbronnering, grondsanering, noodvoorziening, sanering grondwaterverontreiniging, beregening, bevloeiing en menselijke consumptie.

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.54 tot en met 3.58, als: er meer dan 10 m3 maar niet meer dan 35 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.54 tot en met 3.58, als:

    • a.

      er niet meer dan 10 m3 grondwater wordt onttrokken; en

    • b.

      er niet meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater wordt voldaan aan de artikelen 3.54 tot en met 3.56 en 3.58, als:

    • a.

      er niet meer dan 10 m3 grondwater per uur wordt onttrokken; en

    • b.

      er meer dan 12.000 m3 grondwater per jaar wordt onttrokken.

Artikel 3.54 Algemene regels aanleggen en beheer voorziening

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    Het bestuur wordt zo snel mogelijk geïnformeerd over eventuele schade en over de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 3.55 Algemene regel beëindiging

Na de definitieve beëindiging van de onttrekking worden voorzieningen voor grondwateronttrekking verwijderd of gedicht, zodat er geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 3.56 Algemene regels watermeter

  • 1.

    Er wordt een watermeter geplaatst.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een watermeter wordt bij aanvang van de onttrekking de datum en de beginstand van deze watermeter genoteerd.

  • 3.

    Bij vervanging van een watermeter wordt de datum, de eindstand van de te vervangen watermeter en de beginstand van de nieuwe watermeter genoteerd.

Artikel 3.57 Vrijstelling meetverplichting

De meet- en rapportageplicht, bedoeld in artikel 3.9, is niet van toepassing.

Artikel 3.58 Melding

Het is verboden de activiteit te verrichten zonder dit, in afwijking van artikel 3.5, ten minste twee weken voor het begin ervan te melden, als de onttrekking niet langer duurt dan acht weken.

Artikel 3.59 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken als:

  • a.

    het onttrekken het permanent drooghouden van ondergrondse bouwwerken als doel heeft;

  • b.

    er meer dan 35 m3 water per uur wordt onttrokken; of

  • c.

    er meer dan 10 m3 water per uur maar niet meer dan 35 m3 per uur wordt onttrokken en per jaar meer dan 12.000 m3 wordt onttrokken.

Hoofdstuk 4 LOZINGSACTIVITEITEN

Afdeling 4.1 LOZINGSACTIVITEITEN

 

Paragraaf 4.1.1 Algemeen

Gereserveerd voor afdeling 2.1 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.2 Aanvraagvereisten, beoordelingsregels en voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Gereserveerd voor afdeling 2.20 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.3 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Gereserveerd voor afdeling 2.2 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.4 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Gereserveerd voor afdeling 2.3 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.5 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Gereserveerd voor afdeling 2.4 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.6 Lozen van koelwater

Gereserveerd voor afdeling 2.5 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.7 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Gereserveerd voor afdeling 2.6 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.8 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Gereserveerd voor afdeling 2.7 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.9 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Gereserveerd voor afdeling 2.8 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.10 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Gereserveerd voor afdeling 2.9 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.11 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewater

Gereserveerd voor afdeling 2.10 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.12 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Gereserveerd voor afdeling 2.11 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.13 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Gereserveerd voor afdeling 2.12 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.14 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Gereserveerd voor afdeling 2.13 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.15 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Gereserveerd voor afdeling 2.14 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.16 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Gereserveerd voor afdeling 2.15 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.17 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Gereserveerd voor afdeling 2.16 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.18 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Gereserveerd voor afdeling 2.17 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.19 Asverstrooing

Gereserveerd voor afdeling 2.18 van de bruidsschat.

 

Paragraaf 4.1.20 Andere lozingen

Gereserveerd voor afdeling 2.19 van de bruidsschat.

Hoofdstuk 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als op een activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening geen verbod op grond van deze verordening geldt om zonder omgevingsvergunning voor die activiteit te verrichten, gelden voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit als maatwerkvoorschrift, voor zover het waterschap over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van deze verordening.

  • 3.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend voor een activiteit waarvoor op grond van deze verordening een verbod geldt om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten, blijft het oude recht van toepassing tot de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt. Deze onherroepelijke omgevingsvergunning geldt als een omgevingsvergunning op grond van deze verordening.

  • 4.

    Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van rechtswege, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding.

