Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarden

Beleidsregels Wet Inburgering

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarden
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet Inburgering
CiteertitelBeleidsregels Wet Inburgering
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

--

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-10-2011nieuwe regeling

06-09-2011

Huis aan Huis; 14 september 2011

--
01-10-200718-10-2011nieuwe regeling

25-09-2007

Huis aan Huis; 26 september 2007

--

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet Inburgering

1. Inleiding

In artikel 35 van de Wet Inburgering (WI) is bepaald dat de gemeente bij verordening bedragen vaststelt van de bestuurlijke boete die voor diverse overtredingen kan worden opgelegd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in artikel 34 van de WI opgenomen maximumbedragen.

Met artikel 9 van de Verordening Wet Inburgering wordt gebruik gemaakt van de vrijheid die de gemeente is gegund om boetebedragen binnen de wettelijke marges te formuleren. De gemeenteraad heeft bij gelegenheid van de vaststelling van de Verordening besloten om de hoogte van het boetebedrag voor de diverse overtredingen te maximeren op € 250,00.

Bij de totstandkoming van de Verordening is er van uitgegaan, dat de diverse categorieën van boetewaardige gedragingen als zodanig qua ernst in beginsel op één lijn te stellen zijn, hetgeen tot uitdrukking wordt gebracht door de keuze voor hetzelfde maximale boetebedrag. Het gaat hierbij om de volgende categorieën, die zijn opgesomd in artikel 9 van de Verordening:

  • geen gehoor geven aan de oproep om te verschijnen of geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet (art. 9 lid 1)

  • geen of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen bedoeld in artikel 6 van de verordening (art. 9 lid 2)

  • niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a van de wet verlengde termijn, alsmede het niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn (art. 9 lid 3 en 4).

Artikel 38 van de WI draagt het college op om bij elke overtreding de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Nu over de ernst reeds vooraf een uitspraak is gedaan , beperkt de afstemming zich tot de weging van verwijtbaarheid en zonodig de beoordeling van de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Bedoelde afstemming vindt plaats met behulp van deze beleidsregel.

2. De bestuurlijke boete

2.1. Vertaling van de verwijtbaarheid in de hoogte van de bestuurlijke boete

  • 2.1.1

    Indien de overtreding in één van de in artikel 9 van de Verordening genoemde categorieën de belanghebbende slechts in lichte mate kan worden verweten, bedraagt de boete minimaal €50,- en maximaal €99,-.

  • 2.1.2

    Indien de overtreding in één van de in artikel 9 van de Verordening genoemde categorieën de belanghebbende in normale mate kan worden verweten, bedraagt de boete minimaal €100,- en maximaal €149,- .

  • 2.1.3

    Indien de overtreding in één van de in artikel 9 van de Verordening genoemde categorieën de belanghebbende in hoge mate kan worden verweten, bedraagt de boete minimaal €150,- en maximaal €250,- .

Toelichting

Deze beleidsregel fungeert als hulpmiddel bij de beoordeling van de mate waarin een overtreding betrokkene kan worden verweten. De regel geeft marges waarbinnen op basis van het maatwerk van de casemanager Sociale Zaken een exact boetebedrag wordt bepaald. In de uitvoeringspraktijk bestaat behoefte aan een dergelijk hulpmiddel.

Bij de beoordeling spelen niet slechts de omstandigheden mee waaronder de overtreding is gepleegd, maar kan ook de aanwezigheid van recidive een rol spelen. Bij de totstandkoming van de verordening is bepaald dat recidive niet automatisch leidt tot een extra sanctie. Bij het ontbreken van een specifieke recidivebepaling in verband hiermee is het wel denkbaar dat het passend is recidive te laten doorklinken in de vaststelling van een hogere mate van verwijtbaarheid. Van recidive is sprake indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een boete is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging in het kader van de Wet inburgering.

De beleidsregel veronderstelt in ieder geval enige mate van verwijtbaarheid. Ontbreekt enige vorm van verwijtbaarheid dan dient te worden afgezien van het opleggen van een boete op grond van art. 38 lid 1 van de Wet.

Tenslotte wordt hier ten behoeve van de uitvoeringspraktijk nog gewezen op een verschil in gevolg tussen het meewegen van de omstandigheden bij het opleggen van een maatregel in het kader van de toepassing van de Afstemmingsverordening WWB enerzijds en bij het opleggen van een bestuurlijke boete ingevolge de Verordening Wet inburgering anderzijds.

Bij de toepassing van de Afstemmingsverordening WWB kunnen bijzondere omstandigheden die geen directe relatie hebben met het maatregelwaardig gedrag aanleiding vormen om (geheel) af te zien van het opleggen van een maatregel. Bij de toepassing van de Verordening Wet inburgering kan dat niet. De Wet inburgering schrijft voor, dat bij de afstemming van de bestuurlijke boete zonodig rekening wordt gehouden met omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dat betekent, dat ( gegeven de verwijtbaarheid ) deze omstandigheden wél aanleiding kunnen zijn tot het opleggen van een lagere boete, maar niet tot het geheel afzien van het opleggen van een boete.