Artikel 5.2 Overgangsrecht meldingen en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is gedaan, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding te verrichten van toepassing is.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die voor inwerkingtreding van deze verordening is ingediend, geldt als een melding van die activiteit op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een verbod om zonder melding de activiteit te verrichten van toepassing is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van de waterschapsverordening zoals die luidde direct voor inwerkingtreding van deze verordening en die onherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.3 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor die inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • i.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • ii.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald;

    • iii.

      de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterschapsverordening Waterschap Vallei en Veluwe.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 22 november 2021.

drs. ing. K.A. Blokland, secretaris

mr. S.H.M. Ornstein MCPm, dijkgraaf

Bijlage I Overzicht Informatieobjecten

 

beheergebied

Nog niet gepubliceerd

 

beperkingengebied met betrekking tot een niet verholen waterkering

Nog niet gepubliceerd

 

beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam

Nog niet gepubliceerd

 

beperkingengebied met betrekking tot een verholen waterkering

Nog niet gepubliceerd

 

buiten vaarwater categorie I en II

Nog niet gepubliceerd

 

niet vrijliggende onderhoudsstrook van een oppervlaktewaterlichaam categorie A

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A binnen een natuurvriendelijke oever, kernzone of vrij liggende onderhoudsstrook

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A buiten een natuurvriendelijke oever en onderhoudstrook

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A en B met natuurfunctie

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A en B zonder natuurfunctie

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie A zonder natuurfunctie of KRW-functie, buiten een natuurvriendelijke oever of onderhoudsstrook

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie B

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie B met natuurfunctie of KRW-functie

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie B zonder natuurfunctie of KRW-functie

Nog niet gepubliceerd

 

oppervlaktewaterlichaam categorie C

Nog niet gepubliceerd

 

vaarwater categorie II

Nog niet gepubliceerd

 

 

Bijlage II Begripsbepalingen

 

Afrastering of erfafscheiding

afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van een naastgelegen erf of perceel;

 

Bebouwde kom

de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

Bemesten

verspreiden van meststoffen;

 

Beplanting

bomen, heesters, struiken en lage beplanting;

 

Bergingsgebied

een voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

 

Beschoeiing

constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

 

Bestaande profiel

breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart;

 

Bestuur

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe;

 

Bouwputbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel het in den droge kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

 

Brug

een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam;

 

Leidingen

alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen niet in open verbinding staan met oppervlaktewater;

 

Drainage

ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand;

 

Duiker

een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden;

 

Evenement

een georganiseerde activiteit waaraan meerdere mensen deelnemen;

 

Gestuurde boring

een sleu oze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewater diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd;

 

Groen dak

dak dat bedekt is met vegetatie met een waterbergende functie;

 

Grondroering

het omwerken van grond met inbegrip van ploegen, frezen en spitten;

 

Grondsanering

verwijderen van verontreinigde grond uit de bodem;

 

Het veranderen van het talud

het steiler of flauwer maken van het talud;

 

Kabel

transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte;

 

Infiltreren

in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

 

Insteek

de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld;

 

Kunstwerk

werken die ondersteunend zijn aan waterstaatwerken;

 

Motorvoertuig

elk gemotoriseerd voertuig dat niet over rails rijdt;

 

Natuurvriendelijke oever

oever die de watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling;

 

Noodvoorziening

voorziening die permanent aanwezig is, maar slechts in noodsituaties dienst zal doen;

 

Onderhoudsstrook

een bij het waterstaatswerk behorende strook grond ten behoeve van het onderhoud;

 

Onttrekken

onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

 

Overhangend bouwwerk

bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam, of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden;

 

Peil

in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil;

 

Proefbronnering

het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater dat tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken;

 

Profiel

breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger;

 

Sanering van een grondwaterverontreiniging

het onttrekken van verontreinigd grondwater met als doel de verontreinigde bodem of het grondwater te reinigen en de verontreinigende stoffen te verwijderen;

 

Spanningsbemaling

bemaling ter verlaging van de stijghoogte in een watervoerend pakket onder een slecht doorlatende laag met spanningswater, vaak ter voorkoming van opbarsten van een bouwput;

 

Sleufbemaling

het onttrekken van grondwater voor bronbemaling voor het drooghouden van sleuven ten behoeve van de aanleg van riolering, kabels, leidingen en watergangen;

 

Steiger

constructie die gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel waarover gelopen kan worden;

 

Stof

vaste substanties die geen werk of voorwerp zijn, met inbegrip van grond, stenen, mest en tuinafval;

 

Terras

een verhard gedeelte van een tuin en heeft tot doel het verblijf in de tuin te veraangenamen;

 

Teen van de dijk

de overgang van de dijk naar het maaiveld dan wel de bodem van de langsliggende watergang;

 

Vlonder

losse houten vloer op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam waarover gelopen kan worden, met inbegrip van visstoepen;

 

Uitstroomvoorziening

een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

 

Wegmeubilair

alle voor het wegbeheer noodzakelijke objecten;

 

Werken

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren; en

 

Wet

Omgevingswet.